5-2740/3 | 5-2740/3 |
25 MAART 2014
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal ontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 53-3349/001). Het werd op 13 maart 2014 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers met 89 stemmen bij 35 onthoudingen. Het werd op 14 maart 2014 overgezonden aan de Senaat en op 18 maart 2014 geëvoceerd.
De commissie voor de Sociale aangelegenheden heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 25 maart 2014 in aanwezigheid van mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, verklaart dat dit wetsontwerp diverse bepalingen bevat inzake volksgezondheid.
Dit ontwerp is het laatste dat zij in deze legislatuur zal voorleggen. Het bevat alle laatste technische aanpassingen van de diensten.
Dat verklaart waarom het in drie titels is ingedeeld :
II. RIZIV
III. FAGG
IV. FOD Volksgezondheid
Zij beperkt zich tot een korte voorstelling van de behandelde bepalingen.
Titel II bestaat uit elf hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 betreft de wet van 14 juli 1994 betreffende de ziekteverzekering en omvat tweeëntwintig afdelingen.
Afdeling 1 beoogt het RIZIV toe te staan om op Europees vlak samen te werken om een efficiënte ontvangst van zijn inkomsten te garanderen.
Afdeling 2 machtigt de financiering (voor 15 000 euro) door het RIZIV van de Koning Boudewijnstichting in het kader van het Fonds Zeldzame Ziekten en Weesgeneesmiddelen.
Afdeling 3 beoogt de kinesitherapeuten in de colleges van adviserend-geneesheren op te nemen.
Afdeling 4 neemt akte van de overdracht van de Raad voor de erkenning van de logopedisten van het RIZIV naar de FOD Volksgezondheid.
Afdeling 5 zal ervoor zorgen dat de logopedisten in de toekomst, naargelang de beschikbare middelen, een sociaal statuut genieten.
Afdeling 6 machtigt de HKZIV om via MyCarenet voor rekening van de DOSZ en de Hulp- en Voorzorgskas betalingsverbintenissen af te leveren.
Afdeling 7 zorgt ervoor dat de maximum tegemoetkoming aan de evolutie van het gezondheidsindexcijfer wordt gekoppeld.
Afdeling 8 creëert een afzonderlijke budgetlijn voor de anatomopathologische verrichtingen.
Afdeling 9 beoogt de wettelijke basis te scheppen voor de samenwerkingsovereenkomsten tussen het Verzekeringscomité van het RIZIV en het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid inzake de registers met gezondheidsdata.
Afdeling 10 beoogt het budget voor de sociale integratie te compenseren voor de gezondheidskosten die de OCMW's betalen wanneer een ziekteverzekeringsrecht met terugwerkende kracht wordt geopend. Dit is een belangrijke maatregel voor de OCMW's.
Afdeling 11 beoogt de bevoegdverklaringen van de Koning voor de nomenclatuur van de medische beeldvorming te verduidelijken.
Afdeling 12 voorziet in de identificatie van alle toestellen die in de medische diensten worden opgesteld.
Afdeling 13 stelt de opheffing vast van de Raad voor advies inzake revalidatie, die door het werk van andere overlegorganen overbodig is geworden.
Afdeling 14 brengt de vaststelling van de begrotingsdoelstelling van de revalidatiesector in overeenstemming met die van de andere sectoren.
Afdeling 15 werkt de benamingen van de aandoeningen bij in het kader van de referentiebedragen en machtigt de Technische Cel om het systeem te analyseren.
Afdeling 16 zorgt ervoor dat de referentie-biologische geneesmiddelen als « goedkope » geneesmiddelen kunnen worden beschouwd.
Afdeling 17 voert een unieke streepjescode in voor de speciale verpakkingen (in het bijzonder in de rusthuizen), maakt het makkelijker om onbeschikbaarheden te melden, en stelt de geneesmiddelen van categorie F vrij van de prijsdalingen voor oude geneesmiddelen.
Afdeling 18 verplicht de zorgverleners hun ondernemingsnummer mee te delen om de voor de elektronische facturatie nodige bijwerking van de gegevens te vergemakkelijken.
Afdeling 19 creëert rechtszekerheid voor de terugbetaling van verstrekkingen ten behoeve van patiënten die in een klinische proef worden opgenomen.
Afdeling 20 zorgt voor de financiering, via de gezondheidszorgbegroting, van het personeel in het kader van het Wachtdienstenplan en van het unieke oproepnummer 1733 (voor 3 miljoen euro).
Afdeling 21 voert het principe van een voorrangsregeling inzake de inschrijving bij een ziekenfonds van een persoon ten laste terug in.
Afdeling 22 zorgt voor een dading tussen het RIZIV en sommige ziekenhuizen om het aanrekenen van verstrekkingen door deze ziekenhuizen verricht met niet-erkende PET-scanners te regulariseren.
Hoofdstuk 2 bestaat uit 2 afdelingen.
Afdeling 1 vereenvoudigt het bestuursmodel inzake de informatisering van de gezondheidszorg.
Afdeling 2 garandeert de rechtszekerheid en de bewijskracht van de elektronisch afgeleverde voorschriften.
De enige afdeling van hoofdstuk 3 voert de sociale akkoorden uit en organiseert daarbij de stortingen naar de spaarfondsen in het kader van de tweede pensioenpijler.
De enige afdeling van hoofdstuk 4 beoogt een materiële fout in een verwijzing naar een artikel recht te zetten.
Hoofdstuk 5 heft de bepalingen op die door de in afdeling 12 van hoofdstuk 1 ingevoerde wijzigingen overbodig zijn geworden.
Hoofdstuk 6 verduidelijkt de bevoegdheden die aan het RIZIV en aan het FAGG in het kader van de experimenten worden toegekend.
Hoofdstuk 7 voert een systeem van zelfvoorziening op het gebied van stabiele plasmaderivaten in om te vermijden dat beleveringsproblemen zouden ontstaan of forse prijsstijgingen zouden worden doorgevoerd.
Hoofdstuk 8 legt de nadere regels vast met betrekking tot het terugvorderen door de ziekteverzekering van de onterechte en door de verzekeringsinstellingen niet teruggevorderde bedragen.
Hoofdstuk 9 heeft betrekking op de begrotingsbeslissing van de regering inzake de bestrijding van de sociale fraude in de tak van de ziekteverzekering.
Afdeling 1 richt in het RIZIV een Commissie voor fraudebestrijding op en voorziet in een reeks maatregelen in geval er overtuigende aanwijzingen of vaststellingen van fraude zijn.
Afdeling 2 van hoofdstuk 9 beoogt met name de zorgverlener te straffen die getuigschriften voor terugbetaalbare verrichtingen blijft uitschrijven terwijl hij niet meer mag uitoefenen, en het RIZIV toe te staan om zich, rechtens de verzekeringsinstellingen, burgerlijke partij te stellen om in geval van fraude de verschuldigde bedragen terug te vorderen.
Hoofdstuk 10 versterkt voor de patiënt aanzienlijk de financiële transparantie in de gezondheidszorg.
Het ontwerp voorzag in de verplichting voor de zorgverleners om, zodra de elektronische facturatie zal zijn ingevoerd, een gedetailleerd bewijsstuk uit te reiken dat alle aan de patiënt aangerekende verrichtingen vermeldt en waarbij het een onderscheid maakt tussen wat ten laste van de patiënt en wat ten laste van de ziekteverzekering valt.
