5-2405/2

5-2405/2

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

29 JANUARI 2014


Wetsontwerp houdende diverse maatregelen ter verbetering van de invordering van de vermogensstraffen en de gerechtskosten in strafzaken (I)


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

DE HEER LAAOUEJ


I. PROCEDURE

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend op 3 juli 2013 en in de plenaire vergadering op 12 december 2013 aangenomen met 95 tegen 10 stemmen bij 26 onthoudingen. Het werd op 13 december 2013 overgezonden aan de Senaat en op 16 december 2013 geëvoceerd.

Tegelijkertijd werd aan de commissie voor de Justitie wetsontwerp nr. 5-2406 voorgelegd dat onder de verplicht bicamerale procedure valt.

De commissie voor de Justitie heeft beide wetsontwerpen besproken in haar vergaderingen van 8, 14 en 29 januari 2014, in aanwezigheid van de minister van Justitie en de staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE

— Het ter bespreking voorliggende wetsontwerp kadert in de uitvoering van :

• het actieplan van het College voor de strijd tegen de fiscale en sociale fraude 2012-2013 (onder meer SUO, verjaring verbeurdverklaring, gespecialiseerde ontvanger, verruimd beslag);

• bijkomende maatregelen inzake fraudebestrijding, beslist door de regering in november 2012, in het kader van het begrotingsakkoord en in het verlengde van het actieplan fraudebestrijding.

— De Ministerraad heeft op 21 december 2012 het voorontwerp van wet (in eerste lezing) goedgekeurd. Het voorontwerp is nadien verder in belangrijke mate aangepast aan de opmerkingen van de Raad van State en de Hoge Raad voor de Justitie.

Krachtlijnen van het wetsontwerp

Het betreft de volgende maatregelen :

1º Invoering van het « strafrechtelijke uitvoeringsonderzoek » (SUO)

Het gaat hier om een nieuw onderzoek in de fase van de uitvoering van de definitieve veroordelingen uitgesproken in een strafzaak (verbeurdverklaringen van illegale vermogensvoordelen, geldboeten en gerechtskosten). Het Strafrechtelijk Uitvoeringsonderzoek wordt gevoerd door het openbaar ministerie (incl. het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en Verbeurdverklaring (COIV) via delegatie).

Het wetsontwerp voorziet in bevoegdheden voor het verzamelen van inlichtingen door het openbaar ministerie over de vermogenssituatie van personen die zijn veroordeeld tot de verbeurdverklaring van illegale vermogensvoordelen en voor de inbeslagneming en de gerechtelijke verkoop (« vervreemding ») van goederen waarop de veroordelingen kunnen worden uitgevoerd.

De magistraat van het openbaar ministerie (of het COIV via delegatie) die het SUO-onderzoek voert beschikt over alle nuttige bevoegdheden die hij kan uitoefenen in het raam van het klassieke strafonderzoek gevoerd door de procureur des Konings (verhoor veroordeelde, aanstelling technisch adviseur, opvragen bancaire info over tegoeden veroordeelde, inbeslagneming goederen en bewijsmateriaal). Voor het stellen van uitvoeringshandelingen die behoren tot de exclusieve bevoegdheid van de onderzoeksrechter (huiszoeking, interceptie telecommunicatie, ...) is de machtiging van de voorzitter van de strafuitvoeringsrechtbank (SURB) vereist. Vrijheidsbenemende maatregelen zijn echter niet mogelijk tijdens het SUO. De in beslag genomen goederen kunnen worden verkocht om de schulden van de veroordeelde aan te zuiveren.

Er is jurisdictioneel toezicht op het onderzoek via de strafuitvoeringsrechter, die aan de SUO-magistraat de machtiging verleent voor het stellen van bepaalde uitvoeringshandelingen (cf. supra) en die ook uitspraak doet (in beroep) over verzoeken tot opheffing van het beslag.

2º De verjaring van de straffen :

a) de verjaringstermijn van de straf van verbeurdverklaring wordt in de correctionele zaken verlengd tot tien jaar (momenteel geldt een verjaringstermijn van vijf jaar in geval van een correctionele veroordeling tot een gevangenisstraf van drie jaar of minder), tenzij de termijn wordt gestuit of geschorst;

b) de gronden voor stuiting of schorsing van de verjaringstermijn worden bij wet bepaald : bijvoorbeeld de inbeslagneming (stuiting) en de behandeling van een genadeverzoek (schorsing).

3º Uitbreiding van de toepassingssfeer van het beslag bij equivalent tot malafide derden

Die verruimde toepassingssfeer zal gelden wanneer de verdachte zich insolvent maakt om zijn (legale) goederen aan een latere verbeurdverklaring te onttrekken door ze aan malafide derden over te dragen : voortaan zal het openbaar ministerie (of de onderzoeksrechter) bij wijze van bewarende maatregel op die goederen beslag kunnen leggen zodra het strafonderzoek loopt.

4º Afschaffing van de verbeurdverklaring met uitstel

De rechter kan de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring niet langer uitstellen. Voortaan wordt elke definitieve verbeurdverklaring onmiddellijk uitvoerbaar.

5º Instelling van een nieuwe functie bij de federale overheidsdienst (FOD) Financiën : die van een in verbeurdverklaringen gespecialiseerde ontvanger

Om de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring van de illegale vermogensvoordelen te verbeteren, zal bij de FOD Financiën een gespecialiseerde ontvanger worden aangesteld. Hij zal uitsluitend belast zijn met de invordering van de verbeurdverklaarde bedragen, en hij zal over heel het grondgebied kunnen optreden. Hij zal alle bevoegdheden hebben van de zogenaamde « gewone ontvanger ». Hij zal met name optreden in het kader van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek (SUO) dat wordt gevoerd door de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring (COIV).

6º Optimaliseren van de uitvoering van pecuniaire veroordelingen

Diverse maatregelen zorgen voor een betere invordering van de verbeurdverklaring, geldboeten en gerechtskosten :

— invordering van verbeurdverklaarde illegale vermogensvoordelen, penale geldboeten en gerechtskosten door de FOD Financiën verloopt volgens de aanwijzingen van de directeur van het COIV;

— uitvoering van veroordelingen tot geldboeten en gerechtskosten door de ontvangers van de FOD Financiën op de tijdens het strafonderzoek in beslag genomen goederen en geldsommen, dit wil zeggen, voor alle duidelijkheid zal artikel 197bis van het Wetboek van strafvordering bevestigen dat de ontvanger niet alleen de verbeurdverklaring hierop kan uitvoeren maar eventueel ook nog de geldboete en de gerechtskosten die de veroordeelde moet betalen;

— de FOD Financiën (Aankoopcomité) zal op verzoek van de directeur van het COIV of het openbaar ministerie de definitieve rechterlijke beslissing tot verbeurdverklaring van een onroerend goed laten overschrijven op het hypotheekkantoor;

— delegatie van opdrachten van het openbaar ministerie aan de directeur van het COIV, onder meer het opstellen van rechtshulpverzoeken die ertoe strekken de Belgische verbeurdverklaring van illegale vermogensvoordelen te laten uitvoeren op goederen gelegen in het buitenland.

III. ALGEMENE BESPREKING

De heer Laeremans vraagt naar de relevantie van voorliggende ontwerpen. Wat is het aantal dossiers inzake fraudebestrijding dat niet wordt uitgevoerd ? En ook ruimer, in welke mate worden opgelegde boetes en veroordelingen niet uitgevoerd ? Wat is de budgettaire impact van voorliggend ontwerp ?

Verder zullen de voorliggende ontwerpen ook bepaalde kosten met zich meebrengen. Heeft men zicht op de bijkomende werklast die het zal meebrengen en op de extra kosten ? Is er hierover overleg geweest met de onderzoeksrechters ? Hebben de strafuitvoeringsrechters vandaag voldoende middelen om het betreffende werk erbij te nemen ? Spreker verwijst ook naar het feit dat men steeds weer uitstelt om de strafuitvoeringsrechter te betrekken bij de uitvoering van straffen van minder dan drie jaar, juist omdat ze niet over voldoende mensen en middelen beschikken. Hoe kan men garanderen dat de strafuitvoeringsrechtbanken die vandaag overbelast zijn morgen klaar zullen zijn om de in voorliggende teksten bedoelde werkzaamheden te verrichten ? Wat zal de precieze procedure zijn ? Wordt het al dan niet een schriftelijke procedure ? Of zal men moeten verschijnen ? Kan men bezwaar aantekenen tegen bepaalde onderzoeksmaatregelen ?

Spreker meent dat de bedoeling van de wet niet mag zijn dat de Staat er rijker van wordt, maar wel dat zij een ontradend effect heeft om misdrijven te plegen. De geloofwaardigheid van de rechterlijke macht is hierbij een essentieel element.

