5-1067/9

5-1067/9

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

30 APRIL 2013


Wetsvoorstel tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht


TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 58 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 april 2003, worden de woorden « de tuchtrechtbanken, » ingevoegd tussen de woorden « de rechtbanken van koophandel » en de woorden « de hoven van beroep » en worden de woorden « , tuchtrechtbanken in hoger beroep » ingevoegd tussen de woorden « de hoven van assisen » en de woorden « en van het Hof van Cassatie ».

Art. 3

Artikel 58bis van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006, wordt aangevuld met een 5º, luidende :

« 5º mandaat in de tuchtorganen : de mandaten van rechter in de tuchtrechtbank en van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep. »

Art. 4

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 259sexies/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 259sexies/1. De rechters in de tuchtrechtbank en de raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep worden aangewezen uit de magistraten van de zetel die gedurende ten minste tien jaar een ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van de zetel hebben uitgeoefend en die nog nooit een tuchtsanctie hebben gekregen, tenzij deze werd uitgewist.

De algemene vergaderingen van de rechtbanken van eerste aanleg wijzen één of meer raadsheren aan wier contingent zal worden vastgesteld door de Koning om zitting te houden in de tuchtrechtbank.

De algemene vergaderingen van de hoven van beroep wijzen één of meer raadsheren aan wier contingent zal worden vastgesteld door de Koning om zitting te houden in de tuchtrechtbank in hoger beroep.

Zij worden aangewezen voor een niet-hernieuwbare termijn van zeven jaar, onder de kandidaten die door de korpschef worden voorgedragen op een met redenen omklede wijze.

De korpschefs en de leden van de Hoge Raad voor de Justitie kunnen niet worden aangewezen in de tuchtorganen.

Het mandaat van rechter in de tuchtrechtbank en van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep neemt een einde wanneer de betrokkene een opdracht bedoeld in de artikelen 308, 323bis, 327 en 327bis aanvaardt. Het mandaat neemt ambtshalve een einde wanneer hem een tuchtstraf wordt opgelegd. »

Art. 5

In artikel 287sexies, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden « tot rechter in de tuchtrechtbank, tot raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep, » ingevoegd tussen de woorden « tot bijstandsmagistraat, » en de woorden « tot federaal magistraat ».

Art. 6

Artikel 288 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende :

« De installatie van de raadsheren en de raadsheren-assessoren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en van de rechters en rechters-assessoren in de tuchtrechtbank gebeurt voor een kamer van het hof van beroep in het rechtsgebied waar de tuchtrechtbank gevestigd is, voorgezeten door de eerste voorzitter of door de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakantiekamer. »

Art. 7

In artikel 341 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 18 december 2006, wordt § 4 opgeheven.

Art. 8

Artikel 405 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 mei 1999 en de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 405. § 1. De lichte tuchtstraffen die van toepassing zijn op de leden en op de personeelsleden van de rechterlijke orde zijn :

1º terechtwijzing;

2º blaam.

De zware tuchtstraffen die van toepassing zijn op de leden en op de personeelsleden van de rechterlijke orde zijn :

1º inhouding van wedde;

2º tuchtschorsing;

3º lagere inschaling of verlies van de laatste weddebijslag;

4º terugzetting of intrekking van het mandaat bedoeld in artikel 58bis;

5º ontslag van ambtswege;

6º ontzetting uit het ambt of afzetting.

§ 2. De inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten minste vijftien dagen en ten hoogste een jaar en mag niet hoger zijn dan die bepaald in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.

§ 3. De tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een periode van ten minste een maand en ten hoogste een jaar.

De tuchtschorsing heeft zolang zij duurt een verlies van 20 % van de brutowedde tot gevolg.

Gedurende de tuchtschorsing kan de betrokkene zijn aanspraken op bevordering of op verhoging in weddeschaal niet doen gelden.

§ 4. De lagere inschaling wordt opgelegd door toekenning :

1º van een lagere weddeschaal in dezelfde graad of in dezelfde klasse;

2º van een graad van hetzelfde niveau met een lagere weddeschaal.

§ 5. De terugzetting wordt opgelegd door toekenning van een graad in een lager niveau of van een lagere klasse.

Het personeelslid neemt in deze nieuwe graad of in deze nieuwe klasse rang in op de datum waarop de toekenning uitwerking heeft.

§ 6. Naast het verlies van het lopende mandaat heeft de intrekking van het mandaat bedoeld in artikel 58bis tot gevolg dat de betrokkene zich niet langer kan kandidaat stellen voor een mandaat bedoeld in artikel 58bis, behoudens de gevallen van uitwissing of herziening bedoeld in de artikelen 421 en 422.

§ 7. Het ontslag van ambtswege heeft het verlies van de hoedanigheid van lid van de rechterlijke orde of van lid van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten tot gevolg.

§ 8. De ontzetting uit het ambt en de afzetting hebben het verlies van de hoedanigheid van lid van de rechterlijke orde of van lid van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten en het verlies van het rustpensioen tot gevolg.

§ 9. De ontzetting uit het ambt en de afzetting brengt het verbod op verdere uitoefening van ambten in de rechterlijke orde mee.

De terechtwijzing en de blaam uitgezonderd, brengt een tuchtstraf het verbod mee zich kandidaat te stellen voor de Hoge Raad voor de Justitie, behoudens in het geval van uitwissing of herziening bedoeld in de artikelen 421 en 422.

§ 10. Het tuchtorgaan kan de uitspraak van de straf opschorten en de uitvoering van de uitgesproken straf uitstellen, in voorkomend geval onder de bijzondere voorwaarden die het bepaalt. »

Art. 9

Artikel 405ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 405ter. De overheid bedoeld in artikel 412, §§ 1 en 2, brengt de minister van Justitie of de Koning onverwijld op de hoogte van de aanhangigmaking bij de tuchtrechtbank. »

Art. 10

In artikel 405quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, wordt het woord « wordt » vervangen door het woord « kan » en wordt het woord « geschorst » vervangen door de woorden « geschorst worden ».

