5-2251/1

5-2251/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

5 SEPTEMBER 2013


Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag nr. 189 betreffende waardig werk voor het huispersoneel, aangenomen te Genève op 16 juni 2011 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar 100e zitting


INHOUD

  • Memorie van toelichting
  • Wetsontwerp
  • Verdrag betreffende waardig werk voor het huispersoneel
  • Voorontwerp van wet
  • Advies van de Raad van State

  • MEMORIE VAN TOELICHTING


    Het Verdrag dat de regering de eer heeft aan uw instemming voor te leggen, betreft het waardig werk voor het huispersoneel. Het werd aangenomen op 16 juni 2011 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar honderdste zitting, gehouden te Genève van 1 tot 17 juni 2011. Dit Verdrag werd aangenomen met 396 stemmen tegen 16 en 63 onthoudingen.

    De nagestreefde doelstelling van dit Verdrag nr. 189 is om een bijzondere bescherming te bieden aan het huispersoneel. Het heeft als doelstelling het misbruik en de uitbuiting te bestrijden waarvan deze werknemers het slachtoffer kunnen zijn. Het stelt de rechten en fundamentele principes vast om te waarborgen dat het huishoudelijk werk wordt verricht in behoorlijke levens- en arbeidsomstandigheden.

    Het verdrag definieert in haar artikel 1 het huishoudelijk werk als het werk verricht in het kader van of voor één of meerdere huishoudens door een werknemer of een werkneemster.

    Op deze wijze gedefinieerd omvat het huishoudelijk werk derhalve talrijke taken, koken, schoonmaken, thuisverzorging, kinderverzorging, tuinieren, toezicht, enz.

    De uitdrukking « huispersoneel » duidt elke persoon aan die in een band van ondergeschiktheid huishoudelijk werk verricht in het kader van een arbeidsrelatie.

    De persoon die occasioneel of sporadisch huishoudelijk werk verricht, zonder er zijn beroep van te maken, wordt niet beschouwd als huispersoneel. Het zinsdeel « zonder er zijn beroep van te maken » werd in deze bepaling ingevoegd om te waarborgen dat de dagloners en andere tijdelijke werknemers wel degelijk in de definitie van « huispersoneel » begrepen worden.

    Het toepassingsgebied van het Verdrag is ruimer dat datgene voorzien in ons land voor de arbeidsovereenkomst voor dienstboden.

    De wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten definieert de dienstbode als de persoon die zich verbindt tegen loon en onder gezag van een werkgever, in hoofdzaak huishoudelijke handarbeid te verrichten in verband met de huishouding van de werkgever of van zijn gezin.

    In ons land wordt het « huispersoneel » dat geen huishoudelijke handenarbeid verricht zoals bijvoorbeeld chauffeurs, kinderverzorgsters, tuinmannen en thuisverzorgers, dus niet beschouwd als dienstbode. Deze werknemers zijn al naargelang het geval verbonden door een arbeidsovereenkomst voor werklieden of voor bedienden.

    Anderzijds gebeurt in ons land een zeer belangrijk deel van het huishoudelijk werk door middel van « dienstencheques », deze werknemers zijn evenmin dienstboden in de zin van onze wetgeving.

    Artikel 2 staat de lidstaten toe om, na raadpleging van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties, hiervan af te wijken en werknemerscategorieën uit te sluiten voor zover het nationale recht hen een bescherming toekent die minstens gelijkwaardig is aan deze van huispersoneel.

    Overeenkomstig onze reglementering zijn alle werknemers die arbeid verrichten voor het huishouden zonder onder de Belgische definitie van dienstbode te vallen, al naargelang het geval verbonden door een arbeidsovereenkomst voor werklieden of voor bedienden. Deze werknemers genieten dus van dezelfde bescherming als de andere werknemers.

    Het Verdrag stelt in artikel 3 het recht van het huispersoneel vast om te genieten van de daadwerkelijke bescherming van de fundamentele mensenrechten.

    Het verduidelijkt dat maatregelen moeten genomen worden om het volgende te eerbiedigen, te bevorderen en te verwezenlijken :

    — de vakbondsvrijheid en de erkenning van het recht op collectief onderhandelen van het huispersoneel;

    — de uitbanning van elke vorm van dwangarbeid of verplichte arbeid;

    — de daadwerkelijke afschaffing van kinderarbeid;

    — de uitbanning van discriminatie inzake werkgelegenheid en beroep.

    In ons land geniet het huispersoneel op dezelfde wijze als alle andere werknemers van de fundamentele mensenrechten.

    Artikel 4 bepaalt dat de leeftijd om tot de arbeid te worden toegelaten niet lager mag zijn dan diegene die voorzien is door de nationale wetgeving en die van toepassing is op alle werknemers en conform is aan de bepalingen van de IAO-verdragen nr. 138 over de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces en nr. 182 over de ergste vormen van kinderarbeid. De toelating tot de arbeid op een leeftijd die lager is dan achttien jaar en hoger is dan de minimumleeftijd om tot de arbeid te worden toegelaten mag noch de leerplicht in het gedrang brengen, noch het onderwijs en de vorming van jeugdig huispersoneel verhinderen.

    De verdragen nr. 138 en 182 werden door België geratificeerd.

    In ons land is het verboden om een minderjarige te laten werken die nog onderworpen is aan de voltijdse leerplicht, dit wil zeggen tot de leeftijd van vijftien jaar (of zestien indien men de eerste twee jaren van het secundair onderwijs niet gevolgd heeft). Na deze leeftijd moet de leerplicht noodzakelijkerwijs deeltijds voortgezet worden tot de leeftijd van achttien jaar en dientengevolge kan een minderjarige slechts deeltijds aangeworven worden.

    Artikel 5 bepaalt dat het huispersoneel moet een doeltreffende bescherming genieten tegen alle vormen van misbruik, ongewenst gedrag en geweld.