Deze wetgeving is belangrijk en nuttig en dat trekt spreker niet in twijfel. Spreker vreest echter dat het openbaar ministerie nog meer macht krijgt en wil voorkomen dat deze wet ongedaan wordt gemaakt door het Grondwettelijk Hof. Spreker verwijst naar het advies van de Orde van Vlaamse balies (OVB), waarbij wordt gevreesd voor een politiestaat. Er is sprake van willekeur; het openbaar ministerie zou de gegeven macht oneigenlijk kunnen gebruiken en een onderzoek naar nieuwe strafrechtelijke feiten voeren zonder controle van de onderzoeksrechter. Hoe kan men dit oneigenlijk gebruik waardoor taken worden uitgevoerd die eigenlijk aan de onderzoeksrechter toebehoren, voorkomen ? Hoe gaat men dus de onwettige transfer van bevoegdheden van de onderzoeksrechter naar de strafuitvoeringsrechter voorkomen ? Bij wie kan men terecht om een onterecht gebruik van bevoegdheden aan te klagen ? Wie kan dergelijk onderzoek stopzetten ?

Men zet de onderzoeksrechter buiten spel. Daarom acht spreker het ook nodig een hoorzitting te organiseren, onder andere met de Vereniging van onderzoeksrechters.

Verder is er de kwestie van de middelen. In welke mate beschikt de strafuitvoeringsrechter over voldoende middelen om het bijkomende werk te kunnen bolwerken ? Werden de strafuitvoeringsrechtbanken hierover geconsulteerd en heeft men enig idee hoeveel extra mensen er nodig zullen zijn ? Welke extra werklast brengt dit met zich mee ?

Ook met betrekking tot de malafide derden verwijst spreker naar het advies van de OVB; dit begrip is onvoldoende nauwkeurig omschreven. Wat als iemand zijn appartement aan zee doorverkoopt voor een prikje aan zijn zoon en dan wel het gebruik van het appartement voor zichzelf houdt ? Daardoor heeft de betrokkene geen enkele eigendom meer en wordt de zoon door voorliggende tekst beschouwd als een malafide derde. Wat echter als de zoon niet op de hoogte is van de fraude en dus te goeder trouw is ?

Welke zijn de beroepsmogelijkheden ?

Bij de onderzoeksrechter kan men steeds terecht bij de kamer van inbeschuldigingstelling, maar hoe is het hier geregeld ?

Het heimelijk karakter wordt door de balies zeer sterk gehekeld; men dreigt in een soort politiestaat te verzanden.

Verder wijst de OVB op het feit dat vier verschillende instanties worden betrokken bij de uitvoering van financiële gevolgen van een strafrechtelijke veroordeling, waaronder ook de federale overheidsdienst Financiën en het openbaar ministerie. Men zou de uitvoering meer moeten centraliseren.

Ook vraagt men zich af of de strafuitvoeringsrechter wel de geschikte rechter is. Het gaat immers om zware onderzoekshandelingen met zeer ernstige gevolgen. Zijn zij daartoe voldoende opgeleid ? Hebben zij voldoende bagage ? Het zijn immers zeer gespecialiseerde rechters, maar veeleer in criminogene aangelegenheden en niet in fiscale en financiële constructies. Zijn de fiscale rechters die men gaat installeren niet meer geschikt ? Hebben de strafuitvoeringsrechters reeds enig enthousiasme laten blijken om de betreffende job uit te voeren ?

Is deze regeling niet de voorbode van de afschaffing van de onderzoeksrechter en de instelling van de rechter van het onderzoek ?

Verder verwijst spreker naar de problematiek van de afschaffing van de verbeurdverklaring met uitstel. Nochtans wordt dit uitstel door de balies als een zeer nuttig instrument beschouwd; wat is de ratio legis van de afschaffing ? Wat is het alternatief ?

Mevrouw Khattabi wijst erop dat dit wetsontwerp niet bedoeld is om enkel fiscale fraude te bestrijden, maar om gerechtskosten in te vorderen in het algemeen. Het heeft bijgevolg een veel grotere draagwijdte en zal van toepassing zijn op alle zaken waarbij er zich een probleem voordoet betreffende het invorderen van de gerechtskosten, en dus niet enkel op fiscaal gebied. De tenuitvoerlegging van de wet moet dus vanuit dat oogpunt worden bekeken. Ze zal in de praktijk voor veel problemen zorgen.

Spreekster verwijst naar het standpunt van avocats.be. Misdaad mag niet lonen; desalniettemin mag de uitvoering van de strafsanctie niet te allen prijze gebeuren en vooral niet wanneer dat strijdig is met de basisprocedureregels die gelden in een democratische staat. Het doel mag de middelen niet heiligen. De wet heft echter een aantal rechtswaarborgen op en treedt de rechten van de verdediging met voeten zonder controlemechanismen, die naam waardig, in te bouwen.

Uiteraard moet de overheid zeker de keuze maken : besparingen doorvoeren of geld vinden om in te vorderen. Het probleem is dat er bepalingen worden ingevoerd om aan die doelstelling te voldoen, zonder dat wordt nagedacht over de gevolgen voor de procedure. Een hoorzitting met mensen uit de sector zou de overheid kunnen helpen om bepalingen op te stellen waarmee de kosten kunnen worden ingevorderd zonder bepaalde grondbeginselen van de strafrechtelijke procedure opnieuw ter discussie te stellen.

Spreekster informeert ook naar de kostprijs van de voorgestelde hervorming; er moet een bepaald aantal middelen worden vrijgemaakt om het wetsontwerp uit te voeren, maar er werd geen enkele evaluatie opgemaakt. Welk budget zal er worden vrijgemaakt voor de uitvoering van het ontwerp ?

Mevrouw Faes sluit zich aan bij de vorige sprekers.

Spreekster verwijst naar het advies van de Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) waarin sprake is van het COIV en het gebrek aan boekhouding. Er is geen enkel gegeven beschikbaar over hoe het nu loopt. Spreekster verwijst naar het advies van de OVB en haalt het voorbeeld aan van de strafbaarstelling van het bedrieglijk onvermogen, van de toepassing van de witwaswetgeving, of van valsheid in geschrifte. Er zijn allerlei instrumenten beschikbaar om vonnissen ten uitvoer te leggen, maar er blijken hierover geen cijfers ter beschikking. Zou men niet beter eerst over de cijfers beschikken om na te gaan hoe de diensten onderling functioneren ? Ook heeft spreekster de indruk dat men geconfronteerd wordt met een kluwen van cijfermateriaal waar niemand nog wijs uit raakt. Het zou toch perfect mogelijk moeten zijn te becijferen wat Justitie precies oplevert. Het probleem is dat de inningen bij verschillende diensten gebeuren en dus zeer divers zijn.

In het advies van de Hoge Raad voor Justitie is ook sprake van het gebrek aan betaling (zie blz. 3); « de veroordeelde die zijn betalingsverplichting wil of zal verzuimen moet bovendien vooraf niet meer worden uitgenodigd om aan zijn verplichting te voldoen ». Mevrouw Faes meent dat men in strafrecht steeds moet kunnen terugkoppelen naar een fundament om al dan niet een straf op te leggen of een procedure te starten. Wat verstaat men juist onder iemand die zijn betalingsplicht wil of zal verzuimen ? In de tekst wordt er vermeld dat er « ernstige aanwijzingen » moeten zijn. Spreekster meent dat dit geen criterium is in strafzaken. Ofwel betaalt men ofwel betaalt men niet. Men kan toch geen straf opleggen omdat men denkt dat iemand een misdrijf zal plegen. Rechtszekerheid is een algemeen beginsel in het strafrecht waar men niet langs kan. Het is een van de fundamentele pijlers in het Belgisch strafrecht dat de persoon die zich in de bedoelde situatie bevindt zekerheid moet hebben. Het kan niet dat de wetgeving vaag en onduidelijk is.

Een laatste bemerking betreft de verbeurdverklaring met uitstel. Ook de Hoge Raad voor de Justitie is geen voorstander van de afschaffing van deze mogelijkheid. Zij stellen de storting van een borgsom voor. Spreekster vindt hierover niets terug in de voorliggende tekst. Wat haar echter vooral zorgen baart, is de problematiek van de re-integratie van de veroordeelde in de maatschappij. Als de mogelijkheid van verbeurdverklaring met uitstel wordt afgeschaft, neemt men dan ook niet de mogelijkheid van re-integratie voor een deel weg ? Het uitstel is er immers voornamelijk op gericht om mensen een tweede kans te geven.

De heer Mahoux benadrukt dat deze wetsontwerpen bedoeld zijn om de strafuitvoering te vergemakkelijken, in het bijzonder de verbeurdverklaringen of sancties die verbonden zijn aan gerechtelijke procedures die tot veroordelingen hebben geleid waarbij de veroordeelden onder andere werd opgelegd om de gerechtskosten te betalen. Spreker verbaast zich over de reactie van sommige sprekers die gewoonlijk de tegenovergestelde houding aannemen wanneer het gaat over de strafuitvoering. Dan moeten de straffen zo snel mogelijk worden uitgevoerd.

