5-2175/3 | 5-2175/3 |
3 JULI 2013
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp (stuk Kamer, nr. 53-2852/1).
Het werd op 27 juni 2013 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 96 stemmen, bij 33 onthoudingen.
Het werd op 28 juni 2013 overgezonden aan de Senaat en op 28 juni 2013 geėvoceerd.
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 3 juli 2013.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER KOEN GEENS, MINISTER VAN FINANCIĖN
Het voorliggende wetsontwerp zorgt in hoofdzaak voor de omzetting van twee Europese richtlijnen : richtlijn 2010/73/EG, die richtlijn 2003/71/EG (de zogenaamde « prospectusrichtlijn ») en bijkomend ook richtlijn 2004/109/EG (de zogenaamde « transparantierichtlijn ») wijzigt, en bepaalde onderdelen van richtlijn 2010/78/EU (de « Omnibusrichtlijn » genoemd) met betrekking tot de wijzigingen die zij in de prospectusrichtlijn en de transparantierichtlijn aanbrengt.
Richtlijnen 2010/73/EG en 2010/78/EG laten de lidstaten weinig bewegingsruimte met betrekking tot hun omzetting. De meeste bepalingen van voorliggend ontwerp zetten de bepalingen van deze richtlijnen dus mutatis mutandis om.
Ter herinnering wordt erop gewezen dat de prospectusrichtlijn in Belgisch recht is omgezet door de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt (de « prospectuswet » genoemd).
Het doel van de prospectusrichtlijn is de harmonisatie van de vereisten inzake de opstelling, de goedkeuring en de verspreiding van het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten openbaar worden aangeboden of worden toegelaten tot de verhandeling op een in een lidstaat gelegen of functionerende gereglementeerde markt.
Richtlijn 2010/73/EU wijzigt de prospectusrichtlijn met als doel de beleggersbescherming te verbeteren, de geldende regeling te vereenvoudigen of te verduidelijken, en de kosten voor de emittenten te drukken.
De verbetering van de beleggersbescherming
Voor de verbetering van de beleggersbescherming wordt met name gezorgd door een wijziging van bepaalde drempels die aangeven vanaf wanneer een aanbieding als openbaar wordt beschouwd : tot op heden hadden aanbiedingen die een tegenwaarde van meer dan 50 000 euro vereisten, geen openbaar karakter. Met richtlijn 2010/73/EG wordt deze drempel van 50 000 euro nu opgetrokken tot 100 000 euro.
Omdat deze drempel als referentie wordt gebruikt in de transparantierichtlijn vereiste de verhoging ervan een wijziging van deze richtlijn, waardoor dit wetsontwerp ook bepaalde wijzigingen aanbrengt in de Belgische wetgeving die werd goedgekeurd met het oog op de omzetting van die richtlijn.
Om de beleggersbescherming te verbeteren, wijzigt richtlijn 2010/73/EG ook de inhoud van de samenvatting van het prospectus, zodat die kan worden toegespitst op de « kerngegevens » over de verrichting. Daarbij wordt ernaar gestreefd om, aan de hand van die kerngegevens, van de samenvatting een essentiėle informatiebron te maken voor het publiek.
De vereenvoudiging van de wettelijke regeling
De vereenvoudiging van de wettelijke regeling wordt inzonderheid verwezenlijkt door de definitie van « gekwalificeerde beleggers » af te stemmen op de in de MiFID-richtlijn gehanteerde definities van respectievelijk « professionele cliėnten » en « in aanmerking komende tegenpartijen ».
Lagere kosten voor de emittenten
Tot slot drukt richtlijn 2010/73/EG de kosten voor de ondernemingen, onder andere door te voorzien in een prospectusvrijstelling voor de meeste aan het personeel voorbehouden aanbiedingen. Bovendien zal een nog geldig prospectus in de toekomst opnieuw kunnen worden gebruikt door de tussenpersonen die de betrokken beleggingsinstrumenten doorverkopen (mits toestemming van de emittent die het prospectus heeft opgesteld).
Het bedrag van 2 500 000 euro waarboven openbare aanbiedingen door de « prospectusrichtlijn » worden geharmoniseerd, wordt door richtlijn 2010/73/EG tot 5 000 000 euro opgetrokken. Er wordt echter voorgesteld om vast te houden aan de in de prospectuswet gemaakte keuze om ook een prospectus te vereisen voor de openbare aanbiedingen met een totale tegenwaarde van minder dan 5 000 000 euro, en dit met het oog op de beleggersbescherming.
Naast de bepalingen waarmee richtlijn 2010/73/EU wordt omgezet, bevat voorliggend ontwerp van wet ook een aantal diverse bepalingen waarmee de bestaande wettelijke regeling wordt aangevuld met het oog op een betere beleggersbescherming.
