5-2203/1

5-2203/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

11 JULI 2013


Wetsontwerp houdende instemming met het Akkoord tussen het Koninkrijk België en het Vorstendom Liechtenstein inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, gedaan te Brussel op 10 november 2009


INHOUD

  • Memorie van toelichting
  • Wetsontwerp
  • Akkoord tussen het Koninkrijk België en het Vorstendom Liechtenstein inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden
  • Voorontwerp van wet
  • Advies van de Raad van State

  • MEMORIE VAN TOELICHTING


    De regering onderwerpt heden aan uw instemming het op 10 november 2009 te Brussel gedane akkoord tussen het Koninkrijk België en het Vorstendom Liechtenstein inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden (hierna « het Akkoord » genoemd).

    Overeenkomstig de principebeslissing die werd genomen door de Interministeriële Conferentie « Buitenlands beleid » van 20 januari 2011 gaat het om een verdrag met een gemengd karakter.

    A. Algemene context waarin het akkoord moet worden geplaatst

    In een mondiale economie is het essentieel dat de Staten samenwerken op fiscaal vlak, meer bepaald om de Staten in staat te stellen hun belastingwetgeving toe te passen en te doen naleven. Door een efficiënte samenwerking op fiscaal vlak kan men ervoor zorgen dat belastingplichtigen die toegang hebben tot grensoverschrijdende verrichtingen niet meer mogelijkheden tot fraude en belastingontduiking hebben dan die welke slechts op hun eigen nationale markt actief zijn. Het voortbestaan van een open wereldeconomie is afhankelijk van internationale samenwerking, daaronder begrepen internationale samenwerking op fiscaal vlak.

    De uitwisseling van inlichtingen vormt een essentieel onderdeel van die internationale samenwerking op fiscaal vlak. Het is voor de Staten een efficiënte manier om hun eigen belastinggrondslagen te beschermen en om de « belastingparadijzen » en schadelijke belastingpraktijken te bestrijden.

    De uitwisseling van inlichtingen kan op verschillende manieren verlopen. Indien het gaat om een algemene belastingovereenkomst met betrekking tot inkomstenbelastingen, volgt de uitwisseling van inlichtingen uit een bepaling die gebaseerd is op artikel 26 van het Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO)-Model van belastingverdrag. Wanneer het sluiten van een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting onmogelijk blijkt, kan de uitwisseling van inlichtingen worden georganiseerd door een akkoord ad hoc waarvan de bepalingen gebaseerd zijn op het OESO-Model van akkoord inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden. Het akkoord dat vandaag aan uw instemming wordt onderworpen, sluit aan op deze laatstgenoemde manier. Gelet op de beperkte omvang van de economie van Liechtenstein en van de economische relaties tussen België en Liechtenstein leek het niet opportuun om een uitgebreid dubbelbelastingverdrag af te sluiten. Daarenboven was Liechtenstein op het ogenblik van het sluiten van dit akkoord bezig met het opzetten van een nieuw belastingstelsel voor ondernemingen. Derhalve werd besloten om de mogelijkheid voor het sluiten van een algemeen dubbelbelastingverdrag in de toekomst te onderzoeken (zie punt 5 van het Protocol bij het Akkoord).

    1. Aanvangspunt van het proces ter bestrijding van de « belastingparadijzen » en de schadelijke belastingpraktijken

    Het aanvangspunt van dit proces ligt in 1996, wanneer de lidstaten van de OESO vastgesteld hebben dat het nodig was om toezicht te houden op de fiscale gevolgen van de geleidelijke liberalisering van de internationale handel en investeringen. De voortschrijdende mobiliteit van kapitalen mag dan al een onbetwistbare rol gespeeld hebben in de economische groei, ze heeft ook de belastingstelsels van de verschillende Staten tegen elkaar uitgespeeld. Die concurrentie heeft geleid tot een opbod bij het invoeren van stimuleringsmaatregelen en tot de bloei van belastingparadijzen.

    Deze toestand heeft geleid tot een verstoring van het evenwicht op het vlak van investeringsbeslissingen die in het algemeen schadelijk is voor de begroting van de meeste landen. De OESO werd er door zijn lidstaten dan ook mee belast om maatregelen uit te werken om die verstoring tegen te gaan.

    Op grond van dat mandaat heeft de OESO in 1998 een rapport voorgelegd waarin de criteria worden vastgelegd die kenmerkend zijn voor « belastingparadijzen » en schadelijke belastingpraktijken. Dit rapport bevatte aanbevelingen tot het invoeren van een reeks unilaterale, bilaterale of multilaterale maatregelen om die stelsels en die praktijken op gecoördineerde wijze te kunnen bestrijden. Bij die maatregelen hoorden met name ook het opheffen van de bepalingen die de toegang van de belastingautoriteiten tot bankgegevens beperkten en een intensievere en doeltreffender aanwending van de procedures voor internationale administratieve bijstand.

    De eerste concrete resultaten van de werkzaamheden van de OESO hadden betrekking op de lidstaten van de OESO. In 2000 heeft het Comité voor fiscale zaken van de OESO (1) immers verklaard dat alle OESO-lidstaten aan hun belastingadministraties toegang tot bankgegevens zouden moeten verlenen met het oog op de uitwisseling daarvan met hun verdragspartners. De lidstaten kregen ook nog andere aanbevelingen, meer bepaald het verbod op anonieme bankrekeningen of de verplichting om inlichtingen uit te wisselen in die gevallen waarin de aangezochte Staat de gevraagde inlichtingen niet nodig heeft voor de toepassing van zijn eigen belastingwetgeving. De initiatieven die door de lidstaten (en door de Staten die het statuut van waarnemende Staat hebben) werden genomen, werden onderworpen aan een gedetailleerd onderzoek waarover twee rapporten werden gepubliceerd, het ene in 2003 en het andere in 2007.

    2. Start van het proces in de landen die geen lid zijn van de OESO en focus op de uitwisseling van inlichtingen in fiscale aangelegenheden

    In 2000 mochten ook vertegenwoordigers van landen die geen OESO-lidstaat waren deelnemen aan de werkzaamheden die binnen de OESO ter zake werden verricht. Momenteel nemen er meer dan honderd landen deel aan die werkzaamheden, die vooral gericht zijn op de uitwisseling van inlichtingen en die verricht worden binnen het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen (oorspronkelijk Mondiaal Forum inzake fiscaliteit genoemd). In 2002 heeft dit Forum een Modelakkoord uitgewerkt dat beperkt blijft tot de uitwisseling van inlichtingen in fiscale aangelegenheden. Het Forum pleit voor het sluiten van akkoorden conform de beginselen die in dat Modelakkoord zijn opgenomen. De uitwisseling van bankgegevens is één van die beginselen. Sinds 2006 wordt in een jaarlijks rapport verslag uitgebracht over de vooruitgang die in de betrokken landen is gemaakt aangaande transparantie en uitwisseling van inlichtingen.

    Als gevolg van die werkzaamheden werd tevens een nieuwe paragraaf 5 ingevoegd in artikel 26 (Uitwisseling van inlichtingen) van het OESO-Modelverdrag tot vermijding van dubbele inkomsten- en vermogensbelasting van juli 2005. De nieuwe paragraaf 5 laat een Staat niet langer toe het verstrekken van inlichtingen te weigeren enkel en alleen omdat die inlichtingen in het bezit zijn van een bank. Dientengevolge hadden België, Luxemburg, Oostenrijk en Zwitserland in 2005 voorbehoud aangetekend bij die nieuwe paragraaf 5.

    De OESO-normen inzake uitwisseling van inlichtingen hebben in oktober 2008 de goedkeuring gekregen van het Comité van Experts in Internationale Fiscale Samenwerking van de United Nations Organisation (UNO — Verenigde Naties, VN), dat ze heeft opgenomen in de Modelovereenkomst inzake dubbele belasting tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Ze zijn aldus uitgegroeid tot de standaard op wereldvlak.

    3. Aansluiting van België bij het internationaal proces

    België heeft in het dubbelbelastingverdrag dat op 27 november 2006 met de Verenigde Staten werd gesloten een bepaling opgenomen die analoog is aan artikel 26, paragraaf 5, van het OESO-Model. Door dit te doen aanvaardde ons land voor de eerste keer om te voldoen aan de uit een andere Staat afkomstige vraag naar bankgegevens.

    Onmiddellijk na het sluiten van die Overeenkomst heeft België vanaf januari 2007 binnen de internationale instanties (OESO, Europese Unie en UNO) laten weten dat het bereid was om geval per geval met andere Staten te onderhandelen over een verdragsbepaling die gelijksoortig was aan die welke met de Verenigde Staten werd overeengekomen. Op deze aanzet van België is geen enkel initiatief van onze verdragspartners gevolgd. In de versie van 2008 van het OESO-Model van belastingverdrag heeft België overigens vastgehouden aan zijn principieel voorbehoud, maar het heeft duidelijk aangegeven dat het bereid was om, geval per geval, een bepaling te aanvaarden met betrekking tot het uitwisselen van bankgegevens.

    België heeft zich in maart 2009 volledig aangesloten bij de regels inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen die in de schoot van de OESO werden uitgewerkt. Deze nieuwe vooruitgang heeft als volgt vorm gekregen :

    — door op 11 maart 2009 mede te delen dat België het voorbehoud introk dat het had aangetekend bij artikel 26, paragraaf 5, van het OESO-Model;

    — door het voorstel dat de minister van Financiën heeft gedaan aan zijn ambtgenoten van de Europese Unie (EU) en van de OESO om die bepaling op te nemen in de overeenkomsten die België met elke lidstaat van de OESO en van de EU heeft gesloten;

    — door de beslissing om vanaf 1 januari 2010 binnen het kader van de spaarrichtlijn over te gaan tot het automatisch uitwisselen van inlichtingen, zonder het einde af te wachten van de overgangsperiode (de interesten die vanaf 1 januari 2010 in België betaald worden, maken sinds 2011 het voorwerp uit van een uitwisseling van inlichtingen door België).

    4. Versnelling van het internationaal proces en opstellen van « witte », « grijze » en « zwarte » lijsten

    De samenkomst van de G20 in Londen op 2 april 2009 heeft het proces waarbij de Staten zich aansloten bij de internationale standaard aanzienlijk versneld. Tegen de achtergrond van de economische en financiële crisis werd die samenkomst afgesloten met het innemen van bijzonder krachtige standpunten. De nood aan transparantie en internationale samenwerking in belastingzaken werd nog eens bevestigd en tegen de Staten die terughoudend zijn om zich aan te sluiten bij de internationale standaard werd met sancties gedreigd. Er werd een reeks tegenmaatregelen besproken : de belastingplichtigen en de financiële instellingen verplichten nog meer inlichtingen te verstrekken die betrekking hebben op transacties waarbij die « niet meewerkende » Staten betrokken zijn; elke belastingvermindering of -aftrek weigeren voor betalingen aan begunstigden die in die Staten wonen; belastingen heffen van die betalingen, ...

    Dezelfde dag heeft de OESO een document gepubliceerd waarin de vierentachtig Staten die deel uitmaakten van het Global Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen over drie lijsten werden verdeeld, in functie van de vooruitgang die elk van hen had geboekt bij het invoeren van de internationale standaard.

    In een eerste « witte » lijst waren de Staten opgenomen waar die standaard reeds wezenlijk gebruikt wordt.

    Een tweede « grijze » lijst bevatte een tussencategorie met Staten die zich weliswaar bij de internationale standaard hebben aangesloten maar deze nog niet gebruiken op een manier die als voldoende beoordeeld wordt. Deze lijst is verdeeld in twee onderafdelingen.