Uiteraard moeten de rechten van de verdediging geëerbiedigd worden. Het gaat hier evenwel om een punt dat volgt op de veroordeling en dat goederen betreft. Het gaat om de uitvoering van een uitgesproken straf betreffende goederen, waarbij bij de veroordeling, tijdens de fase van de rechtspraak, rekening werd gehouden met alle mogelijke vormen van rechtsbescherming (recht op hoger beroep, rechten van de verdediging, enz.).

Bovendien gaat het om de verbeurdverklaring van onrechtmatig verkregen sommen. Het sociale aspect van voor beslag vatbare goederen wordt niet opnieuw ter discussie gesteld.

De strafuitvoeringsrechtbank is bevoegd om een onderzoek te voeren. Spreker vindt dat er een procedure moet worden opgestart om invorderingen te kunnen doen. Het lijkt hem absoluut gerechtvaardigd om in te vorderen wat de samenleving onrechtmatig werd ontnomen. Het evenredigheidsprobleem daarentegen betreft de uitspraak ten gronde binnen de strafrechtelijke procedure. Dat wordt niet opnieuw ter discussie gesteld door de mogelijkheid om een onderzoek te voeren in de fase van de uitvoering van de straf of het uitgesproken arrest.

Verder lijkt het spreker zeer moeilijk in te schatten en te becijferen wat men zal bereiken met deze wetgeving.

Wat het uitstel betreft, benadrukt spreker dat de ontwerpen er ook toe strekken te voorkomen dat de veroordeelde de op een onrechtmatige manier verkregen goederen en waarden, tijdens het uitstel, kan blijven aanwenden. Dat lijkt spreker logisch.

Mevrouw Khattabi verduidelijkt dat ze de doelstelling van deze wetsontwerpen niet in twijfel trekt, maar wel de middelen om die te bereiken. Spreekster gaat akkoord met de HRJ die stelt dat men zich kan afvragen of de meeste handelingen waarop het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek betrekking heeft, geen misdrijf vormen in de zin van artikel 490bis van het Strafwetboek, namelijk het bedrieglijk onvermogen, zodat zij in feite onder het opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek moeten vallen, met alle daarbij horende waarborgen. Hoorzittingen zouden dit probleem kunnen uitdiepen en ertoe bijdragen de beoogde doelstelling na te streven.

Mevrouw Faes verwijst naar het voorbeeld aangehaald door de Hoge Raad voor de Justitie met betrekking tot een druggebruiker die dealt voor eigen gebruik, waarbij het geschatte vermogensvoordeel uiteraard niet terug te vinden is in het eigen vermogen van de druggebruiker. In dergelijke gevallen is de verbeurdverklaring met uitstel een oplossing; het hangt als een zwaard boven het hoofd van de betrokkene maar brengt de re-integratie in de maatschappij niet in het gedrang.

De heer Laeremans verwijst naar de tussenkomst van de heer Mahoux die lijkt te beweren dat zijn fractie een harde aanpak bepleit met betrekking tot het uitvoeren van gevangenisstraffen, maar heel wat milder en lakser is bij financiële zaken. Dit is uiteraard helemaal onwaar en veeleer omgekeerd.

Mevrouw Van Hoof vraagt naar het prijskaartje in het geheel; levert de invoering van voorliggende procedure voldoende op ?

Verder heeft spreekster vragen bij de haalbaarheid. De verjaringstermijn wordt uitgebreid tot dertig jaar, en de gerechtskosten die ten laste komen van de veroordeelde kunnen enorm oplopen.

De heer Crombez,staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude,meent dat de tussenkomsten van de leden eens te meer aantonen dat het hier om een complex wetsontwerp gaat.

De bedoeling van het wetsontwerp is echter duidelijk. Het is niet ingegeven door budgettaire motieven, maar vanuit de vaststelling dat de strafuitvoering bij financiële delicten, dus na de veroordeling, niet voldeed en dus kon worden verbeterd.

De staatssecretaris blijft erbij dat ook deze stap, namelijk de strafuitvoering, essentieel is in de strijd tegen de fiscale fraude.

Mevrouw Khattabi verduidelijkt dat zij nooit heeft beweerd dat de verbetering van de strafuitvoering niet waardevol kan zijn in de strijd tegen de fiscale fraude. Ze meent echter dat het voorliggende wetsontwerp ruimer is.

De staatssecretaris herhaalt dat de voorliggende wetsontwerpen kaderen in de uitvoering van het Actieplan van het College voor de strijd tegen de fiscale en sociale fraude 2012-2013, dat is gebaseerd op een op een gezamenlijke nota van de federale politie, het COIV en CFI.

Het plan dateert van mei 2012 en het college van procureurs-generaal heeft op dit punt geen opmerkingen gemaakt.

Men kan dus stellen dat het wetsontwerp resulteert uit een overleg met alle betrokkenen.

Spreker verwijst nogmaals naar het uitgangspunt. Er worden veroordelingen en strafmaten opgelegd, maar bij financiële delicten blijkt de uitvoering ervan onvoldoende te zijn. Uiteraard ligt de uitvoering niet steeds bij de rechtbank, want er kunnen ook schikkingen zijn. Men zit hier in de fase na de veroordeling.

Bovendien werd men geconfronteerd met de situatie dat er vaak veel kosten en inspanningen worden gestoken in het onderzoek van grote financiële delicten. De zaken zijn immers vaak ingewikkeld en ook het daaropvolgende proces neemt meestal veel tijd en geld in beslag. Uiteindelijk komt men dan tot een veroordeling, waarbij blijkt dat het merendeel van de veroordeelden onvermogend blijken te zijn. Dan rijst de vraag of dit onvermogen waar is; het komt aan Financiën toe de sanctie te innen, maar zij beschikken vandaag de dag niet over de middelen om na te gaan of de veroordeelde wel degelijk onvermogend is.

Deze wet laat toe een onderzoek te starten naar de juistheid van de verklaring van de veroordeelde van een financieel delict dat hij onvermogend is.

Spreker wijst er ook op dat werd tegemoetgekomen aan een groot deel van de opmerkingen van de Hoge Raad voor de Justitie. Het oorspronkelijke ontwerp werd aangepast.

Met betrekking tot de waarborg van de rechten van de verdediging, wijst spreker er op dat men hier personen viseert die reeds veroordeeld zijn. Verder beschikt de betrokkene over een recht van beroep. Het zijn niet de strafuitvoeringsrechtbanken die het onderzoek uitvoeren. Spreker ziet dus niet in hoe de rechten van verdediging zouden kunnen worden geschonden. Dit geeft tegelijkertijd een antwoord op de vraag naar mogelijke overbelasting van de strafuitvoeringsrechtbanken. De gespecialiseerde strafuitvoeringsrechters hebben een controlefunctie, zien toe op de procedure en beslissen mee over de uitvoering van de straf. Zij beslissen of extra middelen moeten worden ingezet, en dat zal slechts in uitzonderlijke omstandigheden het geval zijn. Spreker maakt zich dus geen zorgen over de mogelijke bijkomende werklast voor de strafuitvoeringsrechtbanken.

Wat betreft de afschaffing van de verbeurdverklaring met uitstel, meent de staatssecretaris dat dit een belangrijk punt is, aangezien het ook de re-integratie betreft. In de Kamer van volksvertegenwoordigers kwam deze problematiek ruimschoots aan bod. Concreet wordt men geconfronteerd met een situatie waarbij het inbeslaggenomen bedrag na het onderzoek moet worden teruggestort na de veroordeling met uitstel. Als er bijvoorbeeld na het onderzoek een inbeslagname is van 100 000 euro die wordt gevolgd door een veroordeling met een boete van 100 000 euro met uitstel, dan wordt het inbeslaggenomen bedrag teruggestort. Het is dus geen optie om verbeurdverklaring met uitstel te laten bestaan. Het gaat niet op de crimineel in het bezit te laten van de onrechtmatige opbrengst van zijn criminele activiteiten.

Spreker is uiteraard wel voorstander van een proportionele straf met kans op re-integratie. Om die reden werd een nieuw hoofdstuk 7 ingevoegd met betrekking tot de matigingsbevoegdheid van de rechter (artikel 55). Uitstel kan niet meer gekoppeld worden aan de verbeurdverklaring, maar tegelijk moet er worden op toegezien dat er geen manifest onredelijke vermogensstraffen worden uitgesproken die het de veroordeelde volstrekt onmogelijk maken zich met succes sociaal te re-integreren. Dit artikel kan tegemoet komen aan het probleem van de veroordeelde drugsverslaafde wegens bezit en dealen in verdovende middelen, maar vooral om zijn eigen verslaving te onderhouden. Indien men het uitstel behoudt, kan dit bovendien ook tot problemen leiden voor de druggebruiker die aan een re-integratie bezig was maar hervalt; dan vervalt het uitstel en komt de boete er bovenop. Met voorliggende bepaling kan de rechter rekening houden met de mogelijke re-integratie. De mogelijkheid die reeds bestond bij witwas wordt hier verruimd.