Art. 11

In artikel 406, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º het tweede lid wordt vervangen door wat volgt :

« De ordemaatregel wordt respectievelijk uitgesproken door de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, voor de duur van hoogstens drie maanden en kan worden verlengd voor periodes van hoogstens drie maanden tot de eindbeslissing. De maatregel kan een inhouding van 20 % van de brutowedde meebrengen. Het openbaar ministerie kan zich ambtshalve of op injunctie van de minister van Justitie wenden tot de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, met een verzoek tot schorsing in het belang van de dienst. »;

2º het derde lid wordt vervangen door wat volgt :

« Een ordemaatregel of verlenging kan enkel worden opgelegd nadat de betrokkene is gehoord of behoorlijk opgeroepen of, wanneer het verhoor van de persoon in kwestie onmogelijk is, hij zijn verweermiddelen schriftelijk heeft kunnen doen gelden of zich laten vertegenwoordigen. »;

3º paragraaf 1 wordt aangevuld met de volgende leden :

« De oproeping wordt bij de betrokkene bezorgd tegen ontvangstbewijs of bij een aangetekende brief, met vermelding van de ten laste gelegde feiten, de plaats waar en de termijn waarin het dossier kan worden geraadpleegd alsook plaats en datum van verschijning.

Van de beslissing van de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, wordt tegen ontvangstbewijs of bij een aangetekende brief kennis gegeven aan de betrokkene en aan het parket binnen vijf dagen volgend op het verhoor van de betrokkene of op de datum vastgesteld voor dat verhoor of op de schriftelijke indiening van de verweermiddelen.

De kennisgeving maakt melding van het recht om beroep in te stellen alsook van de geldende vormen en termijn.

De beslissing is onmiddellijk uitvoerbaar. »

Art. 12

In artikel 407 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden « van de overheid die tot het uitspreken van de schorsing bevoegd is » vervangen door de woorden « van de tuchtrechtbank ».

Art. 13

Het opschrift van afdeling I, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door volgend opschrift : « Tuchtorganen ».

Art. 14

Artikel 409 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 409. § 1. Er bestaat voor heel België een niet-permanente Franstalige tuchtrechtbank en een niet-permanente Nederlandstalige tuchtrechtbank bevoegd ten aanzien van de leden en de personeelsleden van de rechterlijke orde.

Binnen de Franstalige rechtbank neemt een kamer kennis van de zaken met betrekking tot de Duitstalige leden en personeelsleden van de rechterlijke orde; zij bestaat uit minstens één magistraat van de zetel die het bewijs levert van de kennis van de Duitse taal.

In geval van onmogelijkheid een magistraat aan te wijzen die het bewijst levert van de kennis van de Duitse taal in de Franstalige rechtbank, wordt de rechtspleging gevoerd in de Franse taal. Op verzoek van de betrokken persoon kan de rechtbank bevelen dat een beroep wordt gedaan op een vertaler; de kosten zijn ten laste van de Schatkist. Het vonnis wordt vertaald in het Duits.

De Franstalige rechtbank zetelt te Namen. De Nederlandstalige rechtbank zetelt te Gent. De geïnventariseerde tuchtdossiers en een kopie van het individuele dossier van de betrokkene worden respectievelijk gericht aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Namen of te Gent.

Het ambt van openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank wordt uitgeoefend door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg waar de tuchtrechtbank zitting houdt.

Het ambt van griffier bij de tuchtrechtbank wordt uitgeoefend door een griffier van de rechtbank van eerste aanleg waar de tuchtrechtbank zitting houdt. Hij wordt aangewezen door de hoofdgriffier.

§ 2. Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank zetelen ten aanzien van een magistraat van de zetel die geen magistraat is van het Hof van Cassatie zijn zij samengesteld uit twee rechters in de tuchtrechtbank en een assessor uit een rechtscollege van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een adviserende stem toegevoegd.

Wanneer zij zetelen ten aanzien van een magistraat van het openbaar ministerie die geen magistraat is bij het Hof van Cassatie zijn de kamers van de tuchtrechtbank samengesteld uit twee rechters in de tuchtrechtbank en een assessor aangewezen uit de magistraten van het openbaar ministerie van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met adviserende stem toegevoegd.

Wanneer de tuchtprocedure betrekking heeft op een lid van het gerechtspersoneel zijn zij samengesteld uit twee rechters in de tuchtrechtbank en een assessor aangewezen uit de assessoren die aangewezen zijn door de minister van Justitie, en die van een niveau zijn dat ten minste gelijk is aan het niveau van de persoon tegen wie een tuchtprocedure loopt. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met adviserende stem toegevoegd.

De aanduiding van de stafhouder gebeurt door de Orde van Vlaamse Balies of door de Ordre des barreaux francophones et germanophone, op schriftelijk verzoek van de voorzitter van de tuchtrechtbank.

§ 3. Wanneer zij zetelen ten aanzien van een magistraat van of bij het Hof van Cassatie zijn de kamers van de tuchtrechtbank samengesteld uit twee rechters in de tuchtrechtbank en een assessor aangewezen overeenkomstig artikel 411, § 6. »

Art. 15

Het opschrift van afdeling II, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, wordt opgeheven.

Art. 16

Artikel 410 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 410. Er bestaat voor heel België een niet-permanente Franstalige tuchtrechtbank in hoger beroep en een niet-permanente Nederlandstalige tuchtrechtbank in hoger beroep.

De Franstalige rechtbank in hoger beroep zetelt te Brussel. De Nederlandstalige rechtbank in hoger beroep zetelt te Brussel. De tuchtdossiers worden gericht aan de griffie van het hof van beroep.

Het ambt van openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt uitgeoefend door de procureur-generaal bij het hof van beroep in de zetel waar de tuchtrechtbank in hoger beroep haar terechtzittingen houdt.

Het ambt van griffier in de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt uitgeoefend door een griffier van het hof van beroep in de zetel waar de tuchtrechtbank in hoger beroep haar terechtzittingen houdt. Hij wordt aangewezen door de hoofdgriffier.

Binnen de Franstalige tuchtrechtbank in hoger beroep neemt een kamer kennis van de zaken met betrekking tot de Duitstalige leden en personeelsleden van de rechterlijke orde; zij bestaat uit minstens één magistraat van de zetel die het bewijs levert van de kennis van de Duitse taal.

In geval van onmogelijkheid een kamer samen te stellen die bestaat uit een magistraat die het bewijs levert van de kennis van de Duitse taal, wordt de rechtspleging in de Franse taal gevoerd. Op verzoek van de betrokken persoon kan de rechtbank bevelen dat een beroep wordt gedaan op een vertaler; de kosten zijn ten laste van de Schatkist. Het arrest wordt vertaald in het Duits.

Wanneer zij zetelen ten aanzien van een magistraat van de zetel die geen magistraat is van het Hof van Cassatie zijn de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep samengesteld uit twee raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en een raadsheer-assessor uit een rechtscollege van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een adviserende stem toegevoegd.