    In België vallen dienstboden en ander huispersoneel op dezelfde wijze als alle andere werknemers onder het toepassingsgebied van de bepalingen over de bescherming tegen geweld en ongewenst gedrag op het werk van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

    Artikel 6 waarborgt behoorlijke arbeidsomstandigheden aan het huispersoneel, hierin inbegrepen behoorlijke levensomstandigheden met respect voor het privéleven wanneer zij gehuisvest zijn in de woning van de werkgever.

    De wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten bepaalt dat de werkgever erover moet waken dat de arbeid verricht wordt in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot veiligheid en gezondheid. Wanneer de werkgever zich ertoe verbindt om te huisvesten, moet hij een behoorlijke huisvesting voorzien.

    Artikel 7 bepaalt dat het huispersoneel op een passende, controleerbare en begrijpelijke wijze ingelicht moet worden over hun arbeidsomstandigheden. Deze informatie, die bij voorkeur verkregen wordt door middel van een geschreven overeenkomst, moet met name gaan over :

    — de naam en het adres van de werkgever en de werknemer;

    — het adres van de gewoonlijke arbeidsplaats(en);

    — de datum van de aanvang van de tewerkstelling en, indien het een overeenkomst van bepaalde duur betreft, haar duurtijd;

    — de aard van de te verrichten arbeid;

    — het loon, haar berekeningswijze en de periodiciteit van de betalingen;

    — de normale arbeidsduur;

    — de jaarlijkse vakantie en de dagelijkse en wekelijkse rusttijden;

    — in voorkomend geval, de terbeschikkingstelling van voedsel en huisvesting;

    — in voorkomend geval, de proefperiode;

    — in voorkomend geval, de voorwaarden van repatriëring;

    — de voorwaarden voor de verbreking van de arbeidsrelatie, hierbij inbegrepen elke opzeggingstermijn in acht te nemen door de werkgever of de werknemer;

    In ons rechtssysteem beperkt de arbeidsovereenkomst zich tot de specificiteiten van het akkoord tussen de partijen, in de meerderheid van de gevallen wordt zulk een geschrift opgemaakt hoewel een geschrift niet verplicht is in geval van voltijdse arbeid voor een onbepaalde tijd. De informatie over de algemene rechten gebeurt eveneens door andere schriftelijke informatiemiddelen (sociale documenten, arbeidsreglement, ...).

    Artikel 8 bepaalt de verplichting om aan migrerend huispersoneel voor de grensovergang een schriftelijke werkaanbieding of een schriftelijke arbeidsovereenkomst te bezorgen, die de vermeldingen bevat die voorzien zijn in artikel 7 van het Verdrag.

    Deze verplichting om een geschrift te bezorgen voor de grensovergang is evenwel niet van toepassing op de werknemers die onderworpen zijn aan het vrij verkeer krachtens bilaterale, regionale of multilaterale akkoorden of in het kader van regionale economische integratieruimtes (terminologie doelend op de Europese economische ruimte in andere IAO-verdragen), noch op de migrerende werknemers die zich reeds op het grondgebied bevinden.

    De lidstaten moeten zich inspannen om onderling samen te werken om de daadwerkelijke toepassing van de bepalingen van het Verdrag op migrerende werknemers te verzekeren.

    Er wordt eveneens voorzien dat de lidstaten de voorwaarden vaststellen waaronder deze migrerende werknemers het recht hebben om gerepatrieerd te worden op het einde van hun overeenkomst.

    De werkgever die in België een werknemer wenst tewerk te stellen die onderdaan is van een land dat geen lid is van de Europese Economische Ruimte, moet voorafgaandelijk een arbeidsvergunning verkregen hebben. De werknemer van zijn kant, moet hem een arbeidskaart (kaart B) bezorgen. De arbeidsvergunning en de arbeidskaart B die ermee gepaard gaat, moeten aangevraagd worden voor de buitenlandse werknemer het grondgebied betreedt. De toekenning van de arbeidsvergunning en de arbeidskaart is afhankelijk van de ondertekening van een arbeidsovereenkomst die een aantal specifieke vermeldingen bevat. Een model van deze overeenkomst is gevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999 (Belgisch Staatsblad 26 juni 1999).

    Eén van de bepalingen die verplicht moeten worden opgenomen in de overeenkomst betreft de verplichte repatriëring op kosten van de werkgever op het einde van de arbeidsovereenkomst, welke ook de oorzaak is van het einde van de overeenkomst.

    Artikel 9 van het Verdrag voorziet dat de lidstaten aan het huispersoneel moeten waarborgen :

    — de mogelijkheid om vrij met hun werkgever te onderhandelen over hun eventuele huisvesting in het gezin van de werkgever;

    — dat zij niet verplicht zijn om bij de werkgever te blijven tijdens hun rusttijd en verloven;

    — en dat zij hun reisdocumenten en identiteitspapieren kunnen behouden.

    In ons land worden deze voorwaarden nageleefd aangezien de wetgeving de werknemers beschermt tegen onrechtmatige praktijken en verzekert dat de werkgever de wettelijke bepalingen naleeft.

    De wetgeving inzake mensenhandel bestraft ieder die direct of indirect, gebruik maakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang.

    Artikel 10 legt de lidstaten op maatregelen te nemen om de gelijke behandeling te waarborgen inzake arbeidsduur, de vergoeding van overuren, de dagelijkse en wekelijkse rusttijden en de jaarlijkse betaalde vakantie, rekening houdend met de specifieke kenmerken van huishoudelijk werk.

    Het recht op wekelijkse rust moet minstens vierentwintig opeenvolgende uren bedragen.

    De derde paragraaf van dit artikel 10 bepaalt eveneens dat de tijd gedurende dewelke de werknemer ter beschikking van zijn werkgever blijft om een oproep van deze laatste te kunnen beantwoorden, moet beschouwd worden als arbeidstijd in de mate bepaald door de wetgeving, de collectieve overeenkomsten of elke andere wijze overeenstemmend met de nationale gebruiken.