Het belang van de strafuitvoering wordt door weinigen betwist en zeker niet met betrekking tot zware financiële delicten. Vele plegers van soortgelijke delicten verklaren zichzelf immers onvermogend tegen het ogenblik dat de straf wordt uitgesproken. De fiscus die de inning voor zijn rekening neemt, zelf beschikt over onvoldoende elementen en instrumenten om de situatie van de betrokkene door te lichten.

Wat betreft de vraag naar de verhouding tussen kostprijs en opbrengst, herhaalt spreker dat de voorliggende wetsontwerpen niet zijn ingegeven door budgettaire overwegingen. Daarom werden zij ook niet gebaseerd op cijfers over wat strafuitvoering juist oplevert. Wel is deze regelgeving dermate belangrijk omdat ze kadert in de fraudebestrijding die tot op heden werd beschouwd als de vermenigvuldiging van pakkans en boete. Het is duidelijk dat ook de uitvoering van de straf een essentieel element is. Wat is men immers met een boete die niet kan worden geïnd ? In financiële delicten kost het onderzoek veel geld, maar toch is het belangrijk dat het wordt gevoerd. Het zijn vaak ingewikkelde zaken, waarbij ook de procedure voor de rechtbank veel tijd in beslag neemt en dus veel geld kost. Men heeft dus de eerste jaren enkel kosten en geen opbrengsten. Dat wordt des te erger als men daarenboven te kampen heeft met een straf die men niet kan uitvoeren. De verhouding kostprijs-opbrengst kan door voorliggende maatregelen enkel maar verbeteren. De kostprijs zal niet erg worden opgedreven door de maatregelen om de uitvoering te verbeteren, maar de opbrengst zal verhogen.

De redenering dat men een eerste veroordeling zou kunnen gebruiken of misbruiken voor andere doeleinden is eigenaardig. Verwijst men hier naar een vermoeden van deloyaal gedrag van het openbaar ministerie, de rechters en de politie ? Spreker meent dat intentioneel deloyaal gedrag onbestaand is.

De heer Laeremans verduidelijkt wat hij bedoelde. Men zou een triviaal onderdeel aanpakken, zoals een verkeersovertreding die door een criminele bende is gepleegd, en in het kader van de uitvoering van die boete een onderzoek voeren.

De heer Crombez verwijst naar de vraag of men het uitvoeringsonderzoek, dat enkel tot doel heeft het illegale vermogensvoordeel te gaan identificeren en recupereren, kan aanwenden om nieuwe feiten te genereren. Het antwoord is neen. Verder komt het aan de rechter toe te bepalen of er uitzonderlijke omstandigheden voorhanden zijn zoals in de wet omschreven om de specifieke instrumenten, zoals bijvoorbeeld de telefoontap, in te zetten.

De heer Courtois wijst er op dat de rechter een aantal criteria moet vervullen om verder te gaan.

De heer Laeremans vraagt wat er gebeurt als de strafuitvoeringsrechter naar aanleiding van een uitvoeringsonderzoek ontdekt dat er een heleboel criminele feiten zijn gepleegd waarvoor nog geen straf werd uitgesproken. Zal de strafuitvoeringsrechter dan het dossier overzenden naar een onderzoeksrechter ? Wie garandeert dan dat een nieuw onderzoek zal plaatsvinden, onder toezicht van een onderzoeksrechter ?

De heer Crombez antwoordt dat de situatie waarbij men bij onderzoek en uitvoering op nieuwe feiten stuit, zich ook vandaag reeds voordoet. Men zal dan voor de nieuwe feiten een nieuw proces-verbaal opmaken. Spreker verwijst ook naar het geval van de minnelijke schikking voor bepaalde feiten, waarbij nochtans de correctionele rechtbank is geadieerd voor andere feiten, bijvoorbeeld in de zaak Omega Diamonds.

Met betrekking tot de opmerking van de Hoge Raad voor de Justitie over het onderling functioneren van de verschillende diensten, herhaalt spreker dat voorliggende ontwerpen door deze diensten gezamenlijk werden geïnitieerd.

Spreker verwijst ook naar artikel 54, § 4, waarbij een Overlegorgaan voor de coördinatie van de invordering van niet-fiscale schulden in strafzaken wordt opgericht binnen de Federale Staat. Dit Overlegorgaan is ruim samengesteld en bestaat onder andere uit een vertegenwoordiger van het college van procureurs-generaal, een vertegenwoordiger van het lid van de federale regering dat bevoegd is voor de coördinatie van de fraudebestrijding, een vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor Financiën en van de minister van Justitie, de directeur van het COIV, enz.

De Hoge Raad voor de Justitie maakte ook een opmerking over het verzuimen van de betalingsplicht. Dit heeft geleid tot een amendement, waarbij artikel 464/4, § 2, in die zin werd aangepast dat moet blijken uit ernstige en concrete elementen dat de veroordeelde aan zijn betalingsplicht zal verzuimen.

Mevrouw Faes vindt dat ook de aangepaste omschrijving nog te vaag is. Ofwel betaalt men, ofwel niet.

De heer Crombez antwoordt dat het hier gaat om het plegen van intentionele en actieve daden om onvermogend te zijn.

Mevrouw Faes meent dat het bedrieglijk onvermogen op een andere wijze kan worden aangepakt; hiervoor zijn er voldoende middelen voorhanden.

De heer Crombez werpt op dat men bij vaststelling van deze feiten dan steeds weer een nieuw onderzoek moet opstarten. Spreker kan niet instemmen met soortgelijke omslachtige procedure. De omschrijving dat er ernstige en concrete elementen moeten zijn, biedt volgens spreker een voldoende toetssteen. Men zal dit trouwens niet lichtzinnig beoordelen.

Mevrouw Faes blijft erbij dat het begrip « ernstige en concrete elementen » juridisch niet voldoende is afgebakend. Het is belangrijk te weten wat men hier juist onder verstaat.

Mevrouw Khattabi sluit zich hierbij aan. Kan dit artikel geen aanleiding geven tot verschillende behandelingen in dezelfde dossiers ? Bovendien is de betrokkene veroordeeld voor een bepaald feit, maar niet voor het verzuim van zijn betalingsplicht. Daarvoor geldt het vermoeden van onschuld. Spreekster meent dat het onderzoek slechts kan worden gevoerd na vaststelling van het verzuim van de betalingsplicht.

Het is volgens de staatssecretaris geen goede zaak de criteria in de wet gedetailleerd op te nemen. Dit geeft trouwens aan dat men vragen heeft bij de personen die hierover moeten oordelen. Het begrip « ernstige » is trouwens reeds gekend, bijvoorbeeld in het bevel tot aanhouding. Er zijn ook voorbeelden opgenomen in de memorie van toelichting.

Met betrekking tot de verjaringstermijn, stipt spreker aan dat de verbeurdverklaring in strafzaken voortaan na tien jaar verjaart, en niet na dertig jaar.

Mevrouw Faes stipt aan dat rechtszekerheid één van de pijlers van het strafrecht is. Voorbeelden in de memorie van toelichting volstaan niet.

De heer Crombez wijst er op dat men ook moet opteren aan wie men welke mogelijkheden wil geven. Het komt aan het parket toe over het criterium « ernstige en concrete elementen » te oordelen. De voorbeelden die in de memorie worden vermeld zijn uiteraard slecht toetsstenen die een richting kunnen aangeven, en geen criteria. Spreker heeft het volste vertrouwen in het parket dat hierover zal moeten oordelen. Indien de betrokkene van mening is dat de beoordeling verkeerd is, kan hij nog naar de rechter stappen. Hij verwijst ook naar eenzelfde begrip in het bevel van aanhouding.

De heer Courtois meent dat dit punt opnieuw besproken moet worden en er een duidelijk antwoord op moet worden gegeven. Elke vergelijking gaat mank.

Mevrouw Khattabi sluit zich hierbij aan. De onderzoeksrechter komt in voorliggende procedure niet te pas.

Mevrouw Faes vraagt naar eventueel beschikbaar cijfermateriaal van de bevoegde diensten (COIV, Financiën, enz.) over verbeurdverklaring, uitvoering, enz. Staan er cijfers in de door de staatssecretaris aangehaalde nota waarop deze wetsontwerpen zijn gebaseerd ?