Wanneer zij zetelen ten aanzien van een magistraat van het openbaar ministerie die geen magistraat is bij het Hof van Cassatie zijn de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep samengesteld uit twee raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en een raadsheer-assessor aangewezen uit de magistraten van het openbaar ministerie van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een adviserende stem toegevoegd.

Wanneer de tuchtprocedure betrekking heeft op een lid van het gerechtelijk personeel zijn de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep samengesteld uit twee raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en een raadsheer-assessor aangewezen uit de assessoren aangewezen door de minister van Justitie en van een niveau dat ten minste gelijk is aan dat van de persoon tegen wie een tuchtprocedure loopt. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een adviserende stem toegevoegd.

De aanduiding van de stafhouder gebeurt door de Orde van Vlaamse Balies of door de Ordre des barreaux francophones et germanophone, op schriftelijk verzoek van de voorzitter van de tuchtrechtbank in hoger beroep.

Wanneer zij zetelen ten aanzien van een magistraat van of bij het Hof van Cassatie zijn de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep samengesteld uit twee raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en uit een raadsheer-assessor aangewezen overeenkomstig artikel 411, § 6, eerste of tweede lid, naar gelang van het geval. »

Art. 17

Het opschrift van afdeling 3 vervangen bij de wet van 7 juli 2002, wordt opgeheven.

Art. 18

Artikel 411 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 411. § 1. De leden-assessoren van de tuchtrechtbank en van de tuchtrechtbank in hoger beroep worden, elke twee en een half jaar voor de helft van het contingent, aangewezen voor een niet-hernieuwbare termijn van vijf jaar.

De korpschefs en de leden van de Hoge Raad voor de Justitie mogen niet worden aangewezen in de tuchtorganen.

Het ambt van de leden-assessoren van de tuchtorganen neemt ambtshalve een einde wanneer zij een tuchtstraf krijgen opgelegd.

Het ambt van magistraat, aangewezen als assessor bij de tuchtrechtbank of bij de tuchtrechtbank in hoger beroep, neemt een einde wanneer de betrokkene een opdracht als bedoeld in de artikelen 308, 323bis, 327 en 327bis aanvaardt.

§ 2. De leden-assessoren van de tuchtorganen worden aangewezen uit de werkende beroepsmagistraten of op rust gestelde magistraten en uit het gerechtspersoneel van het niveau A en B.

Om als lid-assessor van de tuchtorganen te worden gekozen, moet de kandidaat tien ambtsjaren binnen de rechterlijke orde vervuld hebben, waarvan vijf jaar respectievelijk in het ambt van magistraat van de zetel, van magistraat van het openbaar ministerie of van personeelslid van het niveau A of B, en mag hij geen enkele tuchtstraf gekregen hebben.

De kandidaat-assessoren richten hun kandidaatstelling respectievelijk tot hun algemene vergadering, hun korpsvergadering of tot de minister van Justitie binnen dertig dagen na de oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad.

§ 3. De magistraten van de zetel die in aanmerking komen om zitting te hebben als lid-assessor in de tuchtorganen worden door hun algemene vergadering uitgekozen binnen zestig dagen na de oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad. De magistraten van het openbaar ministerie die in aanmerking komen om zitting te hebben als lid-assessor in de tuchtorganen worden door hun korpsvergadering uitgekozen binnen diezelfde termijn.

In elk rechtsgebied van het hof van beroep wijzen de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg, van de rechtbanken van koophandel en van de arbeidsrechtbanken alsook de voorzitter van de algemene vergadering van de vrederechters en van de rechters van de politierechtbank gezamenlijk uit de door de algemene vergaderingen geselecteerde kandidaten vier leden van die rechtbanken aan die zitting kunnen hebben als assessor in de tuchtrechtbank of als assessor in de tuchtrechtbank in hoger beroep. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden vier Nederlandstalige en vier Franstalige magistraten aangewezen.

De aanwijzingen worden met redenen omkleed.

In elk rechtsgebied van de hoven van beroep wijzen de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de arbeidshoven gezamenlijk uit de door de algemene vergaderingen geselecteerde kandidaten drie leden van die hoven aan om zitting te hebben als assessor in de tuchtrechtbank in hoger beroep of als assessor in de tuchtrechtbank.

In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden drie Nederlandstalige en drie Franstalige raadsheren gezamenlijk aangewezen door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de eerste voorzitter van het hof van beroep en de eerste voorzitter van het arbeidshof.

De aanwijzingen worden met redenen omkleed.

§ 4. In elk rechtsgebied van de hoven van beroep wijzen de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs gezamenlijk uit de door de korpsvergaderingen geselecteerde kandidaten drie magistraten van het parket van de procureur des Konings of van het arbeidsauditoraat aan die zitting kunnen hebben als assessor in de tuchtrechtbank of in de tuchtrechtbank in hoger beroep of die de bevoegdheid van het openbaar ministerie kunnen uitoefenen. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden drie Nederlandstalige en drie Franstalige magistraten gezamenlijk aangewezen door de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs.

De aanwijzingen worden met redenen omkleed.

De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, de procureurs-generaal en de federale procureur wijzen uit de door de korpsvergaderingen geselecteerde kandidaten gezamenlijk de zes leden van de Franstalige parketten-generaal en de zes leden van de Nederlandstalige parketten-generaal aan die zitting kunnen hebben als assessor in de tuchtrechtbank of in de tuchtrechtbank in hoger beroep, of die de bevoegdheid van het openbaar ministerie kunnen uitoefenen.

De aanwijzingen worden met redenen omkleed.

§ 5. Per rechtsgebied van het hof van beroep worden twee personeelsleden van het niveau A en twee personeelsleden van het niveau B die in aanmerking komen om zitting te hebben als assessor in de tuchtrechtbank of in de tuchtrechtbank in hoger beroep aangewezen door de minister van Justitie binnen negentig dagen na de oproep tot kandidaten, op eensluidend advies van hun hiërarchische meerdere. De minister van Justitie vraagt het advies van de hiërarchische meerdere van de kandidaat binnen tien dagen na de ontvangst van de kandidaatstelling. De adviezen worden overgezonden aan de minister van Justitie binnen zestig dagen na de oproep tot kandidaten.

In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden twee Franstalige personeelsleden van het niveau A, twee Nederlandstalige personeelsleden van het niveau A, twee Franstalige personeelsleden van het niveau B en twee Nederlandstalige personeelsleden van het niveau B aangewezen.

