5-1797/1 | 5-1797/1 |
25 OKTOBER 2012
I. HOOFDSTUK I — BELGIË EN DE RUIMTE
A. Institutioneel
In België is de ontwikkeling en het beleid inzake ruimtevaart vanuit internationaal oogpunt een federale aangelegenheid waarvoor de publieke overheidsdienst Wetenschapsbeleid (BELSPO) bevoegd is.
Tien Federale Wetenschappelijke Instellingen worden door BELSPO beheerd. Die instellingen stellen direct 2 400 en tussen 1 300 en 1 600 personen indirect tewerk. Het idee om een Belgisch Ruimtevaartagentschap op te richten is tot dusver niet aan de orde en BELSPO blijft dan ook de enige overheidsdienst belast met het Belgische Ruimtevaartbeleid op federaal niveau.
Het Koninklijk Meteorologisch Instituut, de Koninklijke Sterrenwacht van België en het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie vormen samen de pool ruimtevaart van het plateau van Ukkel.
Het Belgian User Support and Operations Centre (BUSOC) is de voornaamste site waar wetenschappelijke en technologische experimenten in het Internationaal Ruimtevaartstation worden gecontroleerd.
Negentig procent van het budget dat België aan de ruimtevaart besteedt, dient om de ESA-programma's te financieren, de overige tien procent zijn bestemd voor het nationaal STEREO-programma (Support to Exploitation and Research in Earth Observation), en voor bilaterale programma's : teledetectiesatellieten met Frankrijk (SPOT en Pléiades voor multispectrale beelden met hoge resolutie), met de Europese Commissie (vegetatie met dagelijkse dekking van de planeet), met Argentinië (SAOCOM met radarsystemen).
De Europese lanceervoertuigen, die gestationeerd zijn in Frans Guyana, betekenen een niet te verwaarlozen activiteit voor de Belgische ruimtevaartindustrie. België draagt voor 6 % bij aan de Europese programma's voor vervoerdiensten (ATV).
België werkt met Italië en Frankrijk ook mee aan het Vega-programma van het ESA. Bovendien is België ook actief in het ISS-programma.
Op militair vlak draagt België voor 2,5 % van zijn middelen bij aan de observatieprogramma's van Frankrijk. België neemt ook deel aan het MUSIS-systeem (Multinational Space-based Imaging System for Surveillance, Reconnaissance and Observation), dat de inspanningen van zes landen bundelt (Frankrijk, Duitsland, Italië, België en Griekenland. Polen zou zich bij deze groep kunnen aansluiten).
B. Onderzoeksbedrijven en -centra
De Belgische Ruimtevaartindustrie wordt op federaal niveau vertegenwoordigd door de Vereniging Belgospace, die sinds 1962 bestaat en die jaarlijks een uitvoerig rapport uitbrengt van de industriële vakkundigheid en verwezenlijkingen in ruimtevaartsystemen en grondvoorzieningen. Belgospace overkoepelt drie regionale associaties : VRI, Wallonie Espace en Bruspace.
VRI (Vlaamse Ruimtevaart Industriëlen), met zetel in Leuven, ondersteunt high-tech activiteiten in de ruimtevaartsector (microsatellieten, geavanceerde robotica, miniatuurcomponenten, systemen voor bemande ruimtevaartvluchten, communicaties in super hoge frequenties, ...) met ondernemers in Vlaanderen.
Wallonie Espace, onderdeel van de groep Skywin Wallonie, en met vestiging in Luik, bestaat uit bedrijven binnen de lucht- en de ruimtevaart, elektronica, optica en software die allen de knowhow in de ruimtevaart delen. Sedert 1 oktober 2003 is zij erkend door het Waalse Gewest als zijn Space Cluster.
Bruspace werd in 2004 opgericht om ondersteuning te verlenen aan de ruimtevaartcompetenties van de wetenschappelijke instellingen en high-tech bedrijven gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Het Centre spatial de Liège (CSL), dat uitgerust is met grote simulatoren (vacuümkamers, trilinstallaties) om geavanceerde optische systemen te kalibreren en te kwalificeren, bekleedt een sleutelrol in het Europese netwerk van installaties voor ruimte-experimenten. Het ontwerpt en ontwikkelt nieuwe instrumenten voor astrofysica en observatoria voor milieutoezicht in de ruimte, niet alleen voor de ESA-missies, maar ook voor de ruimtetuigen van de NASA. Het vormt het hart van een « ruimtepool » met vele spin-offs in de ruimtetechnologieën : AMOS (vacuümkamers, mobiele telescopen, optomechanische structuren), Spacebel (computerprogramma op maat voor ruimtesystemen en -missies, met inbegrip van bemande vluchten), Samtech en Gdtech (modelvorming van processen en technologische studies die gebruik maken van programma's voor analyse door afgewerkte elementen).
Het bedrijf Newtec uit Sint-Niklaas ontwerpt, ontwikkelt en produceert interactieve satellietterminals voor breedband links en voor digitale netwerken in de ganse wereld, en in het bijzonder in China.
In 2010 werd Verhaert Space NV QinetiQ Space nv. Zij produceert de reeks PROBA-microsatellieten.
Ook werd Thales Alenia Space Antwerp ondertussen Antwerp Space, als onderdeel van OHB Technology Company.
De VITO (Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek) in Mol heeft een actief departement dat zich bezighoudt met teledectie en aardobservatie processen. VITO ondersteunt een reeks applicaties met de gegevens van Vegetation die het ontvangt van de Franse satellieten SPOT-4 en SPOT-5. Ook werkt het met geavanceerde technologieën van hyperspectrale sensoren en onbemande luchtvaartuigen.
Het station van Redu is een onderdeel van het netwerk van satellietcontrole van het ESA, in het bijzonder voor de baancontrole van telecommunicatiesatellieten.
Bovendien zijn verschillende centra werkzaam in het kalibreren of de controle van ruimtevaartsystemen, in het bijzonder :
— CSL : precisietests in vacuüm;
— von Karmaninstituut : re-entry-onderzoeken;
— het onderzoekscentrum Cyclotron (Louvain-la-Neuve) : kosmische straling;
— IMEC : micro-élektronische componenten;
— VITO : verwerking van de gegevens van het SPOT-VEGETATION instrument;
— het KMI : onderzoeken naar de atmosfeer, microzwaartekracht en zonfysica.