Bovendien wordt er ook in de mogelijkheden voorzien om de praktijk van voorschotten en de informatie betreffende de door de laboratoria voor klinische biologie gevraagde toeslagen te regelen.
Hoofdstuk 11 creëert de wettelijke basis voor de strategische evolutie van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle van het RIZIV, voorziet in zijn beheerscontract.
Titel III bestaat uit zes hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 betreft de geneesmiddelenwet van 25 maart 1964 en omvat vijf afdelingen.
Afdeling 1 bepaalt dat de voorwerpen en apparaten die onder de geneesmiddelenwet vallen voor advies aan de Hoge Gezondheidsraad worden voorgelegd.
Afdeling 2 verplicht de farmaceutische bedrijven om het FAGG in te lichten over de beschikbaarheid van de geneesmiddelen die ze verkopen.
Afdeling 3 regelt de aflevering door ziekenhuisapotheken van geneesmiddelen waardoor de follow-up van een behandeling na een verblijf in het ziekenhuis kan worden verzekerd.
Afdeling 4 staat toe om bepaalde NGO's te ondersteunen in hun medische hulpprogramma's dankzij de omschrijving van een groothandel met humanitair doel.
Afdeling 5 zet de Europese richtlijn inzake geneesmiddelenbewaking om door het mogelijk te maken dat geneesmiddelen in een hangende arbitrageprocedure worden geschorst, en door erin te voorzien dat bijsluiters in voor de patiënt begrijpelijke, duidelijke en leesbare bewoordingen zijn opgesteld.
Hoofdstuk 2 voorziet in de permanente opleiding voor de apothekers, en in de delegatie aan de Koning om de vermeldingen van het medisch voorschrift in het kader van de grensoverschrijdende zorg te regelen.
Hoofdstuk 3 voorziet in verschillende procedureaanpassingen om de kwaliteit, efficiëntie en samenwerking tussen het bevoegde ethische comité en het FAGG te verbeteren.
De enige afdeling van hoofdstuk 4 breidt de bevoegdheden van het FAGG uit naar de permanente opleiding van de apothekers in voor het publiek opengestelde apotheken en eveneens inzake het toezicht op het voorschrijfgedrag van de veeartsen.
Hoofdstuk 5 versoepelt de medisch begeleide voortplanting voor de lesbische koppels, door het koppel als één vrouw te beschouwen.
Hoofdstuk 6 verstrengt de vereisten voor de beheerders van menselijk lichaamsmateriaal en voegt er tegelijk een bepaling aan toe met betrekking tot de instemming van de patiënt.
Titel IV bestaat uit zeven hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 betreft de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen en omvat negen afdelingen.
Afdeling 1 machtigt de kandidaat-houders van een bijzondere beroepstitel in de tandheelkunde om zelf getuigschriften op te stellen, zonder daarvoor langs hun stagemeesters te moeten gaan.
Afdeling 2 past in het kader van het Wachtdienstenplan en beoogt de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg te garanderen door de zorgcontinuïteit beter met de medische wachtdienst te verbinden.
Afdeling 3 staat voornamelijk toe dat de kinesitherapie op voorschrift van een tandarts kan worden beoefend, net zoals ze in de delegatie aan de Koning voorziet om de situaties te omschrijven waarin het toegestaan is om van het verplichte voorschrift af te wijken.
Afdeling 4 past de toegang tot de verpleegkundige verrichtingen voor vroedvrouwen aan, rekening houdende met het verloop van hun opleiding.
Afdeling 5 beoogt, rekening houdende met de evolutie van de zorg, de wetgeving inzake de paramedische beroepen bij te werken.
Afdeling 6 machtigt de Planningscommissie om de gegevens betreffende de artsen en tandartsen permanent te koppelen.
Afdeling 7 beoogt de samenstelling van de geneeskundige commissies te vereenvoudigen teneinde rekening te houden met de nieuwe wetgevingen met betrekking tot de geestelijke gezondheidszorgberoepen en de niet-conventionele praktijken.
Afdeling 8 staat toe dat de mantelzorgers van een patiënt een opleiding kunnen krijgen om verpleegkundige handelingen te verrichten teneinde te vermijden dat die mensen zouden worden vervolgd wegens het onwettig uitoefenen van de geneeskunde.
Afdeling 9 bepaalt dat er voor vragen rond de uitoefening van de verpleeg- of verloskunde aan de bevoegde erkenningscommissie om advies moet worden gevraagd.
Hoofdstuk 2 voorziet in de wettelijke grondslag om de ziekenwagendiensten te kunnen financieren.
Hoofdstuk 3 voorziet in de delegatie aan de Koning van de mogelijkheid om heffingen te vragen in de vorm van gezondheidsrechten, in het bijzonder voor inspectieactiviteiten op schepen en vliegtuigen.
Hoofdstuk 4 betreft de gecoördineerde ziekenhuiswet en omvat zes afdelingen.
Afdeling 1 past de wijze aan waarop de ziekenhuizen de medische dossiers bewaren.
Afdeling 2 verduidelijkt de plaats van de geneesheren-diensthoofden in de verscheidene beheerorganen van het ziekenhuis.
Afdeling 3 hangt samen met afdeling 12 van hoofdstuk 1 van titel I en zorgt voor de identificatie en een register van de zware medische apparatuur.
Afdeling 4 beoogt de afschaffing van de, nooit uitgevoerde, mogelijkheid om een afzonderlijk budget van financiële middelen vast te leggen voor een ziekenhuizenassociatie.
Afdeling 5 beoogt de Belgische wetgeving inzake de overheidssteun ingevolge de nieuwe Europese aanbevelingen aan te passen.
Afdeling 6 versoepelt de wijze waarop een bemiddelaar kan worden aangeduid om conflicten op te lossen.
Hoofdstuk 5 beperkt de opdrachten van de federale Commissie « rechten van de patiënt » tot haar functie van adviesorgaan en niet tot de klachtenbehandeling.
Hoofdstuk 6 voert de bepalingen weer in die de reclame voor ingrepen van medische esthetiek verbieden, en sluit zich zo aan bij de mening van het Grondwettelijk Hof dat de wet van 6 juli 2011 had vernietigd.
Hoofdstuk 8 bepaalt in het bijzonder dat controleurs onaangekondigde inspecties kunnen uitvoeren en de strafrechtelijke geldboetes in het kader van de inbreuken op de alcohol- en tabakswetgeving kunnen verhogen.
III. ALGEMENE BESPREKING
A. Vragen en opmerkingen van de leden
De heer Mahoux wijst erop dat de uitdrukking « vergaarbakwet » niet erg gepast is hier want geen enkele concrete stap vooruit in deze tekst is onbeduidend. Hij geeft als voorbeeld de forfaitaire tegemoetkoming om verstrekkingen uit de nomenclatuur te vergoeden voor gezondheidskosten die het OCMW ten laste heeft genomen. Ook niet onbelangrijk voor huisartsen is de mogelijkheid om een wachtdienst te verzekeren, vooral een gestructureerde wachtdienst, niet alleen voor het comfort van de artsen maar ook om de spoeddiensten de mogelijkheid te geven correct te blijven functioneren. Dit belangt alle patiënten aan, ook al verschilt het naar gelang van de regio.