§ 6. De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie wijst drie emeriti leden van de zittende magistratuur aan die zich kandidaat stellen om zitting te nemen in de gevallen bedoeld in de artikelen 409, § 3, en 410, zevende lid.

De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie wijst drie emeriti leden van het parket-generaal aan die zich kandidaat stellen om te zetelen in de gevallen bedoeld in de artikelen 409, § 3, en 410, zevende lid.

§ 7. De lijst met de aangewezen leden voor de uitoefening van ambten in de tuchtorganen wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad binnen honderd dagen na de oproep tot kandidaten.

§ 8 De tuchtrechtbank en de tuchtrechtbank in hoger beroep worden elk respectievelijk voorgezeten door de rechter in de tuchtrechtbank en de raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep met de hoogste anciënniteit die aangewezen is om zitting te hebben in die tuchtorganen. Wanneer een dossier wordt verzonden naar de griffie van het tuchtorgaan, stelt, naargelang het geval, de rechter in de tuchtrechtbank of de raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep met de meeste anciënniteit het orgaan samen binnen vijf dagen.

De aanwijzing van de leden die deel uitmaken van het orgaan geschiedt op 1 september van elk jaar bij toerbeurt bepaald door de rechter of de raadsheer bedoeld in het eerste lid.

Met uitzondering van de gevallen bedoeld in de artikelen 409, § 3, en 410, zevende lid, mogen de aangewezen leden niet benoemd zijn of opdracht hebben ontvangen in eenzelfde rechtscollege, parket, griffie, parketsecretariaat of steundienst dan de persoon die tuchtrechtelijk vervolgd wordt en mogen zich evenmin in een hiërarchisch verband verhouden tot de betrokkene. »

Art. 19

Het opschrift van afdeling 4, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, die afdeling 2 wordt, wordt vervangen door volgend opschrift : « De tuchtoverheden ».

Art. 20

Artikel 412 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 412. § 1. De overheden bevoegd om een tuchtprocedure in te stellen zijn :

1º ten aanzien van de magistraten van de zetel, met uitzondering van de magistraten van het Hof van Cassatie :

a. door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de eerste voorzitters van de arbeidshoven;

b. door de eerste voorzitter van het hof van beroep ten aanzien van de leden van dat hof, van de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en van de voorzitters van de rechtbanken van koophandel, van de toegevoegde rechters bij de rechtbank van eerste aanleg en van de toegevoegde rechters bij de rechtbank van koophandel van het betrokken rechtsgebied;

c. door de eerste voorzitter van het arbeidshof ten aanzien van de leden van dat hof, daaronder begrepen de raadsheren in sociale zaken, alsook ten aanzien van de voorzitters van de arbeidsrechtbanken en van de toegevoegde rechters bij de arbeidsrechtbank van het betrokken rechtsgebied;

d. door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de leden van die rechtbank, daaronder begrepen de assessoren in strafuitvoeringszaken, van de vrederechters, van de rechters in de politierechtbanken, van de toegevoegde vrederechters en van de toegevoegde rechters bij de politierechtbanken;

e. door de voorzitter van de rechtbank van koophandel ten aanzien van de leden van die rechtbank, daaronder begrepen de rechters in handelszaken;

f. door de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de leden van die rechtbank, daaronder begrepen de rechters in sociale zaken;

2º ten aanzien van de magistraten van het openbaar ministerie, met uitzondering van de magistraten van het Hof van Cassatie :

a. door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en van de federale procureur;

b. door de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de leden van het parket-generaal bij het hof van beroep, van de leden van het auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van de procureurs des Konings, van de arbeidsauditeurs, van de toegevoegde substituten procureur des Konings en de toegevoegde substituten arbeidsauditeur;

c. door de procureur des Konings ten aanzien van de leden van het parket van de procureur des Konings, door de arbeidsauditeur ten aanzien van de leden van het arbeidsauditoraat;

d. door de federale procureur ten aanzien van de federale magistraten;

e. ten aanzien van de bijstandsmagistraten en de verbindingsmagistraten in jeugdzaken, door de tuchtoverheid bevoegd voor het ambt waarin zij werden benoemd;

3º ten aanzien van de magistraten van het Hof van Cassatie :

a. door de algemene vergadering van het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie;

b. door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie ten aanzien van de zittende magistraten in het Hof van Cassatie;

c. door de minister van Justitie ten aanzien van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie;

d. door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste advocaat-generaal en de advocaten-generaal bij het Hof van Cassatie;

4º ten aanzien van de referendarissen van het Hof van Cassatie :

a. door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie ten aanzien van de referendarissen die de raadsheren bijstaan;

b. door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de referendarissen die de leden van parket bijstaan;

5º ten aanzien van de referendarissen en van de parketjuristen :

a. door de eerste voorzitter van het hof van beroep ten aanzien van de referendarissen bij dat hof;

b. door de eerste voorzitter van het arbeidshof ten aanzien van de referendarissen bij dat hof;

c. door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;

d. door de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;

e. door de voorzitter van de rechtbank van koophandel ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;

f. door de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;

g. door de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de parketjuristen bij het parket-generaal en het arbeidsauditoraat-generaal;

h. door de procureur des Konings ten aanzien van de parketjuristen bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg;

i. door de arbeidsauditeur ten aanzien van de parketjuristen bij het arbeidsauditoraat;

j. door de federale procureur ten aanzien van de parketjuristen bij het federaal parket;

6º ten aanzien van de attachés van de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, door de procureur-generaal bij dat Hof;

7º ten aanzien van de personeelsleden van het niveau A, de griffiers, de secretarissen en het personeel van griffies, parketsecretariaten en steundiensten :

a. door de eerste voorzitter bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdgriffier van het Hof van Cassatie en door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het Hof van Cassatie;

b. door de eerste voorzitter van het hof van beroep en het arbeidshof ten aanzien van de hoofdgriffier van het hof van beroep en van het arbeidshof en door de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het hof van beroep en bij het arbeidshof, en van de personeelsleden van het niveau A bij deze hoven, bij de parketten-generaal en de auditoraten-generaal;

c. door de federale procureur ten aanzien van de hoofdsecretaris en van de personeelsleden van het niveau A bij het federaal parket;

d. door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg, van de hoofdgriffier van de politierechtbank, van de hoofdgriffier van het vredegerecht en door de procureur des Konings ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket van de procureur des Konings, en van de personeelsleden van het niveau A bij deze rechtbanken en parketten;

e. door de voorzitter van de rechtbank van koophandel ten aanzien van de hoofdgriffier van de rechtbank van koophandel en door de procureur des Konings ten aanzien van de personeelsleden van het niveau A bij de rechtbank van koophandel;

f. door de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank en door de arbeidsauditeur ten aanzien van de hoofdsecretaris van het arbeidsauditoraat en van de personeelsleden van het niveau A bij deze rechtbanken en parketten;

g. door de magistraat korpschef van het rechtscollege of van het parket ten aanzien van de leden van de steundiensten;

h. door de hoofdgriffier ten aanzien van de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, de deskundigen, de administratief deskundigen en ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers bij de griffie;

i. door de hoofdsecretaris ten aanzien van de secretarissen-hoofden van dienst, van de secretarissen, deskundigen, de administratief deskundigen en ICT-deskundigen, assistenten en secretariaatsmedewerkers bij het parket.