    De arbeidswet van 16 maart 1971 sluit de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor dienstboden (met andere woorden zij die huishoudelijke taken van manuele aard verrichten ten behoeve van het huishouden of het gezin van de werkgever) uit van de bepalingen inzake de arbeidsduur. De collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 2004 (algemeen verbindend verklaard door het koninklijk besluit van 23 september 2005), gesloten in het paritair comité voor het beheer van gebouwen, de vastgoedmakelaars en de dienstboden, voorziet echter dat deze werknemers wekelijks niet meer dan achtendertig uren mogen presteren. Deze overeenkomst verwijst inzake de arbeidsduur naar artikel 19 van de wet van 16 maart 1971, dat de arbeidsduur definieert als de tijd gedurende welke het personeel ter beschikking is van de werkgever; de wachtdiensten uitgevoerd op de plaats van tewerkstelling vallen in principe onder deze definitie.

    Het huispersoneel heeft recht op een dagelijkse rusttijd. Het koninklijk besluit van 3 maart 1965 laat hun tewerkstelling gedurende één op vier opeenvolgende zondagen toe, in welk geval zij moeten genieten van inhaalrust in de loop van de zes dagen die volgen.

    Wat het recht op jaarlijkse vakantie betreft, zijn de uitwonende dienstboden die minder dan vier uren per dag of minder dan vierentwintig uren per week presteren en het huispersoneel dat maximaal 8 uren per week presteert, momenteel uitgesloten van onderwerping aan de sociale zekerheid, hetgeen een invloed heeft op hun recht op jaarlijkse vakantie. Een wijziging van deze wetgeving om deze bepalingen in overeenstemming te brengen met het IAO-Verdrag is lopende.

    Artikel 11 van het Verdrag legt de vaststelling van de minimumlonen voor het huispersoneel op in de mate waarin zulk een stelsel bestaat voor de andere werknemers. De verloning moet bovendien vastgesteld worden zonder discriminatie op grond van geslacht.

    In ons land behoort het huispersoneel tot het toepassingsgebied van de collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, met betrekking tot het gemiddeld minimum maandinkomen.

    Artikel 12 legt op dat de lonen ook op regelmatig, op regelmatige tijdstippen en minstens één maal per maand betaald worden.

    Het Verdrag voorziet het beginsel van betaling in geld met de mogelijkheid om andere betalingswijzen te gebruiken (cheque, overschrijving, etc.) mits akkoord van de werknemer, behalve indien een betalingswijze voorzien wordt in de nationale wetgeving of in collectieve arbeidsovereenkomsten.

    Een beperkt percentage van de verloning mag in natura betaald worden, onder voorwaarden die niet minder gunstig mogen zijn dan deze voor de andere werknemers en op voorwaarde dat :

    — de betaling in natura door de werknemer aanvaard wordt;

    — dient tot zijn persoonlijk gebruik;

    — en de eraan toegekende geldelijke waarde rechtvaardig en redelijk is.

    De wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers bepaalt welke de voordelen zijn die het voorwerp kunnen uitmaken van een betaling in natura evenals de waarde van hun schatting.

    Ten slotte mogen de voordelen in natura een bepaald door de wet vastgesteld bedrag niet overschrijden.

    Ook de betalingswijze van het loon is bepaald in de loonbeschermingswet.

    Artikel 13 stelt het principe vast dat het huispersoneel moet beschikken over een veilige en gezonde werkomgeving. De Lidstaat moet derhalve daadwerkelijke maatregelen nemen om te verzekeren dat de veiligheid en de gezondheid van het huispersoneel gewaarborgd zijn, rekening houdend met de specificiteit van het huishoudelijk werk.

    Deze maatregelen zouden op progressieve wijze genomen kunnen worden na raadpleging van de sociale partners.

    Zoals hierboven aangehaald, gebeurt in ons land een zeer belangrijk deel van het huishoudelijk werk bedoeld in het IAO-Verdrag door middel van dienstencheques. Dit systeem laat deze werknemers, die huishoudelijk werk verrichten in het kader van een arbeidsrelatie met een erkende dienstencheque-onderneming, toe om dezelfde bescherming op het vlak van veiligheid en gezondheid te genieten als alle andere werknemers.

    Daarentegen zijn de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor dienstboden en ander huispersoneel (niet huishoudelijk werk voor een huishouden) momenteel uitgesloten uit het toepassingsgebied van de welzijnswet van 4 augustus 1996. Een wetsontwerp dat lopende is, stelt een einde aan deze uitsluiting. In de nabije toekomst zullen ook specifieke regels aangenomen worden die afgestemd zijn op de specifieke situatie van het huispersoneel en hun werkgevers die privé-personen zijn.

    Artikel 14 bepaalt dat het huispersoneel moet genieten van voorwaarden met betrekking tot de sociale zekerheid, hierbij inbegrepen het moederschap die niet minder gunstig zijn dan deze die van toepassing zijn op het geheel van de werknemers.

    De door de lidstaten genomen maatregelen kunnen op progressieve wijze toegepast worden na raadpleging van de werkgevers- en werknemersorganisaties.

    Hoewel het aantal werknemers met een arbeidsovereenkomst voor dienstboden in ons land niet erg hoog is, rekening houdend met het succes van de dienstencheques, blijven niettemin sommigen onder hen ongedekt door de sociale zekerheid.

    Momenteel worden (uitwonende) dienstboden niet bij de Rijksdienst voor de sociale zekerheid (RSZ) aangegeven wanneer :

    — zij nooit meer dan vier uur of meer per dag presteren bij de werkgever;

    — de dagelijks geleverde prestaties vier uur of meer bedragen, maar het totaal van deze dagelijkse prestaties van vier uur of meer geen vierentwintig uur per week bereikt bij één of meerdere werkgevers.

    Bij de werkgever inwonende dienstboden moeten daarentegen altijd aangegeven worden bij de RSZ.

    Naast de categorie van « dienstboden » sensu stricto, in het kader van de uitzonderingen op de onderwerping aan het algemene stelsel van de sociale zekerheid, vermeldt de Belgische wetgeving inzake de sociale zekerheid de categorie van « ander huispersoneel » die in werkelijkheid twee categorieën van werknemers omvat, met name, enerzijds, diegenen die intellectuele prestaties leveren voor het huishouden (bijvoorbeeld kinderoppas, privé-verpleegster, gezelschapsdame) en, anderzijds, diegenen die manuele prestaties leveren voor het huishouden die geen huishoudelijke taken zijn (bijvoorbeeld privé-chauffeur, klusjesman, tuinman).