II. HOOFDSTUK 2 — ACTIVITEITEN VAN DE WERKGROEP « RUIMTEVAART » VAN DE SENAAT IN 2011-2012
A. Inleiding en voorgeschiedenis 2009-2010
De ruimtevaart is een hoogtechnologische en toekomstgerichte sector waarvan de toepassingen steeds belangrijker worden.
Belgiëheeft daarenboven een groot aandeel in de ruimtevaartprogramma's van het Europese Ruimtevaartagentschap (ESA) en anderesamenwerkingsprogramma's.
Ten slotte is ruimtevaart meer en meer een zaak van groot nationaal en Europees strategisch belang geworden.
Om al deze redenen heeft de Senaat op 13 juli 2000 onder het voorzitterschap van de heer Armand De Decker besloten om een werkgroep « Ruimtevaart » op te richten.
Tijdens de zittingsperiode 2003-2007 werd deze werkgroep voorgezeten door de heer François Roelants du Vivier.
Op woensdag 11 maart 2009 werd een nieuwe werkgroep opgericht, waarvan het voorzitterschap opnieuw aan de heer François Roelants du Vivier werd toevertrouwd. Hij heeft zijn ambt van gemeenschapssenator neergelegd na de regionale verkiezingen van 2009.
De werkgroep werd op 21 januari 2010 opnieuw samengesteld onder het voorzitterschap van Christine Defraigne en heeft haar activiteiten snel hervat.
B. Vergaderingen van de werkgroep « Ruimtevaart » in 2010
1) gedachtewisseling met mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, over het Belgische ruimtevaartbeleid met het oog op het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie (wetgevingsdossier nr. 4-1680);
2) gedachtewisseling met professor René Warnant (ULg en KMI) en de heer Paul Flament (Europese Commissie) betreffende Galileo (wetgevingsdossier nr. 4-1714);
3) 11 maart 2010 : ontmoeting met de heer Frank De Winne, ruimtevaarder bij het ESA, na zijn missie in het internationaal ruimtestation;
4) Europese Interparlementaire Ruimtevaartconferentie.
De werkgroep vertegenwoordigt het Belgisch Parlement in de Europese Interparlementaire Ruimtevaartconferentie (EIRC). Deze Conferentie is een Europees samenwerkingsforum met delegaties van de parlementsleden die belast zijn met ruimtevaart uit België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Polen, Roemenië, Spanje, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk. Sinds de oprichting in 1999 vergaderen de delegaties om de zes maanden om het Europees ruimtebeleid te bespreken.
In 2009 nam het Verenigd Koninkrijk het voorzitterschap van de EIRC waar, gevolgd door Roemenië in 2010, dat in mei 2010 in Boekarest een vergadering heeft georganiseerd ter voorbereiding van de Conferentie. De Conferentie zelf heeft ook plaatsgevonden in Boekarest, in de loop van oktober 2010. Mevrouw Tilmans heeft er als afgevaardigde van de Senaat aan deelgenomen (1) .
5) Odissea-prijs
Sinds 2005 wordt de Odissea-prijs door de Senaat toegekend aan een student(e) uit het Hoger Onderwijs (universitair of niet-universitair) als bekroning voor een thesis met betrekking tot het thema « ruimtevaart » in de ruimste betekenis van het woord.
De prijs bedraagt 8 000 euro en is bestemd om de kosten te dekken voor een verblijf in het buitenland in een Europese of Russische ruimtevaartorganisatie of -onderneming. Hiermee wil de Senaat jongeren motiveren om aandacht te besteden aan wetenschap in het algemeen en ruimtevaart in het bijzonder. « Odissea » verwijst naar de missie van november 2002 van het internationale ruimtestation ISS, waaraan onze ESA-astronaut Frank De Winne deelnam.
De Odissea-prijs 2009 werd door de Senaat en het departement Wetenschapsbeleid uitgereikt aan de heer Matthieu Lonchay, student aan de Université de Liège, voor zijn thesis « Précision du positionnement par satellites : influence de la géométrie de la constellation ».
C. Activiteiten van de werkgroep « Ruimtevaart » in 2011-2012
De werkgroep « Ruimtevaart » heeft haar activiteiten op 7 juli 2011 hervat onder het voorzitterschap van mevrouw Dominique Tilmans. Zij is samengesteld uit negen senatoren, met name de dames Maes (N-VA), Thibaut (Ecolo), Van dermeersch (Vlaams Belang) en Tilmans (MR), en de heren Daems (Open Vld), Fourny (cdH), Sannen (sp.a), Siquet (PS) en Van Rompuy (CD&V).
In die periode is zij een achttal keren samengekomen. De verslagen van de openbare vergaderingen bevinden zich hieronder.
1. 22 september 2011 — Uiteenzetting over het Belgische ruimtebeleid door mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand, KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, en gedachtewisseling
1.1. Inleidende uiteenzetting door de minister
1.1.1. Betreffende de Europese programma's
De minister erkent dat het Galileo-project forse vertraging heeft opgelopen. Hoewel er 2,4 miljard voorzien was tot 2013, heeft de bevoegde Europese Commissaris uitgerekend dat er in 2011 een bijkomend bedrag van 1,9 miljard vereist was.
Voor het GMES-project staan exorbitante bedragen op het spel. Het project werd 13 jaar geleden gelanceerd en begint vorm aan te nemen. De EU heeft echter nog geen budgettaire lijn bepaald.
Wat de EU betreft, zij moet er alles aan doen om het Galileo-project uit te voeren, zonder vertragingen en binnen de vooropgestelde budgettaire grenzen.
Hetzelfde geldt voor GMES. Om het programma verder te zetten, is het essentieel dat de EU in het volgende financiële kader 2014-2020 in de nodige middelen voorziet om de twee systemen op te stellen en te doen werken.
De minister voegt eraan toe dat men wel moet vaststellen dat er voor GMES niets is gedaan. Zij betreurt dit, net als de vierenveertig Europese parlementsleden die een open brief in die zin naar de Commissie gestuurd hebben.
Er moet een evaluatie komen van het huidige raamakkoord door de Europese Commissie en de ESA om na te gaan of het afgestemd is op het nieuw juridisch stelsel van de EU en om de samenwerking tussen de EU en ESA te vergemakkelijken.
Het beginsel van de « juste retour » is anders wanneer het om de Europese Commissie gaat. Het is anders naargelang men zich in een ESA-kader dan wel een EU-kader bevindt. Elke euro die België in ESA-programma's investeert, vloeit op evenredige wijze terug naar onze bedrijven en onderzoekscentra.