De transparantie waarborgen voor geleverde verstrekkingen, informeren of de zorgverstrekker al dan niet geconventioneerd is, verstrekkingen identificeren die door het RIZIV worden erkend en verstrekkingen die ten laste zijn van de patiënt, dat zijn allemaal erg belangrijke elementen. Deze praktijk bestaat al in de ziekenhuizen. We kunnen alleen maar toejuichen dat die wordt uitgebreid en een verplichting wordt. Hierdoor toont men ook aan de burger hoe belangrijk de sociale zekerheid is, in het bijzonder in de zorgsector, en dat ze voor iedereen in stand moet worden gehouden ongeacht de toestand of de inkomsten.
Ten slotte beantwoordt het kadaster van medische beroepen aan een reële verwachting. Al heel lang heeft spreker vragen bij de gegrondheid van een numerus clausus. Hij is altijd maar matig overtuigd geweest van de relevantie ervan. Misschien dient het probleem op een sectorale manier te worden benaderd voor bepaalde medische disciplines. Spreker is trouwens verbaasd over wat er de laatste tijd allemaal wordt verteld over de numerus clausus en hij stelt vast dat zij die hierom hebben geschreeuwd, nu pleiten voor een versoepeling ervan.
De heer Brotchi herinnert eraan dat hij al lang pleit voor een activiteitenkadaster van medische en paramedische beroepen. Dat is noodzakelijk indien men exact wil nagaan hoe het aanbod van de gezondheidszorg moet worden gepland in de toekomst.
Hij wil wijzen op enkele bepalingen die hij goed vindt en andere die vragen bij hem blijven oproepen. Spreker keurt de toekenning goed van een jaarlijkse tegemoetkoming van 15 000 euro aan de Koning Boudewijnstichting, op grond van artikel 3, voor de financiering van opdrachten die werden toevertrouwd aan het Fonds zeldzame ziekten en weesgeneesmiddelen.
De heer Brotchi legt ook de nadruk op artikel 47 dat bepaalt dat de diensten 1733 gefinancierd kunnen worden met de begroting van de gezondheidszorg en dus erin voorziet dat er jaarlijks één enveloppe zal worden vastgesteld door de Algemene Raad en wordt toegekend aan de FOD Binnenlandse Zaken om alle of een deel van de personeelskosten voor die dienstverlening aan de bevolking te dekken.
Wat artikel 109 betreft, het is nog altijd niet duidelijk waarom de wijziging werd aangebracht die bepaalt dat de Koning de voorwaarden en nadere regels vaststelt volgens welke ziekenhuisapothekers medicijnen afleveren voor een toediening extra muros, zowel in het kader van een poliklinische behandeling, als in het kader van medische thuiszorg die het betrokken ziekenhuis aanbiedt. Volgens de heer Brotchi is die bepaling vooral nadelig (door oneerlijke concurrentie van de ziekenhuizen) voor de openbare apotheken van zelfstandigen. Ziekenhuizen kunnen hierdoor bovendien extra winst maken (door de verkoop van medicijnen die in het algemeen veel duurder zijn dan in openbare apotheken). Ten slotte heeft de ziekenhuisapotheker geen enkel contact met de patiënt en die bepaling miskent volledig de waarde van het huidige farmaceutisch advies.
Die materie is overigens reeds geregeld bij het koninklijk besluit van 19 oktober 1978 houdende regelen betreffende de officina's en de geneesmiddelendepots in de verzorgingsinrichtingen. Artikel 4 van dit besluit maakt immers strikt duidelijk wat de uitzonderingen zijn op de regel volgens welke ziekenhuisofficina's uitsluitend medicijnen mogen afleveren voor de behoeften van de personen die opgenomen zijn in de verzorgingsinrichting met het oog op een behandeling of een onderzoek en voor zover de geneesmiddelen (grondstoffen, medische hulpmiddelen en actief implanteerbare medische hulpmiddelen) met dit doel volledig worden verbruikt in de inrichting. In die tekst wordt meer bepaald gespecificeerd dat geneesmiddelen die voorgeschreven worden in het kader van een opgestarte behandeling in een verzorgingsinrichting, slechts mogen worden voorgeschreven voor maximaal drie dagen na het ontslag van de patiënt uit het ziekenhuis. Er was dus geen reden om die regeling te wijzigen bij wet.
Spreker is daarentegen positief over de artikelen 115 en 116 over de permanente vorming van apothekers. De apothekers zijn vragende partij voor permanente vorming omdat dit zal bijdragen tot betere farmaceutische verstrekkingen. De instituten die permanente vorming aanbieden zoals de SSPF (Société scientifique des pharmacies francophones) en het IPSA (Instituut voor permanente studies voor apothekers), die postuniversitaire bijscholingen organiseren, zullen erkend moeten worden naar het voorbeeld van Domus Medica of de Société scientifique de médecine générale (SSMG) voor de artsen. Deze instituten ijveren voor een betere farmaceutische zorg en leveren gevalideerde wetenschappelijke informatie (meer bepaald aanbevelingen voor een goede praktijkvoering).
De artikelen 141 tot 145 zijn erop gericht de kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg beter te waarborgen door de continuïteit van de zorg beter af te stemmen op de medische permanentie. De heer Brotchi heeft dat herhaaldelijk geëist. Die bepalingen zijn noodzakelijk om de continuïteit van de zorg te waarborgen, met name tot in het holst van de nacht. Volgens het advies van de orde van geneesheren van 29 oktober 2011, komt uit de huidige wettelijke bepaling van artikel 8bis van koninklijk besluit nr. 78 duidelijk naar voren dat een erkende huisarts voor de continuïteit van de zorg enkel een beroep mag doen op een andere erkende huisarts en dat bijgevolg de continuïteit van de zorg door huisartsen binnen de eerstelijnszorg niet door om het even welke specialist van de tweede lijn mag worden overgenomen (bijvoorbeeld een spoedarts).
Onder de artsen die in de spoedgevallendiensten van de ziekenhuizen werken, zijn er een aantal houder van de beroepstitel van erkend « huisarts » met een brevet acute geneeskunde, anderen zijn specialist in de urgentiegeneeskunde. Zij nemen een hele reeks medische situaties voor hun rekening die niet specifiek binnen hun bevoegdheid vallen (conjunctivitis, angina, virale respiratoire infecties, ...). Zij zorgen de facto dus al voor de continuïteit van de algemene geneeskundige zorg voor heel wat mensen die naar de spoedgevallendienst gaan om sociale, financiële of persoonlijke redenen.
Om een oplossing te vinden voor verstrekkingen in het holst van de nacht door de spoeddiensten, was een wetswijziging nodig. Zo is de continuïteit van de zorg in het holst van de nacht door een tweedelijnsarts gewaarborgd.
Spreker staat ook achter de artikelen 142 en 143 die ertoe strekken de passende wettelijke bepalingen vast te stellen voor de organisatie van verstrekkingen in het holst van de nacht via een eenvormig oproepsysteem.