De plaatsvervangende magistraten ressorteren onder dezelfde overheid als de werkende magistraten. De leden en personeelsleden met een opdracht binnen een rechtscollege, parket, griffie, parketsecretariaat of steundienst ressorteren onder dezelfde overheid als degenen die er benoemd zijn.

De leden en personeelsleden met een opdracht buiten de Belgische rechterlijke orde ressorteren onder de overheid bedoeld in het eerste lid.

§ 2. Een tuchtprocedure kan steeds ingesteld worden op vordering van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokkene afkomstig is, of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, door het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen.

De eerste voorzitter van het hof van beroep en de eerste voorzitter van het arbeidshof kunnen het openbaar ministerie bedoeld in het eerste lid aanmanen een dossier over een magistraat van het openbaar ministerie aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank.

Art. 21

Het opschrift van afdeling V, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, wordt opgeheven.

Art. 22

Artikel 413 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 413. § 1. Naar de feiten bedoeld in artikel 404 wordt een onderzoek gevoerd door een magistraat die is aangewezen door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid.

Van de opening van een onderzoek wordt onverwijld kennis gegeven aan de betrokkene.

Het onderzoek mag niet meer dan drie maanden in beslag nemen. Indien binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de opening van een onderzoek geen enkel gevolg wordt gegeven door de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, die het initiatief tot dat onderzoek heeft genomen, kan de betrokkene de zaak bij aangetekende brief aanhangig maken bij de tuchtrechtbank, die in de plaats treedt van die overheid. De tuchtrechtbank richt tot de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, een verzoek tot verslag en conclusie binnen vijftien dagen na de aanhangigmaking. Het verslag en de conclusies worden binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek overgezonden.

§ 2. De overheid bedoeld in artikel 412, § 1, die na onderzoek van oordeel is dat de feiten een lichte tuchtstraf rechtvaardigen, is bevoegd om de betrokken persoon die straf op te leggen. De beslissing wordt onverwijld met gedagtekend ontvangstbewijs of bij een aangetekende brief bezorgd aan de betrokken persoon, aan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, en aan de minister van Justitie.

De betrokken persoon en het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, kunnen bij de tuchtrechtbank hoger beroep instellen tegen de door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid genomen tuchtbeslissingen, overeenkomstig de in artikel 420, § 3, vastgelegde vormvereisten en termijnen.

§ 3. De overheid bedoeld in artikel 412, § 1, die na onderzoek van oordeel is dat de feiten een zware tuchtstraf rechtvaardigen, maakt de zaak aanhangig bij de tuchtrechtbank en verzendt het onderzoeksdossier, het verslag en de conclusies naar die rechtbank met het oog op oproeping. De overheid brengt de betrokkene daarvan op de hoogte.

Het verzoek tot verschijning vermeldt de naam, de hoedanigheid en het adres van de betrokkene alsook de uiteenzetting van de feiten en de middelen, en is gehandtekend.

Tegen de beslissing om de zaak bij de tuchtrechtbank aanhangig te maken kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.

§ 4. Indien de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, van oordeel is dat zij geen straf moet opleggen of indien binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de opening van een onderzoek door de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, geen enkel gevolg wordt gegeven, kan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, op vordering, de zaak rechtstreeks aanhangig maken bij de tuchtrechtbank, respectievelijk binnen dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing of na het verstrijken van de termijn van drie maanden.

Indien binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de opening van een onderzoek de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, of het openbaar ministerie geen enkel gevolg geeft aan dit onderzoek, kan, naargelang het geval, de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie of de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie het openbaar ministerie bedoeld in het eerste lid, binnen dezelfde termijnen injunctie geven een dossier betreffende een lid of een personeelslid van de rechterlijke orde aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank.

§ 5. Bij de tuchtrechtbank kan ook het beroep aanhangig gemaakt worden dat door de betrokken magistraten ingesteld is tegen de verhulde tuchtstraffen waarvan zij zich het slachtoffer achten.

§ 6. Wanneer een ordemaatregel bedoeld in artikel 406 wordt genomen, maakt de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, onverwijld een verzoek tot verschijning aanhangig bij de tuchtrechtbank door haar een kopie van de beslissing en van het dossier over te zenden.

Uiterlijk vijftien dagen vóór de datum waarop de schorsing bedoeld in artikel 406 een einde neemt, brengt de tuchtrechtbank de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, op de hoogte van de stand van zaken van de tuchtprocedure en brengt zij advies uit over de eventuele verlenging van de ordemaatregel. »

Art. 23

Artikel 414 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 414. De overheid bedoeld in artikel 412, § 1, ontvangt en onderzoekt de tuchtrechtelijke klachten die rechtstreeks overgezonden zijn door particulieren of door de Hoge Raad voor de Justitie.

Om ontvankelijk te zijn, moeten klachten van particulieren schriftelijk worden ingediend, ondertekend en gedagtekend. Ze bevatten de volledige identiteit van de klager. Deze laatste voegt de bewijsstukken eraan toe waarover hij beschikt.

Wanneer de klacht ontvankelijk is, wordt een onderzoek uitgevoerd overeenkomstig artikel 413, § 1, eerste en tweede lid. De klager wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van de opening van het onderzoek.

De klager, de persoon tegen wie het onderzoek loopt en getuigen kunnen gehoord worden tijdens het onderzoek.

De verklaringen van de klager, van de persoon tegen wie het onderzoek loopt en van de getuigen worden opgetekend in een proces-verbaal. De gehoorde personen ontvangen op eigen verzoek een kopie van het proces-verbaal van hun verklaringen.