België moet met andere woorden heel erg opletten met de toepassing van het Verdrag van Lissabon. Het moet erop toezien dat de EU de programma's Galileo en GMES afwerkt, maar ook mag het evenwicht tussen wat de EU en de ESA doen er niet toe leiden dat men de ESA 950 miljoen euro op vijf jaar toekent (wij zijn de vijfde financierder), terwijl het de EU is die beslist over industriële programma's en contracten, want dan zou er geen sprake meer zijn van een juste retour.
De EU heeft haar plaats, maar men moet erop toezien dat de verdeling van de rollen en opdrachten equivalent zijn. Het is een goede zaak dat de EU in de ruimtevaart investeert, maar dat mag niet gebeuren door een financiering via de ESA. Dit zou catastrofale gevolgen hebben voor België.
Als de EU in een eigen budget voorziet om sommige projecten in samenwerking met de ESA te realiseren, kan de minister haar akkoord geven.
De middelen waarin de EU voorziet zijn echter ontoereikend om haar ambities te vervullen, en het risico bestaat dat de ESA zal moeten bijspringen om dat te doen. Dit moet worden vermeden. Wanneer men de ESA financiert, moet men ook de vruchten ervan kunnen plukken via de juste retour, besluit de minister.
1.1.2. De balans van het Belgisch EU-voorzitterschap
Het Belgisch voorzitterschap van de EU was een succes wat de ruimtevaart betreft :
1. er werd een Raad voor de ruimtevaart opgericht;
2. er werden verschillende conferenties georganiseerd, waaronder een conferentie over de verkenning van de ruimte, eind oktober 2011 in Italië. Er werd een conferentie gehouden over de ruimte en de Afrikaanse burger. Ook Afrika moet ervan gebruik kunnen maken, ook al hebben ze niet dezelfde middelen.
Als Azië een partner wordt, kan men Afrika niet uitsluiten van de wereldwijde uitdagingen van de ruimte;
3. in een wereld die nog vele spanningen en conflicten kent, is het ISS-project bevorderlijk voor de vrede, aangezien grootmachten als Rusland, de Verenigde Staten of Europa er samenwerken in plaats van elkaar te bestrijden. Om die reden heeft de minister het ISS voorgedragen voor de Nobelprijs van de Vrede;
4. 7e Raad voor de ruimtevaart met de bijdrage van de Europese ruimtesystemen voor het toezicht op de klimaatverandering en voor het veiligheidsbeleid.
1.1.3. Bilaterale projecten :
Sinds 1979 werkt België veel samen met Frankrijk, in het bijzonder inzake de observatie van de aarde.
Sinds 2004 werken wij samen aan het Pléiades-project en aan de totstandkoming van het MUSIS-project.
Sinds 1997 hebben wij ook een partnerschapsovereenkomst met Argentinië.
Met Rusland werken we sinds 2000 samen. Op 20 december is er een samenwerkingsakkoord tussen onze regeringen betreffende de verkenning en het gebruik van de kosmische ruimte.
Ook het bilaterale werk met India en Vietnam moet worden uitgediept.
Tijdens het Salon du Bourget was er een ontmoeting met verantwoordelijken van het CNES.
Frankrijk heeft net een uiterst belangrijk programma opgestart, genaamd programmes d'investissement d'avenir (PIA), dat gelijkaardig is aan onze IUAP (interuniversitaire attractiepool), en dat gespreid is over verschillende jaren :
— voorbereiding van de raket Ariane 6 van de nieuwe generatie;
— de hele satellietkwestie, met het Soyouz-programma, de satellieten van de toekomst en Myriade Evolution. Na de ontmoeting met het CNES werd een brief gestuurd naar alle Belgische industriëlen om hen te vragen interessante projecten in te dienen.
In tijden van economische crisis is dit des te belangrijker : elke euro die wordt geïnvesteerd in de ruimtevaart brengt één, twee of drie euro op, maar het is ook een investering in de toekomst. Vele technologieën die wij vandaag dagelijks gebruiken zijn rechtstreeks afgeleid van de ruimtevaarttechnologie : gsm, elektrische deken voor gewonden, fotovoltaïsche cellen, ...
Voor gewone burger is een investering van 950 miljoen euro in de ruimtevaart niet altijd evident, omdat het voor hem belangrijker is om in de dagelijkse behoeften te voorzien.
Men moet echter weten dat elke geïnvesteerde euro een economische return heeft, banen schept, en een betere levenskwaliteit voor iedereen, misschien niet onmiddellijk maar binnen vijf of tien jaar dank zij nieuwe technologieën die voor iedereen toegankelijk zullen zijn.
1.2. Gedachtewisseling
De voorzitster dankt de minister en geeft het woord aan de deelnemers om vragen te stellen.
Burggraaf Frimout, voormalig astronaut en voorzitte van Eurospace Society wenst de nadruk te leggen op het belang van educatieprogramma's.
De minister beklemtoont dat we fier kunnen zijn op de ervaring van de heren Frimout en Dewinne. Maar ze betreurt evenwel het gebrek aan studenten in de wetenschappelijke richtingen.
Voor Burggraaf Frimout is het probleem dat het onderwijs op gemeenschapsniveau georganiseerd is en dat de ruimtevaart van het federale niveau afhangt. Er is een betere samenwerking nodig tussen het onderwijs en de bedrijven.
De heer Pelichero (SABCA) is tevreden dat de politici het probleem van de « juste retour » wel degelijk onderkend hebben en bereid zijn dit te verdedigen. De « juste retour » is niet gegarandeerd want velen willen dit doen verdwijnen, ondanks hun verklaringen daaromtrent. De minister heeft voor de eerste keer in dertig jaar een verhoging van het budget kunnen krijgen. Hij vraagt zich dan ook af wat er morgen te gebeuren staat. Hij vraagt de minister wat de budgettaire vooruitzichten zijn met betrekking tot de ruimtevaart.
Minister Laruelle zegt dat ze ervan overtuigd is dat het nuttig is om in de sector te investeren, aangezien het gaat om fundamenteel onderzoek dat op de toekomst is gericht en niet op het verleden. Zij kan echter niets voorspellen. Dat zal afhangen van de nieuwe regering.
Er is echter al gebleken dat zelfs in tijden van crisis, een verhoging van het budget nog steeds mogelijk is.