Mevrouw Tilmans is erg ontgoocheld over de samenwerking met het kabinet van de minister. Ze is erg boos omdat de bepalingen over reclame (artikelen 177 en volgende) niet in overeenstemming zijn met het akkoord, na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 22 mei 2013, om enkele wijzigingen aan te brengen in de wetgeving inzake esthetische geneeskunde. Op 23 oktober vond een nieuwe vergadering plaats op het kabinet van de minister. Er werden bij die gelegenheid nog andere wetswijzigingen voorgesteld door de minister. Spreekster heeft om de definitieve teksten gevraagd, maar heeft die nooit gekregen, wat jammer is.
De definitieve tekst heeft ze nu pas kunnen inkijken, door dit wetsontwerp te raadplegen op de website van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Zodra die tekst zal worden goedgekeurd, zal er één wet bestaan over de vereiste opleidingen en de reclame, terwijl er in het begin twee verschillende wetgevende teksten waren. Dat is erg jammer. Er werden enkele bepalingen geschrapt en de wet zal bijvoorbeeld niet meer van toepassing zijn op tatoeages, piercings en epilering. De definities werden gewijzigd. Schoonheidsspecialisten werden geschrapt. De straffen werden in overeenstemming gebracht met artikel 38 van koninklijk besluit nr. 78 om verhaal te voorkomen.
Het akkoord tussen de minister en mevrouw Tilmans voorzag ook in een vertegenwoordiging in de Raad van artsen en heelkundigen, wat niet meer in de door de minister voorgestelde tekst staat. Het gesloten akkoord is gebaseerd op het volledige vertrouwen van alle betrokken vakmensen, maar dat sleutelelement staat niet meer in de tekst. Mevrouw Tilmans kondigt aan dat ze hierover een amendement zal indienen. Indien de minister daarentegen bevestigt dat, in het koninklijk besluit tot regeling van de samenstelling van de Raad esthetische geneeskunde, die pariteit tussen artsen en heelkundigen zal worden nageleefd, dan is er geen probleem meer en zal spreekster dat amendement intrekken. Het betreft een essentieel element waarop het akkoord is gestoeld.
De heer du Bus de Warnaffe wil het over enkele onderwerpen hebben die hij speciaal steunt, en over andere waarvoor hij eveneens veel aandacht heeft wegens het parlementaire werk dat werd verricht, onder andere in verband met geneesmiddelen.
Inzake biosimilaire geneesmiddelen — een onderwerp dat behandeld wordt in titel 2, hoofdstuk 1, afdeling 16 van het wetsontwerp — strekt artikel 36 om de referentie-biologische geneesmiddelen (dat wil zeggen het geneesmiddel dat als referentie heeft gediend voor de vergunning als « biosimilar » en de biologische geneesmiddelen die hoofdzakelijk dezelfde biologische samenstelling hebben, maar waarvoor geen beroep werd gedaan op de procedure voor de vergunning als « biosimilar » en waarvoor men de terugbetalingsbasis met 15 % heeft laten verlagen) op te nemen bij de « goedkope » voorschriften.
Spreker herinnert aan de noodzaak om de opkomst van biosimilaire geneesmiddelen in ziekenhuizen en het effectieve gebruik van hun besparingspotentieel te steunen. Op het symposium « De opkomst van biosimilaire geneesmiddelen : Opportuniteiten voor de patiënten en de ziekteverzekering ? » dat in november 2012 in het Parlement werd georganiseerd, is duidelijk gebleken dat voor de behandeling van ernstige ziekten, zoals kanker, verscheidene biosimilaire geneesmiddelen die momenteel in België beschikbaar zijn, het mogelijk maken meer patiënten te behandelen, maar ze beantwoorden momenteel niet aan de terugbetalingscriteria. Het Federaal Kenniscentrum had eveneens aanbevelingen geformuleerd om het gebruik van biosimilaire geneesmiddelen in ons land aan te moedigen.
De heer du Bus de Warnaffe wil ook een globaal overzicht hebben over de toepassing van artikel 47 en volgende van de programmawet (I) van 26 december 2013, betreffende de aangifteplicht voor reclame en sponsoring voor geneesmiddelen die in België worden verhandeld en medische hulpmiddelen die in België worden verdeeld. Die bepaling heeft in de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen een artikel 19septies ingevoegd, dat erin voorziet dat de Koning bij een in de Ministerraad overlegd besluit de lijst vastlegt van de uitgaven voor reclame en sponsoring die worden aangegeven, de nadere bepalingen van de aangifteprocedure en, na advies van het FAGG, de inhoud van het aangifteformulier. Is er met de betrokken actoren over dat onderwerp overlegd ? Wanneer wordt dat koninklijk besluit bekendgemaakt ?
Artikel 129 en volgende van het momenteel besproken wetsontwerp gaan over het menselijk lichaamsmateriaal. In het debat in de Kamer heeft een van de volksvertegenwoordigers erop gewezen dat door het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, aangaande de productie van geneesmiddelen voor geavanceerde allogene therapie (stuk Senaat, nr. 5-2449/1) van de heer du Bus de Warnaffe « de eisen [dreigen] te worden afgezwakt inzake controle door de overheid en een onterechte commercialisering in die sector [dreigt] te ontstaan » (stuk Kamer, nr. 53-3349/005, blz. 31). De indiener van dat voorstel betwist die interpretatie van de tekst formeel !
Het doel van wetsvoorstel nr. 5-2449/1 is de wet van 19 december 2008 aan te passen door de allogene therapieën op hetzelfde niveau te plaatsen als de autologe therapieën, door de aanmaak van deze geneesmiddelen toe te staan, onmiddellijk na het wegnemen van het menselijk lichaamsmateriaal door een arts, die tevens instaat voor de vergoeding van de donor, als vastgesteld door de wet. Dat heeft dus geen negatieve gevolgen voor de veiligheidscontrole — uiteraard een fundamenteel thema dat al onze aandacht verdient — en evenmin voor het risico op commercialisering — dat we uiteraard moeten bestrijden.
Vandaag zijn de producenten volledig afhankelijk van de banken voor menselijk lichaamsmateriaal met een accreditatie bij de ziekenhuizen. Die zijn niet talrijk. Ze moeten aan kwaliteitsnormen voldoen om te worden erkend. Ze worden niet aangemoedigd om samenwerkingsovereenkomsten te sluiten met een therapie-onderneming en dat is een probleem voor de ondernemingen, niet alleen voor hun bevoorrading in grondstoffen, maar ook voor de in- en uitvoer van producten. De heer du Bus de Warnaffe vraagt zich af waarom ons land, als enig land in Europa, dat onderscheid heeft gemaakt tussen autologe en allogene celtherapie. Denkt de minister niet dat de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek moet worden aangepast door de allogene therapieën op hetzelfde niveau te plaatsen als de autologe therapieën ?
