5-2465/2

5-2465/2

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

19 FEBRUARI 2014


Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties met het oog op de toekenning van bevoegdheid aan de natuurlijke rechter in een aantal materies


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

DE HEER MAHOUX


I. PROCEDURE

Dit verplicht bicameraal wetsontwerp werd oorspronkelijk op 16 oktober 2013 ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 53-3076).

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft op 30 januari 2014 de tekst aangenomen met 88 tegen 34 stemmen bij 12 onthoudingen, en op 31 januari 2014 de tekst overgezonden aan de Senaat.

De commissie voor de Justitie heeft het wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 5 en 19 februari 2014, in aanwezigheid van de minister van Justitie.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE

Dit wetsontwerp dient gezien te worden in hetzelfde perspectief als de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen.

Het is de bedoeling om de gespecialiseerde rechtscolleges, zoals de rechtbank van koophandel en de politierechtbank, een geschil toe te wijzen dat natuurlijk is voor hen en dat zij op zich kunnen nemen.

Het ontwerp moet ervoor zorgen dat bij een geschil, in de mate van het mogelijke de meest geschikte rechter om een snelle en kwaliteitsvolle beslissing te wijzen wordt uitgekozen.

Verder doorgevoerde specialisatie van de rechtscolleges zal de kwaliteit van de beslissingen verhogen. De bevoegdheidscriteria moeten dus klaar en duidelijk verwoord worden in de wet en relevant zijn voor het te bereiken doel.

Wat de rechtbank van koophandel betreft, is het de bedoeling om alle geschillen van commerciële aard die betrekking hebben op de ondernemingen voor te leggen aan de rechtbank van koophandel, en zulks ongeacht het bedrag van het geschil.

Artikel 574 van het Gerechtelijk Wetboek kent bevoegdheden toe aan de rechtbank van koophandel, ook wanneer de partijen geen kooplieden of handelsvennootschappen zijn. Sinds verscheidene jaren heeft de wetgever aan de rechtbank van koophandel de behandeling van bepaalde geschillen toevertrouwd op grond van de aard van het geschil en niet op grond van de hoedanigheid van de partijen.

Het voorliggende ontwerp bouwt hierop verder en is hoofdzakelijk gebaseerd op het concept van een duurzaam nagestreefd economisch doel. Het concept is ruimer dan het winstbejag dat vroeger gold en sluit beter aan bij het begrip onderneming zoals dat zowel in het nationaal recht als in het recht van de Europese Unie bestaat.

Voor vorderingen van nutsbedrijven tegen natuurlijke personen die geen duurzaam economisch doel nastreven, wegens wanbetaling van de door deze nutsbedrijven geleverde diensten, zal de vrederechter van de woonplaats van de verweerder exclusief bevoegd zijn. Hij is als nabijheidsrechter het best geplaatst om een kwalitatieve beslissing te nemen met betrekking tot dit contentieux, rekening houdende met de specifieke situatie van de verweerder, die vaak in een zwakkere positie zal staan in verhouding tot de eiser. In die zin is de vrederechter voor dit soort geschillen de natuurlijke rechter.

De minister is ervan overtuigd dat dit wetsontwerp bijdraagt tot een goede en evenwichtige rechtsbedeling en zorgt voor een meer coherente, efficiëntere en snellere oplossing van conflicten.

III. BESPREKING

A. Opmerkingen van de leden

De heer Mahoux stipt aan dat de voorliggende regeling een bijkomende werklast kan betekenen voor de rechtbanken van koophandel ten aanzien van de vredegerechten.

Verder verklaart spreker zich ook geïnterpelleerd door de eventueel hogere gerechtskosten voor de rechtzoekende.

Mevrouw Van Hoof verwijst naar de besprekingen die hebben plaatsgevonden in de Kamer en meer bepaald naar de gehanteerde definitie van het begrip onderneming. Er wordt een verschillende definitie gebruikt in het nieuwe Wetboek van economisch recht en het Gerechtelijk Wetboek, wat onduidelijkheid creëert. Welke definitie hanteert men in voorliggende tekst ?

Mevrouw Stevens verwijst naar de hoorzittingen die plaatsvonden in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Aangezien er geen studies zijn over de budgettaire impact van voorliggende bepalingen, zou het nuttig zijn dat ook nu actoren uit het veld worden gehoord. Zo niet loopt men het risico dat men maatregelen invoert die niet werkbaar blijken te zijn. Spreekster verwijst ter zake ook naar het standpunt van de Orde van Vlaamse balies.

Ook de Hoge Raad voor de Justitie heeft opmerkingen geuit over de budgettaire impact en het ontbreken aan studies hierover.

