SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2009-2010 Zitting 2009-2010
________________
7 avril 2010 7 april 2010
________________
Question écrite n° 4-7444 Schriftelijke vraag nr. 4-7444

de Joris Van Hauthem (Vlaams Belang)

van Joris Van Hauthem (Vlaams Belang)

à la ministre de l'Intérieur

aan de minister van Binnenlandse Zaken
________________
Direction générale Centre de crise - Relations avec la presse - Instructions Algemene directie Crisiscentrum - Contacten met de pers - Instructies 
________________
ordre public
sécurité publique
censure
liberté de la presse
droit de l'information
openbare orde
openbare veiligheid
censuur
persvrijheid
rechtsregels voor informatie
________ ________
7/4/2010Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 6/5/2010)
6/5/2010Einde zittingsperiode
7/4/2010Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 6/5/2010)
6/5/2010Einde zittingsperiode
________ ________
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-7443 Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-7443
________ ________
Question n° 4-7444 du 7 avril 2010 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-7444 d.d. 7 april 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Concernant les troubles survenus dans notre pays, fin 2005, à la suite des graves émeutes d'immigrés qui se sont produites en France en novembre 2005, nous lisons à la page 47 du rapport d'activités 2007 du Centre de crise : « Le ministre de l'Intérieur et le ministre de la Justice ont réuni les rédacteurs en chef de tous les médias. Il leur a été demandé de poursuivre un travail journalistique responsable et d'éviter le matériel visuel subversif et les articles de même nature. » Il est en outre précisé que « cela pourrait en effet entraîner une propagation du comportement d'imitation ».

On peut bien sûr parfaitement comprendre les bonnes intentions de cette démarche mais il n'empêche qu'il s'agit d'une matière délicate au regard de l'article 25 de la Constitution et de la liberté de la presse et de l'interdiction de la censure qu'il proclame.

1. Qui a pris l'initiative de cette démarche et qui en était informé ?

2. Comment les rédacteurs en chef ont-ils réagi ?

3. Dans quelle mesure la presse a-t-elle accédé à cette demande ? Un contrôle a-t-il été effectué ? Dans l'affirmative, par qui et de quelle manière ?

4. Outre cette démarche, d'autres initiatives ont-elles été prises pour orienter la manière dont la presse a relaté les événements ? Si oui, lesquelles ?

5. Cette démarche a-t-elle été ébruitée dans le grand public ?

6. Des initiatives similaires ont-elles encore été prises auparavant ou par la suite à l'égard de la presse ? Dans l'affirmative, à l'occasion de quels événements ?

7. Estimez-vous qu'une telle démarche est par définition contraire à l'article 25 de la Constitution ? Ne pensez-vous pas que cette volonté d'orienter la manière dont la presse relate des événements n'a par définition pas sa place dans une démocratie ? Pareille démarche repose-t-elle sur une quelconque base légale ?

 

In het Activiteitenrapport 2007 van het Crisiscentrum lezen wij op blz. 47 het volgende met betrekking tot de rellen die zich eind 2005 in het land voordeden naar aanleiding van de grootschalige migrantenopstanden in Frankrijk in november 2005: "De minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie hebben de hoofdredacteurs van alle Belgische media bij elkaar gebracht. Er werd gevraagd om verantwoordelijk journalistiek werk na te streven en om opruiend beeldmateriaal en dito artikelen te vermijden." Verder wordt hierover gemeld: "Dat zou immers een uitbreiding van het imitatiegedrag met zich kunnen meebrengen".

Men kan natuurlijk alle begrip opbrengen voor de goede bedoelingen van deze demarche, maar dat neemt niet weg dat dit een zeer kiese aangelegenheid is, gelet op artikel 25 van de Grondwet en de daarin verwoorde vrijheid van drukpers en het absolute verbod op censuur.

1. Wie nam het initiatief tot deze demarche en wie was daarvan op de hoogte?

2. Hoe reageerden de hoofdredacteurs hierop?

3. Hoe werd het verzoek door de pers nageleefd? Werd daarop toegezien? Zo ja, door wie en op welke wijze?

4. Werden er buiten deze demarche nog andere initiatieven genomen om de berichtgeving van de pers te sturen? Zo ja, welke?

5. Werd er over die demarche enige ruchtbaarheid gegeven bij het publiek?

6. Werden er daarvoor of daarna nog initiatieven in dergelijke zin genomen met betrekking tot de pers en zo ja, naar aanleiding van welke gebeurtenissen?

7. Bent u niet van oordeel dat een dergelijke demarche per definitie indruist tegen artikel 25 van de Grondwet? Bent u ook niet van oordeel dat een dergelijke sturing van de berichtgeving per definitie niet thuishoort in een democratie? Beschikt u over enige wetgevende basis om een dergelijke demarche te doen?