    In de eerste onderafdeling vindt men de landen die in het licht van het onder punt 1 vermeldde OESO-rapport van 1998 als belastingparadijzen moeten beschouwd worden. Liechtenstein werd in 2000 door de OESO bestempeld als een « belastingparadijs » en werd in 2002 opgenomen in de OESO-lijst van de niet-coöperatieve jurisdicties. Liechtenstein verklaarde op 12 maart 2009 evenwel dat het zich aansloot bij de Internationale standaard en werd ten gevolge daarvan opgenomen in de eerste onderafdeling van de « grijze » lijst.

    De tweede onderafdeling bevat de « andere financiële centra »; het is in die onderafdeling, die voor dergelijke gevallen in het leven werd geroepen, dat België werd ondergebracht. Opdat een Staat in de witte lijst kon worden opgenomen moet deze immers ten minste twaalf overeenkomsten hebben gesloten die voorzien in een administratieve bijstand die beantwoordt aan de eisen van de Internationale standaard. Begin april 2009 kon België zich slechts beroepen op de ondertekening van de Overeenkomst met de Verenigde Staten.

    De derde « zwarte » lijst omvatte de Staten die zich er nog niet toe verbonden hadden om de Internationale standaard toe te passen. Die lijst is inmiddels leeg gelet op de algemene aansluiting bij de Internationale standaard.

    5. Het afsluiten door België van akkoorden inzake de uitwisseling van inlichtingen

    België, dat van de tweede lijst wenste te verdwijnen, heeft dan de inspanningen opgevoerd die sinds maart 2009 werden geleverd om zo snel mogelijk internationale overeenkomsten te sluiten die de uitwisseling van bankinlichtingen mogelijk moeten maken.

    Dankzij die inspanningen heeft België op zeer korte tijd twaalf akkoorden ondertekend die voorzien in een administratieve bijstand die beantwoordt aan de eisen van de Internationale standaard. Daardoor is België sinds 17 juli 2009 opgenomen in de « witte » lijst met Staten waar de Internationale standaard reeds wezenlijk ingevoerd werd.

    De regering is verdergegaan met het in maart 2009 aangevatte proces opdat België op termijn met de meeste landen — en in ieder geval met alle belastingparadijzen -inlichtingen, daaronder begrepen bankgegevens, kan uitwisselen met het oog op de toepassing van zijn belastingwetgeving. Dit akkoord met Liechtenstein kadert in de voortzetting van dit proces.

    6. Peer Review

    In september 2009 heeft het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen beslist om een systeem in te voeren waarmee kan geëvalueerd worden in welke mate de internationale standaard daadwerkelijk door de deelnemende Staten wordt toegepast. Dat systeem, « beoordeling door gelijken » genoemd (« peer review ») omdat het onderzoek geleid wordt, en de beoordeling gebeurt door vertegenwoordigers van Staten die deelnemen aan het Mondiaal Forum, voorziet voor elke gecontroleerde Staat in twee onderzoekfases.

    De eerste fase bestaat uit een analyse van het juridisch en reglementair kader dat door de betrokken Staat gecreëerd werd met het oog op het uitwisselen van inlichtingen. Voor België heeft die eerste fase plaatsgevonden in het tweede semester van 2010. Het evaluatie-verslag werd in april 2011 gepubliceerd. Dat rapport was gebaseerd op de situatie in november 2010 en stelde een leemte vast in de Belgische interne wetgeving met het oog op de internationale uitwisseling van bankinformatie en spoorde België aan om zo snel mogelijk de ratificatieprocedures af te ronden van een significant aantal akkoorden die reeds werden ondertekend door België om te voldoen aan de internationale standaard (2) . De regering heeft het risico niet willen lopen dat de betrokken ratificatieprocedures ingevolge de kwalificatie van de nieuwe verdragsinstrumenten als gemengde verdragen niet tijdig afgerond zouden kunnen worden en heeft via de wet van 14 april 2011 houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 6 mei 2011) een wijziging van artikel 322 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) ingevoerd die toelaat vanaf 1 juli 2011 op grond van het bestaande netwerk van belastingverdragen met meer dan tachtig partnerlanden bankinformatie uit te wisselen. Op aandringen van België werd dan ook op 12 september 2011 een aanvullend rapport gepubliceerd waarin geconcludeerd wordt dat het juridisch en reglementair kader in België ter zake voldoet (3) . De tweede fase van het onderzoek zal in het tweede semester van 2012 plaatsvinden en zal betrekking hebben op de manier waarop het juridisch en reglementair kader in België concreet functioneert.

    Voor Liechtenstein heeft die eerste fase in het eerste semester van 2011 plaatsgevonden. Met betrekking tot twee criteria die verband houden met de transparantie (beschikbaarheid van informatie) heeft Liechtenstein een « onvoldoende » gekregen. Het gaat ten eerste over de onmogelijkheid om voor bepaalde rechtspersonen of entiteiten informatie te verschaffen aangaande de identiteit van de aandeelhouders, vennoten of andere partijen die een eigendomsrecht bezitten in die rechtspersonen, onder meer omdat er gebruik kan gemaakt worden van titels aan toonder. Ten tweede bestaat er voor sommige rechtspersonen of ondernemingsvormen geen verplichting om een boekhouding te voeren of documentatie bij te houden die als voldoende kan worden beschouwd in het kader van de internationale standaard. De tweede fase van het onderzoek zou voor Liechtenstein tijdens de tweede helft van 2012 plaatsvinden, doch enkel op voorwaarde dat Liechtenstein ondertussen de nodige maatregelen heeft genomen om de hierboven vermelde gebreken te verhelpen.

    Er werd nog niet vastgelegd welke de gevolgen zullen zijn indien de uiteindelijke resultaten van dat onderzoek voor een bepaald land niet bevredigend zouden zijn, maar het is zeer waarschijnlijk dat er nieuwe lijsten zullen opgemaakt worden met Staten die als niet-meewerkend beschouwd worden en dat er sancties zullen worden opgelegd zoals deze die door de G20 in april 2009 in het vooruitzicht werden gesteld.

    B. Europese juridische context

    De lidstaten van de Europese Unie hebben hun bevoegdheid inzake directe belastingen behouden, zelfs indien de Europese Gemeenschap in principe over een samenlopende bevoegdheid beschikt krachtens artikel 115 van het Verdrag. De Raad stelt inderdaad met eenparigheid van stemmen richtlijnen vast voor het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de gemeenschappelijke markt. Tot nu toe werd van deze samenlopende bevoegdheid slechts op relatief beperkte wijze gebruik gemaakt.

    Inzake de administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden heeft de Raad van de Europese Unie verscheidene richtlijnen aangenomen, waarvan er drie betrekking hebben op de uitwisseling van inlichtingen. Die richtlijnen hebben voornamelijk betrekking op de verrichtingen tussen inwoners van verschillende lidstaten; de betrekkingen tussen lidstaten en derde Staten worden slechts nauwelijks beoogd.

    Richtlijn 77/799/EEG van 19 december 1977 heeft betrekking op de wederzijdse bijstand tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het vlak van de directe belastingen. De richtlijn bepaalt dat de lidstaten in principe verplicht zijn om alle inlichtingen uit te wisselen die hen van nut zouden kunnen zijn voor een correcte vestiging van de belastingen naar het inkomen en naar het vermogen. Die verplichting geldt evenwel enkel voor de lidstaten wanneer de inlichtingen waarvan de mededeling gevraagd wordt, kunnen worden verkregen op grond van hun binnenlandse wetgeving.

    Richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 betreft de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (de « spaarrichtlijn »). Het doel van die richtlijn is te verzekeren dat de interest die in een lidstaat wordt toegekend aan uiteindelijk gerechtigden die natuurlijke personen zijn en die hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben, daadwerkelijk overeenkomstig het binnenlands recht van laatstgenoemde lidstaat belast wordt. De richtlijn raadt aan om daartoe een beroep te doen op de automatische uitwisseling van inlichtingen. In het kader van die richtlijn, en om een kapitaalvlucht naar landen die geen lid zijn van de Europese Unie te voorkomen, heeft de Europese Commissie akkoorden gesloten met Zwitserland, Liechtenstein, San Marino, Monaco en Andorra opdat die landen maatregelen zouden invoeren van gelijke strekking als die welke opgenomen zijn in de richtlijn. Tegelijkertijd heeft elk van de lidstaten gelijksoortige akkoorden gesloten met de afhankelijke of geassocieerde gebieden van het Verenigd Koninkrijk en van Nederland (de Kanaaleilanden, het Eiland Man, en verscheidene gebieden in de Caraïben). De werkingssfeer van de automatische uitwisseling van inlichtingen die door de « spaarrichtlijn » en door voornoemde akkoorden wordt ingesteld, blijft evenwel beperkt wegens het feit dat die rechtsinstrumenten slechts de interest beogen die wordt betaald aan natuurlijke personen. Deze werkingssfeer botst niet met de werkingssfeer van dit akkoord.

    Voormelde richtlijn 77/799/EEG werd herzien. De Europese Commissie heeft op 2 februari 2009 immers een voorstel voorgelegd van een richtlijn die de huidige richtlijn zou vervangen en de internationale standaard zou opnemen, waardoor de lidstaten zich niet langer meer zullen kunnen verschuilen achter hun bankgeheim om de mededeling te weigeren van de inlichtingen die hen worden gevraagd. België heeft zich meteen voorstander getoond van deze nieuwe richtlijn, die op 15 februari 2011 door de Raad werd aangenomen. De nieuwe richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen en tot intrekking van de richtlijn 77/799/EEG is op 11 maart 2011 in werking getreden. De maatregelen die elke lidstaat moet nemen om de richtlijn om te zetten, moeten evenwel pas uitwerking hebben op 1 januari 2013, datum waarop richtlijn 77/799/EEG effectief wordt ingetrokken.

    Bovendien heeft de Europese Commissie met Liechtenstein onderhandeld over een anti-fraudeakkoord dat voorziet in een uitwisseling van inlichtingen die overeenstemt met de internationale standaard. Deze onderhandelingen hebben reeds geleid tot een ontwerp van akkoord dat echter nog moet worden ondertekend. Ondanks dit initiatief heeft België verkozen het resultaat van deze onderhandelingen niet af te wachten en zelf een akkoord te onderhandelen en te sluiten met Liechtenstein. Na de ondertekening en publicatie van het anti-fraudeakkoord zal moeten uitgemaakt worden hoe dit laatste akkoord zich verhoudt tot het bilateraal akkoord tussen België en Liechtenstein dat hier wordt besproken. In ieder geval zal het anti-fraudeakkoord de samenwerkingsmogelijkheden die in het bilateraal akkoord worden voorzien niet kunnen beperken.

    Binnen de Raad van de Europese Unie is momenteel nog steeds een discussie hangende over het geven van een mandaat aan de Europese Commissie tot het onderhandelen van gelijksoortige akkoorden met Monaco, Andorra, San Marino en Zwitserland onderzocht.

    Tot slot heeft de Europese Commissie op 28 april 2009 een mededeling aangenomen waarin de maatregelen worden geïnventariseerd die de lidstaten zouden moeten nemen ter bevordering van het « goed bestuur » in belastingzaken (zijnde de transparantie en de uitwisseling van inlichtingen verbeteren en verder vooruitgaan op de weg van eerlijke concurrentie in belastingzaken).