    Voor deze twee categorieën van werknemers is een vrijstelling van het personeel toepassingsgebied van de sociale zekerheidswetgeving bepaald « voor elke week gedurende dewelke de duur van de prestaties geen acht uren bereikt ».

    In het kader van de ratificatie van het Verdrag is een ontwerp van koninklijk besluit lopende om een einde te maken aan de uitsluiting van dit huispersoneel uit het toepassingsgebied van de sociale zekerheid. Slechts één uitsluiting zal behouden blijven voor occasioneel huishoudelijk werk dat niet plaatsvindt in de professionele sfeer, hetgeen toegelaten is krachtens artikel 1 van dit Verdrag.

    Artikel 15 legt de lidstaten de verplichting op om het huispersoneel, hierbij inbegrepen de migrerende werknemers, gerekruteerd of geplaatst door particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling, te beschermen tegen onrechtmatige praktijken. In dit kader hebben de lidstaten de volgende verplichtingen :

    — de voorwaarden vaststellen voor de uitoefening van activiteiten van particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling;

    — het bestaan verzekeren van passende mechanismen om de klachten die worden ingediend door huispersoneel te onderzoeken;

    — maatregelen aannemen die ervoor zorgen dat het huispersoneel geniet van een adequate bescherming en verhinderen dat hiertegen misbruiken gepleegd worden, desgevallend in samenwerking met andere lidstaten; deze maatregelen moeten wetten of regelingen bevatten die de respectievelijke verplichtingen van de particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling en van het huishouden tegenover het huispersoneel verduidelijken, hierbij inbegrepen een verbod op bureaus die zich inlaten met misbruiken en frauduleuze activiteiten;

    — wanneer huispersoneel wordt aangenomen in één land om te werken in een ander, overwegen om bilaterale, regionale of multilaterale akkoorden te sluiten om misbruiken en frauduleuze praktijken te voorkomen;

    — maatregelen nemen om te verzekeren dat de door de bureaus gefactureerde honoraria niet ingehouden worden op het loon van het huispersoneel.

    Om uitwerking te geven aan de bepalingen van artikel 15 moeten de lidstaten de sociale partners raadplegen.

    Deze bepalingen inzake de bureaus voor private arbeidsbemiddeling zijn ontleend aan het Verdrag nr. 181 van de IAO betreffende de particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling, dat door België geratificeerd werd in 2004.

    Artikel 16 bepaalt dat het huispersoneel daadwerkelijk toegang moet krijgen tot rechtbanken of andere mechanismen tot beslechting van geschillen onder voorwaarden die niet minder gunstig mogen zijn dan diegene die voorzien zijn voor de andere werknemers.

    Artikel 17 bepaalt dat de lidstaten klachtenmechanismen moeten installeren evenals efficiënte middelen om de naleving van de nationale wetgeving met betrekking tot het huispersoneel te waarborgen. Zij moeten ook maatregelen opstellen en uitvoeren met betrekking tot arbeidsinspectie, afdwinging en bestraffing, naar behoren rekening houdend met de specifieke kenmerken van huishoudelijk werk.

    Het verdrag bepaalt dat de maatregelen met betrekking tot arbeidsinspectie, voor zover dit verenigbaar is met de nationale wetgeving, de voorwaarden moeten bepalen waaronder de toegang tot het woongedeelte van het huishouden kan worden toegestaan, rekening houdend met de eerbiediging van het privé-leven.

    De Belgische reglementering is in overeenstemming met voormelde artikelen 16 en 17 van het Verdrag. Het Toezicht op de sociale wetten is bevoegd voor de voorlichting, het toezicht en de bestraffing van inbreuken op de bepalingen van het arbeidsrecht.

    Artikel 18 eist dat de tenuitvoerlegging van de bepalingen van dit Verdrag gebeurt in overleg met de sociale partners, door middel van wetgeving alsook collectieve overeenkomsten in overeenstemming met de nationale gebruiken.

    Artikel 19 bepaalt dat het Verdrag geen invloed heeft op de gunstiger bepalingen die van toepassing zijn op het huispersoneel krachtens andere internationale arbeidsverdragen.

    De artikelen 20 tot 27 bevatten de gebruikelijke procedureregels.

    De Belgische wetgeving is dus, in grote mate, reeds in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag nr. 189 van de IAO. De bepalingen inzake sociale zekerheid en welzijn op het werk zijn in voorbereiding om het in overeenstemming brengen van onze wetgeving met het door de Internationale Arbeidsconferentie aangenomen instrument te voltooien.

    Ons land is bijgevolg in de mogelijkheid om in te stemmen met de verplichtingen van het Verdrag.

    Op 21 maart 2013 heeft de Europese Commissie een voorstel beslissing aan de Raad voorgelegd tot toestemming van een bekrachtiging van het Verdrag nr. 189 van de IAO door de lidstaten in het belang van de Europese Unie.

    De vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken,

    Didier REYNDERS.

    De minister van Werk,

    Monica DE CONINCK.


    WETSONTWERP


    FILIP,

    Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,

    Onze Groet.

    Op de voordracht van de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en van de minister van Werk,

    Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

    De vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Werk, zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    Art. 2

    Het Verdrag nr. 189 betreffende waardig werk voor het huispersoneel, aangenomen te Genève op 16 juni 2011 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar 100e zitting, zal volkomen gevolg hebben.

    Gegeven te Brussel, 2 september 2013.

    FILIP

    Van Koningswege :

    De vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken,

    Didier REYNDERS.

    De minister van Werk,

    Monica DE CONINCK.


    VERTALING VERDRAG

    betreffende waardig werk voor het huispersoneel.