De persoon tegen wie een klacht is ingediend, kan zich tijdens het verhoor laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze, maar mag zich niet laten vertegenwoordigen.

De overheid bedoeld in artikel 412, § 1, licht de klager en de betrokkene in over het gevolg dat aan de klacht wordt gegeven.

De overheid bedoeld in artikel 412, § 1, licht op gemotiveerde wijze de advies- en onderzoekscommissies in over het gevolg dat gegeven wordt aan de tuchtrechtelijke klachten die overgezonden zijn door de Hoge Raad voor de Justitie.

De beslissing van de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, is definitief voor de klager.

Indien de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, geen beslissing aan de klager of de betrokkene heeft overgezonden, of de Hoge Raad voor de Justitie niet geïnformeerd heeft binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de indiening van de klacht, kunnen zij zich rechtstreeks richten tot het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de aangeklaagde persoon afkomstig is teneinde de zaak in voorkomend geval aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank.

Het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de aangeklaagde persoon afkomstig is, richt tot de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, een verzoek tot conclusie binnen vijftien dagen na de aanhangigmaking. De conclusies worden binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek overgezonden.

Het openbaar ministerie neemt op basis van de meegedeelde elementen een met redenen omklede beslissing binnen de maand na de mededeling. »

Art. 24

Afdeling VI ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, wordt hoofdstuk IV met als opschrift : « Tuchtprocedure ».

Art. 25

Artikel 415 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 415. Een zaak moet bij de tuchtrechtbank aanhangig worden gemaakt binnen zes maanden nadat de overheid bevoegd om de tuchtprocedure in te stellen, kennis heeft genomen van de feiten.

De tuchtvordering staat los van de strafvordering en van de burgerlijke rechtsvordering. Wanneer dezelfde feiten aanleiding geven tot een strafvordering wordt de termijn van zes maanden opgeschort tot de kennisgeving van de definitieve rechterlijke beslissing. »

Art. 26

Artikel 416 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 7 juli 2002, wordt hersteld als volgt :

« Art. 416. De tuchtrechtbanken behandelen de zaak in openbare terechtzitting.

De betrokkene kan de tuchtrechtbank reeds vóór de eerste terechtzitting verzoeken om de zaak met gesloten deuren te behandelen. De rechtbank gaat in op dit verzoek, tenzij zij dit strijdig acht met het algemeen belang.

Tegen de beslissing van de tuchtrechtbank om al dan niet de gesloten deuren toe te kennen, staat geen rechtsmiddel open.

De tuchtrechtbank kan tevens achter gesloten deuren zitting houden gedurende de hele procedure of een gedeelte ervan, in het belang van de goede zeden of van de openbare orde, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven van de persoon tegen wie vervolging is ingesteld zulks vereisen of, in de mate dat dit door de tuchtrechtbank onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geacht, wanneer de openbaarheid de belangen van de rechtsbedeling zou schaden. »

Art. 27

Het opschrift van hoofdstuk IV wordt opgeheven.

Art. 28

Artikel 417 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 417. § 1. De tuchtrechtbank spreekt zich uit over de ontvankelijkheid van het verzoek en over de noodzaak tot aanwijzing van een onderzoeksmagistraat binnen de maand nadat de zaak bij haar aanhangig gemaakt is door de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, of door het openbaar ministerie, of in het geval bedoeld in artikel 413, § 1, derde lid, binnen de maand na de verzending van de conclusies.

§ 2. De voorzitter van de tuchtrechtbank wijst een onderzoeksmagistraat aan uit de rechters in de tuchtrechtbank die zijn aangewezen volgens de procedure bedoeld in artikel 259sexies/1.

Bij gewettigde verdenking kan de onderzoeksmagistraat gewraakt worden middels een akte die toegezonden wordt aan de griffie binnen de acht dagen na de aanwijzing van de onderzoeksmagistraat. De wraking wordt in laatste aanleg beoordeeld door de tuchtrechtbank in hoger beroep.

§ 3. De onderzoeksmagistraat neemt alle nodige maatregelen in het tuchtonderzoek, afgezien van strafrechtelijke onderzoekshandelingen en dwangmaatregelen. Hij kan getuigen horen, overgaan tot confrontaties of expertises laten uitvoeren.

De betrokkene kan middels een met redenen omkleed verzoekschrift gericht aan de griffie verzoeken om de toegang tot het tuchtdossier, evenals de uitvoering van bijkomende handelingen in het tuchtonderzoek. De onderzoeksmagistraat neemt binnen vijftien dagen een beslissing omtrent dat verzoek.

De betrokken persoon kan de zaak bij de tuchtrechtbank in hoger beroep aanhangig maken in geval van beslissing van de onderzoeksmagistraat tot weigering van de toegang tot het dossier of de uitvoering van bijkomende handelingen in het tuchtonderzoek, of bij gebrek aan een beslissing binnen de in het tweede lid bepaalde termijn. Dit beroep wordt ingesteld in de vormen en binnen de termijnen bepaald in artikel 420, § 2.

De onderzoeksmagistraat kan de procureur-generaal bij het hof van beroep verzoeken om toegang tot het strafdossier.

De betrokkene wordt gehoord tijdens het onderzoek. Hij kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door de persoon van zijn keuze.

De overheid die belast is met het onderzoek kan de persoonlijke verschijning van de betrokkene bevelen.

Van elke terechtzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt. De processen-verbaal worden ondertekend door de gehoorde persoon.

Het onderzoeksdossier wordt ten minste tien dagen vóór de verschijning ter beschikking gesteld van de betrokkene en van de persoon die hem bijstaat.

Het persoonlijk dossier met de evaluaties, adviezen verstrekt in het kader van voorgaande bevorderingen of postulaties, klachten alsook voorgaande beslissingen en tuchtstraffen wordt bij het onderzoeksdossier gevoegd.

Wanneer de onderzoeksmagistraat oordeelt dat zijn onderzoek voltooid is, zendt hij het onderzoeksrapport over aan de leden van de kamer en uiterlijk binnen vier maanden na zijn aanwijzing. »

Art. 29

Artikel 418 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 418. § 1. Indien de rechtbank van oordeel is dat er geen onderzoeksmagistraat dient te worden aangewezen, wordt de persoon tegen wie tuchtvervolging is ingesteld, ter terechtzitting voor de kamer opgeroepen binnen drie maanden na de aanhangigmaking bij de rechtbank.

Wanneer een magistraat belast werd met het onderzoek naar de feiten, wordt de betrokkene opgeroepen om te verschijnen voor de tuchtrechtbank binnen twee maanden na de verzending van het onderzoeksrapport naar de leden van de kamer.