    Binnen de huidige Europese juridische context is de bevoegdheid van België bijgevolg onaangetast gebleven wanneer het gaat om het sluiten van een akkoord inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden met Liechtenstein. Dit akkoord is bovendien in overeenstemming met de principes van goed bestuur die door de Commissie worden aanbevolen. Rekening houdend, enerzijds, met het feit dat dit akkoord de inlichtingen behandelt die in het bezit zijn van banken, en, anderzijds, met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HJEU) met betrekking tot artikel 63 van het Verdragbetreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), houdt dit akkoord in ieder geval in dat de vrijheid van kapitaalverkeer waarin artikel 63 van het Europees Verdrag voorziet, volledig zal moeten worden toegepast met Liechtenstein overeenkomstig de rechtspraak van het HJEU. Dit betekent dat eventuele beperkingen die zouden voortkomen uit wetgeving die in België is ingevoerd na 31 december 1993 en die mochten in stand worden gehouden wegens het gebrek aan uitwisseling van bankgegevens tussen België en Liechtenstein, zouden moeten worden opgeheven in de betrekkingen tussen België en Liechtenstein zodra dit Akkoord van toepassing zal zijn.

    C. Sociaal-economische impact

    Dit Akkoord, dat beperkt is tot de uitwisseling van fiscale inlichtingen op verzoek, zal op sociaal-economisch vlak geen impact hebben in België.

    D. Technische bepalingen

    Het akkoord is grotendeels gebaseerd op het OESO-Model van akkoord inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden. Dat model werd ontwikkeld door een werkgroep van het Global Forum van de OESO voor een effectieve uitwisseling van inlichtingen. Die werkgroep was samengesteld uit vertegenwoordigers van zowel OESO-lidstaten als van landen of jurisdicties die geen lid zijn van de OESO, maar die zich ertoe verbonden hebben om zich aan te sluiten bij de internationale standaard inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen (de zogenaamde « coöperatieve jurisdicties »). De werkgroep kreeg de opdracht om een rechtsinstrument te ontwikkelen dat kon gebruikt worden voor het opstarten van een effectieve uitwisseling van inlichtingen met het oog op het OESO-initiatief inzake schadelijke belastingpraktijken. Het OESO-Model dat uit die werkzaamheden ontstaan is, maakt de vereiste norm uit voor een effectieve uitwisseling van inlichtingen. Tijdens de onderhandelingen over dit akkoord hebben de onderhandelaars zich uiteraard op dit OESO-Model gebaseerd (4) .

    1. Artikel 1 (Doel en werkingssfeer van het akkoord)

    Het Akkoord heeft tot doel inlichtingen uit te wisselen die « naar verwachting relevant zijn » voor de toepassing of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving van de overeenkomstsluitende Partijen met betrekking tot de belastingen bedoeld in artikel 3 van het Akkoord.

    Die bijstand omvat in ieder geval de inlichtingen die naar verwachting relevant zijn voor de bepaling, de vestiging of de invordering van een beoogde belasting, alsmede voor de onderzoeken of vervolgingen die verband houden met die bepaling, vestiging of invordering. De bijstand heeft betrekking op elke persoon (inwoner of niet-inwoner) die in één der beide overeenkomstsluitende Partijen onderworpen is aan een in artikel 3 bedoelde belastingen.

    De norm van « naar verwachting relevant zijn » heeft tot doel te verzekeren dat de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden zo ruim mogelijk is waarbij evenwel duidelijk wordt aangegeven dat het de overeenkomstsluitende Partijen niet vrij staat om « naar inlichtingen te hengelen » of te vragen naar inlichtingen waarvan het weinig waarschijnlijk is dat ze relevant zijn voor de opheldering van de fiscale toestand van een bepaalde belastingplichtige. Dezelfde norm komt voor in paragraaf 1 van artikel 26 van het OESO-Model van belastingverdrag met betrekking tot het inkomen en het vermogen. Paragraaf 5 en 5.1 van de Commentaar bij artikel 26 van het OESO-Model verduidelijkt de draagwijdte van deze norm.

    Het feit dat de werkelijke relevantie van de inlichtingen pas definitief kan worden beoordeeld nadat de verzoekende Partij ze heeft ontvangen mag op zich geen voldoende reden zijn voor de aangezochte Partij om de inlichtingen niet te verstrekken. Het is bovendien niet noodzakelijk dat er aanwijzingen aangaande belastingfraude aanwezig zijn in het dossier van de persoon waarover de vraag om inlichtingen is ingediend. Het volstaat dat er ernstige redenen zijn om te denken dat die inlichtingen relevant zijn met het oog op de bepaling, de vestiging, de tenuitvoerlegging of de invordering van een belasting waarop het Akkoord van toepassing is.

    Artikel 1 verzekert ten slotte de toepassing van de rechten en waarborgen die de wetgeving en administratieve praktijk van de aangezochte Partij voor personen voorziet. Dit moet echter steeds worden afgewogen tegen een effectieve en efficiënte uitwisseling van inlichtingen. Dit is bijvoorbeeld het geval wat betreft de administratieve praktijk waarbij een belastingplichtige op de hoogte moet worden gebracht van het verzoek om inlichtingen van de andere Partij. Het Akkoord staat de toepassing van deze praktijk in principe niet in de weg. Toch zal de voorafgaande meldingsplicht onder meer niet mogen worden toegepast indien er daardoor niet kan worden voldaan aan een verzoek bij hoogdringendheid of nog indien de kans bestaat dat de belastingplichtige daardoor kan anticiperen op toekomstige onderzoeksdaden van de verzoekende Partij en aldus de inspanningen van die Partij tenietdoet. Het is tevens in deze zin dat de bepaling die is opgenomen als punt 1 van het Protocol bij dit akkoord, dient te worden verstaan.

    2. Artikel 2 (Rechtsgebied)

    Artikel 2 bepaalt dat de aangezochte Partij niet gehouden is inlichtingen te verstrekken die niet in het bezit zijn van haar autoriteiten of die noch in het bezit zijn van of onder toezicht staan van personen die zich binnen het rechtsgebied van die Partij bevinden.

    De uitdrukking « autoriteiten » zoals gebruikt in dit artikel dient ruim te worden geïnterpreteerd. Zij beoogt de belastingautoriteiten (op het niveau van de federale overheid en van de gefedereerde entiteiten) en ook alle openbare diensten, instellingen en inrichtingen die inzonderheid verplicht zijn alle inlichtingen waarover zij beschikken te verstrekken aan de ambtenaren die belast zijn met de vestiging of de invordering van belastingen.

    De verplichting om inlichtingen te verstrekken wordt niet beperkt door de woonplaats of de nationaliteit van de persoon waarmee de inlichtingen verband houden of door de woonplaats of de nationaliteit van de persoon die in het bezit is van de inlichtingen.

    3. Artikel 3 (Belastingen waarop het Akkoord van toepassing is).

    Wat Liechtenstein betreft is het Akkoord van toepassing op de volgende belastingen :

    — de personenbelasting (« Erwerbssteuer »);

    — de vennootschapsbelasting (« Ertragssteuer »), een inkomstenbelasting geheven op vennootschappen die een reële bedrijfsactiviteit in Liechtenstein voeren;

    — de belastingen op vennootschappen (« Gesellschaftssteuern », ook wel soms aangeduid als « Besondere Gesellschaftssteuer »), zijnde een aantal soorten belastingen waaraan slechts bepaalde vennootschappen met een specifieke vorm of activiteit zijn onderworpen, met name onder meer holdingvennootschappen (« Holdinggesellschaften »), zetelvennootschappen (« Sitzgesellschaften » — vennootschappen met zetel in Liechtenstein maar geen reële activiteiten in Liechtenstein), buitenlandse verzekeringsmaatschappijen en bedrijfseigen verzekeringsmaatschappen (« Captives »), investeringsvennootschappen (« Anlagefonds ») en stichtingen (« Stiftungen »);

    — de vermogensbelasting (« Vermögenssteuer »);

    — de couponbelasting, een bevrijdende bronbelasting geheven op dividenden en bepaalde interesten die worden uitgekeerd aan niet-inwoners door vennootschappen die inwoner zijn van Liechtenstein (« Couponsteuer »);

    — de belastingen van nalatenschappen en verkrijgingen krachtens erfrecht en van schenkingen (« Nachlass-, Erbanfalls- und Schenkungssteuern »);

    — de belasting over de toegevoegde waarde.

    Wat België betreft is het Akkoord van toepassing op de vier inkomstenbelastingen die in België worden geheven (de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting en de belasting van niet-inwoners) en op de belasting over de toegevoegde waarde (BTW).

    Krachtens paragraaf 2 is het Akkoord eveneens van toepassing op de « gelijke » of « in wezen gelijksoortige » belastingen die na de datum van de ondertekening van het Akkoord worden gevestigd indien de bevoegde autoriteiten van beide Partijen aldus overeenkomen.

    De onderhandelaars beoogden het materieel toepassingsgebied van het Akkoord te beperken tot een aantal belastingen die worden geheven door en ten behoeve van de Federale Staat. De belastingen die geheven worden door of ten behoeve van de gefedereerde entiteiten van België en Liechtenstein vielen daarentegen buiten het toepassingsgebied van dit Akkoord zolang de instemming, waarvan sprake in paragraaf 3, niet was medegedeeld aan Liechtenstein. In dat opzicht behoorde het sluiten van dit Akkoord tot de uitsluitende bevoegdheid van de Federale Staat. De gefedereerde entiteiten werden dus niet betrokken bij de onderhandelingen. Het Akkoord werd dan ook enkel ondertekend door een vertegenwoordiger van de regering van de Federale Staat.

    Terwijl hij binnen de grenzen van zijn uitsluitende bevoegdheid probeerde te blijven, wenste de Federale Staat dat het akkoord zo vlug mogelijk in werking zou treden. De algemene context binnen dewelke het Akkoord moet gezien worden (zie punt A) vereiste immers een snel optreden. Maar het sluiten van een gemengd verdrag vraagt gevoelig meer tijd dan het sluiten van een verdrag dat onder de uitsluitende bevoegdheid van één entiteit valt. De reden hiervoor dient gezocht in de vereisten die gesteld worden door de regeling die werd ingevoerd door het Samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 tussen de Federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten over de nadere regelen voor het sluiten van gemengde verdragen (Belgisch Staatsblad van 17 december 1996) (5) .

    Verscheidene soortgelijke verdragen (akkoorden inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden of protocollen tot wijziging van de bepalingen inzake de uitwisseling van dubbele belasting van een overeenkomst tot het voorkomen van dubbele belasting die in werking is) werden in de loop van het jaar 2010 evenwel voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Die heeft geoordeeld dat het merendeel van de betrokken verdragen gemengde verdragen zijn, die ook betrekking hebben op de belastingen van de gefedereerde entiteiten (6) .

    Rekening houdende met die adviezen van de Raad van State werd het Akkoord voorgelegd aan de in artikel 3 van het bovenvermelde Samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 bedoelde werkgroep « gemengde verdragen ». Die werkgroep heeft op zijn vergadering van 26 oktober 2010 het gemengd karakter (Federale Staat/gemeenschappen/gewesten) van het Akkoord vastgelegd. Dit voorstel van beslissing werd op 20 januari 2011 door de Interministeriële Conferentie « Buitenlands Beleid » aangenomen na een schriftelijke procedure. Op zijn vergadering van 16 februari 2012 herzag dezelfde werkgroep echter zijn mening aangaande het gemengd karakter van het akkoord ten aanzien van de gemeenschappen. Deze herziening is gebaseerd op het advies van de Raad van State nº 48.056/VR van 27 april 2010 met betrekking tot het Akkoord tussen België en Andorra, ondertekend op 23 oktober 2009. Net zoals in het Akkoord tussen België en Liechtenstein, werd in het Akkoord tussen België en Andorra in artikel 3 een paragraaf toegevoegd waarin werd voorzien dat het Akkoord slechts toepassing zal vinden op de belastingen geheven door of ten behoeve van de gefedereerde entiteiten van zodra België aan Andorra via diplomatieke weg laat weten dat het met dergelijke toepassing akkoord gaat. In het advies van de Raad van State aangaande het akkoord met Andorra komt het verband tussen paragraaf 1 en paragraaf 3 van artikel 3 aan bod (7) . De Raad van State is daarbij van oordeel dat paragraaf 3 op een beperkende wijze moet worden geïnterpreteerd. Dit betekent volgens de Raad van State dat de belastingen (geheven door of ten behoeve van de gefedereerde entiteiten) waarvoor de uitgestelde toepassing als bedoeld in paragraaf 3 geldt, enkel die belastingen kunnen zijn die limitatief worden opgesomd in paragraaf 1 van artikel 3. Wat betreft België kan het dus enkel en alleen over de onroerende voorheffing gaan. Volgens deze interpretatie is paragraaf 3 dus geen bepaling die het toepassingsgebied uitbreidt tot alle belastingen geheven door of ten behoeve van de gefedereerde entiteiten. Het is wellicht vanuit deze redenering dat de Raad van State oordeelde dat het Akkoord met Andorra wat betreft de gemeenschappen geen gemengd karakter heeft aangezien het enkel betrekking heeft op de vier inkomstenbelastingen en de BTW.