Met betrekking tot de matigingsbevoegdheid van de rechter, is spreekster het niet volledig eens met de bewering dat deze bepaling overeenkomt met de afschaffing van het uitstel. Enerzijds is de rechter verplicht het vermogensvoordeel te berekenen en anderzijds kan hij de straf matigen. Spreekster vindt het uitstel, al was het op een gedeelte, meer geschikt.

De heer Crombez bevestigt dat de rechter inderdaad het vermogensvoordeel moet berekenen, maar vindt het geen probleem dat de uiteindelijke sanctie een ander bedrag betreft. De matigingsbevoegdheid is eigenlijk de veralgemening van een bestaande situatie, waarbij de rechter op een later ogenblik oordeelt en rekening houdt met een bepaalde context

Wat betreft de vraag naar cijfermateriaal, antwoordt de staatssecretaris dat hij daar zelf niet over beschikt. Spreker herhaalt dat de wetsontwerpen een antwoord bieden op een probleem dat vanuit het veld werd aangekaart. Hij acht het niet absoluut nodig om over deze cijfers te beschikken om de noodzaak van voorliggende stap aan te tonen.

Mevrouw Khattabi betwist niet dat voorliggende wetsontwerpen beantwoorden aan een noodzaak. Er blijven echter opmerkingen overeind van de Hoge Raad voor de Justitie en de balies.

De heer Mahoux wijst op het risico van nietigverklaring als een procedure wordt opgestart naar aanleiding van feiten die men ontdekt bij een strafuitvoering en die niet onmiddellijk aan de verbeurdverklaring zijn gelinkt. Hoe wordt dit risico ingeschat ?

Verder verwijst spreker naar de opmerkingen die door de dienst Wetsevaluatie zijn gemaakt. Wat is het standpunt van de staatssecretaris ?

De staatssecretaris antwoordt dat men een vergelijking moet maken met de klassieke procedures. Indien de onderzoeksrechter een huiszoeking beveelt en hierbij nieuwe feiten worden vastgesteld, dan zal dit leiden tot een nieuw initieel proces-verbaal dat naar de bevoegde procureur des Konings zal worden overgezonden. Indien de procureur des Konings een procedure instelt bij de correctionele rechtbank, zou er een discussie kunnen ontstaan over de geldigheid van het aanvankelijke mandaat dat toevallig aanleiding gaf tot nieuwe feiten. In het in deze ontwerpen bedoelde geval, zal er een strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek worden ingesteld op grond van bepaalde criteria; er zullen ernstige en concrete elementen moeten zijn om bepaalde maatregelen te nemen tegen de niet-betalende veroordeelde. Het is dus mogelijk dat, voor de correctionele rechter die bevoegd is voor de procedure over de nieuwe feiten, discussie ontstaat over de ernstige en concrete elementen. Het openbaar ministerie dient dan aan te tonen dat er aan alle criteria als bepaald bij de wet over het SUO, is voldaan.

De heer Mahoux stipt aan dat men in een strafuitvoeringsprocedure niet moet gaan « hengelen », zoals professor Franchimont het noemde. Het is belangrijk om duidelijk te weten of de ontdekkingen in het kader van een strafuitvoeringsonderzoek al dan niet kunnen worden gebruikt om een andere procedure in te stellen.

De staatssecretaris verwijst naar de uitvoering van een huiszoekingsmandaat. Indien er nieuwe feiten worden gevonden, worden die feiten meegedeeld aan de procureur des Konings die vervolgingen kan instellen. De procureur des Konings moet dan een afschrift van het huiszoekingsmandaat overzenden. Maar dat kan eventueel niet volstaan, en men kan het proces-verbaal van uitvoering nodig hebben, om aan te tonen in welke omstandigheden de huiszoeking werd uitgevoerd (bijvoorbeeld hoe laat). De correctionele rechter kan zo controleren of het parket alle regels heeft nageleefd. De strafuitvoeringsrechter zou op dezelfde manier kunnen vaststellen dat er een onregelmatigheid is geweest.

De heer Laeremans zou graag een indicatie krijgen over welk deel van de boetes uiteindelijk wordt uitgevoerd. Hoeveel percent is dat ongeveer ?

Spreker krijgt ook graag van de minister van Justitie een antwoord over de bijkomende werklast van de strafuitvoeringsrechtbank. Zijn deze geraadpleegd en hebben zij enige inspraak gehad met betrekking tot het bijkomende takenpakket waarvoor zij tot op heden niet zijn opgeleid ? Spreker stelt voor de heer Freddy Pieters te horen, en ook een vertegenwoordiger van de Vereniging van onderzoeksrechters. Het zou ook goed zijn de mening van de OVB te horen over de overgezonden tekst.

De staatssecretaris vindt het belangrijk het gezond verstand te laten spreken.

Spreker is bezorgd over het feit dat bij zware financiële delicten de straf te weinig wordt uitgevoerd.

Spreker is minder bezorgd over de bijkomende werklast voor de strafuitvoeringsrechtbanken en verwijst naar zijn vorige tussenkomsten op dat vlak.

Wat betreft de opmerkingen die door de Hoge Raad voor de Justitie en de balies zijn gemaakt, verwijst spreker ter vergelijking naar alle opmerkingen die werden gemaakt met betrekking tot artikel 344 van het Strafwetboek, dat zou worden vernietigd bij een eventuele procedure voor het Grondwettelijk Hof. Het Grondwettelijk Hof oordeelde echter anders.

Vooraleer voorliggende wetsontwerpen werden ingediend, vond heel wat consultatie en overleg plaats met personen die hierover kennis van zaken hebben. Voorliggende wet zal heel wat impact ten goede hebben en is belangrijk. Een werklastmeting over de haalbaarheid zou de zaken nodeloos uitstellen. Hoorzittingen zullen geen toegevoegde waarde betekenen voor de kwaliteit van voorliggende wetgeving. Met de opmerkingen van de Hoge Raad voor de Justitie en de parlementsleden werd rekening gehouden. Spreker meent dat voorliggende regelgeving na het nodige overleg is tot stand gekomen en twijfelt dus niet aan de werkbaarheid.

De heer Laeremans blijft bij zijn verzoek tot hoorzittingen, en niet om de zaken te vertragen. Dit zal volgens hem wel bijdragen aan de kwaliteit van de wetgeving.

Mevrouw Khattabi blijft het middel, dat werd aangewend om de doelstelling te realiseren en niet de doelstelling zelf, in vraag stellen;

Zij verwijst naar de bespreking van het wetsontwerp tot uitbreiding van de minnelijke schikking en de kwestie van de opheffing van het bankgeheim. In dit geval worden ook enkele beginselen van de strafrechtelijke procedure met voeten getreden om een lovenswaardig doel te bereiken. Spreekster vraagt dat de minister van Justitie deelneemt aan de bespreking.

De heer Courtois meent dat mevrouw Khattabi best verduidelijkt welke rechtsprincipes hier worden geschonden. De minister van Justitie zal dan worden uitgenodigd om hierop te antwoorden.

De heer Mahoux wil vooral verzekerd worden over het feit dat de algemene regels van strafprocedure en onderzoek ook bij de nieuwe en bijzondere onderzoeksprocedure worden gewaarborgd. Heeft men in het hier bedoelde onderzoek en de indringende onderzoeksmethodes dezelfde waarborgen als bij een onderzoek gevoerd door de onderzoeksrechter ?

Er worden heel wat vragen gesteld over de bekwaamheid van de strafuitvoeringsrechter om beslissingen te nemen over onderzoeksmethodes. Hoewel dit traditioneel tot het domein van de onderzoeksrechter behoort, lijkt het spreker niet onmogelijk dat ook de strafuitvoeringsrechter over deze procedure bekwaamheid verwerft.

Spreker blijft er ook bij dat men zich hier op het niveau van de « post-veroordeling » bevindt en het vooral de invordering van geld en de uitvoering betreft. Hij blijft zich dan ook verbazen over het feit dat sommige fracties enerzijds hameren op de uitvoering van de straf, als het om een gevangenisstraf gaat, en zich anderzijds aarzelend opstellen als het om een vermogensstraf en de inning van een boete gaat.

Mevrouw Faes heeft uiteraard geen bezwaar tegen de uitvoering van vermogensstraffen. Zij meent wel dat er reeds voldoende middelen en procedures voorhanden zijn om dit te doen en zou graag de huidige resultaten kennen van de uitvoeringsmaatregelen. Zijn er bij het COIV en bij het departement Financiën echt geen concrete cijfers voorhanden ? Wat met de nota van de verschillende diensten die als uitgangspunt wordt beschouwd van voorliggende wetsontwerpen ?

De heer Mahoux verwijst naar sommige studies die aantonen dat 70 % van de vermogensstraffen niet zouden kunnen worden uitgevoerd. Anderen spreken dan weer van 50 %.

