BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2010-2011
________
26 mei 2011
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-2394

de Guido De Padt (Open Vld)

aan de minister van Justitie
________
Verdrag betreffende de informatiecriminaliteit - Ratificatie - Informatiecriminaliteit
________
computercriminaliteit
ratificatie van een overeenkomst
________
26/5/2011Verzending vraag
7/12/2011Dossier gesloten
________
Heringediend als : schriftelijke vraag 5-4000
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-2394 d.d. 26 mei 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Op 23 november 2001 ondertekende België in Boedapest het Verdrag inzake informatiecriminaliteit (het zogenaamde Cybercrime-Verdrag). Het Cybercrime-Verdrag vormt een eerste dwingende instrument van internationaal recht dat specifiek werd uitgewerkt om informaticacriminaliteit te bestrijden. Het belangrijkste doel van het Cybercrime-Verdrag bestaat erin de constitutieve elementen van de misdrijven van het nationale materiële strafrecht, en de aanverwante bepalingen van dit recht op het vlak van informaticacriminaliteit, te harmoniseren. Bovendien wordt in dit verdrag een snel en efficiënt regime van internationale samenwerking uitgewerkt met ruime grensoverschrijdende opsporingsbevoegdheden voor justitie en politie. Het Cybercrime-Verdrag beoogt dat alle verdragstaten voorzien in de bestraffing van informaticamisbruiken.

Het Verdrag van de Raad van Europa betreffende de computercriminaliteit is in werking getreden op 1 juli 2004. Tot op heden heeft het België het verdrag niet geratificeerd.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Kan de geachte minister een stand van zaken geven inzake de ratificatie van het Cybercrime-Verdrag? Is de ratificatie van het Verdrag onlosmakelijk verbonden met de implementatie van de Europese richtlijn van 2006 inzake dataretentie?

2) Schaart hij zich achter de oproep om via een Europese richtlijn een gerichte herziening van de regels van het kaderbesluit 2005/222/JBZ door te voeren? Zo ja, kan hij het standpunt van België toelichten met betrekking tot het voorstel van richtlijn 2010/0273(COD)? Zo neen, prefereert hij:

- een status-quo / geen nieuwe maatregelen van de Europese Unie (EU);

- de ontwikkeling van een programma om aanvallen op informatiesystemen krachtiger tegen te gaan met niet-wetgevende maatregelen;

- de invoering van alomvattende EU-wetgeving tegen cybercriminaliteit;

- de herziening van het verdrag inzake cybercriminaliteit van de Raad van Europa?

3) Hoeveel zaken werden in de periode van 2008 tot 2010 voor het gerecht ingeleid wegens:

- valsheid in informatica (artikel 210bis, van het Strafwetboek (Sw.));

- informaticabedrog (artikel 504quater, Sw.);

- ongeoorloofde toegang (artikel 550bis, Sw.);

- computer- en datasabotage (artikel 550ter, Sw.)?

4) Hoeveel procent van de zaken leidde tot een vrijspraak? Wat waren de belangrijkste gronden van vrijspraak?

5) Hoeveel keer maakten de gerechtelijke opsporingsdiensten in de periode van 2008 tot2010 gebruik van:

- databeslag (artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering);

- netwerkzoeking (artikel 88ter van het Wetboek van strafvordering);

- medewerkingsverplichting (artikel 88quater van het Wetboek van strafvordering)?

6) Deelt hij de mening dat cybercriminaliteit gezien haar anoniem, internationaal en snel technologisch evoluerend karakter moeilijk is op te sporen en te vervolgen en daarom de nadruk moet liggen op het preventieve luik? Welke maatregelen werden in de periode van 2008 tot 2010 genomen ter beveiliging van de kritische infrastructuren en ter bevordering van het bewustzijn bij gebruikers inzake veiligheid op het internet? Welke preventieve maatregelen staan in het vooruitzicht?

7) Aan wat is de daling van het aantal meldingen van internetmisbruik bij eCops met bijna 50 % tussen 2006 (28 434 meldingen) en 2009 (15 000 meldingen) te wijten?