    Op basis van het voorgaande werd op de vergadering van de werkgroep van gemengde verdragen van 16 februari 2012 vastgelegd dat het gemengd karakter van het Akkoord tussen België en Liechtenstein beperkt is tot de gewesten en zich dus niet uitstrekt tot de gemeenschappen. Deze beslissing werd echter herzien ten gevolge van adviezen van de Raad van State aan de Vlaamse Gemeenschap/Gewest in het kader van de TIEAs met Antigua en Barbuda, Anguilla en Gibraltar. In deze adviezen geeft de Raad van State een ruime interpretatie van de werkingssfeer van deze TIEAs en erkent aldus dat de gemeenschappen inderdaad bevoegd zijn. Op basis hiervan heeft de werkgroep van gemengde verdragen van 31 januari 2013 vastgelegd dat het gemengd karakter van het Akkoord tussen België en Liechtenstein zich ook uitstrekt tot de gemeenschappen. Dit voorstel van beslissing moet nog door de Interministeriële conferentie « Buitenlands Beleid » worden bevestigd.

    Daarmee rekening houdende heeft België de kennisgeving waarvan sprake in artikel 3, paragraaf 3, van het Akkoord langs diplomatieke weg opgestuurd naar de autoriteiten van Liechtenstein.

    4. Artikel 4 (Begripsbepalingen)

    Artikel 4 geeft een definitie van sommige in het Akkoord gebruikte begrippen.

    Het gaat doorgaans om gebruikelijke definities. Sommige ervan komen eveneens voor in de algemene belastingovereenkomsten die betrekking hebben op de inkomstenbelastingen. Waar nodig worden die definities hierna beknopt uitgelegd bij de artikels waarin de gedefinieerde begrippen gebruikt worden.

    Met betrekking tot de definitie van de « bevoegde autoriteit » in het geval van België, wordt de aandacht evenwel erop gevestigd dat ingevolge het gemengde karakter van het Akkoord, het naargelang het geval gaat om de minister van Financiën van de federale regering en/of zijn collega van de regering van een gewest, of de gevolmachtigde vertegenwoordiger van de betrokken minister(s).

    Ondanks het feit dat het toepassingsgebied van dit Akkoord zich uitstrekt tot belastingen geheven door of voor rekening van verschillende bestuursniveaus (federaal, gewesten en gemeenschappen) zal de communicatie met de partnerstaat wat betreft de uitwisseling van inlichtingen van alle beoogde belastingen verlopen via één enkel (centraal) contactpunt. De organisatie en concrete werking van dit contactpunt, alsook de samenwerking tussen dit contactpunt en alle betrokken bestuursniveaus, maken het voorwerp uit van een samenwerkingsakkoord waarvan de inhoud op dit ogenblik wordt uitgewerkt. Dit samenwerkingsakkoord zal niet enkel slaan op inlichtingen die worden uitgewisseld in het kader van een bilateraal verdrag of akkoord (verdrag ter vermijding van dubbele belasting of akkoord inzake de uitwisseling van fiscale inlichtingen) maar ook de gegevensuitwisseling regelen die gebeurt in het kader van de richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en in het kader van het Multilateraal Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden van de OESO en de Raad van Europa.

    5. Artikel 5 (Uitwisseling van inlichtingen op verzoek)

    Paragraaf 1 geeft de algemene regel volgens dewelke de aangezochte Partij ertoe gehouden is inlichtingen op verzoek te verstrekken ten behoeve van de in artikel 1 bedoelde doeleinden. Deze paragraaf geeft duidelijk aan dat het Akkoord uitsluitend van toepassing is op de uitwisseling van inlichtingen op verzoek (dat wil zeggen indien de gevraagde inlichtingen betrekking hebben op een specifieke controle, een specifiek verhoor of onderzoek) en niet van toepassing is op de automatische of spontane uitwisseling van inlichtingen.

    Ook het OESO-Model van akkoord inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, waarop dit akkoord gebaseerd is, beoogt uitsluitend de uitwisseling van inlichtingen op verzoek. De werkzaamheden van de OESO waren er inderdaad op gericht normen voor de uitwisseling van inlichtingen in te stellen die in de hele wereld kunnen worden toegepast en die door alle financiële centra en alle « belastingparadijzen » kunnen worden goedgekeurd. Om dat te bereiken wil het OESO-Model komen tot een passend evenwicht tussen de noodzaak de toegang tot betrouwbare financiële inlichtingen vast te leggen, enerzijds, en de noodzaak te vermijden dat de economie van de betrokken landen lasten op het vlak van fiscale discipline zouden worden opgelegd die door deze landen worden beschouwd als zijnde te zwaar en zelfs irrealistisch.

    De uitdrukking « inlichtingen » betekent elk feit, elke verklaring of elk document, in welke vorm ook.

    Paragraaf 1 bepaalt dat de inlichtingen moeten worden uitgewisseld ongeacht of de aangezochte Partij die inlichtingen nodig heeft voor haar eigen belastingdoeleinden. Deze bepaling is noodzakelijk want indien er wel een fiscaal belang zou vereist zijn, zou het uitwisselen van inlichtingen ondoeltreffend kunnen worden, bijvoorbeeld indien de aangezochte Partij geen inkomstenbelasting heft of indien het verzoek zou gaan over een entiteit die in de aangezochte Staat niet belastbaar is.

    Over het algemeen worden zowel de inlichtingen inzake niet strafrechtelijke belastingaangelegenheden als de inlichtingen inzake strafrechtelijke belastingaangelegenheden uitgewisseld. Het is niet noodzakelijk dat het gaat om een belastingaangelegenheid waarbij sprake is van een opzettelijke handeling (overtreding begaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden). Paragraaf 1 verduidelijkt in dit verband dat de inlichtingen moeten worden uitgewisseld zelfs indien de onderzochte handelingen niet als strafrechtelijk misdrijf worden aangemerkt door de interne wetgeving van de aangezochte Partij.

    Paragraaf 2 preciseert dat de aangezochte Partij moet handelen en alle passende middelen voor het verkrijgen van inlichtingen moet gebruiken en dat ze zich niet uitsluitend mag verlaten op de inlichtingen die in het bezit zijn van haar belastingadministratie, en dit zelfs indien de aangezochte Partij de inlichtingen niet nodig heeft voor haar eigen belastingdoeleinden.

    Een Partij kan ook specifiek vragen om inlichtingen te verstrekken in de vorm van getuigenverklaringen of gewaarmerkte afschriften van oorspronkelijke stukken, met name om te voldoen aan haar vereisten inzake bewijsvoering. In dat geval bepaalt paragraaf 3 dat de aangezochte Partij die inlichtingen onder de gevraagde vorm enkel moet verstrekken voor zover zulks op grond van haar nationale wetgeving is toegestaan.

    Paragraaf 4 bepaalt uitdrukkelijk dat de overeenkomstsluitende Partijen de verplichting hebben ervoor te zorgen dat hun bevoegde autoriteiten voor de toepassing van artikel 1 de bevoegdheid hebben om de volgende inlichtingen te verkrijgen en te verstrekken :

    a) inlichtingen die in het bezit zijn van banken en andere financiële instellingen alsmede die welke in het bezit zijn van personen die werkzaam zijn in de hoedanigheid van een vertegenwoordiger of vertrouwenspersoon. De gevraagde bankgegevens zijn over het algemeen inlichtingen aangaande een rekening, financiële inlichtingen en inlichtingen aangaande verrichtingen alsmede inlichtingen omtrent de identiteit of de juridische structuur van rekeninghouders en partijen die betrokken zijn bij financiële verrichtingen. De commentaar bij artikel 5 van het OESO-Model inzake de uitwisseling van fiscale inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden stelt dat de uitdrukking « vertegenwoordiger » heel ruim is en alle soorten dienstverleners aan vennootschappen dekt (met inbegrip van bijvoorbeeld advocaten). Nog steeds volgens die commentaar wordt een persoon over het algemeen geacht werkzaam te zijn « in de hoedanigheid van een vertrouwenspersoon » wanneer die persoon transacties doet of fondsen of goederen beheert, niet in zijn eigen naam of voor zijn eigen rekening, maar voor rekening van een andere persoon, waarmee hij een band heeft die aan de ene kant vertrouwen impliceert en noodzaakt en aan de andere kant goede trouw.

    We herinneren eraan dat, vanaf 1 juli 2011, artikel 322 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals gewijzigd door artikel 55 van de wet van 14 april 2011 houdende diverse bepalingen (8) , de Belgische fiscale administratie uitdrukkelijk toestaat om bij bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen alle inlichtingen op te vragen die nuttig kunnen zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten van een belastingplichtige te bepalen wanneer een buitenlandse Staat om die inlichtingen vraagt conform de bepalingen met betrekking tot de uitwisseling van inlichtingen van een van toepassing zijnde dubbelbelastingverdrag of enig ander internationaal akkoord (zoals het voorliggende Akkoord) in het kader waarvan de wederkerigheid is gewaarborgd;

    b) inlichtingen met betrekking tot de eigendom van vennootschappen, deelgenootschappen (partnerships), gemeenschappelijke beleggingsstelsels, trusts, stichtingen en andere stelsels (bijvoorbeeld een puur contractuele structuur); die inlichtingen hebben tot doel de verzoekende Partij in staat te stellen haar nationale wetgeving toe te passen, meer bepaald de bepalingen van die wetgeving die het mogelijk maken om vast te stellen wie de uiteindelijke eigenaar is van de aandelen, bewijzen van deelneming, belangen en andere rechten in die stelsels; de aangezochte Partij moet de inlichtingen met betrekking tot de eigendom aangaande alle personen in een eigendomsketen verstrekken vanaf het ogenblik dat die inlichtingen zich op haar grondgebied bevinden.

    Paragraaf 4 verplicht de Partijen evenwel niet om inlichtingen in te winnen of te verstrekken met betrekking tot beursgenoteerde bedrijven of openbare gemeenschappelijke beleggingsstelsels, tenzij deze zonder onevenredige moeilijkheden kunnen worden verkregen.

    Paragraaf 4 kan niet aldus worden uitgelegd dat de aangezochte Partij slechts verplicht zou zijn tot het verkrijgen en verstrekken van de inlichtingen die er uitdrukkelijk in vermeld zijn. Deze paragraaf beperkt immers niet de heel algemene verplichting die in paragraaf 1 is uiteengezet. Hij wil enkel de uitwisseling van inlichtingen effectief doen plaatsvinden, zelfs indien de wetgeving of de interne maatregelen van de aangezochte Partij haar verhinderen de in paragraaf 4 genoemde inlichtingen te verkrijgen.