Wat betreft de impact van voorliggende tekst op de werklast van de rechtbanken, vraagt spreekster zich af hoe deze bijkomende last zal worden opgevangen. Zij verwijst ter zake naar de bedenkingen van de Hoge Raad voor de Justitie die niet helemaal gerustgesteld bleek na het antwoord van de minister van Justitie op dat punt.

Spreekster verwijst bijvoorbeeld naar recente cijfers met betrekking tot het vredegerecht van Turnhout waaruit bleek dat 26 % van de geschillen zaken betreft waarbij beide partijen een ondernemingsnummer bezitten. Indien dat hele contentieux wordt doorverwezen naar de rechtbank van koophandel, rijst de vraag of deze rechtbanken klaar zijn om de toename op te vangen. Is er hierover enige werklastmeting ?

Een laatste bedenking betreft het voorgestelde artikel 8 met betrekking tot de wijziging van artikel 590 van het Gerechtelijk Wetboek. Deze op het eerste gezicht kleine wijziging heeft verregaande gevolgen. Inderdaad kan de vrederechter niet meer tussenkomen bij niet betaling van facturen met een laag bedrag. Nochtans vindt spreekster dat de vrederechter, die dicht bij de burger staat, daarvoor de meest aangewezen rechter is. Verder heeft dit invloed op de werklast bij de rechtbank van koophandel, waarvoor een verhoging van het kader vereist zal zijn.

Hoewel de heer Delpérée vindt dat de tekst een aantal positieve punten bevat, is hij het eens met de opmerking dat de vrederechter de « nabije » rechter is en dus de aangewezen persoon om zaken in verband met armoede en dergelijke te behandelen.

Hij verwijst ter zake naar de amendementen die in de Kamer werden ingediend.

Mevrouw Van Hoof verwijst naar een opmerking die haar werd doorgestuurd door de rechtbank van koophandel te Antwerpen in verband met het hoger beroep in betwistingen inzake handelshuur. De memorie van toelichting blijkt verkeerdelijk te vermelden dat betwistingen inzake handelshuur bij de rechtbank van eerste aanleg blijven. Nochtans is het hoger beroep tegen dergelijke geschillen nu toegewezen aan de rechtbank van koophandel. Waarom kan deze bevoegdheid niet worden behouden gelet op de expertise van de rechtbank van koophandel in deze materie ? Spreekster verwijst naar de schrapping van artikel 577 van het Gerechtelijk Wetboek.

De heer Courtois verwijst naar de opmerkingen van de conferentie van Nederlandstalige voorzitters van de rechtbanken van koophandel. Deze laatsten leken gekant tegen het feit dat de vrederechter geen bevoegdheid meer heeft voor handelsgeschillen wanneer het gaat om zaken met een waarde onder 1 860 euro. Overeenkomstig de beslissing met betrekking tot de familierechtbank, zou die bevoegdheid opgetrokken kunnen worden tot 2 500, in plaats van ingetrokken te worden. Zij vinden bovendien dat de « nabije » rechter veel gemakkelijker een goede en aanvaardbare oplossing zal vinden voor kleine geschillen.

Door de vrederechter deze bevoegdheid af te nemen, zal bovendien de werklast voor de handelsrechtbank met 10 tot 20 % toenemen.

Mevrouw Defraigne is het met deze opmerkingen eens. De vrederechter is de « nabije rechter ». Het kost ook minder griffierechten en rolrechten om een zaak die om een klein bedrag gaat, aanhangig te maken bij de vrederechter dan bij de handelsrechtbank.

Spreekster merkt bovendien op dat de rechtsplegingsvergoeding vaak hoger ligt in eerste aanleg dan bij de vrederechter. Men mag ook niet vergeten dat de honoraria van de advocaten met 21 % zijn gestegen sinds er BTW op wordt berekend.

Wat betreft de kosten heeft de rechtzoekende er dus belang bij dat geschillen met een geringe waarde bij de vrederechter blijven, ook op het vlak van organisatie van soortgelijke geschillen en toegepaste termijnen van behandeling.

Verder heeft de vrederechter geen bevoegdheid meer in familiezaken, gelet op de oprichting van de familierechtbank.

Zo zouden ze weer een actieveld vinden. Waarom dan de handelsrechtbanken daarmee belasten ?

B. Antwoorden van de minister en replieken van de leden

Met betrekking tot de bevoegdheid van de handelsrechtbank verwijst de minister naar het advies van de Hoge Raad voor de Justitie, die stelt dat deze maatregel zorgt voor een duidelijker bevoegdheidsverdeling voor de burger en voor minder bevoegdheidsgeschillen. Aangezien het om « kleine » geschillen gaat — vaak over de invordering van facturen — mag men aannemen dat de bijkomende werklast voor de rechtbanken van koophandel niet van die aard zal zijn dat de werking ervan negatief zal worden beïnvloed.

