SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2010-2011 Zitting 2010-2011
________________
30 mars 2011 30 maart 2011
________________
Question écrite n° 5-1942 Schriftelijke vraag nr. 5-1942

de Sabine de Bethune (CD&V)

van Sabine de Bethune (CD&V)

à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile

aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid
________________
La rente pour accident du travail versée au cohabitant légal survivant De arbeidsongevallenrente voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner 
________________
accident du travail
maladie professionnelle
prestation aux survivants
union libre
arbeidsongeval
beroepsziekte
uitkering aan nabestaanden
ongehuwd samenleven
________ ________
30/3/2011Verzending vraag
21/6/2011Antwoord
30/3/2011Verzending vraag
21/6/2011Antwoord
________ ________
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-300 Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-300
________ ________
Question n° 5-1942 du 30 mars 2011 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-1942 d.d. 30 maart 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

La loi sur les accidents du travail du 10 avril 1971 et la loi similaire du 3 juillet 1967 pour le secteur public prévoient, depuis la modification du 11 mai 2007, une rente pour accident du travail pour le cohabitant légal survivant.

Auparavant, seul le conjoint survivant pouvait bénéficier d'une rente en cas de décès de la victime d'un accident du travail ou d'une maladie professionnelle.

Un régime semblable existe en cas de décès des suites d'une maladie professionnelle.

La cohabitation légale en elle-même ne constitue pas une base suffisante pour bénéficier d'une rente pour accident du travail. La loi du 11 mai 2007 stipule également que les cohabitants légaux, " conformément à l'article 1478 du Code civil, doivent avoir établi un contrat obligeant les parties à un devoir de secours qui, même après une rupture éventuelle, peut avoir des conséquences financières ".

La forme juridique de la cohabitation légale existe depuis 2000. L'extension de la loi au cohabitant légal survivant date de 2007. L'on peut supposer que nombre de partenaires, qui ont fait une déclaration de cohabitation légale avant l'introduction du nouveau régime, ne savent pas qu'il faut établir un contrat authentique comportant une disposition particulière pour pouvoir prétendre à une éventuelle rente pour accident du travail.

Les informations disponibles à ce sujet sont limitées. Ni le site www.securitesociale.be ni celui du Fonds des accidents du travail n'évoquent la condition supplémentaire pour les cohabitants légaux.

Reste à savoir si ce régime résistera au contrôle de la Cour constitutionnelle sur les principes d'égalité et d'antidiscrimination. Dans son arrêt 137/2000, la Cour d'arbitrage déclare : " les conjoints et les personnes qui forment une communauté de vie sont des catégories de personnes comparables en matière de sécurité sociale. Dans le contexte social actuel, deux personnes vivant en concubinage peuvent fonder une communauté de vie et se trouver dans un état d'interdépendance économique comparable à celui que l'on rencontre chez les couples mariés. "

Ce même arrêt précise également que " c'est au législateur qu'il appartient de décider si, et dans quelle mesure, les personnes formant une communauté de vie doivent être traitées comme les couples mariés dans la matière des accidents du travail "

L'arrêt 187/2009 dispose toutefois que la différence de traitement entre les cohabitants légaux et les couples mariés doit se justifier de manière raisonnable à la lumière de la mesure concernée.

L'exigence de l'existence d'un contrat authentique comprenant une disposition particulière entre les cohabitants légaux afin de pouvoir prétendre aux droits sociaux dérivés s'avère quelque peu étrange, étant donné que, pour autant que je sache, ce système ne s'applique dans aucune autre branche de la sécurité sociale. Dans l'assurance-maladie ou en cas d'incapacité de travail, on exige une cohabitation de six mois au minimum comme preuve de la stabilité du couple avant de pouvoir prendre son partenaire à charge en tant que cohabitant légal.

C'est pourquoi je voudrais poser les questions suivantes :

1. Depuis l'extension de la réglementation par la loi du 11 mai 2001, combien de fois a-t-on octroyé une rente pour accident du travail au cohabitant légal survivant après le décès de la victime de l'accident (réponse ventilée entre secteur privé et public) ?

2. Qu'entend-on exactement par " devoir de secours qui, même après une rupture éventuelle, peut avoir des conséquences financières " ? Cela concerne-t-il un contrat dans lequel l'on s'engage à allouer une sorte de pension alimentaire après la rupture ? Par " rupture ", peut-on également entendre le décès du partenaire ?