De heer Siquet merkt op dat België bekend staat voor zijn onderzoekers en wetenschappers. Hij vraagt of er nog een ander toekomstprogramma bestaat met betrekking tot ruimtevaart.
Minister Laruelle antwoordt dat het Verdrag van Lissabon de EU nieuwe bevoegdheden toekent op het vlak van de ruimtevaart. Alle landen worden geacht tegen 2015 hun begroting in evenwicht te hebben en zich toe te spitsen op 5 grote doelstellingen, meer bepaald op het vlak van de werkgelegenheid enz. Research & development is daar één van. België heeft het doel van de 3 % voor onderzoek nooit bereikt (1 % publiek, 2 % privé). Het is echter onvoorstelbaar dat België, dat zich ertoe heeft verbonden de vijf doelstellingen na te streven, op het vlak van het fundamenteel onderzoek verstek zou laten gaan. Het is ook in deze context dat ze blij is dat de regering heeft aanvaard de Interuniversitaire Attractiepolen met vijf jaar te verlengen, en de budgetten met 10 % op te trekken.
Wat de toegankelijkheid van de ruimte betreft, roept de minister Europa op om partner te zijn waar het gaat om het transport van mannen en vrouwen naar de ruimte.
De Europeanen moeten vragen en uitdagingen beantwoorden als : is het mogelijk om op de maan te wonen ? hoe kan men zich in de ruimte bevoorraden met water ?
Het antwoord op dit soort vragen zou ook een oplossing kunnen bieden voor de woestijnvorming in Afrika.
Om het concreet uit te drukken :
Europa dient absoluut toegang te hebben tot de ruimte. Als men niet in staat is om een satelliet te lanceren, zal alle kennis over de ruimtevaart wat satellieten betreft verdwijnen, samen met de lanceerbasissen. Op het vlak van de lanceerbasissen zijn er perspectieven. Ariane is nu vijf jaar oud. Er is tien jaar nodig om een nieuwe lanceerbasis te programmeren.
Ariane 6 is dus zeker een tienjarenproject, dat daarna nog twintig jaar zal bestaan. Over tien jaar zal Ariane 5 twintig jaar oud zijn. Intussen staat de wereld niet stil en duiken er nieuwe concurrenten op. Anderzijds zien de satellieten hun massa beduidend groter worden. Ze wogen vroeger 5 ton en wegen nu 6,5 ton. De capaciteit van Ariane zal dus gevoelig moeten worden verhoogd, aangezien er in de komende tien jaar niets anders zal zijn. Het Ariane 5 ME programma is dus fundamenteel als we op korte termijn en tot Ariane 6 operationeel wordt, wereldwijd willen blijven concurreren. Ariane is op dit moment wereldleider op het vlak van de lanceerdiensten. Ze vertegenwoordigt meer dan 50 % van de markt. Om die topplaats te behouden, dient men op korte termijn te blijven investeren in Ariane 5 en op lange termijn in Ariane 6. Dit zijn concrete projecten die we nu moeten steunen, om de toekomst van de ruimtevaart in Europa, de toegang tot de ruimte en de ontwikkeling van de lanceerbasissen te verzekeren.
De heer Siquet vraagt zich ook af hoe men alle afval in de ruimte kan opruimen.
De heer Pelichero (SABCA) antwoordt dat daaraan gewerkt wordt. Het probleem is dat men een satelliet moet lanceren met energie erin om hem voort te bewegen en dan soms zeer kleine voorwerpen moet gaan zoeken. Een minuscuul stukje van een centimeter volstaat om een station te vernietigen, aangezien het zich voortbeweegt aan 30 000 km/u. Deze satellieten zijn ook in staat zich aan andere satellieten vast te hechten. Deze satellieten zijn bedoeld om een beperkte tijd te werken, die bepaald wordt door de brandstof. De brandstof maakt 30 % uit van de satelliet. Ze is dus zwaar. In de toekomst gaan we proberen minder van deze satellieten te lanceren, een satelliet te maken die zo'n tien jaar kan werken en dan een micro-satelliet met brandstof ernaartoe te sturen om de levensduur van de satelliet te verlengen. Het probleem van het verlengen van de levensduur van de satellieten en dat van het opruimen van het afval, komt dus op hetzelfde neer.
Het afval wordt gecontroleerd. In de westerse landen beschikt men tegenwoordig over genoeg brandstof om een satelliet aan het eind van zijn looptijd naar een andere baan te sturen. De geostationnaire satellieten bevinden zich op 36 000 km van ons en worden dan naar een lagere baan gestuurd, zodat ze in de atmosfeer terechtkomen en desintegreren. Soms worden ze hoger gestuurd, opdat de brokstukken niet hinderen.
De heer Blondeel (SABCA) onderstreept hoe belangrijk het is voor de industrie om Ariane 5ME te hebben. Onze ingenieursteams werken al vele jaren aan deze programma's : er was VEGA, dan Ariane en nu praat men over Ariane 5 ME, over Ariane 6. Men moet hier een toekomst aan verbinden en de activiteit voortzetten. Er mag geen onderbreking zijn tussen de programma's. De ingenieurs dienen een voortdurende evolutie te zien wat de ruimtevaart betreft, anders zouden ze wel eens kunnen vertrekken.
Mevrouw Laruelle verduidelijkt dat België deelneemt aan Ariane 5ME met 20 miljoen euro. Ze is echter niet zeker dat België zal blijven investeren. Om aan de top te blijven in alle programma's, om deel te nemen, heeft men twee dingen nodig : projecten en budgetten. Men moet inzetten op programma's waar Belgische industriëlen over een onbetwiste voorsprong beschikken, maar ook op de toekomst en op nieuwe ontwikkelingen. Over alle programma's wordt overlegd met de industrie. Men heeft zich akkoord verklaard om deel te nemen aan Ariane 5ME. Men wacht nu op het voorstel van de ESA, die misschien 6 miljoen meer aan België gaat vragen. Zij benadrukt dat men niet alles op één paard moet inzetten.
De heer Siquet vraagt zich af of er geen wereldwijd charter moet komen voor veiligheid en verantwoordelijkheid voor alles wat op een baan in de ruimte wordt gelanceerd. Moet men dit initiatief eigenlijk niet op Belgisch niveau nemen, met de hulp van wetenschappers, industriëlen, politici ?