De minister benadrukt ook dat de specialisatie gunstig zal zijn voor de kwaliteit van de beslissingen. Als alle handelszaken behandeld worden door gespecialiseerde rechtscolleges, zal de rechtspraak coherenter zijn. Er komt dan ook een betere harmonisering met de andere gespecialiseerde rechtbank, namelijk de arbeidsrechtbank, die alle zaken met betrekking tot arbeidsrecht behandelt, zonder grens wat het bedrag betreft.

De heer Mahoux benadrukt vooral de extra kosten voor de rechtzoekende, ook wanneer het gaat om beperkte sommen.

De minister beaamt dat de griffiekosten hoger liggen bij de rechtbanken van koophandel, maar er zijn andere voordelen. Zij verwijst naar de aangehaalde opmerkingen van de Hoge Raad voor de Justitie, namelijk met betrekking tot de verhoging van de transparantie en de vermindering van bevoegdheidsconflicten.

De bewijsregels in handelszaken, waarmee de vrederechter minder vertrouwd is, zijn ook van toepassing op « kleine » commerciële geschillen. Het bestaan van een groot aantal onbetaalde kleine facturen kan bovendien wijzen op een onderneming in moeilijkheden, zodat de rechtbank van koophandel sneller kan optreden.

Met betrekking tot de opmerkingen van mevrouw Stevens over het aantal zaken, antwoordt de minister dat het uitgangspunt hierbij verkeerd is. Niet alleen de aard van de partijen is doorslaggevend, maar ook de aard van het contentieux. De handelshuur blijft een bevoegdheid van de vrederechter. Het tellen van het aantal zaken is een te simplistische indicator om de eigenlijke werklast weer te geven.

Er werd een raming van het aantal zaken gemaakt. Van de 281 424 zaken die bij de honderdvijfentachtig vredegerechten met een dagvaarding in 2012 zijn ingeleid, betreft slechts 5 % zuiver commerciële geschillen (14 071 zaken).

Men kan aldus moeilijk stellen dat er een overlast is.

Wat het beroep betreft met betrekking tot handelshuur wordt niets gewijzigd. Hoger beroep blijft bij de rechtbank van koophandel.

De opheffing van artikel 577, tweede lid, betreft de opheffing van de verwijzing naar handelingen die de wet als daden van koophandel aanmerkt.

Wat de definitie betreft van het begrip « onderneming » in de voorliggende tekst, verduidelijkt de minister dat het gaat om een letterlijke definitie zoals die staat in de wet van juli 2013 betreffende het Wetboek van economisch recht. Het is overigens de bedoeling om dit ontwerp te enten op het Wetboek van economisch recht en zodoende tot een harmonisering te komen, waardoor het Grondwettelijk Hof geen kritiek kan geven met betrekking tot verschillen met andere, evenwaardige beroepen.

Mevrouw Stevens verwijst opnieuw naar het voorbeeld dat zij reeds aanhaalde met betrekking tot de werklast in het arrondissement Turnhout, waar een cijfer van 26 % wordt vooropgesteld wat de geschillen betreft tussen partijen die een ondernemingsnummer bezitten. Dit betekent dan ook een enorme toename van de werklast voor de rechtbanken van koophandel.

Verder meent spreker dat de niet betaling van een factuur vaak slechts over geringe bedragen gaat en dus geen groot geschil vormt. De bevoegdheidsoverheveling naar de rechtbank van koophandel lijkt haar geen goede zaak.

De minister meent dat de cijfers voor Turnhout met als uitgangspunt gegevens van de kruispuntbank voor ondernemingen (KBO), geen juiste weergave zijn. Dit zijn niet noodzakelijk commerciële geschillen. In de KBO-cijfers zijn bijvoorbeeld ook vzw's opgenomen.

De minister voegt eraan toe dat de Franstalige voorzitters van de rechtbanken van koophandel wel volledig achter voorliggende tekst staan.

Mevrouw Stevens wenst nog aan te stippen dat de verwijzing van de minister naar de opmerkingen van de Hoge Raad voor de Justitie enkel de positieve punten betreft. Nochtans bevat het advies ook heel wat negatieve bedenkingen, bijvoorbeeld met betrekking tot nutsbedrijven.

De minister antwoordt dat wel degelijk rekening gehouden werd met het advies van de Hoge Raad voor de Justitie. De Kamer paste immers op verschillende punten de tekst aan om de bevoegdheid van de vrederechter te behouden.

IV. STEMMINGEN

Artikel 1 wordt aangenomen met 8 tegen 2 stemmen.

De artikelen 2 tot 17 en het wetsontwerp in zijn geheel worden aangenomen met 7 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Philippe MAHOUX. Alain COURTOIS.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als die van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 53/3076/5).