3. Pourquoi a-t-on posé la condition de l'acte authentique pour les cohabitants légaux avant de pouvoir devenir ayant droit ? Quelle est la motivation ?

4. La ministre estime-t-elle que l'instauration de cette condition spéciale est proportionnelle ? Cette condition se justifie-t-elle de manière raisonnable à la lumière de l'objectif de la mesure ? Peut-elle résister au contrôle de constitutionnalité ?

5. A-t-on pris des initiatives pour informer les cohabitants légaux de la nécessité d'établir un acte authentique comprenant une disposition particulière afin de pouvoir prétendre à une rente pour accident du travail en cas de décès d'un des partenaires à la suite d'un accident du travail ?

6. La ministre reconnaît-elle que l'information disponible sur le site concerné est insuffisante ? Prend-on des initiatives pour mieux informer les cohabitants légaux ?

 

De arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en de gelijkaardige wet van 3 juli 1967 voor de overheidssector voorziet sinds de wijziging met de wet van 11 mei 2007 een arbeidsongevallenrente voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner.

Voordien was er bij het overlijden van het slachtoffer ten gevolge van een ongeval of een beroepsziekte enkel een arbeidsongevallenrente voorzien voor de langstlevende echtgenoot.

Een gelijkaardige regeling bestaat er voor een beroepsziekte die een overlijden tot gevolg heeft.

Het wettelijk samenwonen op zich is echter geen afdoende grond om recht te hebben op een arbeidsongevallenrente. De wet van 11 mei 2007 bepaalt eveneens dat de wettelijk samenwonenden "overeenkomstig artikel 1478 van het Burgerlijk Wetboek een overeenkomst moeten hebben opgesteld waarin voor de partijen is voorzien in een verplichting tot hulp die, zelfs na een eventuele breuk, financiële gevolgen kan hebben."

De rechtsfiguur van het wettelijk samenwonen is in gebruik sinds 2000. De uitbreiding van de wet naar de langstlevende wettelijk samenwonende partner dateert van 2007. We kunnen er van uitgaan dat heel wat partners, die een verklaring tot wettelijk samenwonen hebben afgelegd voor de nieuwe regeling, niet op de hoogte zijn dat een authentieke overeenkomst met een bijzondere bepaling moet worden opgesteld als men recht wil hebben op een eventuele arbeidsongevallenrente.

Daarbij is de beschikbare informatie over dit onderwerp beperkt. Op de website www.socialezekerheid.be wordt de extra voorwaarde voor wettelijk samenwonenden niet vermeld noch op de website van het Fonds voor Arbeidsongevallen.

Vraag is ook of deze regeling de toets van het Grondwettelijk Hof zou doorstaan inzake het gelijkheidsprincipe en het anti-discriminatiebeginsel. In het arrest 137/2000 bepaalt het Arbitragehof: "De echtgenoten en de personen die een levensgemeenschap vormen zijn categorieën van personen die op het vlak van de sociale zekerheid vergelijkbaar zijn. In de huidige sociale context kunnen twee personen die samenwonen een levensgemeenschap vormen en zich in een staat van onderlinge economische afhankelijkheid bevinden die vergelijkbaar is met die van gehuwde paren."

Hetzelfde arrest bepaalt ook: "Het staat aan de wetgever te beslissen of, en in hoeverre, de personen die een levensgemeenschap vormen dienen te worden behandeld zoals de gehuwde paren wat de arbeidsongevallen betreft."

Het arrest 187/2009 bepaalt echter dat het verschil in behandeling tussen wettelijk samenwonenden en gehuwden redelijk te verantwoorden moet zijn in het licht van de betrokken maatregel.

De vereiste van het bestaan van een authentieke overeenkomst tussen wettelijk samenwonenden met een bijzondere bepaling om een beroep te kunnen doen op afgeleide sociale rechten is enigszins bijzonder daar het, voor zover ik op de hoogte ben, in geen enkele andere tak van de sociale zekerheid van toepassing is. In de ziekteverzekering of in geval van arbeidsongeschiktheid is er als bewijs van stabiliteit of duurzaamheid van de relatie een vereiste dat men minstens zes maanden moet samenwonen voordat men zijn partner als wettelijk samenwonende ten laste kan nemen.

Daarom had ik de minister willen vragen:

1. Hoeveel maal werd sinds uitbreiding met de wet van 11 mei 2007 een arbeidsongevallenrente toegekend aan de langstlevende wettelijk samenwonende partner na het overlijden van het slachtoffer ten gevolge van een ongeval, (opgesplitst in overheids- en privésector?)