    De algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie bijeengeroepen te Genève door de Raad van Bestuur van het Internationaal Arbeidsbureau en daar vergaderd op 1 juni 2011 in haar honderdste zitting;

    Zich bewust van de verbintenis die werd aangegaan door de Internationale Arbeidsorganisatie om het waardige werk voor iedereen te bevorderen door de verwezenlijking van de doelstellingen van de Verklaring van de IAO betreffende de beginselen en de fundamentele rechten op het werk en de Verklaring van de IAO over de sociale rechtvaardigheid voor een eerlijke globalisering;

    Zich bewust van de grote bijdrage van het huispersoneel tot de wereldeconomie, met inbegrip van de grotere mogelijkheden voor een betalende baan voor de werknemers en werkneemsters met gezinsverantwoordelijkheden, de ontwikkeling van persoonsgerichte diensten voor oudere bevolkingsgroepen, kinderen en personen met een handicap en de grote overdracht van inkomens binnen de landen of tussen de landen;

    Overwegende dat het huishoudelijke werk nog steeds ondergewaardeerd wordt en onzichtbaar is en dat het voornamelijk wordt uitgevoerd door vrouwen en jonge meisjes onder wie vele migranten of personen die deel uitmaken van kansarme gemeenschappen en vooral worden blootgesteld aan discriminatie die te maken heeft met arbeidsomstandigheden en andere schendingen van de mensenrechten.

    Overwegende ook dat in de ontwikkelingslanden, waar de mogelijkheden inzake formeel werk historisch laag liggen, het huispersoneel een groot deel van de actieve bevolking van deze landen uitmaakt en uit de meest marginale mensen bestaat.

    Eraan herinnerend dat -behoudens andersluidende bepaling- de internationale verdragen en aanbevelingen inzake werk van toepassing zijn op alle werknemers, met inbegrip van het huispersoneel;

    Wetende dat het (herziene) verdrag (nr. 97) over de werkende migranten, 1949, het verdrag (nr. 143) over de werkende migranten (bijkomende bepalingen), 1975, het verdrag (nr. 156) over de werknemers met gezinsverantwoordelijkheid, 1981, het verdrag (nr. 181) over de privé-werkgelegenheidsagentschappen, 1997, de aanbeveling (nr. 198) over de arbeidsrelatie, 2006, zijn bijzonder relevant voor het huispersoneel, net zoals het multilaterale kader van de IAO voor de arbeidsmigratie : niet-bindende beginselen en richtsnoeren voor een aanpak van de arbeidsmigratie gebaseerd op de rechten (2006);

    Erkennend dat de bijzondere omstandigheden waarin het huishoudelijke werk wordt verricht, het wenselijk maken de algemene normen aan te vullen met specifieke normen voor het huispersoneel om deze personen de mogelijkheid te bieden hun rechten ten volle te genieten.

    Herinnerend aan andere relevante internationale instrumenten zoals de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het Internationaal Pact betreffende de burgerlijke en politieke rechten, het Internationaal Pact betreffende de economische, sociale en culturele rechten, het Internationale Verdrag over de uitroeiing van alle vormen van rassendiscriminatie, het verdrag over de uitroeiing van alle vormen van discriminatie tegenover vrouwen, het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de georganiseerde internationale criminaliteit en meer bepaald het aanvullende Protocol ervan dat tot doel heeft de mensenhandel — vooral van vrouwen en kinderen — te voorkomen, te beteugelen en te bestraffen, evenals het Protocol tegen de verboden handel van migranten over het land, via de lucht of over zee, het Verdrag betreffende de Rechten van het Kind en het Internationale Verdrag over de bescherming van de rechten van alle werkende migranten en hun familieleden.

    Na beslist te hebben verscheidene voorstellen inzake waardig werk voor het huispersoneel te aanvaarden een probleem dat als het vierde agendapunt van de vergadering genoteerd staat;

    Na beslist te hebben dat deze voorstellen in een internationaal verdrag zouden worden gegoten, keurt de Internationale Conferentie op zes juni tweeduizend en elf het Verdrag goed dat hierna het Verdrag over de het huispersoneel, 2011 zal worden genoemd.

    Artikel 1

    Ter fine van dit verdrag :

    a) betekent de uitdrukking huishoudelijk werk het werk dat wordt uitgevoerd binnen of voor één of meerdere gezinnen;

    b) geldt de uitdrukking huispersoneel voor elke mannelijke of vrouwelijke persoon die huishoudelijk werk verricht in het kader van een arbeidsrelatie;

    c) is een persoon die slechts bij gelegenheid of sporadisch huishoudelijk werk verricht zonder hiervan zijn of haar beroep te maken, geen huishoudelijk werker of werkster.

    Artikel 2

    1. Het verdrag is van toepassing op al het huispersoneel.

    2. Een Lid dat dit verdrag ratificeert, kan, na overleg met de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties en, indien deze bestaan, met de representatieve organisaties van huispersoneel en van de werkgevers van huispersoneel, de volgende categorieën volledig of ten dele uitsluiten van het toepassingsveld van het verdrag :

    a) categorieën van werknemers die op een andere manier eenzelfde en minstens equivalente bescherming genieten;

    b) beperkte categorieën van werknemers voor wie zich bijzondere en zeer belangrijke problemen stellen.

    3. Elk lid dat zich beroept op de mogelijkheid die wordt aangeboden in de vorige paragraaf, moet, in zijn eerste verslag over de toepassing van het verdrag krachtens artikel 22 van het Statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie, elke bijzondere categorie van werknemers aanduiden die zo wordt uitgesloten en de redenen van deze uitsluiting vermelden en moet in latere verslagen elke maatregel toelichten die kan worden genomen om de toepassing van het verdrag uit te breiden tot de betrokken werknemers.

    Artikel 3

    1. Elk Lid moet maatregelen nemen om de daadwerkelijke bevordering en bescherming van de menselijke rechten van al het huispersoneel te waarborgen zoals bepaald in dit verdrag.