§ 2. De oproepingsbrief van de betrokkene vermeldt de ten laste gelegde feiten, plaats, datum en uur van de terechtzitting alsook de samenstelling van de kamer.

In geval van gewettigde verdenking kan de persoon tegen wie tuchtvervolging is ingesteld de leden van de kamer wraken middels een akte die toegezonden wordt aan de griffie binnen acht dagen na de kennisgeving bedoeld in het eerste lid. De wraking wordt in laatste aanleg beoordeeld door de tuchtrechtbank in hoger beroep.

Het onderzoeksrapport wordt bij het tuchtdossier gevoegd. Het onderzoeksdossier wordt gedurende vijftien dagen vóór de verschijning ter beschikking gesteld van de betrokkene en van de persoon die hem bijstaat.

Het lid of het personeelslid van de rechterlijke orde verschijnt in persoon. Hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze.

De tuchtrechtbank deelt de zaak mee aan het openbaar ministerie op het tijdstip waarop zij de sluiting van de debatten beveelt. Het advies van het openbaar ministerie wordt schriftelijk gegeven tenzij het wegens de omstandigheden van de zaak terstond op de zitting mondeling wordt uitgebracht.

§ 3. Wanneer een magistraat belast werd met het onderzoek naar de feiten, doet de tuchtrechtbank uitspraak op verslag van de onderzoeksmagistraat.

Het vonnis wordt uitgesproken binnen twee maanden na de eerste terechtzitting en ter kennis gebracht van de korpschef en van het openbaar ministerie bij het rechtscollege vanwaar de betrokkene afkomstig is, alsook van de betrokkene zelf.

Bij strafrechtelijke vervolging kan de kamer haar beslissing echter opschorten tot de definitieve rechterlijke beslissing.

Indien de kamer van oordeel is dat een magistraat van het openbaar ministerie moet worden afgezet, verzendt de tuchtrechtbank een beslissing van met redenen omkleed voorstel tot afzetting naar de Koning.

Van de beslissing van de Koning wordt kennis gegeven aan de betrokkene binnen zestig dagen na de ontvangst van het voorstel tot afzetting.

De Koning kan afwijken van de beslissing inzake het met redenen omkleed voorstel tot afzetting en kan rechtens de bevoegde overheid enige andere tuchtstraf nemen als bedoeld in artikel 405, § 1.

§ 4. De magistraat die een als ordemaatregel verhulde tuchtmaatregel betwist die ten aanzien van hem is genomen door een korpschef, kan tegen die beslissing beroep instellen bij de tuchtrechtbank binnen dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing van de korpschef. Dat beroep heeft geen schorsende werking.

Naast de identiteit en hoedanigheid van de verzoeker en een kopie van de bestreden beslissing bevat het gehandtekende verzoekschrift een uiteenzetting van de feiten en de middelen.

Binnen tien dagen na de aanhangigmaking verzendt de kamer een kopie van het verzoekschrift naar de korpschef, met het verzoek haar binnen dertig dagen het administratief dossier en zijn conclusies te bezorgen.

Een kopie van het dossier en van de conclusies van de korpschef wordt verzonden naar de verzoeker, die binnen een termijn van dertig dagen aanvullende conclusies kan toezenden. Een kopie van de aanvullende conclusies wordt verzonden naar de korpschef.

De korpschef en de verzoeker worden opgeroepen voor de kamer binnen zestig dagen na afloop van de vastgestelde termijn voor de neerlegging van de aanvullende conclusies.

De kamer kan de korpschef, de persoon in kwestie en getuigen horen.

De kamer doet uitspraak binnen dertig dagen na de dag van verschijning voor de rechtbank. »

Art. 30

Artikel 419 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 419. In de gevallen waar een zaak bij de tuchtrechtbank aanhangig is gemaakt door het openbaar ministerie wanneer de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, geen kennis gegeven heeft van een beslissing aan de klager of de betrokkene, of de Hoge Raad voor de Justitie niet ingelicht heeft binnen een termijn van vier maanden na de indiening van de klacht, kan de tuchtrechtbank hetzij :

a) indien zij vaststelt dat het onderzoek door de korpschef nog niet geopend is, nog lopende is of nog niet volledig is, de korpschef verzoeken dat onderzoek te voltooien binnen een termijn die zij bepaalt, of de aanwijzing vragen van een magistraat die de klacht moet onderzoeken;

b) weigeren, in voorkomend geval na onderzoek, gevolg te geven aan een klacht;

c) in voorkomend geval na onderzoek, de betrokkene oproepen om te verschijnen op een datum die zij bepaalt.

Het vonnis van de tuchtrechtbank is definitief voor de klager. »

Art. 31

Artikel 420 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 420. § 1. Behoudens de afzetting van de magistraten van het openbaar ministerie wordt het hoger beroep tegen de zware tuchtstraffen bedoeld in artikel 405 en tegen de maatregelen bedoeld in de artikelen 407 en 408 aangetekend voor de tuchtrechtbank in hoger beroep binnen dertig dagen na de kennisgeving van het vonnis bij gehandtekend verzoekschrift dat gericht is aan de griffie en dat een uiteenzetting van de middelen omvat.

Het hoger beroep schorst de onmiddellijke uitvoering van de tuchtstraf.

De eiser in hoger beroep wordt opgeroepen te verschijnen binnen dertig dagen na de aantekening van het hoger beroep bij de griffie.

De oproepingsbrief van de betrokkene vermeldt de plaats, datum en uur van de terechtzitting alsook de samenstelling van de kamer.

In geval van gewettigde verdenking kan de persoon tegen wie tuchtvervolging is ingesteld de leden van de kamer wraken middels een akte die toegezonden wordt aan de griffie binnen acht dagen na de kennisgeving bedoeld in het vierde lid. De wraking wordt in laatste aanleg beoordeeld door het Hof van Cassatie.

Het openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank, de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, en het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokkene afkomstig is, kunnen eveneens hoger beroep aantekenen tegen de straf of tegen het gebrek aan straf waartoe de tuchtrechtbank beslist heeft.

Van het arrest van de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt kennis gegeven aan de betrokkene, aan de korpschef, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, aan de minister van Justitie en aan de tuchtrechtbank, zulks binnen zestig dagen na de indiening van het hoger beroepschrift.