Minister Laruelle antwoordt dat er via de VN al een zekere coördinatie is wat veiligheid betreft.
Mevrouw Thibaut vraagt hoe men in een instituionele context, met een Senaat van de gemeenschappen en een federaal wetenschapsbeleid, tot een samenwerking kan komen wat opleidingen betreft. Welke contacten heeft de minister met de deelstaatministers ?
Minister Laruelle antwoordt dat er een groot veld van mogelijkheden open ligt voor de bevordering van het wetenschappelijk onderricht. Dat het wetenschapsbeleid federaal is, is een voordeel. Zij geeft het voorbeeld van de luchtvaart, waar 175 miljoen voorschot werd toegekend, dat recupeerbaar is onder andere via de Airbus, maar voor dit soort programma heeft men een eensluidend advies van de gewesten nodig. In 2008 heeft het vier jaar geduurd om een akkoord met de gewesten te krijgen. Zij zegt dat ze de industriëlen uit het noorden, het zuiden en het centrum bijeen heeft gebracht in een zaal en dat ze hen gezegd heeft dat ze een akkoord moesten sluiten, of dat de 175 miljoen hen terug afgenomen zouden worden. Het in drie uur tijd gesloten akkoord is vervolgens opgelegd aan de gewesten.
Mevrouw Tilmans noemt de projecten waarover dit jaar gediscussieerd zal worden in de werkgroep « Ruimtevaart ».
In december zou ze bijvoorbeeld graag de leden uitnodigen voor een Senate Space Dialogue, die daarna geregeld opnieuw moet worden gehouden.
De werkgroep zal deelnemen aan de interparlementaire conferentie van oktober 2011, in Berlijn.
Op die conferentie wil men de Odissea-prijs een nieuwe vorm geven : naast de 8 000 euro die worden bijgedragen door instellingen, zou men ook de industrie moeten aanspreken om bijkomende subsidies te krijgen, of hulp in de vorm van stages of bijdragen. Het idee is om een beleid te ontwikkelen waarbij astronauten, industriëlen en studenten elkaar kunnen ontmoeten.
Zij wil graag weten of de industriëlen (en de universiteiten) bereid zijn om mee te werken aan de Odissea-prijs. Welke vorm van samenwerking is er mogelijk ?
Burggraaf Frimout vraagt wat het doel zou zijn van de Senate Space Dialogue.
Mevrouw Tilmans antwoordt dat men een datum wil vastleggen om eventueel een vriendelijke ontmoeting te houden in Redu, zodat er van tevoren kan worden overlegd over thema's en doelstellingen.
Burggraaf Frimout denkt dat het moeilijk is de formule van de Odissea-prijs nog voor dit jaar te veranderen. Hij vindt dat er een jaarlijkse prijs moet blijven maar dat de gebeurtenis van tevoren moet worden aangekondigd. Men moet dus naar de universiteiten gaan om de prijs bekender te maken.
Misschien is het een goed idee om overeenkomsten te sluiten met de industrie, bijvoorbeeld om stages te lopen.
Mevrouw Tilmans vraagt of men de European Space Society kan vragen een voorstel te doen wat de planning van de ontmoetingen met de universiteiten betreft en vervolgens een vergadering met de industriëlen kan plannen op een middag.
Burggraaf Frimout zegt dat hij zich daar mee zal bezighouden.
De heer Erik Béka, hoge vertegenwoordiger voor het Ruimtevaartbeleid, herinnert aan een paar grote Europese agenda-afspraken, zodat de werkzaamheden gecoördineerd kunnen worden : conferentie over ruimteëxploratie op zeer hoog niveau, op 10 november 2011 ingepland door Italië, volgend op de twee eerdere conferenties over ruimteëxploratie, waaronder die welke in België was georganiseerd.
Concreet gaat het om het inrichten van een Europees platform om de strategieën inzake exploratie op elkaar af te stemmen.
Mevrouw Tilmans vraagt wat de werkgroep « Ruimtevaart » in deze context kan doen.
De heer Béka zegt dat de organisatie van de conferentie wat vertraagd is, maar men kan iets doen ter voorbereiding of als nabespreking. Het zou een goed idee zijn de leden het toekomstige kader van de internationale samenwerking mee te delen dat zal worden gebruikt om over ruimtevaart te discussiëren.
Op 5 december 2011 : een drievoudige vergadering in het kader van het Poolse voozitterschap van de EU en het Italiaanse voorzitterschap van de ESA : Space Council in Brussel, in de vroegere zin van de benaming, namelijk in het kader van het akkoord tussen de Europese Unie en de Commissie. Deze gezamenlijke vergadering die werkt met procedures die intern zijn bij de ESA en de Unie, wordt dezelfde dag nog voorafgegaan door een ESA-Raad op ministerieel niveau en een Raad van de Europese Unie gefocust op het concurrentiebeleid in de ruimtevaart. Dat zijn dus drie bijeenkomsten op één dag, waar uiteraard over dezelfde thema's zal worden gesproken. Wij verwachten het eerste voorstel van resolutie van het Poolse en Italiaanse voorzitterschap.
Men zal dus de werkzaamheden moeten synchroniseren met de Belgium Space days zodat er op het niveau van de instellingen zoveel mogelijk personen aanwezig kunnen zijn.
De Ministerraad van de ESA is vastgelegd van 19 tot 25 november 2012 in Zuid-Italië en daar worden de programma's voor de komende zes jaar afgesproken.
Mevrouw Tilmans geeft te kennen dat de werkgroep « Ruimtevaart » van de Senaat niet alleen toeschouwer wil zijn maar ook deelnemer en dus graag de kalender zou gebruiken om alvast standpunten in te nemen wat de agenda's van de bijeenkomsten betreft. We moeten dus kiezen voor een proactieve rol op basis van de afspraken, of ons beperken tot het organiseren van debatten en ontmoetingen in een poging om de zaken vooruit te helpen, maar dan op een minder proactieve manier.
De heer Fonteyn, directeur generaal bij Wetenschapsbeleid, stelt voor een proactieve rol te gaan spelen. Zo stelt hij bijvoorbeeld voor om de Europese commissaris Tajani uit te nodigen om over het grote probleem van de financiering van het GMES te komen praten. Men vergeet maar al te vaak hoeveel de ruimtevaart bijdraagt aan ons dagelijks comfort.