2. Wat bedoelt men precies met de "verplichting tot hulp die, zelfs na een eventuele breuk, financiële gevolgen kan hebben?" Betreft het een overeenkomst waarin men zich engageert tot een vorm van onderhoudsgeld na een breuk? Kunnen we onder 'breuk' ook het overlijden van de partner verstaan?

3. Waarom werd de bijzondere voorwaarde van een authentieke akte gesteld voor wettelijk samenwonenden vooraleer men rechthebbend kan worden? Welke is de motivatie?

4. Is het opleggen van deze bijzondere voorwaarde naar u mening proportioneel? Is ze redelijk te verantwoorden in het licht van het doel van de maatregel? Kan het de grondwettelijke toets doorstaan?

5. Werden er initiatieven genomen om de wettelijk samenwonenden te informeren over de noodzaak van een authentieke akte met een bijzondere bepaling om in geval van overlijden van één van de partners ten gevolge van een arbeidsongeval recht te hebben op een arbeidsongevallenrente?

6. Erkent de minister dat de informatie op de betreffende website onvolledig is? Worden er initiatieven genomen om wettelijk samenwonenden beter te informeren?

 
Réponse reçue le 21 juin 2011 : Antwoord ontvangen op 21 juni 2011 :

Vous trouverez, ci-dessous, les informations demandées :

1. Pour le secteur privé, le Fonds des accidents du travail, ne dispose pas de données électroniques consultables directement concernant le nombre de cohabitants légaux survivants qui auraient reçu, depuis la loi du 11 mai 2007, une rente suite au décès dû à un accident du travail de leur partenaire. Ceci nécessiterait un travail de recherche manuel fastidieux.

Je chargerai le Fonds de mettre au point un enregistrement de données permettant de fournir cette information à l’avenir.

Pour ce qui concerne le secteur public, c’est ma collègue, la ministre de la Fonction publique, qui est compétente pour vous répondre.

2. La définition de la cohabitation légale inscrite dans la loi du 10 avril 1971 sur les accidents du travail renvoie directement à l’article 1478 du Code civil. L’article 1478 vise les cohabitants qui ont établi un contrat obligeant les parties à un devoir de secours qui, même après une rupture éventuelle, peut avoir des conséquences financières.

On a voulu viser ici la situation de personnes qui forment une communauté de vie et se trouvent dans un état d’interdépendance économique comparable à celui que l’on rencontre chez les couples mariés. On pense ici au versement d’une pension alimentaire, qui est la prolongation, après le divorce ou la séparation de corps, de l’obligation de secours et d’assistance existant pendant la vie commune.

La loi du 11 mai 2007 a prévu qu’en cas de décès le partenaire survivant peut avoir droit, à une rente lorsque le décès est dû à un accident du travail.

La loi du 11 mai 2007 qui a adapté en ce sens la loi du 10 avril 1971 sur les accidents du travail est le résultat des discussions et réflexions des parlementaires et des partenaires sociaux suite à l’arrêt n° 137/2000 du 21 décembre 2000 de la Cour d’arbitrage et de diverses propositions de loi qui ont été déposées. Le Conseil national du travail a également été consulté.

3. Lorsque le législateur a élargi le paiement de la rente d’un accident du travail au cohabitant légal, il a estimé que les mêmes droits doivent leur être reconnus qu’aux conjoints à partir du moment où leur situation juridique est comparable.

Ainsi, l’extension aux cohabitants légaux devait être limitée aux cohabitants qui ont établi un contrat conformément à l’article 1478 du Code civil, c’est-à-dire prévoyant une obligation de secours pouvant avoir des conséquences financières, même après la rupture. Dans ce cas, il y a bien une situation comparable à celle des conjoints, avec interdépendance économique.

La preuve de cette obligation de secours nécessite un acte juridique authentique.

4. Il découle de ceci que, oui, cette limitation de paiement de la rente pour accident du travail aux seuls cohabitants légaux ayant établi un contrat avec devoir de secours en cas de rupture, est justifiée et proportionnelle à l’objectif poursuivi. C’est aussi ce que sous-entendait l’arrêt de la Cour d’arbitrage de décembre 2000.

5-6. Enfin, pour ce qui est de l’information prodiguée aux intéressés, dès le moment où la modification légale est intervenue, la brochure consultable sur le site du Fonds des accidents du travail a bien entendu été adaptée, ainsi que les diverses informations disponibles sur les sites relatifs à la sécurité sociale (Aperçu de la sécurité sociale, Tout ce que vous avez toujours voulu savoir sur la sécurité sociale,…).

