BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2010-2011
________
20 juni 2011
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-2564

de Alexander De Croo (Open Vld)

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen
________
Herstelplannen voor de pensioenfondsen - Impact van de schuldencrisis - Bijkomende maatregelen
________
aanvullend pensioen
monetaire crisis
spaartegoed
________
20/6/2011Verzending vraag
25/7/2011Antwoord
________
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-2564 d.d. 20 juni 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Vijf pensioenfondsen moeten, bij een ongewijzigde financiële situatie van het fonds eind 2011, op 1 april 2012 gaan korten op de pensioenen. Dat heeft De Nederlandse Bank (DNB) op maandag 6 juni 2011 bekendgemaakt, na de evaluaties van de herstelplannen die ruim driehonderd fondsen hebben ingediend.

Een definitief besluit over het korten wordt door de fondsen genomen op basis van de stand van zaken eind 2011 en is afhankelijk van de financiële positie van deze fondsen op dat moment. Terwijl de pensioenfondsen zich in ons land herstelden van de financiële crisis in 2009 en 2010, riskeren hun resultaten in 2011 mogelijks te worden beïnvloed door de soevereine schuldencrisis van de zogenaamde PIGS landen (Portugal, Italië, Griekenland en Spanje). Het is onduidelijk in hoeverre dit de lopende herstelplannen van bepaalde fondsen beïnvloed en welke de totaalimpact is.

Graag had ik een antwoord gekregen op de volgende vragen:

1) Hoeveel pensioenfondsen (zowel de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening - IBP, in de tweede pensioenpijler als de pensioenspaarfondsen in de derde pijler) zijn momenteel onderworpen aan een herstelplan? Hoeveel bedraagt het totaalbedrag van de uitstaande verplichtingen?

2) Kan de geachte minister gedetailleerd weergeven welke inflatieverwachtingen realistisch worden geacht binnen de diverse herstelplannen die werden voorgelegd?

3)Kan uitvoerig worden toegelicht welke maatregelen worden of werden getroffen wat betreft het prudentieel toezicht tengevolge de systematische ratingverlaging van diverse landen en hun obligaties alsook de daarmee verbonden waardeverminderingen die moeten worden geboekt op deze participaties bij de verschillende fondsen?

4) Kan hij gedetailleerd weergeven of ook bij ons bepaalde pensioenfondsen een bijkomend herstelplan moesten indienen? Zo ja, om hoeveel fondsen gaat het? Zo neen, verwacht hij dat bijkomende herstelmaatregelen noodzakelijk zouden zijn voor de bestaande herstelplannen?

5) Welke zal de impact zijn op de rendabiliteit van deze fondsen en zullen ook bij ons bepaalde fondsen een ondermaats rendement hebben?

6) Hoe verlopen de 242 herstelplannen waarvan sprake was in 2009? Kan worden aangeven hoeveel van deze herstelplannen succesvol werden afgerond alsook hoeveel een bijsturing of bijkomende maatregelen vereisten?

Antwoord ontvangen op 25 juli 2011 :

1) Bij het beantwoorden van deze vragen dient een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen twee types instellingen, die beiden gekend zijn onder de naam "pensioenfonds".

Vooreerst zijn er de pensioenfondsen of instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBP's). Het gaat om pensioenfondsen die pensioenen opbouwen in het kader van de beroepsactiviteit van de aangeslotenen. Zij zijn onderworpen aan de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (WIBP). IBP's kunnen worden opgericht voor het beheer van wettelijke of aanvullende pensioenen. Wat de aanvullende pensioenen betreft kunnen zij zowel actief zijn voor werknemers (in het kader van de wet van 28 april 2003 (WAP)) als voor zelfstandigen (in het kader van het vrij aanvullend pensioen).

Daarnaast zijn er de pensioenfondsen van de derde pensioenpijler of pensioenspaarfondsen. Dit zijn gemeenschappelijke beleggingsfondsen die vallen onder de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. Meer in het bijzonder betreft het gemeenschappelijke beleggingsfondsen met een veranderlijk aantal rechten van deelneming, in de zin van artikel 6 van deze wet.

Voor de volledigheid dient aangegeven te worden dat zowel tweede pijler als derde pijler pensioenen kunnen opgebouwd worden via verzekeringen. Verzekeringsondernemingen vallen echter buiten de scope van de gestelde vragen.

Instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening

Over het boekjaar 2008 waren 116 IBP's betrokken bij herstelmaatregelen. Bij 76 van die IBP's was de toestand eind 2009 volledig hersteld. Eind 2009 werden bij tien nieuwe IBP's tekorten geconstateerd, wat het totaal IBP's met herstelmaatregelen op 50 bracht. Op basis van het onderzoek over de opvolging van die 50 dossiers in 2011 kan op dit ogenblik meegedeeld worden dat eind 2010 de toestand van 13 IBP’s volledig was hersteld, 28 IBP’s hebben nog maatregelen lopen en het opvolgingsonderzoek van 9 dossiers is nog niet afgerond.