Investering vanuit de ruimtevaart kan efficiënt gebruikt worden en iedereen kan hieraan bijdragen. Dit is een voorbeeld er zijn er andere. Hij is voor een proactieve rol van de groep. Hij stelt zijn medewerking voor om het voor te bereiden.
Mevrouw Tilmans vraagt of er nog reacties zijn. Dient de werkgroep « Ruimtevaart » een vriendschappelijke institutionele groep te zijn of een proactieve groep ?
Spreekster staat erop de sprekers ervan te verzekeren dat deze vergadering in de Senaat alle actoren uit de wereld van de ruimtevaart samenbrengt. Het is niet de bedoeling iemands plaats in te nemen maar eventueel de rol van een drukkingsgroep te vervullen die ideeën aanmoedigt van Franstaligen, Nederlandstaligen, industriëlen, onderzoekers, politici, universitairen waarbij men hoopt dat hiernaar zal worden geluisterd. Spreekster meent dat dit een mooi project is om de groep een nieuwe impuls te geven.
2. De werkgroep bereidde op 4 oktober 2011 de 13e Europese Interparlementaire Ruimtevaartconferentie (EIRC) voor die plaatsvond in Berlijn van 16 tot 18 oktober 2011. Tijdens die conferentie werd de werkgroep « Ruimtevaart » vertegenwoordigd door mevrouw Tilmans, de heer Siquet en mevrouw Maes. Tijdens de conferentie werd de nadruk gelegd op het volgende :
— aanpassing van het Handvest van de conferentie om de leden van de conferentie te vermelden en het taalgebruik te verduidelijken (2) .
— de problematiek van de financiering van het GMES-programma door de Europese Commissie. Er werd een resolutie in die zin goedgekeurd door de Conferentie en er werd een brief gestuurd naar voorzitter Barroso (3) .
Verder besloot het Roemeens voorzitterschap in 2010 tot het Trio-voorzitterschap. Duitsland dat het voorzitterschap van de Conferentie had in 2011 en Polen in 2012 zullen binnen dit trio het gezelschap krijgen van België dat zich kandidaat stelde voor het voorzitterschap van de Conferentie in 2013.
3. Vergadering van de werkgroep in Redu op 2 december 2011 : « Senate Space Dialogue »
Op 2 december 2011 kwam de werkgroep « Ruimtevaart » samen in Redu, in de provincie Luxemburg met als belangrijkste agendapunt het opstarten van een « Senate Space Dialogue » met de sector en de politieke wereld. De heer Galardini, directeur van het satellietvolgstation van het Europees Ruimtevaartagentschap (ESA) had de werkgroep in Redu uitgenodigd om na te gaan of de academische opleiding en het onderzoek voldoende afgestemd zijn op de noden van de ruimtevaartindustrie.
Waren aanwezig : mevrouw Tilmans, voorzitster van de werkgroep « Ruimtevaart », de heer Ludo Sannen en mevrouw Lieve Maes. Verontschuldigd : mevrouw Cécile Thibaut.
In samenwerking met het Europees Ruimtevaartagentschap van Redu, Eurospace Society en Belgospace werd een panel samengesteld van vier hoofdsprekers uit de academische wereld en de ruimtevaartindustrie :
— prof. dr. Floris Wuyts, Universiteit van Antwerpen, hoofd van Aurea;
— de heer Thierry Chantraine, Centre spatial de Liège, Universiteit van Luik;
— de heer Frank Preud'Homme, voorzitter van Belgospace;
— de heer Didier Fussen, afdelingsdirecteur van het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aeronomie.
3.1. Conclusies van de sprekers :
In één van zijn conclusies vraagt Prof. Wuytszich het volgende af :
Hoe kan men de belangstelling van de studenten opwekken ?
— conferenties organiseren;
— beter nog : bezoek aan laboratoria;
— hen deel laten nemen aan een experiment;
— hen aantonen dat het heelal niet voorbehouden is aan de NASA;
— rol van de openbare zenders ! Het leven van een geleerde (variante van « boer zoekt vrouw » — « wetenschappelijk onderzoek zoekt wetenschapper »);
— hoe ? « Ook uitgetest op mensen » ...;
— opleiding van leraars wetenschap (fysica is cool).
Thierry Chantraine van het Centre spatial de Liège, een spin-off van de Universiteit van Luik, geeft een samenvatting van een project dat voortvloeit uit een privaat-publieke samenwerking :
— het CSL is een onderzoekscentrum van hoog niveau van de universiteit van Luik dat toegepast onderzoek verricht en beheerd wordt als een profit center;
— de meeste RTDI-activiteiten van het CSL zijn gericht op ruimtevaartwetenschap;
— het CSL wil een rol vervullen in de economische ontwikkeling van de lokale industrie;
— het CSL vormt een pool voor het allernieuwste onderzoek voor de Universiteit van Luik;
— het CSL heeft tachtig hoogopgeleide werknemers in dienst van wie 60 % ingenieurs, doctors in de wetenschappen of doctors in de filosofie.
Dr. Fussen brengt de volgende problemen naar voren :
Manpower :
— algemeen : ingenieurs met een minimale background in ruimtevaart, optica, onderzoekssystemen, mechanica, ...; België is een kleine markt;
— nood aan systeemingenieurs met veel ervaring in ruimtevaartopdrachten. Ook in juridische materies...;
— nood aan program managers(interfacefunctie met ESA en de industrie);
— nood aan studenten in samenwerking met universiteiten (meer bepaald cubeSat-projecten);
— in België zijn er te weinig opleidingen voor ruimtevaartingenieurs, ingenieurs in optica, specialisten in meteorologie, ... Het universitair of hoger onderwijs zou de markt beter moeten benutten om medewerkers te vinden. Er dient een grotere samenwerking te zijn met de universiteiten en de hogescholen.
De heer Frank Preud'homme, voorzitter van Belgospace, sprak over het probleem van de kwaliteit van de opleidingen (te algemeen) en de specificiteit van de opleidingen in de universiteiten. De sector kampt nog altijd met een schrijnend tekort aan personeel. Een eventuele oplossing zou een betere interactie en samenwerking zijn tussen het onderwijs en het bedrijfsleven. Die kan door de politiek bewerkstelligd worden.
3.2. Gedachtewisseling
Tijdens de gedachtewisseling besprak men de kwaliteit van het onderwijs, de noden van de industrie en hoe bijvoorbeeld het succesverhaal van het Centre Spatial in Luik werd gefinancierd.