Zo wordt voorgesteld om het bemiddelingsmonopolie waarin de prospectuswet voorziet, uit te breiden tot bepaalde niet-openbare aanbiedingen en om de FSMA toe te laten bepaalde maatregelen te nemen ten aanzien van zowel de bemiddelaars die instaan voor de plaatsing van de aanbiedingen, als de uitgevers, drukkers of verdelers van de reclame en andere berichten over de openbare aanbiedingen.
Ook wordt voorgesteld te eisen dat het herroepingsrecht waarover de beleggers bij de publicatie van een aanvulling op het prospectus beschikken, hun via de pers dan wel individueel ter kennis wordt gebracht. Deze verplichting zal echter niet van toepassing zijn als de nieuwe ontwikkeling, materiėle vergissing of onjuistheid die tot de publicatie van de aanvulling op het prospectus heeft geleid, de beoordeling van de beleggingsinstrumenten positief kan beļnvloeden dan wel een neutrale impact op die beoordeling heeft.
De regering stelt bovendien voor de procedure voor de goedkeuring van de reclame aan te passen, om ervoor te zorgen dat de FSMA steeds kennis kan nemen van de definitieve goedgekeurde versie van het prospectus alvorens een reclame goed te keuren die bijvoorbeeld een beschrijving bevat van de essentiėle kenmerken van de aangeboden beleggingsinstrumenten, van de emittent, dan wel van de garant. In dat geval dient de FSMA immers te verifiėren of deze informatie overeenstemt met de informatie in het prospectus.
Wat de openbare overnamebiedingen betreft, wordt bovendien voorgesteld om een bepaling in te voeren die tot doel heeft te voorkomen dat de Belgische ingezetenen, houders van effecten waarop een bod is uitgebracht dat hoofdzakelijk in het buitenland plaatsvindt, van deelname aan het bod zouden worden uitgesloten. In bepaalde gevallen wordt door de bieder (of door de gekwalificeerde tussenpersonen die belast zijn met de bewaring van de effecten) in een dergelijke uitsluiting voorzien. Dit omdat zij willen vermijden dat de mededelingen die aan de Belgische ingezetenen aandeelhouders worden gericht, in hun hoofde als een openbare aanbieding zouden worden gekwalificeerd. Dat zou impliceren dat zij verplicht zouden zijn om in Belgiė een prospectus te publiceren.
Daarnaast voert dit wetsontwerp in de reglementering voor de instellingen voor collectieve belegging sommige bepalingen uit richtlijn 2010/73/EU in (zoals de nieuwe drempels die aangeven vanaf wanneer een aanbieding niet langer een openbaar karakter heeft) om de thans bestaande overeenstemming te behouden tussen de definitie van de inschrijvingsplicht en de prospectusplicht die beide voor de openbare instellingen voor collectieve belegging gelden.
Tot slot moet worden vermeld dat de regering in ruime mate rekening heeft gehouden met de door de Raad van State geformuleerde opmerkingen in zijn advies over het voorontwerp van wet.
III. ALGEMENE BESPREKING
De heer Laaouej verheugt zich over de voorgestelde bepalingen aangezien ze een stap vooruit inhouden naar een vernieuwde regulering van ons financieel bestel en ze voorzien in een kwalitatieve controle van investerings- en beleggingsproducten. In het kader van de algemene hervorming van de financiėle markten apprecieert de spreker ook dat het wetsontwerp tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiėle producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiėle Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (I) (stuk Kamer, nr. 53-2872/1) en het wetsontwerp tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiėle producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiėle Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (II) (stuk Kamer, nr. 53-2873/1) momenteel in het Parlement worden besproken. Deze ontwerpen laten toe dat de toezichtarchitectuur van de Belgische financiėle sector evolueert naar een bipolair model, het « Twin Peaks » model genoemd. Zij betreffen meer specifiek het deel van het toezicht dat wordt uitgeoefend door de FSMA.
De heer Laaouej wenst via een aantal praktijkvoorbeelden de belangrijke impact die de financiėle crisis op het dagelijkse leven heeft gehad, te illustreren. Vanwege de persoonlijke financiėle drama's uit het verleden is het belangrijk dat zeer complexe financiėle producten niet meer kunnen gecommercialiseerd worden. Bovendien moet de toezichthouders de middelen worden aangeboden opdat de beleggingsproducten en de mogelijke implicaties van een belegging in die producten door iedereen zouden kunnen worden begrepen.
Gezien het belang van de toezichthouders en de uitbreiding van hun takenpakket vraagt de heer Laaouej of bijvoorbeeld de FSMA over voldoende middelen beschikt om dergelijke controles te kunnen uitvoeren. Over welke supplementaire middelen kan men beschikken ? Kunnen de nieuw gestemde bepalingen efficiėnt worden toegepast ?