    2. Elk Lid moet ten aanzien van het huispersoneel de maatregelen nemen die zijn bepaald door dit verdrag om de beginselen en fundamentele rechten op werk te respecteren, te bevorderen en de verwezenlijken, namelijk :

    a) de vrijheid van vereniging en de daadwerkelijke erkenning van het recht op collectief overleg;

    b) de uitroeiing van elke vorm van dwangarbeid of verplichte arbeid;

    c) de daadwerkelijke afschaffing van kinderarbeid;

    d) de uitroeiing van de discriminatie inzake werk en beroep.

    3. Wanneer de Leden maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het huispersoneel en de werkgevers van het huispersoneel vakbondsvrijheid en daadwerkelijke erkenning van het recht op collectief overleg genieten, moeten ze het recht beschermen van het huispersoneel en de werkgevers van dienstboden om hun eigen organisaties, federaties en confederaties op te richten en om hen de mogelijkheid te bieden toe te treden tot de organisaties, federaties en confederaties van hun keuze, op voorwaarde dat ze zich schikken naar de statuten ervan.

    Artikel 4

    1. Elk Lid moet een minimum leeftijd bepalen voor het huispersoneel; deze leeftijd moet in overeenstemming zijn met de bepalingen van het verdrag (nr. 138) over de minimumleeftijd, 1973, en met het verdrag (nr. 182) betreffende het verbod van de ergste vormen van kinderarbeid, 1999, en mag niet lager liggen dan de leeftijd die is bepaald door de nationale wetgeving die van toepassing is op alle werknemers.

    2. Elk Lid moet maatregelen nemen om erop toe te zien dat het werk dat wordt uitgevoerd door het huispersoneel dat jonger is dan achttien jaar en ouder dan de minimum leeftijd voor de toegang tot de werkgelegenheid, de leerplicht niet belemmert of de mogelijkheden om verder te studeren of een beroepsopleiding te volgen, niet in gevaar brengt.

    Artikel 5

    Elk Lid moet maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het huispersoneel een daadwerkelijke bescherming geniet tegen alle vormen van misbruik, pesterijen en geweld.

    Artikel 6

    Elk Lid moet maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het huispersoneel net als alle werknemers, gelijke voorwaarden inzake werkgelegenheid geniet en kan werken in waardige omstandigheden en dat deze personen, wanneer ze bij een gezin logeren, waardig kunnen leven met respect voor hun privé-leven.

    Artikel 7

    Elk Lid moet maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de huishoudelijke werkers en werksters op een gepaste, controleerbare en makkelijk verstaanbare manier worden ingelicht over hun arbeidsvoorwaarden, bij voorkeur en indien mogelijk aan de hand van een schriftelijke overeenkomst conform de nationale wetgeving of de collectieve overeenkomsten, meer bepaald wat betreft :

    a) de naam en het adres van de werkgever en de werknemer;

    b) het adres van de gangbare arbeidsplaats(en);

    c) de startdatum van het werk en de duur ervan, indien het om een overeenkomst van bepaalde duur gaat;

    d) het soort werk dat moet worden uitgevoerd;

    e) het loon, de berekeningswijze ervan en de periodiciteit van de betalingen;

    f) de normale arbeidsduur;

    g) het jaarlijks betaald verlof en de dagelijkse en wekelijkse rustpauzes;

    h) de terbeschikkingstelling van voeding en een woonplaats, indien nodig;

    i) de proefperiode, indien nodig;

    j) de voorwaarden inzake repatriëring, indien nodig;

    k) de voorwaarden voor de beëindiging van de arbeidsrelatie met inbegrip van elke vooropzegging die door de werkgever of door de werknemer moet worden gerespecteerd.

    Artikel 8

    1. De nationale wetgeving moet bepalen dat het migrant-huispersoneel dat wordt aangeworden in het ene land om huishoudelijk werk te verrichten in een ander land, een schriftelijke werkaanbieding of een uitvoerende arbeidsovereenkomst moet ontvangen in het land waar het werk zal worden uitgevoerd; hierin worden de arbeidsvoorwaarden opgesomd bedoeld in artikel 7 voordat men zijn/haar land verlaat om het huishoudelijke werk te verrichten waarop de aanbieding of de overeenkomst betrekking heeft.

    2. De voorgaande paragraaf is niet van toepassing op de werknemers die gebruik kunnen maken van het vrije verkeer om een functie te bekleden krachtens bilaterale, regionale of multilaterale akkoorden of in het kader van gewestelijke economische integratiezones.

    3. De Leden moeten maatregelen nemen om onderling samen te werken om ervoor te zorgen dat de bepalingen van deze overeenkomst daadwerkelijk worden toegepast op het migrant-huispersoneel.

    4. Elk Lid moet via zijn wetgeving of andere maatregelen de voorwaarden bepalen krachtens dewelke het huispersoneel recht heeft op een terugkeer naar hun land na afloop of beëindiging van de arbeidsovereenkomst waarmee dit personeel werd aangeworven.

    Artikel 9

    Elk Lid moet maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het huispersoneel :

    a) vrij is om tot een akkoord te komen met hun werkgever of hun potentiële werkgever over het feit of er al dan niet woongelegenheid wordt aangeboden binnen het gezin;

    b) dat inwoont bij het gezin, niet verplicht is bij het gezin de gezinsleden te blijven tijdens de dagelijkse of wekelijkse rustpauzes of tijdens de jaarlijkse verloven;

    c) het recht heeft persoonlijke reisdocumenten en hun identiteitsdocumenten in hun bezit te houden.

    Artikel 10

    1. Elk Lid moet maatregelen nemen om de gelijke behandeling te waarborgen tussen het huispersoneel en alle werknemers wat betreft de normale arbeidsduur, de compensatie van de overuren, de dagelijkse en wekelijkse rustpauzes en het betaald jaarlijks verlof conform de nationale wetgeving of de collectieve overeenkomsten, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van het huishoudelijke werk.

