BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2008-2009
________
9 juni 2009
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 4-3535

de Pol Van Den Driessche (CD&V)

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen
________
Oldtimers - Invoering in België - Belastingen
________
automobiel
invoer
heffing bij invoer
douane
belasting
belastingharmonisatie
douaneharmonisatie
________
9/6/2009Verzending vraag
3/7/2009Antwoord
________
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 4-3535 d.d. 9 juni 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Er bestaat vandaag veel discussie omtrent de rechten die op de inklaring van een oldtimer wagen worden gerekend. Het betreft wagens die ingevoerd worden uit landen buiten de Europese Gemeenschap, hoofdzakelijk uit de Verenigde Staten.

Tot voor kort werd door de Douane de stelregel gehanteerd dat wagens van dertig jaar en ouder als oldtimer werden beschouwd. Op die wagens werd een recht gegeven van 6 %. Recent echter wordt in bepaalde Douanekantoren een andere norm gehanteerd: alle wagens tot bouwjaar 1952 worden aanzien als oldtimer, wat erna gebouwd werd niet.

Dit heeft verregaande gevolgen: in Belgische havens ziet men de invoer van oldtimers door die maatregel aanzienlijk dalen, veel autoliefhebbers voeren hun wagen nu onder meer in via Nederland waar de 6 % regel voor wagens ouder dan dertig jaar wel nog geldig is.

Het is ook vreemd dat niet alle Douanekantoren dezelfde norm gebruiken. Dit leidt tot ellenlange discussies en zorgt voor verwarring bij de Douane-declaranten en hun klanten.

Ik wil de geachte minister dan ook volgende vragen stellen:

1.Welke norm wordt gehanteerd voor het bepalen of een wagen al dan niet een oldtimer is bij het heffen van invoerrechten?

2.Zijn er richtlijnen naar alle Douanekantoren om dezelfde norm te hanteren?

3.Welke maatregelen zal hij nemen om eventuele verschillen met andere landen uit de Europese Unie weg te werken? Dit lijkt mij essentieel om onze havens concurrentieel te houden.

Antwoord ontvangen op 3 juli 2009 :

Gelieve hierna de inlichtingen te vinden die door de Administratie der douane en accijnzen in verband met de in uw schriftelijke vraag vermelde problematiek werden verstrekt.

In antwoord naar uw eerste vraag kan verwezen worden naar de GN-toelichtingen onder GN-code 9705 00 00, zoals gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie op 30 mei 2008 (2008/C 133/01). Deze toelichtingen vermelden de criteria waaraan een motorvoertuig moet voldoen om een indeling te kunnen bekomen in hoofdstuk 97 van de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Gemeenschap en dus douanetechnisch als oldtimer te kunnen beschouwd worden. Alhoewel deze toelichtingen niet rechtens bindend zijn, worden ze door het Hof van Justitie toch beschouwd als belangrijke middelen ter verzekering van een eenvormige toepassing van de gecombineerde nomenclatuur door de douaneautoriteiten van de lidstaten.

Verder zijn er twee arresten van het Hof van Justitie, die wel degelijk wettelijk bindend zijn en die een verduidelijking geven van de criteria zoals die zijn opgesomd in de GN-toelichtingen.

  • Het arrest Daiber (C-200/84) van 10 oktober 1985 dicteert:

Voorwerpen voor verzamelingen in de zin van post 99.05 van het gemeenschappelijk douanetarief (thans is dit post 9705 van de gecombineerde nomenclatuur) zijn voorwerpen die geschikt zijn om in een verzameling te worden opgenomen, dat wil zeggen voorwerpen die relatief zeldzaam zijn, normalerwijs niet overeenkomstig hun oorspronkelijke bestemming worden gebruikt, voorwerp zijn van speciale handelsbranches buiten de gewone handel in soortgelijke gebruiksvoorwerpen, en een hoge waarde hebben.