De heer Daems is verrast door de traagheid waarmee de maatregelen die noodzakelijk zijn als gevolg van de crisis worden genomen en hij heeft vragen bij de effectiviteit van de reeds genomen maatregelen. In dit kader verwijst hij naar een nota uit 2009, door hemzelf opgesteld, en die hem toen reeds tot een aantal conclusies bracht. (Voor de nota zie bijlage (1) ). Tot zijn afgrijzen moet hij vaststellen dat weinig daarvan momenteel in de praktijk wordt toegepast.
De minister verklaart van mening te zijn dat de regering is voldoende middelen voorziet om te bewerkstelligen dat de FSMA de nieuwe maatregelen die een betere bescherming van de consumenten, spaarders en beleggers beogen, voldoende kan controleren. Zo wordt er bijvoorbeeld in een uitbreiding van het personeelsbestand van de FSMA voorzien van een 275 personen naar 311. De aanwervingen hiervoor zijn bezig. Vervolgens verwijst de minister ook naar de bespreking van de ontwerpen, Twin Peaks II, die in de Commissie zal plaatsvinden.
Spreker deelt de traagheidsfrustratie van de heer Daems. Zowel Europa als Belgiė ontwikkelen hun eigen zeer specifieke vormen van traagheid.
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Artikel 3
Amendement nr. 1
De heer Daems dient een amendement in (stuk Senaat; nr. 5-2175/2) dat ertoe strekt de aanbiedingen van beleggingsinstrumenten die aan « securities lending » doen en daarvoor zelf een te hoge vergoeding ontvangen, van de openbare aanbiedingen uit te sluiten. Spreker wenst daardoor paal en perk te stellen aan de praktijk dat financiėle instellingen en fondsbeheerders aandelen van hun cliėnten uitlenen aan speculanten en het grootste deel van de vergoeding hiervoor op zak steken. Het is wel de bedoeling om de opbrengst van het uitlenen van de activa, de opbrengst van « securities lending » min de kosten ervan, te laten toekomen in het fonds.
Spreker stelt dat het bijzonder wrang is dat fondsbeheerders de munitie aanleveren voor shorters om te speculeren tegen de aandelen die in het fonds worden gehouden en dat de instellingen dan ook nog het grootste deel van de vergoeding opstrijken. Vervolgens verwijst hij naar zijn schriftelijke verantwoording.
De minister verklaart dat Herbert Hoover reeds in 1932 de short selling wenste af te schaffen, wat illustreert dat deze praktijk reeds lang bestaat. Recent heeft de Europese Unie, in een verordening, de short selling aan specifieke transparantievoorwaarden onderworpen en bovendien zijn er nog altijd de verbodsmogelijkheden door de controle-autoriteiten. Een mogelijkheid die de FSMA gedurende de bankencrisis verschillende keren heeft gebruikt. Gezien de recente transparantiewetgeving denkt de minister dat een belangrijk deel van de bezorgdheden van de heer Daems hierdoor worden opgevangen. Bovendien zou de goedkeuring van het bewuste amendement een vertraging inhouden van de parlementaire procedure. Tot slot geeft de minister aan dat het amendement een extra toevoeging inhoudt in het artikel 3 van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt. Het bewuste artikel 3, § 2, bepaalt welke types van aanbiedingen beschouwd worden als aanbiedingen die geen openbaar karakter hebben. Via het amendement wordt voorgesteld om er extra aan toe te voegen dat aanbiedingen van beleggingsinstrumenten, waarbij de vergoeding voortvloeiend uit de effectenlening na aftrek van de kosten niet integraal toekomt aan de belegger, geen openbaar karakter hebben. De minister stelt niet goed in te zien welk voordeel het invoegen van de bepaling op die plaats kan hebben en welke bijkomende bescherming er hierdoor kan worden geboden. Wel begrijpt hij de bedoeling van het amendement, namelijk dat er geprobeerd wordt om aandelenleningen en de manier waarop deze gebeuren, te sturen. Te gepasten tijde zal er hierop worden teruggekomen aangezien de minister er helemaal niet tegen is om te proberen, op dit punt, Europa voor te zijn. De « short selling » richtlijn is immers vrij algemeen opgesteld en gaat vooral over transparantie en niet over de grond van de zaak.
Ook de heer Laaouej voelt zich betrokken bij de problematiek van de « short selling » en bij uitbreiding van de « quote stuffing » en aanverwante. Hij vraagt zich af of het niet opportuun zou zijn dat de commissie zich, meer algemeen, over deze problematiek zou buigen. Kan de heer Daems misschien zijn amendement indienen als een wetsvoorstel ?
De indiener beslist hierop zijn amendement in te trekken.
V. STEMMINGEN
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Ahmed LAAOUEJ. | Ludo SANNEN. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 53-2852/005).
(1) Cf. Stuk Senaat, nr. 5-2175/4 — 2012/2013, niet op papier beschikbaar (zie website van de Senaat : http://www.senate.be).