BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2011-2012
________
8 februari 2012
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-5535

de Cécile Thibaut (Ecolo)

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen
________
De maatregelen inzake reclame voor alcoholhoudende dranken
________
alcoholhoudende drank
consumentenorganisatie
minderjarigheid
reclame
bescherming van de consument
verkoopvergunning
________
8/2/2012Verzending vraag
14/3/2012Antwoord
________
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-1860
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-5535 d.d. 8 februari 2012 : (Vraag gesteld in het Frans)

Het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties (OIVO) heeft op zijn vergadering van 3 oktober 2011 besloten zich uit het Alcoholconvenant terug te trekken. In een persmededeling van 29 november legt de organisatie haar beslissing uit door te wijzen op de vele ontsporingen die ze al die jaren op de markt vastgesteld heeft en het duidelijk ontbreken van de wil bij bepaalde partijen om de consumenten, en in het bijzonder de minderjarigen, te beschermen.

De resolutie betreffende het alcoholgebruik bij minderjarigen, aangenomen door de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 3 maart 2005 (Stuk Kamer 51-1107/007) verzoekt de regering om wettelijke schikkingen te nemen tegen de reclame voor alcoholhoudende dranken en de geldende bepalingen over de controle op en de inachtneming van het verbod om alcohol te slijten en te serveren aan minderjarigen te verstrengen.

Onmiddellijk na de goedkeuring van de resolutie is op 12 mei 2005 het Convenant inzake gedrag en reclame met betrekking tot alcoholhoudende dranken, het zogenaamde Arnoldusconvenant, getekend tussen de Federatie van Belgische Brouwers, de Belgische Federatie van Wijnen en van Gedistilleerd, de FEDIS, de Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame (JEP), de Patroonsfederatie der Beroepsrestaurateurs (PFBR), Fed.Ho.Re.Ca Brussel, Fed.Ho.Re.Ca Wallonië, Fed.Ho.Re.Ca Vlaanderen, het OIVO en Test-Aankoop. Het convenant voorziet in zelfregulering door de sector van reclame voor alcoholhoudende dranken en maakt de JEP bevoegd om te beslissen over bezwaarschriften tegen op dat vlak gangbare reclamepraktijken.

Spijtig genoeg moeten we vaststellen dat het convenant en het zelfreguleringsmechanisme geen vruchten afwerpen.

Naast deze zachte wet, is op 10 januari 2010, artikel 6, § 6 van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten van kracht geworden. Het verstrengt het verbod op de verkoop aan minderjarigen van dranken met een effectief alcoholvolumegehalte hoger dan 0,5 % vol. We weten dat in een aanloopperiode de klemtoon is gelegd op de voorlichting (rol van de inspecteurs, website van FOD Volksgezondheid, callcenters, ...). De verkoop van alcohol in verdeelautomaten werd overigens verboden, behalve als dankzij een geïntegreerde e-ID-lezer de leeftijd van de koper kan worden gecontroleerd. Die techniek doet overigens vragen rijzen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer waarover ik u binnenkort zal ondervragen.

Ondanks die schikkingen ontwikkelen de alcoholproducenten onophoudelijk nieuwe strategieën om jongeren te verleiden met producten die specifiek op hen zijn gericht. Het best gekend zijn de alcoholpops, drankjes met bijna fluorescerende kleuren, zoet van smaak en met een matig alcoholgehalte van 5 tot 7%.

Onlangs hebben we de Tooters zien opduiken, een flesje van 25 milliliter met een felgekleurd drankje met populaire benaming, dat een mogelijk explosief mengsel met een alcoholgehalte van 14,9% bevat! In ons land wordt het product nog maar pas verdeeld. De verdeler die in Nederland is gevestigd, heeft verklaard heel de Belgische markt te willen veroveren, met als belangrijkste doelgroep de horecasector en de discotheken. Men kan zich overigens afvragen of een product waarmee op de jongste consumenten wordt gemikt, wel wettelijk is.

We kunnen dus makkelijk het OIVO-standpunt bijtreden dat we vandaag op de grenzen van dit soort “soft law” stoten. Een van de redenen waarom de wettelijke regeling faalt, ligt bij de potentiële belangenconflicten in de JEP. Behoudens het feit dat de JEP-sancties niet afdwingbaar zijn, is de JEP immers ook samengesteld uit reclamemakers die er belang bij hebben dat er meer alcohol wordt verkocht.