    Paragraaf 5 somt op welke gegevens moeten opgenomen zijn in het verzoek om inlichtingen. Het gaat om gegevens die de aangezochte Partij in staat stellen :

    — na te gaan dat de gevraagde inlichtingen « naar verwachting relevant » zijn en dat het verzoek dus geen « fishing expedition » vormt;

    — over voldoende gegevens te beschikken om de inlichtingen die nuttig zijn voor de verzoekende Partij gemakkelijk en snel te verzamelen bij de personen die ze in hun bezit kunnen hebben. De procedure van de uitwisseling van inlichtingen mag er immers niet toe leiden dat de last van het proces van de bepaling, de vestiging of de invordering van een belasting wordt doorgeschoven naar de aangezochte Partij; die last blijft in de eerste plaats behoren bij de verzoekende Partij. Vanuit die optiek moet de verzoekende Partij minstens kunnen melding maken van de identiteit van de persoon op wie de controle of het onderzoek betrekking heeft, het fiscale doel waarvoor de inlichtingen gevraagd worden en de redenen om aan te nemen dat de inlichtingen zich op het grondgebied van de aangezochte Partij bevinden.

    Overeenkomstig paragraaf 6 moet de aangezochte Partij proberen de gevraagde inlichtingen zo snel mogelijk te verstrekken. Dienaangaande maakt paragraaf 2 van artikel 10 (Regeling voor onderling overleg) het mogelijk om in het kader van een administratieve regeling gedetailleerde procedures vast te leggen waardoor dat resultaat kan worden bereikt. Rekening houdend met de vrij gedetailleerde bepalingen van dit akkoord, lijkt dergelijke regeling voor het moment niet nodig. Indien evenwel zou blijken dat de verzoeken van de Belgische bevoegde autoriteit niet met de gewenste snelheid en efficiëntie worden behandeld, zou de Belgische bevoegde autoriteit het initiatief nemen om dergelijk akkoord te sluiten met de Liechtensteinse bevoegde autoriteit.

    Het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden heeft bovendien in dit verband een programma opgesteld dat bestaat uit een collegiale toetsing (zie afdeling A., punt 6 hierboven). Samen met het risico verbonden aan tegenmaatregelen voor de rechtsgebieden die zich niet zouden houden aan de normen voor de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden die ze hebben onderschreven in het kader van een algemene belastingovereenkomst of van een akkoord inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden zou dit ervoor moeten zorgen dat de verbintenissen die werden aangegaan daadwerkelijk nageleefd worden.

    6. Artikel 6 (Belastingcontroles in het buitenland)

    Krachtens paragraaf 1 kan de aangezochte Partij, zonder dat zij daartoe verplicht is, toestaan dat vertegenwoordigers van de verzoekende Partij haar grondgebied betreden om personen te ondervragen en documenten te onderzoeken, met schriftelijke toestemming van de betrokken personen. De aangezochte Partij mag de voorwaarden vastleggen waaronder de controles plaatshebben. Het is bijvoorbeeld de aangezochte Partij die bepaalt of een vertegenwoordiger van de aangezochte Partij al dan niet aanwezig zal zijn tijdens het geheel van of een gedeelte van de gesprekken of controles.

    De vertegenwoordigers van de verzoekende Partij kunnen in dit kader geen enkele dwangbevoegdheid uitoefenen om inlichtingen van de betrokken personen te verkrijgen. Die personen beslissen ongehinderd hoever ze gaan in hun medewerking.

    Deze bepaling stelt de aangezochte Partij in staat de volledige zeggenschap over het onderzoeksproces van het bezoek ter plaatse te behouden. Deze procedure kan van belang zijn voor de personen die betrokken zijn bij het bezoek ter plaatse, door te vermijden dat ze afschriften van omvangrijke documenten moeten verstrekken om te voldoen aan een verzoek om inlichtingen.

    Krachtens paragraaf 2 kan de aangezochte Partij, zonder dat zij daartoe verplicht is, toestaan dat vertegenwoordigers van de buitenlandse bevoegde autoriteit aanwezig zijn bij een belastingcontrole die door de aangezochte Partij op haar grondgebied wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld om de gevraagde inlichtingen te verkrijgen. De beslissing aangaande de aanwezigheid van buitenlandse vertegenwoordigers behoort uitsluitend tot de bevoegdheid van de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij.

    Dit soort bijstand zou voornamelijk moeten worden gevraagd indien de verzoekende Partij van mening is dat de aanwezigheid van haar vertegenwoordigers bij de door de aangezochte Partij uitgevoerde controle zal bijdragen tot het oplossen van een interne belastingaangelegenheid (meer bepaald omdat de uitgevoerde controle een element van een dossier vormt dat in beide overeenkomstsluitende Partijen fiscale gevolgen heeft; dit is over het algemeen het geval wanneer het gaat om verrekenprijzen).

    Paragraaf 3 legt de procedure vast die moet gevolgd worden wanneer een krachtens paragraaf 2 ingediend verzoek werd aanvaard door de aangezochte Partij. Alle beslissingen aangaande de modaliteiten voor het uitoefenen van de controle worden genomen door de aangezochte Partij die met de controle is belast.

    7. Artikel 7 (Mogelijkheid een verzoek af te wijzen)

    Artikel 7 bepaalt in welke situaties een aangezochte Partij mag weigeren om de door de andere overeenkomstsluitende Partij gevraagde inlichtingen te verstrekken :

    — wanneer het verzoek, ondanks de verklaring van de verzoekende Partij, niet conform het Akkoord is;

    — wanneer, ondanks de verklaring van de verzoekende Partij, blijkt dat de verzoekende Partij niet alle op haar eigen grondgebied beschikbare middelen heeft gebruikt om de inlichtingen te verkrijgen, behalve de middelen die tot onevenredige moeilijkheden zouden leiden;

    — wanneer het bekendmaken van de inlichtingen in strijd zou zijn met de openbare orde;

    — wanneer de inlichtingen een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een handelswerkwijze zouden onthullen;

    — wanneer door de inlichtingen de toepassing mogelijk wordt van een bepaling van de belastingwetgeving van de verzoekende Partij die discriminatie inhoudt van een burger van de aangezochte Partij ten opzichte van een burger van de verzoekende Partij die zich in dezelfde omstandigheden bevindt (deze beperking voegt het principe in, opgenomen in de overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting, waarbij discriminatie op basis van de nationaliteit verboden is met betrekking tot belastingaangelegenheden);

    — wanneer de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij de inlichtingen op basis van haar eigen wetgeving (of in de normale gang van de administratieve werkzaamheden) niet zou kunnen verkrijgen in antwoord op een geldig verzoek dat onder gelijksoortige omstandigheden overeenkomstig dit Akkoord zou worden ingediend door de aangezochte Partij.

    Deze laatste bepaling beklemtoont het bilateraal karakter van het Akkoord. Een aangezochte Partij is niet verplicht inlichtingen te verstrekken die het zelf niet kan verkrijgen van de verzoekende Partij ingevolge een geldig verzoek in gelijkaardige omstandigheden.

    Artikel 7 schrijft ten slotte nog voor dat een aangezochte Partij niet mag weigeren inlichtingen te verstrekken wanneer de belastingvordering die aanleiding gaf tot het verzoek betwist wordt.

    8. Artikel 8 (Vertrouwelijkheid)

    Artikel 8 herneemt grosso modo de bepalingen inzake het vertrouwelijk karakter van de inlichtingen, die zijn opgenomen in artikel 26 van het OESO-Model van belastingovereenkomst, dit ter bescherming van de gewettigde belangen van de belastingplichtigen op het vlak van het vertrouwelijk karakter van belastinggegevens.

    Het artikel staat evenwel toe dat die inlichtingen ter kennis worden gebracht van andere personen, entiteiten of autoriteiten (een buitenlandse entiteit daaronder begrepen) met de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij.

    9. Artikel 9 (Kosten)

    Behoudens andersluidende afspraken, worden de indirecte kosten (de activiteiten van ambtenaren van de aangezochte Partij met het oog op het verkrijgen van inlichtingen, afschriften van documenten, enz.) ten laste genomen door de aangezochte Partij en worden de directe kosten die specifiek gemaakt zijn bij het verlenen van bijstand (bijvoorbeeld het inschakelen van een externe raadgever) gedragen door de verzoekende Partij.

    In punt 3 van het Protocol bij het Akkoord wordt een niet-beperkende opsomming gegeven van wat wel en niet wordt beschouwd als « directe kosten ».

    Daarnaast is in het Protocol bepaald dat de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij voorafgaandelijk contact opneemt met de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij indien de directe kosten van een specifiek verzoek vermoedelijk meer dan 500 EUR zullen bedragen.

    10. Artikel 10 (Regeling voor onderling overleg)

    Dit artikel stelt een regeling voor onderling overleg in voor :

    — het oplossen van moeilijkheden die voortkomen uit de toepassing of de interpretatie van het Akkoord;

    — het bepalen van de procedures die moeten gevolgd worden voor de toepassing van de uitwisseling van inlichtingen op verzoek en van de belastingcontroles in het buitenland.

    De bevoegde autoriteiten kunnen zich daartoe rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen; dat wil zeggen dat het niet noodzakelijk langs diplomatieke weg moet verlopen. Het contact kan plaatshebben per brief, per mail, per telefoon, via een gesprek onder vier ogen of via elk ander middel dat hen schikt. De adressen van de bevoegde autoriteiten zijn daartoe opgenomen in punt 4 van het Protocol. Wat betreft België is enkel het adres van de bevoegde autoriteit inzake inkomstenbelastingen opgenomen. Er is bepaald dat daarnaast ook andere medegedeelde adressen kunnen worden gebruikt.

    11. Artikel 13 (Inwerkingtreding)

    Het Akkoord zal in werking treden wanneer elke Partij de andere Partij in kennis heeft gesteld van de voltooiing van haar binnenlandse procedures die voor de inwerkingtreding vereist is. Van Belgische kant zal die kennisgeving gebeuren zodra het akkoord bekrachtigd zal kunnen worden. Rekening houdend met het gemengd karakter van het Akkoord, zal zulks de goedkeuring vereisen van het Federaal Parlement en van de Parlementen van de betrokken gefedereerde entiteiten.

    De bepalingen van het Akkoord zullen van toepassing zijn op belastbare tijdperken die aanvangen op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op de inwerkingtreding van het Akkoord of, wanneer er geen belastbaar tijdperk is, op belastingen die verschuldigd zijn ter zake van belastbare feiten die zich voordoen op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op de inwerkingtreding van het Akkoord.

    12. Artikel 14 (Beëindiging)

    Elke overeenkomstsluitende Partij kan het Akkoord schriftelijk beëindigen. Alle verzoeken die zijn ontvangen tot de effectieve datum van beëindiging, zullen worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van het Akkoord. De bepalingen van artikel 8 met betrekking tot de vertrouwelijkheid blijven van toepassing op alle inlichtingen die op basis van het Akkoord werden uitgewisseld.

    13. Protocol

    Voor de bespreking van de punten 1, 2, 3 en 4 van het Protocol wordt verwezen naar de bespreking van de respectievelijke artikelen 1, 5, 9 en 10 van het Akkoord zelf.

    In punt 5 van het Protocol is voorzien dat België en Liechtenstein andere mogelijkheden voor samenwerking zullen onderzoeken. Daarnaast zal er na de inwerkingtreding van het Akkoord worden nagegaan of het aangewezen is om te starten met de onderhandeling van een algemene overeenkomst tot het vermijding van dubbele belasting tussen België en Liechtenstein.