Spreker verwijst naar het verslag van de werkgroep « Kansen en uitdagingen verbonden aan innoverende therapieën » van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat (stuk Senaat, nr. 5-1917/1), waarin de problematiek van de ziekenhuisuitzondering besproken werd. Ons land heeft zich naar de Europese richtlijn geschikt aan de hand van een programmawet, die specifiek in die ziekenhuisuitzondering voorziet, dat wil zeggen dat de productie wordt toegestaan van geneesmiddelen waarvan de erkenning sneller verloopt dan bij de normale Europese procedure het geval is. Hoe zal men in de toekomst het evenwicht bewaren tussen enerzijds de belangen van de farmaceutische sector en van het onderzoek en anderzijds de lokale belangen verbonden met de uitdagingen in de ziekenhuizen en in de onderzoekscentra ? Heeft men er een idee van hoeveel ziekenhuisapotheken in België van de uitzondering gebruik maken en hoeveel geneesmiddelen in die context gefabriceerd worden ? Moeten die producten aan dezelfde vereisten inzake kwaliteit, veiligheid en efficiëntie voldoen en houdt het Agentschap voor geneesmiddelen toezicht op die producten, meer bepaald inzake geneesmiddelenbewaking ?
Vervolgens heeft de heer du Bus de Warnaffe het over de problematiek van de kinesitherapie (titel IV. FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, hoofdstuk 1. Uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, afdeling 3. Kinesitherapie). Artikel 147 voorziet erin dat de kinesitherapeut kan afwijken van het verplichte voorschrift wanneer hij voldoet aan de redenen en situaties die door de Koning zijn bepaald. In de Kamer werd reeds aan de minister gevraagd welke die « redenen en situaties » zullen zijn en wanneer die koninklijke besluiten worden verwacht. De minister heeft geantwoord dat « die aangelegenheden bij koninklijk besluit zullen worden geregeld. Het is echter niet evident een duidelijk tijdpad voor de aanneming van de uitvoeringsmaatregelen aan te geven, aangezien nog diverse adviezen (van de Koninklijk Academie voor geneeskunde, enz.) moeten worden ingewonnen » (stuk Kamer, nr. 53-3349/005, blz. 38).
Spreker wil daarop terugkomen. Gelet op de debatten over osteopathie die in het Parlement hebben plaatsgevonden en gelet op het feit dat de minister in haar ontwerp van koninklijk besluit overweegt osteopathie te erkennen als eerstelijnsspeler, denkt hij dat het echt belangrijk is dat ook de kinesitherapeut in bepaalde omstandigheden kan worden erkend als eerstelijnsspeler. De senator denkt hierbij aan de manuele therapie (met het oog op een gelijke behandeling van osteopaten en kinesitherapeuten), maar ook aan preventieve handelingen (onder andere de consulten over gezond gedrag).
Zijn opmerking sluit aan bij vragen van de sector : in hun memorandum 2014 vragen de leden van Axxon uitdrukkelijk koninklijk besluit nr. 78 zo aan te passen dat preventieve kinesitherapie en rechtstreekse toegang onder voorwaarden mogelijk worden.
Er is ook sprake van harmoniseringsproblemen rond de diploma's tussen de Vlaamse en de Franse gemeenschap.
De heer du Bus de Warnaffe verwijst naar de resolutie waarbij wordt gevraagd de mensen die aan hemochromatose lijden, toe te staan bloed te geven (stuk Senaat, nr. 5-2479/3), die de Senaat op 13 maart 2014 heeft aangenomen na een debat in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat. Denkt de minister niet dat er momenteel in de praktijk hypocrisie heerst, aangezien het Rode Kruis zich goed bewust is van het feit dat heel wat bloeddonoren aan hemochromatose lijden, maar de ogen sluit in de wetenschap dat er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid ?
Vervolgens verwijst de heer du Bus de Warnaffe naar de artikelen 48 en 49 van het wetsontwerp, die over de personen ten laste gaan. Die artikelen strekken om nieuwe voorrangsregels in te stellen voor het bepalen van de persoon die beschouwd wordt als degene die de persoon te laste heeft. In het verleden werden de regels betreffende de personen ten laste aangepast omdat de zelfstandigen dezelfde rechten inzake gezondheidszorg kregen als de loontrekkers. Er was dus geen reden meer om de een of de ander te bevoordelen. Daarom werd gekozen voor het beginsel van de vrije keuze. Helaas heeft men vastgesteld dat er in de praktijk problemen waren, problemen van rechtszekerheid, ... De cdH was overigens mede-ondertekenaar van het wetsvoorsteltot wijziging van de wetgeving betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, wat betreft de verscheidene hoedanigheden als persoon ten laste, dat in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 53-1119/001) en waarin werd voorgesteld de voorrangsregels opnieuw in te voeren, gelet op de problemen in de praktijk. Het verheugt de cdH dus dat men probeert die problemen op te lossen. De tekst voorziet erin dat die voorrangsregels bij koninklijk besluit moeten worden vastgesteld.
Kent men de voorrangsregels die door het koninklijk besluit zullen worden toegepast reeds ? Zal men de oude voorrangsregels weer invoeren ? Bestaat het risico dat er bij de inwerkingtreding veel overdrachten van dossiers zijn ?
De senator heeft ten slotte kennis genomen van het verslag over de zorgtrajecten dat het RIZIV gepubliceerd heeft. Overweegt de minister het concept van het zorgtraject uit te breiden tot andere pathologieën en zo ja, welke ?
Bovendien is de heer du Bus de Warnaffe het met mevrouw Tilmans eens over de paritaire vertegenwoordiging van chirurgen en artsen op het gebied van de esthetische geneeskunde. In de context van het jarenlange overleg hierover lijkt hem dat essentieel.
Wat het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 19 december 2008 aangaande de productie van geneesmiddelen voor geavanceerde allogene therapie (stuk Senaat, nr. 5-2449/1) betreft, is de heer Mahoux er niet even gerust in als de indiener van de tekst dat elke commerciële ontsporing zal worden voorkomen. Het komt hem integendeel voor dat de huidige bepalingen die de productie- en bevoorradingsmogelijkheden regelen precies de nodige waarborg bieden om die ontsporingen te voorkomen. De deur verder openen voor de productie brengt risico's met zich. De senator wijst erop dat het hier over de gezondheidssector gaat en dat men de waarborg van de toegankelijkheid van de gezondheidszorg voor allen absoluut moet handhaven.
Overigens begrijpt het lid niet wat vorige spreker heeft voorgesteld inzake de reglementering van de kinesitherapie.
Mevrouw Sleurs stelt vast dat artikel 10 van het wetsontwerp de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid betreft, terwijl de Senaatscommissie voor de Sociale Aangelegenheden ook het wetsontwerp tot oprichting van de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels (stuk Senaat, nr. 5-2772/1) bespreekt, die precies voorziet in de hervorming van deze dienst, die ook en andere naam krijgt.
Zij had graag een toelichting gekregen bij de artikelen 13 tot 15, aangezien de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat de regering heeft ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers hierover het stilzwijgen bewaart.
Artikel 55 regelt de samenstelling van het Overlegcomité met de gebruikers en voorziet in een raadgevende stem voor de zes leden die de deelstaten vertegenwoordigen. Spreekster meent evenwel dat deze leden stemgerechtigd zouden moeten zijn en kondigt de indiening van een amendement aan op dit punt.
De artikelen 92 tot 97 werden in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingevoegd bij wijze van amendement. Mevrouw Sleurs is het niet eens met deze werkwijze, die de volksvertegenwoordigers niet de gelegenheid heeft gegeven deze aangelegenheid te bestuderen.
De artikelen 127 en 128 betreffen wijzigingen van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten. Waar blijft het uitvoeringsbesluit inzake de registratie ?