Zijn van belang uit historisch of etnografisch oogpunt in de zin van post 99 05 van het gemeenschappelijk douanetarief voorwerpen voor verzamelingen, die een kenmerkende stap in de ontwikkeling van de menselijke verworvenheden documenteren of een fase van deze ontwikkeling belichten.

  • Het arrest Clees (C-259/97) van 3 december 1998 dicteert:

Tariefpost 9705 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, moet aldus worden uitgelegd, dat motorvoertuigen

  • in hun originele staat, zonder ingrijpende wijzigingen aan het chassis, de stuurinrichting of het remsysteem, de motor, enz.,

  • minstens 30 jaar oud, en

  • van een model of type dat niet meer in productie is,

worden vermoed een historisch of etnografisch belang te hebben.

Een motorvoertuig dat aan deze voorwaarden voldoet, is echter niet van historisch of etnografisch belang, wanneer de bevoegde autoriteit aantoont dat het niet een kenmerkende stap in de ontwikkeling van de menselijke verworvenheden kan documenteren of een fase van deze ontwikkeling kan belichten.

Bovendien moet zijn voldaan aan de in rechtspraak van het Hof vastgestelde criteria betreffende de geschiktheid van een voertuig om in een verzameling te worden opgenomen. (Hiermee verwijst het Hof naar de criteria opgesomd in het arrest Daiber)

Concreet betekent dit dat een “oude auto” aan de volgende voorwaarden moet voldoen alvorens als oldtimer in post 9705 te kunnen worden ingedeeld:

  • in hun originele staat, zonder aangrijpende wijzigingen aan het chassis, de stuurinrichting of het remsysteem enz., minstens 30 jaar oud en van een model dat niet meer in productie is (arrest Clees)

  • een kenmerkende stap in de ontwikkeling van de menselijke verworvenheden illustreren of een fase van deze ontwikkeling belichten (arrest Clees + Daiber)

  • een bepaalde zeldzaamheidswaarde hebben, normaal gesproken niet voor het oorspronkelijk doel worden gebruikt, het onderwerp zijn van bijzondere transacties buiten de normale handel in soortgelijke gebruiksartikelen en een hoge waarde hebben (arrest Daiber).

Een motorvoertuig die aan slechts een van de criteria voldoet (bijvoorbeeld gebouwd in 1952), kan niet als oldtimer aangemerkt worden. Aan alle voorwaarden dient voldaan te worden alvorens een indeling in post 9705 te kunnen bekomen.

In antwoord op de tweede vraag kan gesteld worden dat elk douanekantoor kennis heeft van de GN-toelichtingen en de bepalingen van de gecombineerde nomenclatuur die ook zo moeten toegepast worden. Tevens wordt in deze toelichting een vermelding gemaakt naar het arrest Daiber. In een interne instructie (D.I. 611 Tariferingen) werd het dictum van het arrest Clees vermeld. Verdere interne nota’s worden niet nodig geacht.

Tenslotte in antwoord op de derde vraag wordt verwezen naar de gesprekken die momenteel omtrent dit onderwerp gevoerd worden op het niveau van de Europese Commissie, meerbepaald in het Comité Douanewetboek Mechanica/Divers. Reeds vanaf 2006 wordt een discussie gevoerd over de interpretatie van de verschillende criteria vooropgesteld door de arresten en de GN-toelichtingen. Sommige lidstaten hanteren een ruimere interpretatie dan andere. In de laatste zitting van het Comité waarin dit werd besproken (465ste zitting op 11 en 12 december 2008) zijn er voorstellen gelanceerd om de GN-toelichtingen duidelijker te maken of eventueel een Verordening op te stellen. Momenteel is er nog geen beslissing omtrent dit onderwerp genomen. De Europese Commissie vermelde wel tijdens deze zitting dat de bepalingen in beide arresten gevolgd dienen te worden en hun juridische dienst stelt een strikte interpretatie van de criteria voorop.