Eind 2010 hebben 14 IBP’s een nieuw, zij het in veel gevallen miniem tekort gemeld; 7 hebben al de nodige maatregelen genomen; het onderzoek van de overige zeven is nog lopend.

De buffers van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening zijn in het afgelopen jaren sterk toegenomen. Onderstaande tabel geeft de evolutie weer van de uitstaande verplichtingen en de dekkingsgraad over de jaren 2008, 2009 en 2010.

 

2008

2009

2010

Balanstotaal (in miljoen euro)

 

14,2

15,0

Technische voorzieningen (in miljoen euro)

 

12,1

12,2

Dekkingsgraad KTV1 + marge

117,06%

135,17%

142,20%

Dekkingsgraad LTV2 + marge

101,23%

115,00%

118,40%

Pensioenspaarfondsen

Op 30 juni 2011 waren er 15 bij de FSMA geregistreerde pensioenspaarfondsen. Deze fondsen vertegenwoordigden per 31 december 2010 een totaal netto actief van ongeveer 12 miljard euro

Pensioenspaarfondsen bieden de spaarder geen gewaarborgd rendement. Het rendement wordt bepaald door de evolutie van de waarden waarin het beleggingsfonds is belegd. De spaarder beschikt dan ook niet over een garantie met betrekking tot de mogelijke opbrengst en het eindbedrag dat hij zal ontvangen bij zijn pensionering en dat steeds in kapitaal wordt uitgekeerd.

Aangezien pensioenspaarfondsen investeren in financiële instrumenten zoals aandelen en obligaties, ondergaan de pensioenspaarfondsen de evoluties van de financiële markten. De diversificatieregels die aan de pensioenspaarfondsen worden opgelegd beogen evenwel een spreiding van het kapitaal over een portefeuille van verschillende aandelen en obligaties. Deze spreidingsregels worden gehanteerd om de impact van een waardedaling of van een eventueel bankroet van een individuele instelling of bedrijf op de netto inventariswaarde van een pensioenspaarfonds te milderen.

Waar IBP's technische voorzieningen moeten aanleggen om aan toekomstige verplichtingen te voldoen, voorziet de regelgeving van pensioenspaarfondsen derde pijler niet in dergelijke voorzieningen. Er zijn dan ook geen pensioenspaarfondsen derde pijler die aan een herstelplan zijn onderworpen.

2) Allereerst had ik graag uw aandacht gevestigd op het feit dat de problematiek van inflatie zich in België niet in dezelfde mate stelt als in Nederland waar het aanvullend pensioen verplicht onder vorm van een (voorwaardelijk) geïndexeeerde rente moet worden opgenomen. Deze verplichting geldt niet in België, waarde aangeslotenen bijna in alle gevallen opteren voor een uitbetaling van de pensioenprestatie in de vorm van een eenmalig kapitaal.

De Belgische prudentiële wetgeving legt, nauw aansluitend met de Europese Richtlijn 2003/41/EG , geen bijzondere actuariële of economische hypothese aan de IBP's op voor de financiering van hun verplichtingen. De Europese richtlijn gaat uit van het principe van de “prudent person”. De IBP's zijn hierbij verplicht om de prudente hypotheses te verantwoorden, die zij gebruiken voor de berekening van hun technische voorzieningen en die hen moeten toelaten op duurzame wijze hun verbintenissen op lange termijn na te komen. Deze hypotheses (verwacht rendement, sterftetafels, verwachte salarisverhogingen, verwachte indexatie van rentes) en hun rechtvaardiging worden in het financieringsplan van de IBP beschreven. De FSMA controleert of ze voldoen aan voorgaande vereisten. Voor herstelplannen wordt dezelfde benadering gevolgd.

Aangezien er geen pensioenspaarfondsen derde pijler zijn die een herstelplan dienen na te leven is de vraag met betrekking tot de inflatieverwachtingen hier zonder voorwerp.

3) Op basis van de rapportering op 31 december 2010 blijkt dat de rechtstreekse blootstelling aan de overheidsobligaties van Portugal, Italië, Griekenland en Spanje eerder beperkt is. Inderdaad, de totale positie ten opzichte van die landen vertegenwoordigt slechts 1.45 % van de totale portefeuille van de IBP's (gewaardeerd aan marktwaarde op 31 december 2010).