§ 2. Beroep tegen een maatregel of tegen het gebrek aan een maatregel bedoeld in artikel 406 wordt bij de tuchtrechtbank in hoger beroep binnen tien dagen na de kennisgeving van de beslissing ingesteld door de geschorste persoon of door het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokkene afkomstig is.

Het beroep dat ingesteld wordt tegen een maatregel of tegen het gebrek aan een maatregel bedoeld in artikel 406 heeft geen schorsende werking.

De eiser in hoger beroep wordt opgeroepen te verschijnen voor de tuchtrechtbank in hoger beroep binnen vijftien dagen na de indiening van het hoger beroepschrift bij de griffie.

Hoger beroep kan binnen een maand worden aangetekend door de korpschef tegen de uitspraak van de tuchtrechtbank die een als ordemaatregel verhulde tuchtmaatregel vernietigt.

Van het arrest van de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt kennis gegeven aan de betrokkene, aan de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, aan de minister van Justitie en aan de tuchtrechtbank, zulks binnen zeven dagen na de sluiting van de debatten.

§ 3. De betrokkene of het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokkene afkomstig is, of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, kan bij de tuchtrechtbank hoger beroep instellen tegen een tuchtrechtelijke beslissing uitgesproken door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid, binnen tien dagen na de kennisgeving bedoeld in artikel 413, § 2, eerste lid, door middel van een ondertekend verzoekschrift dat gericht is aan de griffie en dat een uiteenzetting van de middelen omvat.

Het beroep heeft geen schorsende werking.

De betrokkene wordt opgeroepen te verschijnen voor de tuchtrechtbank binnen vijftien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift bij de griffie.

Het vonnis wordt in laatste aanleg gewezen door de tuchtrechtbank binnen zeven dagen na de sluiting van de debatten. Tegen dit vonnis staat geen rechtsmiddel open.

Van het vonnis van de tuchtrechtbank wordt kennis gegeven aan de betrokkene, aan de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid en aan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokkene afkomstig is of, wanneer de betrokkene een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen en aan de minister van Justitie.

Art. 32

Artikel 421 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 421. De tuchtstraffen worden ambtshalve uitgewist na :

1º zes maanden in geval van terechtwijzing;

2º negen maanden in geval van blaam;

3º één jaar in geval van inhouding van wedde;

4º twee jaar in geval van tuchtschorsing;

5º drie jaar in geval van lagere inschaling en terugzetting.

Uitwissing geldt voor de toekomst. »

Art. 33

Artikel 422 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 422. Iedere persoon die een tuchtstraf heeft gekregen, kan een verzoek tot herziening richten aan de tuchtrechtbank voor zover hij aantoont over een nieuw element te beschikken.

De betrokkene voegt bij zijn verzoek een volledig verslag over de redenen en de bewijzen waarover hij beschikt om de herziening van het vonnis of het arrest te verkrijgen. De tuchtrechtbank kan het verzoek van de betrokkene onontvankelijk verklaren bij gebrek aan redenen of bewijzen, zonder de betrokkene voorafgaandelijk te hebben gehoord.

In geval van afzetting zendt de tuchtrechtbank een advies aan de Koning. »

Art. 34

Artikel 423 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 423. De tuchtorganen stellen jaarlijks een activiteitenverslag op met inachtneming van de anonimiteit van de betrokkenen. Het verslag wordt overgezonden naar de Hoge Raad voor de Justitie, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat. De beslissingen vanwege de tuchtorganen worden meegedeeld aan de minister van Justitie na de kennisgeving ervan. »

Art. 35

De artikelen 424 tot 427 van hetzelfde Wetboek worden opgeheven.

Art. 36

In het Tweede Deel, Boek II, van hetzelfde Wetboek, wordt Hoofdstuk V, dat de artikelen 427bis tot 427quater bevat, ingevoegd bij de wet van 7 mei 1999 en laatst gewijzigd bij de wet van 7 juli 2002, opgeheven.

Art. 37

In artikel 770, § 5, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 april 2007, worden de woorden « zware straf in eerste graad » vervangen door de woorden « inhouding van de wedde ».

Art. 38

De intrekking van het mandaat van korpschef leidt tot het verlies van het behoud van wedde bedoeld in artikel 102, § 1, derde lid, van de wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem, alsook bedoeld in artikel 18 van de wet van 18 december 2006 tot wijziging van de artikelen 80, 259quater, 259quinquies, 259nonies, 259decies, 259undecies, 323bis, 340, 341, 346 en 359 van het Gerechtelijk Wetboek, tot herstel in dit Wetboek van artikel 324 en tot wijziging van de artikelen 43 en 43quater van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

Art. 39

De tuchtoverheden bedoeld in het vroegere artikel 412, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek blijven bevoegd voor de lopende procedures waarin de Nationale Tuchtraad een advies verstrekt heeft op de datum van integrale inwerkingtreding van deze wet.

De overheden bedoeld in het vroegere artikel 410 van het Gerechtelijk Wetboek maken de lopende tuchtprocedures die niet bedoeld zijn in het eerste lid, onverwijld aanhangig bij de tuchtrechtbank.

De overheden die een in artikel 406 bedoelde ordemaatregel hebben uitgesproken, die lopende is bij de integrale inwerkingtreding van de wet, maken een verzoek tot verschijning aanhangig bij de tuchtrechtbank middels de verzending van een kopie van de beslissing en van het dossier.

De hernieuwing van de ordemaatregelen die uitgesproken zijn vóór de integrale inwerkingtreding van deze wet, blijft onderworpen aan het vroegere artikel 406 van het Gerechtelijk Wetboek. Het beroep tegen die ordemaatregelen wordt ingesteld voor de tuchtrechtbank in hoger beroep.

In voorkomend geval wordt het hoger beroep tegen de beslissingen die genomen zijn op grond van de artikelen 405 en 406 van het Gerechtelijk Wetboek vóór de integrale inwerkingtreding van deze wet, aangetekend door de betrokkene of door het openbaar ministerie voor de tuchtrechtbank in hoger beroep binnen de nog niet verstreken termijn bedoeld in het vroegere artikel 425 van het Gerechtelijk Wetboek.

De magistraten en de personeelsleden die aangewezen zijn in de Nationale Tuchtraad worden op eigen verzoek aangewezen om zitting te hebben als lid-assessor in de tuchtorganen. Zij worden gevoegd bij de personen die aangewezen zijn op grond van artikel 18.

Artikel 32 is van toepassing op de tuchtstraffen uitgesproken na de inwerkingtreding van deze bepaling.

Art. 40

De Koning bepaalt de inwerkingtreding van elke bepaling van deze wet.