Wat artikel 144 van het wetsontwerp betreft, dat handelt over de werking van het oproepsysteem « 1733 », onderstreept mevrouw Sleurs dat de problematiek van het respect voor de wetgeving inzake het taalgebruik in bestuurszaken zeer gevoelig ligt. Daarom kondigt zij de indiening aan van een amendement, dat aan de Nederlandstalige Brusselaars de nodige garanties moet bieden dat zij in hun eigen moedertaal binnen een redelijke termijn geholpen worden.
Vervolgens gaat mevrouw Sleurs in op de problematiek van de verhoudingen tussen het RIZIV en de ziekenfondsen, en de naleving van het Handvest van de sociaal verzekerde, die aan bod komt in de artikelen 71 en volgende. Zij zal deze bepalingen niet goedkeuren. De voorgestelde regeling druist volgens haar in tegen de bestaande regeling van financiële responsabilisering van de ziekenfondsen. Voor haar betekent responsabilisering dat een goed werkend ziekenfonds wordt beloond en dat een slecht werkend ziekenfonds wordt bestraft. Één van de parameters voor die responsabilisering is het terugvorderingsbeleid van de ziekenfondsen. Indien het ziekenfonds terugvordert binnen wettelijke termijn, levert dit een bonus op van 20 % op het teruggevorderde bedrag.
Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een ziekenfonds een vrijstelling bekomen van de verplichting van de boeking ten laste van administratiekosten. Die procedure tot het bekomen van de vrijstelling verloopt via de leidend ambtenaar van de Dienst administratieve Controle van het RIZIV, overeenkomstig artikel 327 van het koninklijk besluit van 14 juli 1996. Het belangrijkste criterium dat vervuld moet zijn om de vrijstelling te bekomen, bestaat erin dat het ziekenfonds zelf geen fout mag begaan hebben bij de uitbetaling.
De bedragen waarover het gaat, werden uitbetaald door een fout van het ziekenfonds. Dat maakt de voorgenomen wetswijziging wel erg bijzonder ! Voor mevrouw Sleurs kan er geen sprake zijn van een vrijstelling voor de ziekenfondsen. Immers, het gaat om bedragen die initieel werden uitbetaald ten gevolge van een vergissing van een ziekenfonds. Dit systeem is de naam responsabilisering niet waard !
De zeer complexe wettelijke regeling zoals deze voorligt, is bijzonder voordelig voor de ziekenfondsen. Dit is betreurenswaardig. Als men uitgaat van 20 miljoen ten onrechte uitgekeerde bedragen in het kader van artikel 17 van het Handvest — dit bedrag werd genoemd door de vertegenwoordigers van het RIZIV in de Senaatscommissie voor de Sociale Aangelegenheden — dan komt deze zogenaamd progressieve responsabilisering erop neer dat de ziekenfondsen 80 % van de schade van hun eigen fouten en vergissingen kunnen afwentelen op het systeem !
De artikelen 73 en 74 betreffen het elektronisch bericht over de onverschuldigd uitbetaalde uitkeringen. Beide artikelen wijzigen artikel 164quater, tweede lid, van de wet van 14 juli 1994. Deze bepaling werd ingevoegd door de progammawet van 29 maart 2012 en moest in werking treden op 1 januari 2014. Nu wordt de inwerkingtreding van artikel 164quater uitgesteld tot 1 januari 2015. Waarom gebeurt dit ? Waarom wordt geen absolute prioriteit gegeven aan dit project ? Het is net met artikel 164quater dat men tegemoet kwam aan de zeer gegronde en fundamentele opmerkingen van het Rekenhof over het beheer van de verplichte uitkeringsverzekering. Was de uitvoering van dit project afhankelijk van de deal die gemaakt moest worden tussen het RIZIV en de verzekeringsinstellingen in verband met het ten laste nemen van de administratiekosten van de bedragen in het kader van artikel 17, lid 2, van het Handvest ?
Mevrouw Sleurs heeft vervolgens enkele opmerkingen over de bepalingen in de strijd tegen de sociale fraude, die aan bod komen in de artikelen 77 tot 84 van voorliggend wetsontwerp. Vanzelfsprekend heeft zij geen bezwaar tegen een strijd tegen de sociale fraude, maar de voorliggende bepalingen roepen toch enkele vragen op. In de wet zelf wordt niet vastgelegd wat verstaan moet worden onder « ernstige, nauwkeurige en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen ». Het is de commissie zelf die onder meer tot taak heeft om de contouren af te lijnen van het begrip « ernstige, nauwkeurige en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen ».
Met artikel 81 wordt artikel 153 van de wet van 14 juli 1994 gewijzigd. De feitelijke en medische vaststellingen die de adviserend geneesheren tijdens de uitoefening van hun controletaken verrichten hebben bewijskracht tot het bewijs van het tegendeel.
Mevrouw Sleurs ondersteunt uiteraard elk initiatief dat tot doel heeft om misbruiken in de sociale zekerheid en in de verplichte ziekteverzekering te bestrijden. Maar ware het met het oog op een grotere rechtzekerheid niet beter geweest om in de wet zelf te bepalen wat men dient te verstaan onder « ernstige, nauwkeurige en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen », veeleer dan dit aan de nieuwe fraude-commissie zelf over te laten ? Waarom is de Dienst Uitkeringen niet vertegenwoordigd in dit nieuwe orgaan ? Het gaat enkel over misbruiken door zorgvereners of zorginstellingen in de regeling betalende derde. Waarom wordt dit nieuwe orgaan — de Anti Fraude Commissie — niet toegevoegd aan de Dienst voor geneeskundige controle ? De Commissie heeft een adviserende en coördinerende rol. Wat moet men zich daar concreet bij voorstellen ? Adviserend ten aanzien van het beleid of adviserend ten aanzien van de inspectiediensten ?
In de memorie van toelichting bij de artikelen 78 en 79 wordt uitdrukkelijk verwezen naar artikel 232 en volgende van het Sociaal Strafwetboek. De memorie van toelichting stelt het volgende :
« De betalingen in de verplichte ziekteverzekering door de verzekeringsinstelling via de regeling derde betaler kunnen tijdelijk gestaakt worden indien er ernstige, nauwkeurige en met elkaar overeenstemmende anwijzingen van bedrog zijn, zoals bedoeld in artikel 232 en volgende van het Sociaal Strafwetboek. »
Vanwaar deze verwijzing naar het Sociaal Strafwetboek ? In artikel 232 is er toch geen sprake van ernstige, nauwkeurige en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen van bedrog ? Artikel 232 van het Sociaal Strafwetboek spreekt over concrete sociaalrechtelijke misdrijven. En wat wordt bedoeld met artikel 232 « en volgende » ? Tot welk artikel gaat de verwijzing concreet ?
Mevrouw Sleurs stelt vast dat aan de feitelijke en medische vaststellingen van de adviserend geneesheren een bijzondere bewijskracht wordt toegekend. Zij stelt zich daar een aantal vragen bij. Waarom wenst de minister een bijzondere bewijswaarde toe te kennen aan de vaststellingen van de adviserend geneesheren ? Waarom is het nodig ook aan de feitelijke en medische vaststellingen van de adviserend geneesheren die bijzondere bewijskracht te verlenen ? Wil dit dan ook zeggen dat de inspectiediensten — in concreto de geneesheer inspecteur — gebonden zijn door de bijzondere bewijskracht van de vaststellingen van de adviserend geneesheren ? Zal er een opleiding zijn voor de adviserend geneesheren ?