 

Rechtstreeks exposure op 31/12/10

% van totale portefeuille

Portugal

14.057.334

0,10%

Italië

111.148.332

0,79%

Griekenland

28.544.496

0,20%

Spanje

49.386.911

0,35%

Totaal

203.137.073

1,45%

Daarnaast beleggen IBP's voor +- vijf miljard euro in Obligatiefondsen (zowel overheidsobligaties als bedrijfsobligaties) (eveneens gewaardeerd aan marktwaarde op 31 december 2010). Van deze ICB's is er op vandaag geen duidelijk zicht op de effectieve blootstelling aan debiteuren uitdezelfde landen. Echter, gezien de systematische ratingverlaging van deze landen zijn deze obligaties al uit sommige obligatiefondsen geweerd waardoor de totale blootstelling vermoedelijk beperkt is. Sommige obligatiefondsen werken namelijk met een minimum rating waaraan de obligaties moeten voldoen om in de portefeuille te kunnen blijven.

Daarnaast zijn in verschillende “verklaring van beleggingsbeginselen”, die de IBP's moeten opstellen, bepalingen opgenomen omtrent het verkopen van obligaties zodra deze onder een bepaalde rating komen (meestal investment grade). De grootste impact van de soevereine schuldencrisis is onzes inziens afkomstig van het effect dat deze crisis heeft op de algemene tendens van de beurzen.

Er zijn geen concrete cijfers beschikbaar over het percentage van de portefeuille van de pensioenspaarfondsen derde pijler dat is blootgesteld aan landen die een ratingverlaging hebben ondergaan dan wel door de internationale markten worden geviseerd.

Pensioenspaarfondsen derde pijler zijn ICB's met veranderlijk kapitaal, waar - in de meeste zoniet alle gevallen dagelijks - vrij kan worden in- en uitgetreden tegen de laatst gepubliceerde netto-inventariswaarde, voor zover de deelnemer uiteraard bereid is de fiscale gevolgen van een eventuele uittreding vóór de pensioenleeftijd te aanvaarden.

Deze netto-inventariswaarde wordt berekend aan de hand van de laatst beschikbare reële waarde van de activa en passiva van het pensioenspaarfonds. De laatst gepubliceerde netto-inventariswaarde reflecteert dan ook op elk ogenblik de laatst gekende waarde van een recht van deelneming in het pensioenspaarfonds. Een eventuele blootstelling aan obligaties van Portugal, Italië, Griekenland en Spanje wordt dan ook onmiddellijk weerspiegeld in de waarde van een recht van deelneming. Op die wijze kan de impact van een eventuele blootstelling aan obligaties of aandelen met een mindere rating nauwkeurig worden opgevolgd. Over de jaren heen blijkt de netto-inventariswaarde van pensioenspaarfondsen, mede vanwege hun relatief zeer defensief karakter, weinig grote schommelingen te ondergaan en kan het merendeel van de Belgische pensioenspaarfondsen een vrij stabiel rendement voorleggen.

De berekening van het gemiddelde rendement van de pensioenspaarfondsen op jaarbasis per 31 december 2010 levert volgend resultaat op:

  • op 1 jaar: +7,0 %

  • op 5 jaar: +1,1 %

  • op 10 jaar: +3,3 %

  • op 15 jaar: +7,0 %

  • sinds ontstaan: +7,1 %

4) Zie antwoord op vraag 1), die de toestand op 31 december 2010 weergeeft. Midden 2011 is de marktwaarde van de vorderingen op die landen lager; maar het is onwaarschijnlijk dat dit het globale plaatje er fundamenteel anders doet uitzien. In ieder geval wordt de situatie van dichtbij opgevolgd.

5) Zoals reeds vermeld zal de schuldencrisis vermoedelijk voornamelijk indirect (impact op de algemene beurstendens) een impact hebben op de rendabiliteit van zowel de IBP's als de pensioenspaarfondsen derde pijler. Dit gezegd zijnde is het nog voorbarig om hier al conclusies uit te trekken gezien het feit dat we nog een half beursjaar tegemoet gaan.

De situatie van de besproken landen speelt bovendien al langer een rol. De impact op de rendabiliteit was beperkt in de cijfers van 31 december 2010 en sommige obligatiefondsen hebben hun blootstelling ten opzichte van deze obligaties reeds beperkt. Tenslotte is het belangrijk om te melden dat de IBP's hun activa moeten waarderen aan marktwaarde waardoor eventuele waardeverminderingen op 31 december 2010 al volledig werden opgenomen in de boekhouding. Dit laatste geldt evenzeer, zoals hierboven al uiteengezet, voor pensioenspaarfondsen derde pijler.

6) Zie antwoord op vraag 1.

1De KTV of korte termijn technische voorzieningen zijn de pensioenverplichtingen die in geval van vereffening van de IBP in ieder geval zouden moeten gefinancierd zijn. Ze stemmen overeen met de verworven reserves van de aangeslotenen en de actuele waarde van de lopende rentes.

2De LTV vormt een inschatting van de pensioenverplichtingen rekening houdend met prudente hypothesen