    De regering is van oordeel dat het Akkoord dat aan uw instemming wordt voorgelegd, een toereikende oplossing biedt voor de administratieve bijstand in belastingaangelegenheden tussen België en Liechtenstein.

    De regering stelt u bijgevolg voor snel met dit Akkoord in te stemmen opdat het zo spoedig mogelijk in werking zou kunnen treden.

    De vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken,

    Didier REYNDERS.

    De minister van Financiën,

    Koen GEENS.


    WETSONTWERP


    ALBERT II,

    Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,

    Onze Groet.

    Op de voordracht van de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en van de minister van Financiën,

    Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

    De vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Financiën zijn ermee gelast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze Naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    Art. 2

    Het Akkoord tussen het Koninkrijk België en het Vorstendom Liechtenstein inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, gedaan te Brussel op 10 november 2009, zal volkomen gevolg hebben.

    Gegeven te Brussel, 6 juli 2013.

    ALBERT

    Van Koningswege :

    De vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken,

    Didier REYNDERS.

    De minister van Financiën,

    Koen GEENS.


    VERTALING AKKOORD

    tussen het Koninkrijk België en het Vorstendom Liechtenstein inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden.

    DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË

    EN

    DE REGERING VAN HET VORSTENDOM LIECHTENSTEIN,

    hierna te noemen « de overeenkomstsluitende Partijen »,

    OVERWEGEND DAT de overeenkomstsluitende Partijen erkennen dat de goed ontwikkelde economische banden tussen de overeenkomstsluitende Partijen verdere samenwerking vergen;

    OVERWEGEND DAT de overeenkomstsluitende Partijen de onderlinge betrekkingen verder wensen uit te bouwen door tot beider voordeel op fiscaal gebied samen te werken;

    OVERWEGEND DAT de overeenkomstsluitende Partijen de mogelijkheid van beide overeenkomstsluitende Partijen om hun respectieve belastingwetgeving ten uitvoer te brengen willen versterken; en

    OVERWEGEND DAT de overeenkomstsluitende Partijen de termijnen en de voorwaarden willen vastleggen voor het regelen van de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden;

    ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN :

    Artikel 1

    Doel en werkingssfeer van het akkoord

    Via hun bevoegde autoriteiten zullen de overeenkomstsluitende Partijen bijstand verlenen door het uitwisselen van inlichtingen die naar verwachting relevant zijn voor de toepassing en de tenuitvoerlegging van hun nationale wetgeving met betrekking tot de belastingen waarop dit akkoord van toepassing is, daaronder begrepen inlichtingen die naar verwachting relevant zijn voor de bepaling, de vestiging en de invordering van die belastingen met betrekking tot personen die aan die belastingen onderworpen zijn, of voor het instellen van onderzoeken of vervolgingen inzake strafrechtelijke belastingaangelegenheden die verband houden met die personen. De inlichtingen worden uitgewisseld in overeenstemming met de bepalingen van dit akkoord en worden als vertrouwelijk behandeld op de wijze die is bepaald in artikel 8. De rechten en de bescherming die door de wetgeving of de administratieve praktijk van de aangezochte Partij worden verzekerd aan personen, blijven van toepassing.

    Artikel 2

    Rechtsgebied

    Een aangezochte Partij is niet verplicht om inlichtingen te verstrekken die niet in het bezit zijn van haar autoriteiten of die noch in het bezit zijn van of onder toezicht staan van personen die zich binnen het rechtsgebied van die Partij bevinden.

    Artikel 3

    Belastingen waarop het akkoord van toepassing is

    1. Dit akkoord is van toepassing op de volgende belastingen :

    a) in Liechtenstein :

    (i) de personenbelasting (Erwerbssteuer);

    (ii) de vennootschapsbelasting (Ertragssteuer);

    (iii) de belastingen op vennootschappen (Gesellschaftssteuern);

    (iv) de meerwaardebelasting op onroerend goed (Grundstücksgewinnsteuer);

    (v) de vermogensbelasting (Vermögenssteuer);

    (vi) de couponbelasting (Couponsteuer);

    (vii) de belastingen van nalatenschappen en verkrijgingen krachtens erfrecht en van schenkingen (Nachlass-, Erbanfalls- und Schenkungssteuern); en

    (viii) de belasting over de toegevoegde waarde,

    b) in België :

    (i) de personenbelasting;

    (ii) de vennootschapsbelasting;

    (iii) de rechtspersonenbelasting;

    (iv) de belasting van niet-inwoners; en

    (v) de belasting over de toegevoegde waarde.

    2. Dit akkoord is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van de ondertekening van dit akkoord naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven indien de overeenkomstsluitende Partijen dat via hun bevoegde autoriteiten overeenkomen. De bevoegde autoriteit van elke overeenkomstsluitende Partij deelt de bevoegde autoriteit van de andere overeenkomstsluitende Partij alle belangrijke wijzigingen mee die in haar wetgeving zijn aangebracht en die een invloed kunnen hebben op de uit dit akkoord voortvloeiende verplichtingen van die Partij.

    3. Dit akkoord is niet van toepassing op belastingen die in beide overeenkomstsluitende Partijen door of ten behoeve van een staatkundig onderdeel of een plaatselijke gemeenschap daarvan worden geheven, tot de datum waarop België Liechtenstein langs diplomatieke weg ervan in kennis stelt dat België met zulke toepassing akkoord gaat.

    Artikel 4

    Begripsbepalingen

    1. In dit akkoord, tenzij anderszins omschreven :

    a) betekent « Liechtenstein » het Vorstendom Liechtenstein, en, in aardrijkskundig verband gebruikt, het gebied waar de belastingwetgeving van het Vorstendom Liechtenstein van toepassing is;

    b) betekent « België » het Koninkrijk België; in aardrijkskundig verband gebruikt betekent het het grondgebied van het Koninkrijk België, daaronder begrepen de territoriale zee en alle andere maritieme zones en luchtgebieden waarover het Koninkrijk België, in overeenstemming met het internationaal recht, soevereine rechten of zijn rechtsmacht uitoefent;

    c) betekent « gemeenschappelijk beleggingsfonds of -stelsel » elk instrument voor beleggingen met samengebracht kapitaal, ongeacht de rechtsvorm;

    d) betekent « openbaar gemeenschappelijk beleggingsfonds of -stelsel » elk gemeenschappelijk beleggingsfonds of -stelsel waarbij de aankoop, de verkoop of de inkoop van bewijzen van deelneming, aandelen of andere belangen niet stilzwijgend of uitdrukkelijk voorbehouden is voor een beperkte groep van beleggers;

    e) betekent « vennootschap » elke rechtspersoon, alsmede entiteiten en bijzondere structuren voor vermogensbeheer (special asset endowments) die voor de belastingheffing als een rechtspersoon worden behandeld;

    f) betekent « bevoegde autoriteit » :

    (i) in Liechtenstein, de regering van het Vorstendom Liechtenstein of haar bevoegde vertegenwoordiger; en

    (ii) in België, de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

    g) betekent « strafrecht » elke strafrechtelijke bepaling die als dusdanig wordt aangeduid door het nationale recht, ongeacht of ze opgenomen is in de belastingwetgeving, in de strafwetgeving of in andere wetten;

    h) betekent « strafrechtelijke belastingaangelegenheden » belastingaangelegenheden waarbij sprake is van opzettelijke handelingen die krachtens het strafrecht van de verzoekende Partij tot gerechtelijke vervolging kunnen leiden;

    i) betekent « inlichtingen » elk feit, elke verklaring of elk stuk, in welke vorm ook;

    j) betekent « de middelen voor het verzamelen van inlichtingen » de administratieve of gerechtelijke procedures die een aangezochte Partij in staat stellen om de gevraagde inlichtingen te verkrijgen en te verstrekken;

    k) betekent « persoon » een natuurlijke persoon, een vennootschap, een onbeheerde nalatenschap (dormant inheritance) en elke andere vereniging van personen;

    l) betekent « voornaamste klasse van aandelen » de klasse of klassen van aandelen die een meerderheid van de stemrechten in of van het statutair kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen;

    m) betekent « beursgenoteerd bedrijf » elke vennootschap waarvan de voornaamste klasse van aandelen genoteerd is aan een erkende effectenbeurs, op voorwaarde dat haar genoteerde aandelen gemakkelijk door het publiek kunnen gekocht of verkocht worden. Aandelen kunnen « door het publiek » gekocht of verkocht worden wanneer de aankoop of verkoop van aandelen niet stilzwijgend of uitdrukkelijk voorbehouden is voor een beperkte groep van beleggers;

    n) betekent « erkende effectenbeurs » elke effectenbeurs die voldoet aan de materiële vereisten van artikel 4 van richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 21 april 2004;

    o) betekent « aangezochte Partij » de overeenkomstsluitende Partij bij dit akkoord aan dewelke gevraagd is om inlichtingen te verstrekken of die inlichtingen verstrekt heeft ten gevolge van een verzoek;

    p) betekent « verzoekende Partij » de overeenkomstsluitende Partij bij dit akkoord die een verzoek om inlichtingen voorlegt of die inlichtingen heeft ontvangen van de aangezochte Partij;

    q) betekent « belasting » elke belasting waarop dit akkoord van toepassing is.

    2. Voor de toepassing van dit akkoord op enig tijdstip door een overeenkomstsluitende Partij, heeft, tenzij het zinsverband anders vereist of tenzij de bevoegde autoriteiten overeenstemming bereiken omtrent een gemeenschappelijke betekenis ingevolge de bepalingen van artikel 10 van dit akkoord, elke niet erin omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat tijdstip heeft volgens het recht van die overeenkomstsluitende Partij, waarbij elke betekenis overeenkomstig het in die overeenkomstsluitende Partij van toepassing zijnde belastingrecht voorrang heeft op een betekenis die aan de uitdrukking wordt gegeven overeenkomstig andere rechtsgebieden van die overeenkomstsluitende Partij.

    Artikel 5

    Uitwisseling van inlichtingen op verzoek

    1. De bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij verstrekt op verzoek van de verzoekende Partij de inlichtingen ten behoeve van de in artikel 1 bedoelde doeleinden. Die inlichtingen worden uitgewisseld ongeacht of de aangezochte Partij die inlichtingen nodig heeft voor haar eigen belastingdoeleinden en ongeacht of de onderzochte handelingen door het recht van de aangezochte Partij als strafrechtelijk misdrijf zouden worden aangemerkt indien ze op het grondgebied van de aangezochte Partij plaats zouden vinden. De bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij zal enkel een verzoek om inlichtingen conform dit artikel indienen wanneer zij zelf niet in staat is om de gevraagde inlichtingen door andere middelen die op haar eigen grondgebied beschikbaar zijn te verkrijgen, behalve wanneer het aanwenden van die middelen tot onevenredige moeilijkheden zou leiden.

    2. Indien de inlichtingen in het bezit van de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij niet toereikend zijn om aan het verzoek om inlichtingen te voldoen, gebruikt de aangezochte Partij alle passende middelen voor het verzamelen van inlichtingen teneinde aan de verzoekende Partij de gevraagde inlichtingen te verstrekken, niettegenstaande het feit dat de aangezochte Partij die inlichtingen op dat ogenblik niet nodig heeft voor haar eigen belastingdoeleinden.

    3. Wanneer de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij daar specifiek om verzoekt, verstrekt de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij de inlichtingen die onder dit artikel vallen in de vorm van getuigenverklaringen en gewaarmerkte afschriften van oorspronkelijke stukken, voor zover zulks op grond van haar nationale recht is toegestaan.