Opdat er aan bepaalde documenten een bijzondere bewijswaarde kan toegekend worden, zijn er steeds vormvereisten noodzakelijk. Meestal gaat het om « op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereisten » ! In geval van toepassing van het Sociaal Strafwetboek moeten de processen-verbaal — zoals bijvoorbeeld van de inspecteurs van het RIZIV — binnen een termijn van veertien dagen aan de overtreder betekend worden. In deze is er voor de vaststellingen van de adviserend geneesher geen termijn voorzien. Volgens mevrouw Sleurs zijn er dan ook ernstige problemen met de tegensprekelijkheid van een vaststelling van de adviserend geneesheren.
En ten slotte is spreekster van oordeel dat er een fout in het wetsontwerp zit, met name in de artikelen 66 en 67. In deze artikelen is er sprake van « bewijskracht ». In artikel 81 van het wetsontwerp is dan weer sprake van « bewijswaarde ». Van waar deze verschillende juridische terminologie ?
B. Antwoorden van de minister
Mevrouw Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, bevestigt dat de bepalingen die door dit wetsontwerp worden ingevoerd, fundamenteel van aard zijn. Ze dankt allen die hebben beklemtoond welk enorm werk is verzet in de diverse sectoren, zoals de bescherming van de patiënt, de transparantie van de gezondheidszorg en de fraudebestrijding.
Wat de benaming van de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid betreft, merkt de minister op dat deze naam in voorliggend wetsontwerp moet worden gebruikt, aangezien het wetsontwerp dat deze dienst hervormt nog niet werd aangenomen. Vanuit juridisch oogpunt heeft zij dus geen andere keuze.
De minister herinnert eraan dat de leden van haar kabinet maandenlang hebben meegewerkt aan het tot stand brengen van een wetgeving inzake esthetische geneeskunde, die nu een van de beste is van Europa en omstreken. Die medewerkers hebben gewerkt aan de teksten die in de Senaat werden ingediend. Ze hebben zowel de senatoren als de beroepsmensen uit de gezondheidszorg, die zich hebben ingezet om een kader uit te werken dat zowel de artsen als de patiënten beschermt, in alle opzichten gesteund. De minister verzet er zich bijgevolg met kracht tegen dat men hun werk in het algemeen op losse schroeven zet.
Voor het overige ziet de minister het opgeworpen probleem niet. Wat de raad voor medische ethiek betreft, legt de tekst duidelijk de pariteit tussen chirurgen en niet-specialistische artsen op. Voor de artsen die geen chirurg zijn, zullen de vereiste bepalingen bij koninklijk besluit worden uitgevaardigd om te garanderen dat het evenwicht bereikt wordt.
De minister bereidt ook een koninklijk besluit voor over de toepassing van artikel 47 en volgende van de programmawet (I) van 26 december 2013, in verband met de aangifteplicht voor reclame en sponsoring voor in België verhandelde geneesmiddelen en in België verdeelde medische hulpmiddelen.
In verband met de kinesitherapeuten onderstreept de minister dat de tekst voortaan in de mogelijkheid voorziet om in de eerste lijn op te treden. De minister was er voorstander van dat optreden in de eerste lijn ook toe te staan voor de osteopaten, voor de niet terugbetaalde handelingen.
Er bestaan nu reeds uitzonderingen waardoor ziekenhuisapotheken in de eerste lijn kunnen handelen. Ze zijn echter opgenomen in de wijzigingen van het koninklijk besluit van 19 oktober 1978, die zullen worden opgeheven. Het was dus de bedoeling opnieuw een wettelijke basis te vormen om te kunnen blijven werken met uitzonderingen. De minister preciseert evenwel dat die uitzonderingen nauwgezet moeten worden toegepast. Er kan geen sprake van zijn dat de ziekenhuisapotheken op enige manier als groothandels optreden.
Verder is het contact met de ziekenhuisapotheker voor de ernstige gevallen belangrijk voor de follow-up van de medicatie. Het vaakst gegeven voorbeeld is het geval waarin de medicatie in het ziekenhuis werd aangevat, waarna ze kan worden voortgezet in het raam van een akkoord met een ziekenhuisapotheek. Die gevallen zijn heel strikt afgebakend en het is evident dat de apotheken in die context dezelfde verplichtingen hebben als de apotheken buiten de ziekenhuizen.
Een aanval bepalingen zorgt voor zelfredzaamheid en een juiste prijs. Er was reeds sprake van voor de hemochromatose, ook al gelden onderhavige bepalingen daar niet voor.
De vragen over de voorrangsregels voor het inschrijven van een gerechtigde als persoon ten laste zullen bij koninklijk besluit worden geregeld, op voorstel van de werkgroep « verzekerbaarheid ».
De zorgtrajecten voor diabetes en voor nierinsufficiëntie werden geëvalueerd. Op grond daarvan werd beslist te consolideren wat bereikt werd en voorlopig niet verder te gaan. De conferentie over de chronische ziekten formuleerde echter het verzoek om steeds meer te gaan werken in een netwerk dat sterk op zorgtrajecten lijkt. De gesprekken met de beroepsmensen moeten worden voorgezet om de principes ten uitvoer te leggen die eenparig werden aangenomen op de conferentie over de chronische ziekten. Die zorgtrajecten zullen misschien een andere vorm krijgen, maar het is duidelijk dat de zorg steeds meer zal omschakelen op verzorging buiten het ziekenhuis, waarbij dat ziekenhuis toch in het zorgtraject is opgenomen.
Er is geen nieuw budget voor anatomopathologie. Het is slechts een bijzondere inschrijving op de begroting in de sector klinische biologie. Ze bedraagt 146 492 000 euro.
Een lid heeft bedenkingen geuit rond de eerbiediging van de wetgeving op het taalgebruik in Brussel in verband met het centraal oproepnummer « 1733 ». De minister wil het lid geruststellen. De Franstalige en Nederlandstalige artsenkringen werken efficiënt samen in de hoofdstad. Op het nummer 1733 zal worden doorgeschakeld en wie Nederlands spreekt zal een Nederlandstalige arts aan de lijn krijgen. Het is overigens opvallend dat het ereloon van de Nederlandstalige huisartsen met wachtdienst hoger is dan dat van de Franstalige artsen met wachtdienst.
Er is gesproken over de wijzigingen aan de wet van de medisch begeleide voortplanting. Wat het register betreft, zijn er gesprekken bezig met de sector van de reproductieve geneeskunde. De minister hoopt op een akkoord over de principes voor het einde van de zittingsperiode.
Vervolgens antwoordt de minister op de vragen inzake de niet-verschuldigde betalingen, die niet door de verzekeringsinstellingen kunnen gerecupereerd worden. Het uitstel van de inwerkingtreding van de nieuwe wettelijke bepalingen tot 1 januari 2015 wordt verantwoord door de onmogelijkheid om op het technische vlak alles in gereedheid te brengen. Dit betekent evenwel niet dat dit project voor de minister geen prioriteit zou zijn.