De heer Crombez bevestigt dat alle garanties met betrekking tot het onderzoek ook in de voorliggende procedure gelden. De legaliteits-, de proportionaliteits- en de subsidiariteitstoets worden wel degelijk verricht door de strafuitvoeringsrechter. Indien deze geschonden worden, is compensatie op burgerlijk vlak mogelijk. Ook de regels in verband met de problematiek van zelfincriminatie zijn hier van toepassing. Ook gelden de verschillende beroepsmogelijkheden in geval van inbeslagname. Met betrekking tot de observatiemaatregelen zelf, kan dit enkel in uitzonderlijke omstandigheden. In het begin, maar ook op een later ogenblik, kan er controle zijn op de inbeslagname door de kamer van inbeschuldigingstelling. De garanties gelden dus, en wel op verschillende niveaus.

Het gaat hier niet voornamelijk om het recupereren van gelden, maar wel om het uitvoeren van straffen. Het is niet de bedoeling dat misdaad loont en men situeert zich in casu reeds na de veroordeling; een straf is reeds uitgesproken.

Spreker herhaalt dat er geen naakte statistieken beschikbaar zijn, maar dat de nota die als uitgangspunt wordt beschouwd gezamenlijk door de verschillende diensten, met name COIV, CFI en politie, is opgesteld. Ook uit de studies die door de heer Mahoux werden aangehaald en waarvan sprake in de memorie van toelichting, blijkt dat het hier gaat om het zoeken naar de redelijkheid van het zichzelf onvermogend verklaren.

Spreker is het absoluut oneens met de bewering dat er vandaag voldoende methodes voorhanden zijn. De resultaten zijn ruimschoots onvoldoende. Het kan en moet beter. Financiën stuit vandaag, bij de uitvoering tegenover de persoon tegen wie een straf is uitgesproken, op een gebrek aan middelen om over te gaan tot een onderzoek.

De minister van Justitie bevestigt eveneens dat alle garanties die gelden bij andere onderzoeken ook hier van toepassing zijn, zoals de beroepsmogelijkheden, de rechterlijke controle naar proportionaliteit toe, enz.

Wat betreft de cijfers, sluit ze zich aan bij het antwoord van de heer Crombez.

De heer Courtois snijdt de kwestie van de verbeurdverklaringen in het buitenland aan.

Is er sprake van samenwerking wanneer goederen in het buitenland in beslag worden genomen ?

Wat de uitvoering van verbeurdverklaringen in het buitenland betreft, verwijst de staatssecretaris naar het certificaat van verbeurdverklaring, dat een heel belangrijk Europees instrument is. Het wordt gebruikt in de betrekkingen met een flink aantal Europese landen, al hebben sommige landen, Luxemburg bijvoorbeeld, de kaderrichtlijn nog niet omgezet. Het voordeel is dat men hiermee van magistraat tot magistraat en van bevoegde overheid tot bevoegde overheid kan handelen, wat de doeltreffendheid ten goede komt. Dit instrument is onder meer heel belangrijk voor onze betrekkingen met Frankrijk en Nederland.

De heer Mahoux vraagt wat de regeling met Zwitserland is.

De staatssecretaris verwijst naar het Verdrag van Straatsburg dat verbeurdverklaringen in het buitenland uitvoerbaar maakt. Er zijn ook overeenkomsten betreffende de verdeling. Zwitserland, bijvoorbeeld, draagt het grootste deel van de verbeurdverklaarde goederen over. Met Luxemburg is de verdeling 50-50.

De heer Courtois verklaart zich vooral bekommerd over de verbeurdverklaringen in het verre buitenland.

Wat betreft de opmerkingen van de dienst Wetsevaluatie, verklaart de minister zich bereid deze te overlopen in de artikelsgewijze bespreking.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 7

Ingevolge een suggestie van de afdeling Wetsevaluatie stelt de minister van Justitie voor de Franse tekst van het ontworpen artikel 464/3, § 1, eerste lid, aan te passen. Volgens de Nederlandse tekst van die bepaling kan de SUO-magistraat de directeur van het COIV verzoeken bijstand te verlenen tijdens het SUO, volgens de Franse tekst kan hij hem daarmee belasten (« charger »). Het gaat echter wel degelijk om een verzoek, zodat in de Franse tekst de woorden « demander au directeur » moeten worden ingeschreven. De commissie stemt in met deze tekstcorrectie.

De heer Laeremans vraagt of het COIV wel over voldoende magistraten en medewerkers beschikt om de opdrachten die dit wetsontwerp hen toebedeelt, te vervullen. Het is niet ondenkbaar dat het COIV geregeld zal betrokken zijn in enkele tientallen strafrechtelijke uitvoeringsonderzoeken die gelijktijdig worden uitgevoerd.

De minister antwoordt dat het COIV in dit wetsontwerp slechts een ondergeschikte rol heeft. Momenteel werken er vier magistraten in het COIV. Recent werden vijf administratieve medewerkers aangeworven. Dit werpt zijn vruchten af : de gelden die door het COIV worden geïnd, zijn aanzienlijk toegenomen.

De heer Laeremans betwist niet dat het COIV nuttig en efficiënt werk verricht. De vraag is evenwel of het Centrum niet onderbemand is om de nieuwe taak naar behoren te vervullen. Iedere bijkomende investering in personeel van het COIV betaalt zich ruimschoots terug.

Artikel 12

De minister stelt voor, op aangeven van de afdeling Wetsevaluatie, om in de Nederlandse tekst van artikel 464/5, § 1, de woorden « elke in artikel 28bis onderzoeksdaad die toegelaten is in het raam van een opsporingsonderzoek » te vervangen door de woorden « elke onderzoeksdaad die toegelaten is in het raam van het in artikel 28bis bedoelde opsporingsonderzoek ». De commissie stemt in met deze tekstcorrectie.

Op de vraag of het niet aangewezen is te bepalen dat de SUO-magistraat elke in artikel 28bis van het Wetboek van strafvordering bedoelde opsporingshandeling kan verrichten in plaats van de in dat artikel bedoelde onderzoeksdaden, antwoordt de minister ontkennend. De verwijzing naar artikel 28bis van het Wetboek van strafvordering kan niet tot verwarring leiden : de term « onderzoeksdaden » betreft de daden van het opsporingsonderzoek en niet de daden van het gerechtelijk onderzoek die worden gesteld door de onderzoeksrechter. De term « onderzoeksdaden » kan zowel betrekking hebben op het opsporingsonderzoek als het gerechtelijk onderzoek. Voor de stuiting van de verjaring van de strafvordering wordt trouwens de algemene term « daden van onderzoek » gebruikt.

De heer Laeremans vraagt of de SUO-magistraat een beroep kan doen op om het even welke politiedienst. Kan zowel de lokale als de federale politie worden ingeschakeld ?

De minister antwoordt bevestigend.

Artikel 13

De heer Laeremans vraagt waarom het ontworpen artikel 464/6, § 1, uitdrukkelijk bepaalt dat de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst getuigen zonder eedaflegging kan verhoren.

De minister verklaart dat op deze wijze een duidelijk onderscheid wordt gemaakt met het verhoor door een onderzoeksrechter, waarbij er in beginsel wel een eedaflegging is.

Artikel 15

De heer Laeremans merkt op dat de zoeking in een informaticasysteem kan worden uitgebreid tot een informaticasysteem of een deel daarvan dat zich op een andere plaats bevindt dan waar de zoeking wordt uitgevoerd. Waar bevindt zich evenwel de grens ?

De minister antwoordt dat hiervoor interpretatieregels gelden die analoog zijn aan degene die gelden voor artikel 88ter van het Wetboek van strafvordering, dat de zoeking in een informaticasysteem op bevel van de onderzoeksrechter regelt. De reikwijdte van de netwerkzoeking als opsporingsmethode blijft beperkt tot de systemen of de delen daarvan waartoe de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken, toegang hebben. Rechtshandhavingsinstanties kunnen zich via de netwerkzoeking bijvoorbeeld wel toegang verschaffen tot de online bankrekeningen van de betrokkene, maar niet tot die van andere personen.

De heer Laeremans is niettemin van oordeel dat het ontworpen artikel 464/8, § 2, derde lid, een zeer brede armslag geeft aan de zoeking in een informaticasysteem doordat die bepaling inhoudt dat de uitbreiding van de zoeking zich kan uitstrekken tot de informaticasystemen of de delen daarvan waartoe de personen die gerechtigd zijn het onderzochte systeem te gebruiken, toegang hebben. Welnu, het kan om zeer veel personen gaan. Moet dit niet worden beperkt tot de systemen of delen waartoe de veroordeelde toegang heeft ?

De heer Mahoux veronderstelt dat de voorschriften en waarborgen die gelden met betrekking tot de bestaande onderzoeksmaatregelen, eveneens zullen gelden wanneer die maatregelen worden aangewend in het raam van een strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek.