In mijn ogen moet in dit belangrijk dossier van volksgezondheid overwogen worden of het niet nuttig is dat de wetgever meer wetten maakt.

In dit verband bepaalt artikel 7, § 2 van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten wat volgt: “In het belang van de volksgezondheid kan de Koning regels stellen en verbodsmaatregelen voorschrijven (...) in verband met de reclame voor alcohol en alcoholhoudende dranken.”

Mevrouw de minister, kunt u preciseren of u erop toeziet dat het zogenaamde Arnoldusconvenant wordt nageleefd? Werden er afwijkingen vastgesteld bij de uitvoering van dat convenant?

Deelt u het OIVO-standpunt over de ontsporingen in de praktijk van de JEP en wat stelt u voor om de lacunes in het systeem aan te vullen?

Bent u van oordeel dat er ter zake meer regels moeten komen en overweegt u dus om met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten een koninklijk besluit te nemen om België van een algemene regelgeving voor de reclame voor alcohol te voorzien? Zo niet, wat stelt u voor om de minderjarigen afdoend te beschermen tegen de reclamestrategieën van de alcoholproducenten?

Antwoord ontvangen op 14 maart 2012 :

Zoals u zegt, valt de controle op de toepassing van het Convenant inzake gedrag en reclame met betrekking tot alcoholhoudende dranken onder de bevoegdheid van de Jury voor Ethische Praktijken inzake reclame (JEP).

In die zin hebben mijn diensten formeel geen bevoegdheid om op de JEP toe te zien. Maar het spreekt vanzelf dat ze kijken hoe men het convenant toepast, welke controles met uitvoert, en welke gevolgen dit autoregulerend systeem op het terrein heeft.

Het huidige systeem vertoont duidelijk enkele tekortkomingen, zoals:

- de meeste adviezen van de JEP verwijzen enkel naar het al of niet naleven van de regels inzake de "eductieve slagzin";

- er werden weinig klachten en weinig voorafgaande adviesaanvragen ingediend;

- bepaalde begrippen in het convenant zijn te vaag;

- een campagne intrekken is de enige mogelijke sanctie. Er is geen enkele financiële sanctie;- …

Die lacunes hebben mij er dus tijdens de vorige legislatuur toe aangezet om mijn diensten te vragen dat convenant te hervormen, in overleg met de betrokken sectoren en in het bijzonder met het OIVO en de JEP.

In dat verband werkte men ook een gids voor goede praktijken uit, bedoeld om het convenant meer te doen toepassen.

Deze twee ontwerpteksten waren in 2010 klaar, maar de val van de regering en de lange periode van lopende zaken die er op volgde hebben verhinderd dat ik het convenant kon institutionaliseren door een koninklijk besluit te laten goedkeuren.

Ondertussen had het OIVO, zoals u opmerkt, zijn standpunt veranderd en besloten om het principe van het convenant niet langer te steunen.

Aangezien niet langer aan de voorwaarden uit de wet van 24 januari 1977 voldaan was, namelijk dat twee representatieve consumentenverenigingen moeten tekenen (alleen Test-Aankoop blijft over), was het dus niet meer mogelijk om dit convenant te institutionaliseren.

U weet dat ik altijd voorrang geef aan het overleg, en daarom heb ik mijn diensten gevraagd om het OIVO te ontmoeten om zijn voornemen rond dit dossier te kennen. Zijn afgevaardigde stond niet afkerig tegenover een nieuwe discussie. Ik heb mijn diensten dus gevraagd om alle betrokken partijen het geamendeerde convenantontwerp en de goedepraktijkengids voor verder onderzoek te bezorgen. Er is ondertussen een voltallige vergadering in april gepland. Ik hoop dat daaruit zal blijken dat alle betrokkenen de vaste wil hebben om de regelgeving over en het toezicht op alcoholreclame te verstrengen. Deze verstrenging zal zich moeten vertalen in het institutionaliseren van een hervormde, strengere convenant, en in het verspreiden van de goedepraktijkengids om zijn toepassing door de sector te bevorderen. Indien dit overleg met het oog op het uitvoeren van een efficiëntere en strengere autoregulering mislukt, zullen we uiteraard andere en meer dwingende maatregelen moeten overwegen.