De heer Floris Wuyts benadrukt dat de ontwikkeling van expertise op één enkele plaats onvoldoende is en dat er een uniek universitair centrum zou moeten zijn voor het hele land — zonder grenzen en taaleisen — dat aan ruimtevaart gewijd is. Hij geeft het voorbeeld van de Universiteit van Delft (Nederland) die een hightech-ruimtevaartopleiding organiseert voor heel Nederland ! Het probleem van subsidies in die zin is hiermee ook van de baan.
De heer Preud'homme zegt dat er geen probleem is qua opleiding maar dat er een probleem is voor de sector om mensen te vinden die een goede wetenschappelijke opleiding hebben genoten. Maar hij geeft toe dat er misschien een probleem is qua aantrekkelijkheid want de projecten lopen over een lange periode en zijn niet aantrekkelijk genoeg om jonge wetenschappers te overtuigen.
Dat is ook de indruk van senator Ludo Sannen die, als gemeenschapssenator, probeerde na te gaan hoe het onderwijs op een meer doeltreffende manier technische onderwerpen kon geven. Hij deelt ook mee dat de media beter en gemakkelijker betrokken moeten worden bij ruimtevaartprojecten. Senator Sannen geeft toe dat een samenwerking over de taalgrens heen soms moeilijk is; zo zijn bijvoorbeeld de VUB en de ULB het niet altijd eens over dezelfde regels en wordt de Hogere Zeevaartschool, die vroeger door beide gemeenschappen werd gefinancierd, nu enkel door Vlaanderen gefinancierd.
Mevrouw Leurquin van het bedrijf SES deelt mee dat men ook iets moet doen aan de financiële aantrekkelijkheid van het voorgestelde werk. Haar bedrijf is betrokken bij de oprichting van een « internationale universiteit voor ruimtevaart » in Luxemburg wat een betere samenwerking tussen de industrie en de opleiding ten goede zou moeten komen.
De heer Theo Pirard, journalist, oprichter van het Space Information Center/Belgium, benadrukt dat men pragmatisch moet nadenken over een betere ruimtevaartopleiding. Hij geeft Delft en Stuttgart als voorbeelden. België met zijn oude tradities is achterhaald.
De heer Floris Wuyts antwoordt dat het moeilijk is onderwijs aan beide kanten van de taalgrens te organiseren. Belspo maakt een aantal federale projecten mogelijk. Men moet kijken naar de Koninklijke Militaire Academie : de regering betaalt de studies en in ruil verbinden de studenten zich ertoe in het leger te werken. Een dergelijk systeem zou ook moeten worden aangemoedigd voor ruimtevaartprojecten.
Tot slot meent mevrouw Tilmans dat de tragiek van de ruimtevaart de veel te vertrouwelijke omgeving is; men blijft vaak binnen zijn eigen werkdomein ondanks vermeldenswaardige privé-initiatieven. Het gaat om een echte toekomstgerichte sector, ook al is het institutioneel gesproken moeilijk leven in ons land. Een deel van de ruimtevaartbevoegdheden is regionaal, de rest is federaal. De samenwerking tussen die bevoegdheidsniveaus is essentieel, maar dit moet op een intelligente manier gebeuren. Spreekster grijpt de gelegenheid aan om een lans te breken voor synergieën tussen de verschillende opleidingen in ruimtevaart in de academische wereld, ook al moeten daarbij hindernissen worden genomen. Er zijn ook middelen nodig om studenten de mogelijkheid te geven zich te specialiseren in die toekomstgerichte domeinen. Ruimtevaart in België verdient beter, samenwerkingen moeten worden voortgezet. Spreekster stelt voor een vervolg op deze studiedag te organiseren om te zien hoe de politiek oplossingen kan aanreiken voor deze problemen, bijvoorbeeld door bruggen te slaan of academische fora op te richten tussen de verschillende universiteiten op het vlak van ruimtevaart.
4. Op 15 februari 2012 werd de werkgroep betrokken bij de werkzaamheden van de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden van de Senaat, die de heer Paul Magnette, minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, hoorde over de algemene beleidsnota inzake ruimtevaart
4.1. Uiteenzetting door de heer Paul Magnette, minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking belast met Grote Steden over het ruimtevaartbeleid
Met het door de in de loop van de laatste decennia door de opeenvolgende Belgische regeringen gevoerde ruimtevaartbeleid kon in ons land een uiterst performant en als zodanig bij de ESA en in het buitenland erkend wetenschappelijke en industriële structuur worden opgebouwd. Zo kon België ook een eersteklaspositie innemen in de Europese ruimtevaart.
De Europese ruimtevaart is niettemin constant in ontwikkeling in aansluiting op de ontwikkelingen op de commerciële markt (telecommunicatie, lanceerraketten, ...), de bedrijfsherstructureringen en een ganse reeks fusies, aankopen en hergroeperingen, met als resultaat de oprichting van grote consortia zoals ASTRIUM (ruimtetak van EADS), Alcatel Alenia Space, en inzonderheid de opkomst van nieuwe mogendheden zoals China en India waarmee voortaan rekening moet worden gehouden.
In het licht van die ontwikkelingen is het van belang een duidelijke visie te hebben over het ruimtevaartbeleid in ons land.
Daarom zal de Dienst lucht- en ruimtevaart het gros van zijn inspanningen in 2012 richten op de voorbereiding van de volgende in november geplande ESA-ministerraad.
Naar die initieel eind 2011 geplande ESA-ministerraad, die met een jaar werd uitgesteld gelet op de internationale financiële crisis en de vrees van sommige ESA-lidstaten niet over voldoende middelen te kunnen beschikken om deel te nemen aan de verschillende door de ESA voorgestelde programma's, wordt door alle Belgische actoren op ruimtevaartgebied uitgekeken. Niet alleen moeten de Europese programmatorische ruimtevaartprioriteiten voor het volgende decennium worden vastgelegd, ook een aantal problemen moeten worden opgelost wat de financiering betreft van de ontwikkeling en de exploitatie van het Global Monitoring for Environment & Security (GMES) en vooral ook de steun van de exploitatie van de lanceerraketten.
De Europese programmatorische ruimtevaartprioriteiten voor het komende decennium moeten worden vastgelegd.