    4. Niettegenstaande elke andersluidende bepaling in haar nationale wetgeving en onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 1 en 2 van dit akkoord, zorgt elke Partij ervoor dat haar bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om volgende inlichtingen op verzoek te verkrijgen en te verstrekken :

    a) inlichtingen die in het bezit zijn van banken, andere financiële instellingen en personen, daaronder begrepen gevolmachtigden en beheerders, die werkzaam zijn in de hoedanigheid van een vertegenwoordiger of een vertrouwenspersoon;

    b) inlichtingen met betrekking tot de eigendom van vennootschappen, deelgenootschappen (partnerships), gemeenschappelijke beleggingsstelsels en andere personen, daaronder begrepen :

    (i) binnen de beperkingen van artikel 2, inlichtingen inzake eigendom aangaande al zulke personen in een eigendomsketen;

    (ii) in het geval van gemeenschappelijke beleggingsstelsels, inlichtingen aangaande aandelen, bewijzen van deelneming en andere belangen in het fonds of het stelsel;

    (iii) in het geval van trusts, inlichtingen aangaande instellers (settlors), beheerders (trustees) en gerechtigden;

    (iv) in het geval van stichtingen, inlichtingen aangaande stichters, leden van het bestuur van de stichting en gerechtigden; en

    (v) in het geval van personen die geen gemeenschappelijke beleggingsstelsels, trusts of stichtingen zijn, inlichtingen die gelijkwaardig zijn aan de in subparagrafen (i) tot (iv) vermelde inlichtingen,

    op voorwaarde dat dit akkoord voor de Partijen niet de verplichting doet ontstaan om inlichtingen inzake eigendom te verwerven of te verstrekken die betrekking hebben op beursgenoteerde bedrijven of openbare gemeenschappelijke beleggingsfondsen of -stelsels, tenzij die inlichtingen kunnen worden verkregen zonder dat zulks tot onevenredige moeilijkheden leidt.

    5. Elk verzoek om inlichtingen wordt zo gedetailleerd mogelijk opgesteld en moet in alle gevallen schriftelijk vermelden :

    a) de identiteit van de persoon op wie de controle of het onderzoek betrekking heeft;

    b) het belastbaar tijdperk waarvoor de inlichtingen worden gevraagd;

    c) aanwijzingen omtrent de gevraagde inlichtingen, daaronder begrepen de aard van de gevraagde inlichtingen en de vorm waarin de verzoekende Partij die inlichtingen bij voorkeur wenst te ontvangen;

    d) de aangelegenheid die onder de belastingwetgeving van de verzoekende Partij valt en in verband met dewelke de inlichtingen gevraagd worden;

    e) de redenen om aan te nemen dat de gevraagde inlichtingen naar verwachting relevant zullen zijn voor de toepassing of de tenuitvoerlegging van de in artikel 3 bedoelde belastingen van de verzoekende Partij met betrekking tot de in subparagraaf a) van deze paragraaf vermelde persoon;

    f) de redenen om aan te nemen dat de gevraagde inlichtingen zich binnen de aangezochte Partij bevinden of dat ze in het bezit zijn van of onder toezicht staan van een persoon die onder de bevoegdheid van de aangezochte Partij valt;

    g) voor zover gekend, de naam en het adres van elke persoon van wie verondersteld wordt dat hij in het bezit is van of toezicht heeft over de gevraagde inlichtingen;

    h) een verklaring dat het verzoek in overeenstemming is met dit akkoord; en

    i) een verklaring dat de verzoekende Partij alle op haar eigen grondgebied beschikbare middelen heeft gebruikt om de inlichtingen te verkrijgen, met uitzondering van de middelen die tot onevenredige moeilijkheden zouden leiden.

    6. De bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij bevestigt de ontvangst van het verzoek aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij en stelt alles in het werk om binnen de grenzen van de middelen waarover zij beschikt de gevraagde inlichtingen zo vlug mogelijk aan de verzoekende Partij te doen toekomen.

    Artikel 6

    Belastingcontroles in het buitenland

    1. Mits die vraag binnen een redelijke voorafgaande termijn te stellen, mag de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij aan de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij vragen om toe te staan dat vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij het grondgebied van de aangezochte Partij betreden, voor zover zulks overeenkomstig haar wetgeving is toegestaan, om natuurlijke personen te ondervragen en documenten te onderzoeken, met voorafgaande schriftelijke toestemming van de natuurlijke personen of van andere betrokken personen. De bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij stelt de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij binnen een redelijke termijn in kennis van het tijdstip en de plaats van de geplande ontmoeting met de betrokken natuurlijke personen.

    2. Op verzoek van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij mag de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij toestaan om aanwezig te zijn bij het ter zake dienstige gedeelte van een belastingcontrole op het grondgebied van de aangezochte Partij.

    3. Wanneer het in paragraaf 2 bedoelde verzoek wordt ingewilligd, stelt de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij die de controle uitvoert de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij zo spoedig mogelijk in kennis van het tijdstip en de plaats van de controle, van de identiteit van de autoriteit of de ambtenaar die aangesteld is om de controle uit te voeren en van de procedures en voorwaarden die door de aangezochte Partij vereist worden voor het uitvoeren van de controle. Elke beslissing aangaande het uitvoeren van de belastingcontrole wordt genomen door de aangezochte Partij die de controle uitvoert.

    Artikel 7

    Mogelijkheid een verzoek af te wijzen

    1. De bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij mag weigeren bijstand te verlenen :

    a) wanneer het verzoek niet conform dit akkoord werd ingediend en in het bijzonder wanneer de voorwaarden van artikel 5 niet vervuld zijn; of

    b) wanneer de verzoekende Partij niet alle op haar eigen grondgebied beschikbare middelen heeft aangewend om de inlichtingen te verkrijgen, behalve wanneer de aanwending van die middelen tot onevenredige moeilijkheden zou leiden; of

    c) wanneer het bekend maken van de gevraagde inlichtingen in strijd zou zijn met de openbare orde van de aangezochte Partij.

    2. Dit akkoord verplicht de aangezochte Partij niet :

    a) tot het verstrekken van inlichtingen waarop de bescherming van de vertrouwelijkheid (legal privilege) van toepassing is of van inlichtingen die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een handelswerkwijze zouden onthullen, op voorwaarde dat inlichtingen zoals omschreven in artikel 5, paragraaf 4, niet omwille van dat enkele feit als een geheim of handelswerkwijze behandeld worden; of

    b) administratieve maatregelen te nemen die afwijken van haar wetgeving en administratieve praktijk, op voorwaarde dat de verplichtingen van een overeenkomstsluitende Partij ingevolge artikel 5, paragraaf 4, van dit akkoord niet worden aangetast door deze subparagraaf.

    3. Een verzoek om inlichtingen mag niet worden afgewezen op grond van het feit dat de belastingvordering die aanleiding gaf tot het verzoek betwist wordt.

    4. De aangezochte Partij is niet verplicht om inlichtingen te verkrijgen en te verstrekken die de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij ingevolge haar eigen recht of in de normale gang van de administratieve werkzaamheden niet zou kunnen verkrijgen ingevolge een geldig verzoek dat onder soortgelijke omstandigheden overeenkomstig dit akkoord zou worden ingediend door de aangezochte Partij.

    5. De aangezochte Partij mag een verzoek om inlichtingen afwijzen indien de verzoekende Partij die inlichtingen vraagt met het oog op de toepassing of de tenuitvoerlegging van een bepaling van de belastingwetgeving van de verzoekende Partij of van een daarmee verband houdende verplichting, die discriminatie inhoudt van een burger van de aangezochte Partij ten opzichte van een burger van de verzoekende Partij die zich in dezelfde omstandigheden bevindt.

    Artikel 8

    Vertrouwelijkheid

    Alle inlichtingen die door de bevoegde autoriteit van een overeenkomstsluitende Partij ingevolge dit akkoord zijn verstrekt of verkregen worden als vertrouwelijk behandeld en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratieve lichamen) binnen het rechtsgebied van de overeenkomstsluitende Partij die betrokken zijn bij de vestiging of invordering van de in dit akkoord bedoelde belastingen, bij de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van die belastingen of bij de beslissing in beroepszaken die betrekking hebben op die belastingen. Deze personen of autoriteiten gebruiken die inlichtingen slechts voor die doeleinden. Zij mogen voor die doeleinden deze inlichtingen kenbaar maken tijdens openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen. De inlichtingen mogen niet ter kennis worden gebracht van enige andere persoon, entiteit of autoriteit of van enig ander soeverein grondgebied, rechtsgebied of Staat die niet deelneemt aan dit akkoord zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij. Inlichtingen die door de aangezochte Partij werden verkregen samen met een verzoek om bijstand ingevolge dit akkoord worden eveneens als vertrouwelijk behandeld in de aangezochte Partij.

    Artikel 9

    Kosten

    Tenzij de bevoegde autoriteiten van de Partijen anders overeenkomen, worden indirecte kosten die zijn gemaakt bij het verlenen van bijstand gedragen door de aangezochte Partij en worden directe kosten die zijn gemaakt bij het verlenen van bijstand (daaronder begrepen de kosten voor het inschakelen van externe raadgevers in verband met rechtszaken of anderszins) gedragen door de verzoekende Partij. De respectieve bevoegde autoriteiten plegen van tijd tot tijd overleg met elkaar aangaande dit artikel, en in het bijzonder pleegt de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij vooraf overleg met de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij wanneer de kosten voor het verstrekken van inlichtingen betreffende een specifiek verzoek naar verwachting aanzienlijk zullen zijn.

    Artikel 10

    Regeling voor onderling overleg

    1. Wanneer er tussen de overeenkomstsluitende Partijen moeilijkheden of twijfelpunten mochten rijzen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van dit akkoord trachten de bevoegde autoriteiten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming op te lossen.

    2. Naast de in paragraaf 1 bedoelde overeenstemming kunnen de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Partijen onderlinge overeenstemming bereiken aangaande de procedures die moeten gevolgd worden ingevolge dit akkoord.

    3. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Partijen kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming zoals bedoeld in dit artikel te bereiken.

    4. De overeenkomstsluitende Partijen kunnen eveneens overeenstemming bereiken aangaande andere vormen van geschillenregeling.

    Artikel 11

    Protocol

    Het bijgevoegde Protocol vormt een integrerend deel van dit akkoord.

    Artikel 12

    Uitvoeringswetgeving

    De overeenkomstsluitende Partijen nemen alle wetgevende maatregelen die nodig zijn om te voldoen aan en ter uitvoering van de bepalingen van dit akkoord.

    Artikel 13

    Inwerkingtreding

    Elke overeenkomstsluitende Partij stelt de andere overeenkomstsluitende Partij in kennis van de voltooiing van de procedures die door haar wetgeving voor de inwerkingtreding van dit akkoord is vereist. Dit akkoord zal in werking treden op de datum van de laatste van deze kennisgevingen en zal van toepassing zijn voor alle ingediende verzoeken doch alleen met betrekking tot belastbare tijdperken die aanvangen op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op het jaar waarin het akkoord in werking is getreden of, wanneer er geen belastbaar tijdperk is, met betrekking tot de belastingen die verschuldigd zijn ter zake van belastbare feiten die zich voordoen op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op het jaar waarin het akkoord in werking is getreden.

    Artikel 14

    Beëindiging

    1. Dit akkoord zal van kracht blijven tot het beëindigd wordt. Elke overeenkomstsluitende Partij kan het akkoord beëindigen door schriftelijk kennis te geven van de beëindiging.

    2. Die beëindiging zal van kracht worden op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden vanaf de datum waarop de andere overeenkomstsluitende Partij de kennisgeving van de beëindiging ontvangen heeft. Alle verzoeken die tot de datum van effectieve beëindiging worden ontvangen, zullen worden behandeld in overeenstemming met de bepalingen van dit akkoord.