Wat de Overlegcomité met de gebruikers betreft, is het voor de minister duidelijk dat de deelstaten hun standpunt moeten kunnen geven. Zij ziet evenwel geen enkele reden waarom de deelstaten stemgerechtigd zouden moeten zijn. Het gaat immers om een overlegplatform met de gebruikers en de zorgverstrekkers dat op het federale niveau wordt georganiseerd en het is reeds moeilijk gebleken om dit platform van start te laten gaan. Op dit ogenblik functioneert het goed en een evaluatie van de werking van het Overlegcomité zal ten gepaste tijde plaatsvinden.
De minister stelt vast dat de N-VA-fractie geobsedeerd is door de ziekenfondsen. Zij heeft nu eenmaal een andere visie op de rol van de ziekenfondsen in het kader van de solidariteit tussen en met de patiënten. Ten gronde : wanneer een ziekenfonds onterecht uitkeringen heeft betaald, moet het deze verhalen op zijn werkingskosten, maar dit geldt niet wanneer het ziekenfonds geen fout heeft gemaakt. Artikel 71 van voorliggend wetsontwerp breidt de verantwoordelijkheid van de ziekenfondsen uit wanneer blijkt dat zij een fout hebben gemaakt. Zij is dan ook verwonderd dat hier kritiek op wordt geuit, aangezien dit precies is wat mevrouw Sleurs wil. Een koninklijk besluit dat deze aansprakelijkheid uitbreidt werd reeds door de Ministerraad goedgekeurd op 21 februari 2014 en ligt voor advies bij de Raad van State. De minister is het er volledig mee eens dat de ziekenfondsen, die grote financiële middelen ter beschikking krijgen om hun maatschappelijke functie te vervullen, ook de verantwoordelijkheid krijgen voor de aanwending ervan.
Nopens de Anti Fraude Commissie, die wordt opgericht ingevolge de artikelen 77 en volgende van dit wetsontwerp, herinnert zij eraan dat hiermee uitvoering wordt gegeven aan de beslissing van de Ministerraad die, naar aanleiding van de opmaak van de begroting voor 2014, beslist heeft een « task force » op te richten met alle betrokken actoren om bepaalde wanpraktijken in de geneeskunde aan te pakken. De regering wenst immers vooruitgang te boeken in de strijd tegen de fiscale en sociale misbruiken, waaronder de gezondheidszorg. Deze houding van de regering werd overigens als een daad van agressie beschouwd door sommige betrokken sectoren. Een bedrag van 50 miljoen euro werd vooropgesteld in de begroting voor 2014 door de procedures te verbeteren inzake de contrôle en de strijd tegen de fraude van de zorgverstrekkers.
De thans besproken bepalingen geven hieraan uitvoering en kunnen rekenen op de steun van alle betrokken actoren die na uitgebreid overleg hun akkoord hebben gegeven. Zij maken deel uit van een fragiel evenwicht. Overeenkomstig artikel 79 van voorliggend wetsontwerp kunnen de uitbetalingen door de verzekeringsinstellingen in het kader van de regeling derdebetaler, geheel of gedeeltelijk worden geschorst voor een periode van maximaal twaalf maanden indien er ernstige, nauwkeurige en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen van bedrog voorhanden zijn in hoofde van een zorgverlener. Men zal moeten erkennen dat deze bepaling een belangrijke nieuwigheid is in de strijd tegen de fraude, zelfs in die mate dat sommigen hier vragen bij stellen. De regering heeft daarom ook een bepaling ingevoegd volgens welke de leidend ambtenaar het beginsel van de proportionaliteit in acht moet nemen.
De Anti Fraude Commissie dient bovendien in het algemeen aanbevelingen uit te werken over de aanpassing van de regelgeving en de effecten van de maatregelen. Het klopt dat de feitelijke en medische vaststellingen die de adviserend geneesheren tijdens de uitoefening van hun controletaken verrichten bewijskracht hebben tot bewijs van het tegendeel dat door elk rechtsmiddel kan worden geleverd. De termen « bewijskracht » en « bewijswaarde » hebben overigens juridisch een identieke betekenis. De minister ziet dus geen probleem in het gebruik van deze terminologie.
C. Replieken
Mevrouw Tilmans is gelukkig met de toezegging van de minister over de paritaire samenstelling van de commissie inzake de esthetische geneeskunde.
De heer du Bus de Warnaffe hoopt dat de minister de deur openlaat voor een grondige reflectie inzake de productie van geneesmiddelen voor geavanceerde allogene therapie. Hij heeft de argumenten van senator Mahoux gehoord, maar vraagt uitdrukkelijk om de realiteit onder ogen te zien en zich ervan te verzekeren dat het veiligheidsprincipe niet in het gedrang wordt gebracht door allogene en autologie therapieën op gelijke voet te plaatsen. Hopelijk kan de volgende regering de nodige initiatieven nemen die in lijn liggen met de Europese normen.
Mevrouw Sleurs herinnert eraan dat het RIZIV, naar aanleiding van hoorzittingen die werden gehouden in de Senaatscommissie voor de Sociale Aangelegenheden, zich akkoord had verklaard met een volledige responsabilisering van de ziekenfondsen. Zij heeft inderdaad een andere visie over deze aangelegenheid dan de minister.
Wat het gebruik van de termen « bewijskracht » en « bewijswaarde » in artikel 81 van het wetsontwerp betreft, hoopt zij dat de antwoorden van de minister geen aanleiding geven tot problemen inzake de juridische interpretatie. Zelf is zij er immers niet van overtuigd dat het een goede zaak is vanuit juridisch oogpunt om beide termen te gebruiken.
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Artikel 55
Amendement nr. 1
De dames Sleurs en Stassijns dienen amendement nr. 1 in dat ertoe strekt de deelstaten stemgerechtigd te maken in het Overlegcomité met de gebruikers.
Mevrouw Sleurs verwijst naar de algemene bespreking van het wetsontwerp en naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.
Amendement nr. 1 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.
Artikel 144
Amendement nr. 2
De dames Sleurs en Stassijns dienen amendement nr. 2 in dat ertoe strekt de naleving van de wetgeving inzake het gebruik van talen in bestuurszaken uitdrukkelijk van toepassing te maken op het oproepsysteem « 1733 ».
Mevrouw Sleurs verwijst naar de algemene bespreking van het wetsontwerp en naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.
Amendement nr. 2 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.
Artikel 184/1 (nieuw)
Mevrouw Tilmans en de heer Brotchi dienen amendement nr. 3 in dat ertoe strekt een artikel 184/1 (nieuw) in te voegen, luidende :
« Art. 184/1. Artikel 23 van de wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren, wordt aangevuld als volgt :
« Indien andere specialisten in de heelkunde of de geneeskunde voldoende praktijkervaring in de medische esthetiek kunnen aantonen, worden ze eveneens in de Raad vertegenwoordigd, op voorwaarde dat de pariteit tussen chirurgen en artsen steeds in acht wordt genomen. » »
Gelet op de antwoorden die de minister heeft gegeven op de vragen die mevrouw Tilmans heeft gesteld tijdens de algemene bespreking, wordt amendement nr. 3 ingetrokken.
V. STEMMINGEN
Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid in zijn geheel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Philippe MAHOUX. | Elke SLEURS. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als die van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 53-3349/8).