De minister bevestigt dit uitgangspunt. De artikelen die betrekking hebben op het SUO, zijn in grote mate gelijkluidend aan de reeds bestaande bepalingen die betrekking hebben op het gerechtelijk onderzoek. Vanzelfsprekend zijn de teksten niet volstrekt analoog, aangezien het SUO per definitie een reeds veroordeelde persoon betreft. Het wetsontwerp streeft evenwel de grootst mogelijke analogie met de bestaande regeling na, zulks in navolging van het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State. Mochten er zich interpretatieproblemen aandienen — hetgeen de minister waagt te betwijfelen —, dan zal men zich kunnen beroepen op de begripsinhoud en uitlegging van de bestaande bepalingen.

Artikel 19

De minister stemt in met de suggestie van de dienst Wetsevaluatie om in de Franse tekst van § 1, eerste lid, de woorden « par décision écrite et motivée des organismes et personnes visés à l'article 2 de la loi du 11 janvier 1993 ... » te vervangen door de woorden « par décision écrite et motivée demander aux organismes et personnes visés à l'article 2 de la loi du 11 janvier 1993 ... ». Het is immers niet de beslissing van die ondernemingen en personen, maar van de SUO-magistraat. De commissie sluit zich hierbij aan.

De minister gaat eveneens akkoord met het voorstel om in § 1, 1º, de woorden « de in artikel 2, 1º, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten bedoelde lijst van bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten » te vervangen door de woorden « de lijst van bankrekeningen, bankkluizen of de in artikel 2, 1º, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten bedoelde financiële instrumenten ». Ook de commissie stemt hiermee in.

Een derde opmerking bij dit artikel heeft betrekking op § 1, tweede lid. Volgens die bepaling moet de SUO-magistraat in zijn beslissing aangeven in welke vorm de gegevens moeten worden meegedeeld. Het kan, volgens de dienst Wetsevaluatie, echter ook gaan om een beslissing van de gevorderde politiedienst. De minister stemt hiermee niet in, aangezien de gevorderde politiedienst enkel de beslissing van de SUO-magistraat uitvoert. De SUO-magistraat is derhalve exclusief bevoegd om de vorm te bepalen waarin de gevraagde informatie door de bank moet worden meegedeeld.

In dezelfde zin verzet de minister zich tegen het voorstel om de bevoegdheid bedoeld in § 2, eerste lid, niet enkel aan de SUO-magistraat maar ook aan de gevorderde politiedienst toe te kennen. De SUO-magistraat is exclusief bevoegd om de beslissing te nemen de vorderingen bedoeld in § 2 in te stellen. Hij kan de uitvoering van deze beslissing weliswaar delegeren aan de politiedienst die hij daartoe vordert. Artikel 464/2, § 4, van het Wetboek van strafvordering vormt de juridische basis voor een dergelijke delegatie. Dit kan maar moet niet telkens worden bevestigd in de betrokken bepalingen.

Artikel 20

De heer Laeremans vraagt of het ontworpen artikel 464/13 ook de machtiging om telefonische communicatie af te luisteren inhoudt.

De minister verklaart dat telefoontap mogelijk is in het kader van een SUO, doch slechts volgens de stringente voorwaarden bepaald in artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering. Wat het SUO betreft, wordt deze bewakingsmaatregel geregeld in artikel 31 van het wetsontwerp (ontworpen artikel 464/26 van het Wetboek van strafvordering).

Artikel 21

Op voorstel van de heer Delpérée beslist de commissie de inleidende zin van het ontworpen artikel 464/14, § 2, te vervangen door de zin « L'observation est possible si ». Het gaat immers om twee voorwaarden die cumulatief moeten worden nageleefd, hetgeen onvoldoende tot uiting komt wanneer men schrijft dat observatie mogelijk is « dans les cas suivants ».

De minister stemt ten dele in met de suggestie van de afdeling Wetsevaluatie met betrekking tot het ontworpen artikel 464/14, § 3, 3º. Het klopt dat deze bepaling ten onrechte verwijst naar de in § 1, tweede lid, geobserveerde persoon. De woorden « tweede lid » moeten worden opgeheven. De minister gaat niet in op het voorstel om te verduidelijken wat wordt bedoeld met de zaken, plaatsen of gebeurtenissen die in de machtiging tot observatie moeten worden vermeld.

De minister gaat ermee akkoord in paragraaf 7, tweede lid, de woorden « de in § 2, 1º, 2º, 3º en 5º bedoelde vermeldingen » te vervangen door de woorden « de in § 3, 1º, 2º, 3º en 5º bedoelde vermeldingen ».

De commissie stemt in met deze tekstcorrecties.

Artikel 31

De heer Laeremans merkt op dat het SUO kan worden opgestart voor de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot de betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten. Waarom kan het SUO niet worden aangewend voor de betaling van een vergoeding aan het slachtoffer ?

De minister van Justitie merkt op dat het eigendomsrecht van verbeurdverklaarde vermogensvoordelen in bepaalde gevallen aan de burgerlijke partij wordt toegewezen. In die gevallen kan het SUO uiteraard ten bate van het slachtoffer worden gevoerd.

De heer Laeremans wijst erop dat de vergoeding die een veroordeelde aan de burgerlijke partij moet betalen, niet altijd gekoppeld is aan de verbeurdverklaring van een of ander vermogensvoordeel.

De minister erkent dit, maar wijst erop dat de SUO-magistraat overeenkomstig het ontworpen artikel 464/1, § 5, van het Wetboek van strafvordering, tijdens het SUO aan een burgerlijke partij inzage van het dossier kan verlenen om haar te informeren over de vermogensbestanddelen waarop de uitvoerbare veroordeling tot betaling van een schadevergoeding kan worden uitgevoerd. Dat laat de burgerlijke partij toe om naderhand de passende maatregelen te nemen om haar schuldvordering uit te voeren. Het wetsontwerp houdt dus wel degelijk rekening met de belangen van de burgerlijke partij.

De heer Laeremans vraagt of de burgerlijke partij ambtshalve wordt ingelicht over het opstarten van een SUO.

De minister verklaart dat de burgerlijke partij of haar raadsman na een veroordeling steeds aan het openbaar ministerie kan vragen of een SUO werd opgestart. Samen met de hoger genoemde maatregelen zorgt dit voor een voldoende bescherming van de belangen van de burgerlijke partij.

De heer Laeremans pleit voor een ambtshalve mededeling aan de burgerlijke partij. Hij betreurt dat het wetsontwerp in hoofdzaak de financiële overheidsbelangen dient. Kan het slachtoffer vragen dat een SUO wordt opgestart, ook indien de veroordeelde werd veroordeeld tot de betaling van geringe bedragen aan de overheid en ruime bedragen aan de burgerlijke partij ? En zal het openbaar ministerie dan steeds gevolg geven aan die vraag ?

De minister antwoordt dat de burgerlijke partij steeds het recht heeft een SUO te vragen, zoals het slachtoffer steeds kan verzoeken een opsporingsonderzoek te voeren. De procureur zal beslissen of hierop wordt ingegaan, onder meer in functie van de beschikbare middelen.

De heer Laeremans verwijst naar zijn eerdere opmerking met betrekking tot de te schaarse personeelsleden waarover het COIV beschikt. Dit maakt dat de ontworpen regeling voornamelijk de overheid ten goede zal komen en slechts in zeer ondergeschikte orde ook de slachtoffers.

De heer Mahoux vraagt of een SUO kan worden opgestart op vraag van een burgerlijke partij indien de veroordeelde de vergoeding waartoe hij werd veroordeeld, niet aan de burgerlijke partij betaalt.

De minister antwoordt dat een SUO alleen kan worden gevoerd indien er een veroordeling is tot de betaling van een geldboete, een bijzondere verbeurdverklaring of de gerechtskosten.

Op de opmerking van de dienst Wetsevaluatie dat het ontworpen artikel 464/26 afwisselend de begrippen « elektronische communicatie » en « telecommunicatie » gebruikt en dat het aangewezen is de terminologie te uniformiseren, antwoordt de minister dat een aanpassing van de tekst niet nodig is, aangezien er geen verwarring kan ontstaan.

De heer Laeremans vraagt of het afluisteren of opnemen van elektronische communicatie ook betrekking heeft op internetbellen. De minister antwoordt bevestigend.

De heer Laeremans merkt op dat de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, overeenkomstig artikel 464/26, § 1, tweede lid, buiten medeweten of zonder de toestemming van de bewoner in een woning kunnen binnendringen om communicatie af te luisteren. Is voor die binnendringing een afzonderlijke machtiging van de strafuitvoeringsrechter nodig ? Ook op deze vraag antwoordt de minister bevestigend.

Vervolgens stelt de heer Laeremans vast dat ook de communicatie van een advocaat of een arts kan worden afgeluisterd indien deze zelf een veroordeelde of een derde is in de zin van artikel 464/1, § 3. Kan een advocaat reeds als een dergelijke derde worden beschouwd louter omdat de gelden die hij van zijn veroordeelde cliënt ontvangt, afkomstig zijn van een misdrijf ? Bovendien zal de stafhouder niet aanwezig zijn, maar enkel op de hoogte worden gebracht.

