SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2007-2008 Zitting 2007-2008
________________
23 septembre 2008 23 september 2008
________________
Question écrite n° 4-1625 Schriftelijke vraag nr. 4-1625

de Margriet Hermans (Open Vld)

van Margriet Hermans (Open Vld)

au ministre du Climat et de l'Energie

aan de minister van Klimaat en Energie
________________
Cogénération industrielle Industriële warmtekrachtkoppeling 
________________
station énergétique
énergie électrique
gaz
production d'énergie
approvisionnement énergétique
industrie énergétique
rendement énergétique
technologie énergétique
réduction des émissions de gaz
énergie thermique
Pays-Bas
Protocole de Kyoto
energiecentrale
elektrische energie
gas
energieproductie
energievoorziening
energie-industrie
energie-efficiëntie
energietechnologie
vermindering van gasemissie
thermische energie
Nederland
Protocol van Kyoto
________ ________
23/9/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 23/10/2008)
27/11/2008Antwoord
23/9/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 23/10/2008)
27/11/2008Antwoord
________ ________
Question n° 4-1625 du 23 septembre 2008 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-1625 d.d. 23 september 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Les installations industrielles de cogénération ne génèrent guère d'émissions et peuvent contribuer largement à notre approvisionnement énergétique. Elles peuvent en outre concourir dans une large mesure à la réalisation des objectifs climatiques ambitieux fixés par les pouvoirs publics. Dans une installation de cogénération, le gaz est utilisé de manière optimale comme carburant pour la production combinée de chaleur et d'électricité.

La chaleur produite par cogénération alimente largement les processus des industries lourde, chimique et alimentaire ; le surplus de l'électricité produite est injecté dans le réseau.

Selon un article publié dans le Financieel Dagblad, les installations de cogénération de l'ensemble de l'industrie néerlandaise couvrent 25 % des besoins énergétiques des Pays-Bas.

Via le réseau, elles fournissent de l'électricité à plus de trois millions de ménages. Non seulement une installation de cogénération permet une utilisation extrêmement efficace du combustible mais en outre, ses rejets de CO représentent moins de la moitié de ceux d'une centrale au charbon.

Compte tenu des prix actuels du gaz, les recettes d'une installation industrielle de cogénération sont toutefois marginales, comme le confirme une récente étude du Energie Onderzoek Centrum Nederland (ECN). Comme la combinaison de chaleur à des processus de production continus limite la flexibilité, la cogénération industrielle ne peut jouer sur la dynamique du marché de l'électricité où les tarifs de jour et de nuit sont très fluctuants. La cogénération industrielle diffère à cet égard sensiblement des petites installations flexibles qui permettent aux horticulteurs et maraîchers de jouer sur les tarifs de jour élevés.

Je souhaiterais dès lors poser les questions suivantes au ministre :

Quel est le pourcentage de nos besoins énergétiques totaux aujourd'hui couvert par des installations industrielles de cogénération ? Le ministre peut-il commenter ce pourcentage ? Est-il comparable à celui des Pays-Bas ? Si non, comment le ministre explique-t-il cette différence ?

Le ministre estime-t-il comme moi que la cogénération offre des avantages considérables tant sur le plan économique qu'écologique ? Dans l'affirmative, peut-il détailler sa réponse et préciser les initiatives concrètes qu'il prendra pour encourager les installations de cogénération et donc la cogénération industrielle ? Dans quel délai concrétisera-t-il ces mesures et quelle sera leur incidence budgétaire ?

Comment le ministre compte-t-il réduire l'impact, pour les actuels et futurs exploitants d'installations de cogénération, de la forte fluctuation actuelle des prix énergétiques ? Peut-il détailler sa réponse ?

 

Industriële warmtekrachtkoppelingen of WKK-installaties hebben een lage uitstoot en kunnen een belangrijk aandeel leveren aan onze energievoorziening. Bovendien kunnen ze in grote mate bijdragen aan de realisatie van de ambitieuze klimaatdoelstellingen van de overheid. In een WKK-installatie wordt optimaal gebruikgemaakt van gas als brandstof voor de gecombineerde opwekking van warmte én stroom.

Processen in de zware, de chemische en de voedingsmiddelenindustrie draaien grotendeels op WKK-warmte ; het teveel aan geproduceerde elektriciteit wordt geleverd aan het openbare net.

In Nederland blijken luidens een artikel in het Financieel Dagblad de WKK-installaties van de gezamenlijke Nederlandse industrie in 25 % van de Nederlandse energiebehoefte voorzien.

Via het net leveren zij stroom voor meer dan drie miljoen huishoudens. Niet alleen het gebruik van brandstof in een WKK is buitengewoon efficiënt, ook de CO-uitstoot is minder dan de helft in vergelijking met een kolencentrale. Dat is winst voor de klimaatdoelstellingen.