    2. De wekelijkse rustpauze moet ten minste vierentwintig opeenvolgende uren bedragen.

    3. De periodes tijdens dewelke het huispersoneel niet vrij kan beschikken over zijn tijd en ter beschikking blijft van het gezin voor het geval dit beroep op hen zou doen, moeten worden beschouwd als arbeidstijd in de mate die wordt bepaald door de nationale wetgeving, door de collectieve overeenkomsten of door enig ander middel dat overeenstemt met de nationale praktijk.

    Artikel 11

    Elk Lid moet maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het huispersoneel een minimumloon ontvangt daar waar een stelsel voor minimumlonen bestaat en dat het loon wordt bepaald zonder gegronde discriminatie op basis van het geslacht.

    Artikel 12

    1. Het huispersoneel moet in contant geld en op regelmatige tijdstippen worden betaald, ten minste één keer per maand. De betaling kan gebeuren via een overschrijving bij de bank of bij de post, met een bank- of postcheque, via een betalingsopdracht of een ander wettelijk middel voor een betaling, wanneer de betrokken werknemers hiermee instemmen, tenzij de betalingswijze is bepaald door de nationale wetgeving of de collectieve overeenkomsten.

    2. De nationale wetgeving, de collectieve overeenkomsten of de arbitrale uitspraken kunnen voorzien in de betaling van een beperkt percentage van het loon van het huispersoneel in de vorm van betalingen in natura die niet minder gunstig zijn dan diegene die over het algemeen van toepassing zijn op de andere categorieën van werknemers, op voorwaarde dat er maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat deze betalingen in natura worden aanvaard door de werknemer, dat ze gericht zijn op zijn persoonlijk gebruik en belang en dat de geldwaarde ervan rechtvaardig en redelijk is.

    Artikel 13

    1. Elke huishoudelijke werker heeft het recht op een veilige en gezonde werkomgeving. Elk Lid moet, conform de nationale wetgeving en de nationale praktijk, doeltreffende maatregelen nemen, terdege rekening houdend met de bijzondere kenmerken van het huishoudelijke werk om te zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de dienstboden op het werk.

    2. De maatregelen bedoeld in de vorige paragraaf, kunnen geleidelijk worden toegepast na overleg met de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties en, indien deze bestaan, met de representatieve organisaties van huispersoneel en van de werkgevers van huispersoneel.

    Artikel 14

    1. Elk Lid moet, conform de nationale wetgeving en terdege rekening houdend met de specifieke eigenschappen van het huishoudelijke werk, geschikte maatregelen nemen, om ervoor te zorgen dat het huispersoneel inzake sociale zekerheid, met inbegrip van het moederschap, voorwaarden kan genieten die niet minder gunstig zijn dan diegene die worden toegepast op alle werknemers.

    2. De maatregelen die worden bedoeld in de vorige paragraaf, kunnen geleidelijk worden toegepast na overleg met de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties en, indien deze bestaan, met de representatieve organisaties van huispersoneel en van de werkgevers van huispersoneel.

    Artikel 15

    1. Om ervoor te zorgen dat het huispersoneel, met inbegrip van het migrant-huispersoneel- dat werd aangeworven of geplaatst door privé-werkgelegenheidsagentschappen, daadwerkelijk wordt beschermd tegen onrechtmatige praktijken, moet elk Lid :

    a) de voorwaarden bepalen voor de uitoefening van hun activiteiten door privé-werkgelegenheidsagentschappen, wanneer ze huispersoneel aanwerven of plaatsen, conform de nationale wetgeving en de nationale praktijk;

    b) ervoor zorgen dat er geschikte mechanismen en procedures bestaan om klachten in te dienen en beschuldigingen van misbruik en frauduleuze praktijken te onderzoeken betreffende de activiteiten van de privé- werkgelegenheidsagentschappen in verband met het huispersoneel;

    c) alle noodzakelijke en geschikte maatregelen nemen binnen de grenzen van zijn rechtspraak en indien nodig, in samenwerking met andere Leden om erop toe te zien dat het huispersoneel dat op hun grondgebied wordt aangeworven of geplaatst door privé-werkgelegenheidsagentschappen, een passende bescherming geniet en om te vermijden dat ze het slachtoffer worden van misbruik. Deze maatregelen moeten wetten of reglementen omvatten die de respectieve verplichtingen toelichten van het privé-werkgelegenheidsagentschap en van het huisgezin tegenover het huispersoneel en die sancties bepalen met inbegrip van de uitsluiting van privé-werkgelegenheidsagentschappen die zich overgeven aan misbruiken en frauduleuze praktijken;

    d) overwegen om, wanneer het huispersoneel in het ene land wordt aangeworven om te werken in een ander land, bilaterale of multilaterale akkoorden te sluiten om misbruik en frauduleuze praktijken inzake aanwerving, plaatsing en werkgelegenheid te voorkomen :

    e) maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de erelonen die worden gefactureerd door de privé- werkgelegenheidsagentschappen niet worden afgetrokken van het loon van het huispersoneel.

    2. Opdat de bepalingen van dit artikel effect zouden ressorteren, moet elk Lid de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties raadplegen, alsook de representatieve organisaties van huispersoneel en de representatieve organisaties van de werkgevers van huispersoneel.

    Artikel 16

    Elk Lid moet maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat al het huispersoneel, alleen of via een vertegenwoordiger en conform de nationale wetgeving en de nationale praktijk, daadwerkelijk toegang hebben tot de rechtbanken of andere mechanismen om geschillen te regelen, dit aan voorwaarden die niet minder gunstig zijn dat diegene die zijn bepaald voor alle werknemers.

    Artikel 17

    1. Elke Lid moet klachtenmechanismen oprichten,alsook doeltreffende en toegankelijke middelen om ervoor te zorgen dat de nationale wetgeving inzake de bescherming van het huispersoneel wordt nageleefd.

    2. Elk Lid moet maatregelen inzake arbeidsinspectie en sancties opstellen en toepassen, terdege rekening houdend met de bijzondere kenmerken van het huishoudelijk werk, conform de nationale wetgeving.

    3. In de mate waarin dit verenigbaar is met de nationale wetgeving moeten deze maatregelen de voorwaarden bepalen waaraan de toegang tot de woning van het gezin kan worden toegestaan, terdege rekening houdend met het respect voor de privé-levenssfeer.