    3. Na de beëindiging van dit akkoord blijven beide overeenkomstsluitende Partijen gebonden door de bepalingen van artikel 8 met betrekking tot alle inlichtingen die ingevolge dit akkoord werden verkregen.

    TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd door hun respectieve regeringen, dit akkoord hebben ondertekend.

    GEDAAN in tweevoud te Brussel, op 10 november 2009 in de Engelse taal.

    VERTALING PROTOCOL

    bij het Akkoord tussen het Koninkrijk België en het Vorstendom Liechtenstein inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden.

    Bij de ondertekening van het akkoord tussen het Koninkrijk België en het Vorstendom Liechtenstein (de « overeenkomstsluitende Partijen ») inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden zijn de overeenkomstsluitende Partijen de volgende bepalingen overeengekomen, die een integrerend deel van dit akkoord vormen :

    1. Met betrekking tot artikel 5, paragraaf 1, is overeengekomen dat de belastingplichtige, tenzij hij onderworpen is aan een strafrechtelijk onderzoek, mag worden ingelicht omtrent het voornemen om een verzoek om inlichtingen in te dienen. Indien het inlichten van de belastingplichtige het doel van het onderzoek in gevaar brengt, is het niet noodzakelijk zulks te doen.

    2. Met betrekking tot artikel 5, paragraaf 5, subparagraaf a), is overeengekomen dat het niet noodzakelijk is om de naam van de belastingplichtige te verstrekken om diens identiteit vast te stellen, indien deze identiteit uit gelijksoortige gegevens kan worden bepaald.

    3. De uitdrukking « directe » kosten uit artikel 9 moet als volgt worden geïnterpreteerd :

    a) voorbeelden van « directe kosten » omvatten, maar zijn niet beperkt tot, het volgende :

    aa) redelijke kosten voor het reproduceren van documenten of stukken en voor het overbrengen daarvan aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij;

    bb) redelijke vergoedingen die door een financiële instelling of door een andere bewaarder van documenten worden opgelegd voor het kopiëren van stukken en voor onderzoek dat betrekking heeft op een specifiek verzoek om inlichtingen;

    cc) redelijke kosten voor stenografische verslagen en interviews, verklaringen onder ede of getuigenverklaringen;

    dd) redelijke vergoedingen en uitgaven, bepaald in overeenstemming met bedragen die overeenkomstig de toepasselijke wetgeving zijn toegestaan, voor de persoon die vrijwillig op het grondgebied van een van de overeenkomstsluitende Partijen verschijnt voor een interview, een verklaring onder eed of een getuigenverklaring die betrekking heeft op een specifiek verzoek om inlichtingen;

    ee) redelijke wettelijke vergoedingen voor een raadsman die niet tot de overheid behoort en die, met de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij, is aangesteld of ingehuurd voor een rechtszaak in de rechtbanken van de aangezochte Partij die betrekking heeft op een specifiek verzoek om inlichtingen.

    b) « Directe kosten » omvatten niet de gewone administratieve en algemene onkosten die door de aangezochte Partij zijn opgelopen bij het bestuderen en beantwoorden van verzoeken om inlichtingen die door de verzoekende Partij zijn ingediend.

    c) Indien de directe kosten die tot een specifiek verzoek behoren naar verwachting meer zullen bedragen dan 500 euro of de tegenwaarde in Zwitserse frank, neemt de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij contact op met de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij om te bepalen of de verzoekende Partij wenst door te gaan met het verzoek en de kosten wil dragen.

    4. Officiële mededelingen, verzoeken om inlichtingen daaronder begrepen, in verband met of ingevolge de bepalingen van dit akkoord, moeten schriftelijk worden gedaan en moeten rechtstreeks aan de bevoegde autoriteit van de andere overeenkomstsluitende Partij worden gericht aan de hieronder opgegeven adressen, of aan een ander adres dat eventueel door een overeenkomstsluitende Partij aan de andere kan worden medegedeeld. Alle daaropvolgende mededelingen betreffende verzoeken om inlichtingen moeten schriftelijk worden gedaan tussen de bovengenoemde bevoegde autoriteiten of hun bevoegde entiteiten, terwijl de mogelijkheid tot rechtstreeks overleg wordt gegeven.

    Adres van de bevoegde autoriteit van Liechtenstein :

    Regering van het Vorstendom Liechtenstein

    Peter-Kaiser-Platz 1

    9490 Vaduz

    Adres van de bevoegde autoriteit van België :

    Federale overheidsdienst Financiën

    Administratie voor ondernemings- en inkomensfiscaliteit

    Directie III Internationale Betrekkingen

    Afdeling III 1/A

    North Galaxy Toren A 15e verdieping

    Albert II-laan, 33 — bus 25

    1030 Brussel

    5. Beide overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe andere mogelijkheden tot wederzijdse samenwerking en voordeel te onderzoeken. Na de inwerkingtreding van dit akkoord zullen de overeenkomstsluitende Partijen gezamenlijk de mogelijkheid onderzoeken om een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting te sluiten.

    TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd door hun respectieve regeringen, dit Protocol hebben ondertekend.

    GEDAAN in tweevoud te Brussel, op 10 november 2009 in de Engelse taal.


    VOORONTWERP VAN WET VOOR ADVIES VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


    Voorontwerp van wet houdende instemming met het Akkoord tussen het Koninkrijk België en het Vorstendom Liechtenstein inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 10 november 2009.

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    Art. 2

    Het Akkoord tussen het Koninkrijk België en het Vorstendom Liechtenstein inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, en het Protocol, gedaan te Brussel op 10 november 2009, zullen volkomen gevolg hebben,


    ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE Nr. 53.244/3 VAN 8 MEI 2013


    Op 24 april 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een voorontwerp van wet « houdende instemming met het akkoord tussen het Koninkrijk België en het Vorstendom Liechtenstein inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 10 november 2009 ».

    Het voorontwerp is door de derde kamer onderzocht op 7 mei 2013. De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Jan Smets en Bruno Seutin, staatsraden, Lieven Denys, assessor, en Annemie Goossens, griffier.

    Het verslag is uitgebracht door Frédéric Vanneste, auditeur.

    De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo Baert, kamervoorzitter.

    Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 8 mei 2013.


    1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond (9) , alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.


    STREKKING VAN HET VOORONTWERP VAN WET

    2. Het om advies voorgelegde voorontwerp van wet strekt ertoe instemming te verlenen met een akkoord met Liechtenstein, gedaan te Brussel op 10 november 2009, inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, en met het erbij gevoegde protocol (10) .

    ALGEMENE OPMERKINGEN

    3. De Werkgroep Gemengde Verdragen, ingesteld bij het samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten « over de nadere regelen voor het sluiten van gemengde verdragen », heeft op 26 oktober 2010 geoordeeld dat het akkoord een gemengd verdrag is (11) .

    4. Gelet op het gemengd karakter van het akkoord rijst de vraag wie in België uitvoering zal moeten geven aan een verzoek om inlichtingen uitgaande van een bevoegde autoriteit van het Vorstendom Liechtenstein.

    Uit artikel 4, paragraaf 1, f), (ii), van het Akkoord volgt dat in België onder « competent authority » wordt verstaan « the minister of Finance or his authorised representative ». Aangezien het om een gemengd verdrag gaat, is de bevoegdheid daarmee niet exclusief aan de federale minister van Financiën (of zijn bevoegde vertegenwoordiger) toegewezen, maar kan het ook om een deelstatelijke minister van Financiën gaan.

    Daarom verdient het aanbeveling om op het intern-Belgische vlak te voorzien in een coördinatiemechanisme en -orgaan, zodat de bevoegde autoriteiten van Liechtenstein weten tot wie een verzoek om inlichtingen moet worden gericht en de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten onderling kunnen uitmaken op welke wijze gevolg wordt gegeven aan een concreet verzoek. De Raad van State beveelt dan ook aan daarover een samenwerkingsakkoord in de zin van artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 « tot hervorming der instellingen » te sluiten (12) .

    ONDERZOEK VAN DE TEKST

    Artikel 2

    5. Luidens artikel 2 van het ontwerp wordt niet enkel met het akkoord ingestemd, doch ook met het gelijktijdig gesloten protocol.

    Zoals uit het protocol blijkt, maken de bepalingen ervan een integrerend deel van het Akkoord uit. Het volstaat dan ook om in te stemmen met het Akkoord.

    De griffier, De voorzitter,
    A. GOOSSENS. J. BAERT.

    (1) Het Comité voor fiscale zaken van de OESO is een werkgroep die is samengesteld uit hoge ambtenaren van de belastingadministraties van de vierendertig lidstaten (huidig aantal leden).

    (2) Het desbetreffende verslag kan geraadpleegd worden op volgende website : http://www.eoi-tax.org/jurisdictions/BE#p1.

    (3) Het desbetreffende verslag kan geraadpleegd worden op volgende website : http://www.eoi-tax.org/jurisdictions/BE#p3.

    (4) De tekst van het OESO-Model van akkoord inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden alsmede de commentaar bij dit Model van akkoord kunnen worden geraadpleegd op de website van de OESO (www.oecd.org/dataoecd/41/18/33977677.pdf).

    (5) De redenering die de federale regering van België ertoe gebracht heeft om de gefedereerde entiteiten niet te betrekken bij het sluiten van verdragen zoals dit akkoord met Liechtenstein, wordt op meer gedetailleerde wijze uiteengezet in de memorie van toelichting bij het Wetsontwerp houdende instemming met het Tweede Protocol, gedaan te Parijs op 24 juni 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en Australië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, ondertekend te Canberra op 13 oktober 1977, zoals gewijzigd door het Protocol, ondertekend te Canberra op 20 maart 1984, en tot aanpassing van de Belgische belastingwetgeving aan sommige bepalingen van voormeld Tweede Protocol (stuk Senaat, nr. 5-962/1 — 2010-2011, blz. 10-13).

    (6) Zie met name het advies n° 48.056/VR van 27 april 2010 met betrekking tot het akkoord tussen België en Andorra, ondertekend op 23 oktober 2009 en het advies n° 47.935/VR van 20 april 2010 met betrekking tot het Protocol bij de Overeenkomst tussen België en Nederland, ondertekend op 23 juni 2009.

    (7) Parl. St., Senaat, 5-969/1, 41-42.

    (8) Belgisch Staatsblad van 6 mei 2011, Editie 1, blz. 26576.

    (9) Aangezien het om een voorontwerp van wet gaat wordt onder « rechtsgrond » de conformiteit met hogere rechtsnormen verstaan.

    (10) Akkoord « between the Kingdom of Belgium and the Principality of Liechtenstein for the exchange of information relating to tax matters », gedaan te Brussel op 10 november 2009. Alleen de Engelse versie is authentiek; de Nederlandse en de Franse versies zijn vertalingen.

    (11) De Interministeriële Conferentie voor Buitenlands Beleid (ICBB) stemde via de schriftelijke procedure in met het verslag van de Werkgroep Gemengde Verdragen, wat bij brieven van 20 januari 2011 is bevestigd.

    (12) Vergelijk met artikel 1bis van de bijzondere wet van 16 januari 1989 « betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten », en het samenwerkingsakkoord van 7 december 2001 tussen de federale Staat en de gewesten « betreffende de uitwisseling van informatie in het kader van de uitoefening van hun fiscale bevoegdheden en betreffende de overlegprocedures inzake technische uitvoerbaarheid van door de gewesten voorgenomen wijzigingen aan de gewestelijke belastingen en inzake de technische uitvoerbaarheid van de invoering door de gewesten van algemene belastingverminderingen of -vermeerderingen van de verschuldigde personenbelasting ».