Le Fonds des accidents du travail intervient dans ce cadre au niveau de l’indemnisation, donc à posteriori. Il ne saurait anticiper la survenue d’un accident mortel, ni prendre des mesures d’informations préventives au niveau de la conclusion des contrats de cohabitation légale.

Gelieve hierna de gevraagde inlichtingen te vinden:

1. Voor de privé-sector, heeft het Fonds voor Arbeidsongevallen geen onmiddellijk raadpleegbare elektronische gegevens ter beschikking over het aantal overlevende wettelijk samenwonende partners die, sinds de wet van 11 mei 2007, een rente ontvingen na het overlijden van hun partner ten gevolge van een arbeidsongeval. Het bij elkaar brengen van die gegevens zou langdurig manueel opzoekingswerk vergen.

Ik zal het Fonds opdracht geven een registratie van gegevens uit te werken om in de toekomst deze informatie te kunnen weergeven.

Wat de openbare sector betreft, is mijn collega, de minister van Ambtenarenzaken, bevoegd om u een antwoord te geven.

2. De definitie van wettelijk samenwonende zoals opgenomen in de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, verwijst rechtstreeks naar artikel 1478 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 1478 beoogt de samenwonenden die een overeenkomst hebben opgesteld waarin voor de partijen is voorzien in een verplichting tot hulp die, zelfs na een eventuele breuk, financiële gevolgen kan hebben.

Men wou zich hier dus richten op personen die een levensgemeenschap vormen en zich in een staat van onderlinge economische afhankelijkheid bevinden, vergelijkbaar met die van gehuwde paren. We denken hierbij aan de betaling van een onderhoudsuitkering; dat is – na een scheiding of een scheiding van tafel en bed – een verlenging van de verplichting tot hulp en bijstand zoals tijdens het samenleven.

De wet van 11 mei 2007 heeft voorzien dat bij overlijden ten gevolge van een arbeidsongeval de overlevende partner recht kan hebben op een rente.

De wet van 11 mei 2007 die de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 heeft aangepast is het resultaat van discussies en reflecties van parlementariërs en sociale partners na het arrest nr. 137/2000 van 21 december 2000 van het Arbitragehof en de verschillende wetsvoorstellen die werden ingediend. Ook de Nationale Arbeidsraad werd geraadpleegd.

3. Wanneer de wetgever het uitbetalen van de arbeidsongevallenrente tot de wettelijk samenwonende heeft uitgebreid, was hij van mening dat hen dezelfde rechten moesten toegekend worden als aan huwelijkspartners, vanaf het ogenblik dat hun juridische situatie vergelijkbaar is.

Bijgevolg moest de uitbreiding naar wettelijk samenwonenden beperkt worden tot samenwonenden die een overeenkomst hebben opgesteld, overeenkomstig artikel 1478 van het Burgerlijk Wetboek (een overeenkomst die een verplichting tot hulp voorziet die, zelfs na een breuk, financiële gevolgen kan hebben). In dat geval is hun situatie wel degelijk vergelijkbaar met die van huwelijkspartners, met onderlinge economische afhankelijkheid.

Het bewijs van deze verplichting tot hulp vereist een authentieke akte.

4. Uit het voorgaande volgt dat het beperken van de uitbetaling van de arbeidsongevallenrente tot wettelijk samenwonenden die een overeenkomst hebben opgesteld met verplichting tot hulp zelfs na een breuk, wel degelijk gerechtvaardigd is en in verhouding staat tot de beoogde doelstelling. Dat is ook wat het arrest van het Arbitragehof van december 2000 beoogde.

5-6. Wat tenslotte de informatie aan de belanghebbenden betreft, kan ik bevestigen dat de brochure op de website van het Fonds voor Arbeidsongevallen, werd aangepast vanaf het moment dat de wetswijziging werd doorgevoerd, net zoals alle beschikbare informatie op de sites van de sociale zekerheid (Beknopt overzicht van de sociale zekerheid, Alles wat je altijd al wilde weten over de sociale zekerheid, enzovoort).

Het Fonds voor Arbeidsongevallen komt in dit kader tussen op vlak van de vergoedingen, dus pas achteraf. Het kan niet anticiperen op het gebeuren van een dodelijk ongeval, noch preventieve informatieve maatregelen nemen voor wat betreft het sluiten van overeenkomsten tot wettelijk samenwonen.