De minister antwoordt dat de in dit artikel bedoelde bewakingsmaatregel geen huiszoeking is, doch het afluisteren van communicatie.

De heer Laeremans vraagt of er beslag kan worden gelegd op de gelden die een advocaat ontvangt van een veroordeelde cliënt, indien uit het SUO blijkt dat die gelden afkomstig zijn van een misdrijf waarvoor de cliënt werd veroordeeld.

De heer Mahoux merkt op dat, luidens het ontworpen artikel 464/26, § 3, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren in kennis wordt gesteld van hetgeen volgens de SUO-magistraat als (tele)communicatie onder het beroepsgeheim valt en niet zal worden opgetekend in het proces-verbaal. Met andere woorden, hetgeen niet onder het beroepsgeheim valt, wordt niet meegedeeld aan de stafhouder of de vertegenwoordiger. Betekent dit dat de SUO-magistraat eigenhandig kan bepalen wat onder het beroepsgeheim valt en wat niet ? Dezelfde vraag rijst met betrekking tot de communicatie die onder het bronnengeheim valt. Kan de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst eigenmachtig beslissen wat onder het beroepsgeheim thuishoort ?

De minister verklaart dat het ontworpen artikel 464/26 in ruime mate geïnspireerd is op het huidige artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering. Het is wenselijk dat een vertegenwoordiger van de beroepsorde aanwezig is bij de eerste beoordeling van de ingewonnen gegevens, om na te gaan of zij al dan niet onder het beroepsgeheim vallen. Wat de bescherming van het bronnengeheim van de journalisten betreft, verbiedt de wetgeving dat bepaalde bewakingsmaatregelen worden genomen. Het spreekt voor zich dat die wettelijke beperkingen ook gelden in het kader van het SUO-onderzoek.

Voorts had de dienst Wetsevaluatie een bedenking bij het ontworpen artikel 464/26, § 4, dat de gegevens opsomt die het verzoek tot machtiging aan de strafuitvoeringsrechter moet vermelden. Het gaat, volgens het 2° van die bepaling, ook om « de gegevens van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waaruit blijkt dat het SUO betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot de betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, nadat de veroordeelde schuldig is verklaard aan een in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, bedoeld misdrijf of van een in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde ». Dit stemt niet overeen met de Franse tekst, waarin sprake is van een schuldigverklaring van de veroordeelde of de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde. De Franse tekst lijkt zeker fout te zijn, want het kan hier niet gaan om een schuldigverklaring van de derde. Ook de Nederlandse tekst is fout. Het is niet duidelijk wat de wetgever hier precies beoogt.

De minister merkt hierover op dat de maatregel mogelijk is ten aanzien van een veroordeelde die gehouden is tot de betaling van een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten nadat hij door de strafrechter schuldig is verklaard aan een misdrijf dat voortkomt op de lijst van misdrijven die exhaustief zijn opgesomd in artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering. Als er collusie bestaat tussen de veroordeelde en een malafide derde om de goederen van de veroordeelde te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van deze veroordelingen, zal de maatregel ook op hem betrekking hebben. In die hypothese moet het natuurlijk juridisch mogelijk zijn om de communicatie tussen de veroordeelde en de malafide derde te intercepteren. Het is niet vereist dat de betrokken malafide derde zelf vooraf schuldig verklaard is aan een misdrijf opgesomd in artikel 90ter.

Artikel 35

De minister gaat in op de opmerking van de dienst Wetsevaluatie bij het ontworpen artikel 464/29, § 2. Volgens die bepaling mogen goederen die ingevolge de artikelen 1408 tot 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge bijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag, in geen geval in beslag worden genomen. Op de vraag of het hier niet moet gaan om de goederen die ingevolge de artikelen 1408 tot 1412quater van het Gerechtelijk Wetboek niet vatbaar zijn voor beslag, antwoordt de minister ontkennend. De toepassing van de artikelen 1412ter en 1412quater lijkt in de praktijk immers weinig waarschijnlijk. Om diezelfde reden moeten ook de verwijzingen in de artikelen 35ter, 464/30 en 464/34 van het Wetboek van strafvordering niet worden aangepast.

Artikel 40

De dienst Wetsevaluatie maakt bij het ontworpen artikel 464/34, § 4, de volgende opmerking : volgens § 4 heeft de derde-beslagene recht op de vergoeding van de kosten van de verklaring. Over welke verklaring gaat het hier ? Nergens in dit artikel noch elders in het wetsontwerp is sprake van een verklaring. Zou het kunnen dat een gedeelte van artikel 37 van het Wetboek van strafvordering, dat in het ontworpen artikel 464/34 wordt overgenomen, is weggevallen ?

Het gaat om de volgende zin : « Binnen vijftien dagen na het beslag, is de schuldenaar gehouden om bij ter post aangetekende brief verklaring te doen van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek. »

Moet deze zin worden ingevoegd in § 4 ? Moet vervolgens « de derde-beslagene » worden vervangen door de « de schuldenaar » ? Of wordt hier nog iets heel anders bedoeld ?

De minister verklaart dat de verplichting tot het afleggen van een verklaring van derde-beslagene volgt uit de verplichte vermelding van de tekst van artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek in de kennisgeving van het beslag aan de derde-beslagene. Artikel 1452 legt deze formaliteit op.

Artikel 47

De minister stelt voor om, zoals de dienst Wetsevaluatie suggereerde, in de Franse tekst van § 4 de woorden « Le procureur du Roi » te vervangen door de woorden « Le ministère public » en in de Franse tekst van § 4, laatste lid, de woorden « qui justifient la confiscation » toe te voegen. De commissie stemt in met deze tekstcorrecties.

Artikel 54

De minister en de commissie stemmen in met het voorstel van de dienst Wetsevaluatie om in de Franse tekst van § 3, tweede lid, de woorden « en son nom » en « à l'étranger » toe te voegen.

De heer Laeremans verwondert zich erover dat, luidens het ontworpen artikel 197bis van het Wetboek van strafvordering, de vervolgingen tot invordering namens het openbaar ministerie worden uitgeoefend door de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën. Is het gebruikelijk dat een ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën vervolgingen uitoefent namens het openbaar ministerie ?

De minister bevestigt dat zulks heden reeds gebeurt.

De heer Laeremans vraagt of de bevoegde ambtenaren van de FOD Financiën dergelijke vervolging op eigen initiatief kunnen uitoefenen, zonder dat het openbaar ministerie op de hoogte is.

De minister verklaart dat de bevoegde ambtenaren de vonnissen en arresten ontvangen en op grond daarvan kunnen beslissen een vervolging tot invordering uit te oefenen.

De heer Laeremans acht het niettemin merkwaardig dat ambtenaren kunnen optreden namens het openbaar ministerie.

Volgens de heer Courtois stelt zich hier geen probleem.

De heer Laeremans vraagt hoe de veroordeelde zich kan verzetten tegen maatregelen van de SUO-magistraat.

De minister antwoordt dat het ontworpen artikel 464/36 bepaalt dat elke persoon die benadeeld is door een inbeslagneming met betrekking tot zijn goederen, de SUO-magistraat kan verzoeken deze uitvoeringshandeling op te heffen. De verzoeker kan de zaak bovendien aanhangig maken bij de strafuitvoeringsrechter binnen vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing.

De heer Laeremans vraagt of er ook tegen de beslissing van de strafuitvoeringsrechter een beroep kan worden ingesteld.

De minister antwoordt dat zulks niet mogelijk is. De benadeelde kan desgevallend een vordering tot schadevergoeding instellen bij de burgerlijke rechtbank.

V. STEMMINGEN

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

De heer Laeremans verklaart dat hij zich onthouden heeft. Hij is de algemene strekking van deze wetsontwerpen wel genegen, met name het vergemakkelijken van de uitvoering van veroordelingen, maar tijdens de bespreking werd onvoldoende rekening gehouden met de bedenkingen van de balies en de Hoge Raad voor Justitie. Het is maar de vraag of de wet een toetsing door het Grondwettelijk Hof met succes zal doorstaan. Bovendien zijn er onvoldoende middelen voor de slachtoffers om de uitvoering van de veroordelingen tot schadevergoeding af te dwingen. Ten slotte ontberen zowel de strafuitvoeringsrechtbanken als het COIV de nodige omkadering en middelen om de opdrachten die deze wetsontwerpen hen toevertrouwen, naar behoren uit te voeren.

De Kamer van volksvertegenwoordigers stemt in met een aantal tekstcorrecties.

Het verslag is eenparig goedgekeurd door de 1 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Ahmed LAAOUEJ. Alain COURTOIS.