    Artikel 18

    Elk Lid moet de bepalingen van dit verdrag uitvoeren in overleg met de meest representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties binnen het kader van de wetgeving en aan de hand van collectieve overeenkomsten of bijkomende maatregelen conform de nationale praktijk, waarbij de bestaande maatregelen worden uitgebreid naar of aangepast aan het huispersoneel of waarbij specifieke maatregelen voor hun plaats worden uitgewerkt, indien nodig.

    Artikel 19

    Dit verdrag doet geen afbreuk aan de gunstigere bepalingen die van toepassing zijn op het huispersoneel krachtens andere internationale arbeidsovereenkomsten.

    Artikel 20

    De formele ratificaties van dit verdrag worden meegedeeld aan de Directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau zodat ze kunnen worden geregistreerd.

    Artikel 21

    1. Dit verdrag bindt alleen de leden van de Internationale Arbeidsorganisatie waarvan de ratificatie werd geregistreerd door de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau.

    2. Het treedt in werking twaalf maanden nadat de ratificaties van twee Leden werden geregistreerd door de Directeur-generaal.

    3. Vervolgens treedt dit verdrag in werking voor elk Lid twaalf maanden na de registratie van de ratificatie ervan.

    Artikel 22

    1. Elk Lid dat dit verdrag goedgekeurd heeft, kan ze opzeggen na verloop van een periode van tien jaar na de eerste inwerkingtreding van het verdrag met een akte die wordt meegedeeld aan de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau waar deze akte wordt geregistreerd. De opzegging treedt in werking één jaar nadat ze werd geregistreerd.

    2. Elk Lid dat dit verdrag heeft goedgekeurd en dat na verloop van de periode van tien jaar die is vermeld in de vorige paragraaf, geen gebruik maakt van de opzeggingsmogelijkheid waarin wordt voorzien in dit artikel, zal gebonden zijn voor een nieuwe periode van tien jaar en zal dit verdrag bijgevolg pas kunnen opzeggen in het eerste jaar van elke nieuwe periode van tien jaar volgens de voorwaarden die zijn bepaald in dit artikel.

    Artikel 23

    1. De directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau betekent aan alle Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie de registratie van alle ratificaties en opzeggingen die hem werden meegedeeld door de Leden van de Organisatie.

    2. Bij de kennisgeving van de registratie van de tweede meegedeelde ratificatie aan de Leden van de Organisatie, vestigt de directeur-generaal de aandacht van de Leden van de Organisatie op de datum waarop dit verdrag in werking zal treden.

    Artikel 24

    De directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau deelt de secretaris-generaal van de Verenigde Naties met het oog op registratie en conform artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties de volledige inlichtingen mee met betrekking tot alle geregistreerde ratificaties en opzeggingen.

    Artikel 25

    Telkens wanneer de Raad van bestuur van het Internationaal Arbeidsbureau dit nodig acht, legt deze de algemene Conferentie een verslag voor over de toepassing van dit verdrag en onderzoekt deze of het nodig is het probleem van de totale of gedeeltelijke herziening ervan op de agenda van de Conferentie te plaatsen.

    Artikel 26

    1. Voor het geval de Conferentie een nieuw verdrag houdende herziening van dit verdrag goedkeurt en tenzij het nieuwe verdrag dit anders bepaalt :

    a) houdt de ratificatie door een Lid van een nieuw verdrag houdende herziening van rechtswege en in weerwil van Artikel 22 de onmiddellijke opzegging in van onhavig verdrag, onder voorbehoud dat het nieuwe verdrag houdende herziening in werking is getreden;

    b) kan onderhavig verdrag vanaf de datum van de inwerkingtreding van het nieuwe verdrag houdende herziening, niet meer worden goedgekeurd door de Leden.

    2. Dit verdrag blijft in ieder geval als dusdanig geldig voor de Leden die ze zouden hebben goedgekeurd en die het verdrag houdende herziening niet zouden goedkeuren.

    Artikel 27

    De Franse en Engelse versies van de tekst van dit verdrag zijn ook rechtsgeldig.


    VOORONTWERP VAN WET VOOR ADVIES VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


    Voorontwerp van wet houdende instemming met het Verdrag nr. 189 betreffende waardig werk voor het huispersoneel, aangenomen te Genève op 16 juni 2011 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar 100e zitting.

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    Art. 2

    Het Verdrag nr. 189 betreffende waardig werk voor het huispersoneel, aangenomen te Genève op 16 juni 2011 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar 100e zitting, zal volkomen gevolg hebben.


    ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE Nr. 53.705/VR/V VAN 5 AUGUSTUS 2013


    Op 10 juli 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot vijfenveertig dagen (1) , een advies te verstrekken over een voorontwerp van wet « houdende instemming met het Verdrag nr. 189 betreffende waardig werk voor het huispersoneel, aangenomen te Genève op 16 juni 2011 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar 100e zitting ».

    Het ontwerp is door de verenigde vakantiekamers onderzocht op 5 augustus 2013. De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, voorzitter, Philippe Quertainmont, kamervoorzitter, Jacques Jaumotte, Luc Cambier, Bert Thys en Wouter Pas, staatsraden, Marc Rigaux en Christian Behrendt, assessoren, en Colette Gigot en Annemie Goossens, griffiers.

    De verslagen zijn uitgebracht door Raf Aertgeerts, eerste auditeur-afdelingshoofd en Patrick Ronvaux, auditeur.

    Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 5 augustus 2013.


    Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling Wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.

    Het aldus beperkte onderzoek van het voorontwerp van wet houdende instemming met voornoemd gemengd verdrag geeft geen aanleiding tot opmerkingen.

    De griffier, De voorzitter,
    A. GOOSSENS. M. VAN DAMME.

    (1) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, waarin wordt bepaald dat de termijn van dertig dagen verlengd wordt tot vijfenveertig dagen in het geval waarin het advies gegeven wordt door de verenigde kamers met toepassing van artikel 85bis.