Bij de huidige gasprijzen zijn de opbrengsten van een industriële WKK-installatie echter marginaal. Dit wordt bevestigd in een recente studie van het Energie Onderzoek Centrum Nederland (ECN). Omdat de koppeling van warmte aan continue productieprocessen de flexibiliteit beperkt, kan industriële WKK niet inspelen op de dynamiek van de stroommarkt met sterk wisselende dag- en nachtprijzen. Industriële warmtekrachtkoppeling verschilt daarmee wezenlijk van de kleine en flexibele installaties waarmee tuinders inspelen op de hoge dagprijzen voor stroom.

Graag had ik dan ook volgende vragen voorgelegd aan de geachte minister :

Hoeveel procent van onze totale energiebehoefte wordt heden ingevuld door het aanwenden van industriële warmtekrachtkoppelingen ? Kan de geachte minister dit percentage duiden en is het percentage vergelijkbaar met Nederland ? Zo neen, hoe verklaart hij dit verschil ?

Is hij het met me eens dat warmtekrachtkoppeling belangrijke voordelen heeft en dit zowel economisch als wat het milieu betreft ? Zo ja, kan hij dit uitvoerig toelichten en aangeven welke concrete initiatieven hij gaat treffen om WKK-installaties en dus industriële warmtekrachtkoppeling verder aan te moedigen ? Tegen wanneer gaat hij deze maatregelen concreet treffen en wat is budgettaire impact ?

Hoe gaat hij de impact van de tegenwoordig sterk fluctueerde energieprijzen opvangen voor de bestaande en de nieuwe uitbaters van WKK-installaties ? Kan hij dit zeer uitvoerig toelichten ?

 
Réponse reçue le 27 novembre 2008 : Antwoord ontvangen op 27 november 2008 :

L'honorable membre trouvera ci-après les réponses aux questions posées au sujet des mesures de soutien à apporter à la production d’énergie à partir d’unités de cogénération :

1. La production totale brute d’électricité au départ d’unités de cogénération s’est élevée à 10.361 GWh en 2006 pour une production totale brute d’électricité de 85 535 GWh, ce qui correspond à un pourcentage d’environ 12%. Cette part d’énergie se limite uniquement à l’énergie électrique produite sans tenir compte de la partie chaleur. Le ratio de 25% auquel il est fait allusion dans l’article de journal, semblerait concerner l’ensemble de l’énergie produite. Ne disposant pas des données consolidées par les Régions concernant la production de chaleur associée à la cogénération, matière régionalisée, il ne m’est pas possible de pouvoir répondre à cette question plus en détail.

2 et 3. Pour ce qui est du soutien à apporter à ce type de production d’électricité qui de fait apporte de nombreux avantages tant sur le plan économique que sur le plan environnemental, la seule mesure au niveau fédéral consiste à imposer au gestionnaire du réseau de transport, au travers du Règlement technique l’imposition suivante, prise sur base de l’article 11, 3° de la loi du 29 avril 1999 relative à l’organisation du marché de l’électricité, rédigée comme suit :

«Le règlement technique définit notamment :

3° le cas échéant, la priorité à donner, dans la mesure du possible compte tenu de la sécurité d’approvisionnement nécessaire, aux installations de production qui utilisent des sources d’énergie renouvelables ou aux unités de cogénération ; ».

Pour le reste, les autres mesures relèvent strictement de la compétence des Régions.

Het geachte lid vindt hierna een antwoord op de vragen in verband met de maatregelen ter ondersteuning van energieopwekking via WKK-eenheden:

1. De totale bruto elektriciteitsproductie uit WWK-eenheden bedroeg in 2006, 10.361 GWh op een totale bruto elektriciteitsproductie van 85 535 GWh; dat is ongeveer 12%. Dit energieaandeel betreft enkel de elektriciteit die is opgewekt; er wordt geen rekening gehouden met het warmteaandeel. De ratio van 25% waarnaar in het krantenartikel verwezen wordt, zou echter betrekking hebben op het gehele energieaandeel. Aangezien ik niet beschik over de door de Gewesten geconsolideerde gegevens in verband met opgewekte en zelfverbruikte warmte - dit is een geregionaliseerde materie - kan ik op deze vraag geen gedetailleerder antwoord geven.

2 en 3. Wat de ondersteuning betreft van dit soort elektriciteitsproductie dat belangrijke voordelen biedt, zowel economisch als inzake het milieu, bestaat de enige maatregel op federaal niveau erin de transmissienetbeheerder, via het technisch reglement, te verplichten tot het naleven van volgende bepaling die genomen is op basis van artikel 11, 3°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, en die luidt als volgt :

«Het technisch reglement bepaalt inzonderheid:

«3° in voorkomend geval, de prioriteit die in de mate van het mogelijke, rekening houdend met de noodzakelijke continuïteit van de voorziening, moet worden gegeven aan de productie-installaties die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen, of aan eenheden van warmtekrachtkoppeling; ».

Alle andere maatregelen vallen onder de strikte bevoegdheid van de Gewesten.