Tijdens de ESA-ministerraad aan het einde van dit jaar moeten de programmatorische doelstellingen van de ESA voor de periode 2013-2018 worden gedefinieerd. In dit stadium werkt de ESA niettemin voorstellen van programma's uit die ons in het najaar zouden moeten worden voorgelegd. Zonder vooruit te lopen op de inhoud van die voorstellen zouden wij, bij aansluiting op de voorstellen van de ESA, de tot nu toe gevolgde strategische en operationele doelstellingen moeten voortzetten die in de algemene beleidsnota zijn opgenomen, te weten :
— ruimtevaartgebied versterken en desnoods creëren;
— de investeringsreturn van overheidsmiddelen voor de ruimtevaart verhogen, zowel bij de ESA als bij de EU en in het kader van bilaterale samenwerkingsprojecten;
— de overheid de wetenschappelijke en technologische deskundigheid en mogelijkheden in de groeisectoren op de mogelijkheid geven om over ruimtetools te beschikken die ze nodig heeft om haar beleid te bepalen en uit te voeren;
— België onderbrengen in de component « veiligheid-defensie » van de Europese ruimtevaart, wat gestalte kreeg in 2010 met de start van de Belgische deelname aan het project en de ondertekening van een protocolakkoord tussen het Centre national d'études spatiales (CNES, Frankrijk) en de POD Wetenschapsbeleid voor de uitvoering van het programma MUSIS (Multinational Spacebased Imaging System) en de deelname van onze industriëlen aan dat initiatief. De bijdrage van België in dat programma beloopt op dit ogenblik, ter herinnering, 50 miljoen euro voor de periode 2011-2015. Er werd al voor een bedrag van 36,9 miljoen euro contracten gesloten tussen het CNES en Belgische bedrijven;
— een stempel drukken op de uitstippeling en de uitvoering van het Europese ruimtevaartbeleid.
Er dienen dus ook een aantal moeilijkheden te worden weggewerkt in sectoren zoals de financiering van de ontwikkeling en de exploitatie van het Global Monitoring for Environment & Security (GMES), maar vooral ook de steun van de exploitatie van de lanceerraketten.
Het programma GMES, een aardobservatie-instrument voor de strijd tegen de klimaatverandering en de aantasting van het milieu, werd immers tot nu toe gedeeltelijk gefinancierd door het Europese budget. De Commissie heeft evenwel haar wens te kennen gegeven dat het na 2013 gefinancierd wordt door een intergouvernementeel akkoord en niet langer door de Commissie zoals tot op heden. Die beslissing dreigt de toekomstige ontwikkeling van het project in gevaar te brengen. De voorstellen van de Europese Commissie met als doel de financiering van het Europese aardobservatieprogramma (GMES) uit het algemene budget van de EU voor de periode 2014-2020 te lichten brengt dat nochtans strategisch bestempeld programma in gevaar. Het is dus van belang dat de EU-lidstaten een akkoord sluiten om een oplossing te zoeken voor de financiering van dat programma (te weten ofwel die opnieuw inpassen in het meerjarig financieel kader voor 2014-2020 van de EU, ofwel dat programma financieren via een intergouvernementeel akkoord).
Wat de exploitatie van de lanceerraketten Ariane 5 betreft, heeft het bedrijf Arianespace, ondanks een goed gevuld orderboek, een beroep moeten doen op overheidssteun. Door de aanhoudende zware concurrentie (marktprijsniveau, wisselkoers tussen euro en dollar) zijn de technische moeilijkheden die in de laatste maanden verschillende keren zijn opgedoken, het einde van het programma EGAS, alsook niet-optimale koppelingen evenveel redenen waarom het bedrijf verliezen heeft geleden.
Op institutioneel vlak hebben de ESA-lidstaten eind 2011 unaniem een resolutie goedgekeurd om de Europese lanceerraketten te steunen en zo bij te dragen tot een evenwichtige exploitatie van Ariane 5. Die resolutie heeft in een eerste fase gestalte gekregen door een programma ter ondersteuning van Arianespace voor een bedrag van 210 miljoen euro voor de jaren 2011 en 2012. Dat ondersteuningsprogramma hing niettemin af van de reorganisatie van het bestuur van Arianespace en de reorganisatie van de gunning van aan de productie van lanceerraketten gelinkte opdrachten, met als doel op termijn de overheidssteun te verlagen. Dat proces loopt nu zowat twee jaar en zou tegen het einde van het jaar afgerond moeten worden, in het kader waarvan beslissingen dienen te worden genomen tijdens de ESA-ministerconferentie.
In december 2011 hebben de ESA-lidstaten evenwel opnieuw hun steun aan Arianespace bevestigd voor de periode na 2012, zonder evenwel melding te maken van hun financiële verbintenis, die ook moet worden vastgelegd op de volgende ministerconferentie.
Bovendien is de ESA in de eerste lancering van de raket VEGA op 13 februari 2012 geslaagd. VEGA, met een vermogen van anderhalf ton in een lage baan, wordt specifiek ontwikkeld om kleine wetenschappelijke satellieten of aardobservatiesatellieten te lanceren. Als enige lanceerraket van die grootte die op regelmatige basis wordt geproduceerd, is VEGA bestemd om snel uit te groeien tot de wereldreferentie in zijn categorie.
Via zijn bedrijfswereld heeft België een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van die nieuwe lanceerraket. Wij hopen dat de lancering succesvol is en er zo nieuwe commerciële perspectieven worden geopend voor de producenten van lanceerraketten.
Gelijktijdig met de voorbereiding van die ESA-ministerraad, wordt bovendien bijzondere nadruk gelegd op de studie van de versterking van onze bilaterale samenwerkingsverbanden op ruimtevaartgebied met onze belangrijkste partners (Frankrijk, Duitsland en Italië), teneinde onze industriëlen en wetenschappers op de eerste rij te plaatsen bij de voorbereiding, de vastlegging en de eerste opzet van de toekomstige Europese ruimtevaartprogramma's. De laatste jaren stellen wij immers vast dat belangrijke ESA-lidstaten zoals Duitsland, Frankrijk en ook nog Italië zich op hun nationaal beleid terugplooien, inzonderheid voor de uitvoering van de grote toekomstige ruimtevaartprogramma's. De bilaterale samenwerking met die landen versterken zal onze industriëlen en wetenschappers in staat stellen nauw te worden betrokken bij de definitie van wat de Europese ruimtevaart in de toekomst zal zijn.
Alvorens gestalte te geven aan alles wat hier werd gezegd, krachtens het regeerakkoord waarin staat dat het mandaat van de ESA-ministerraad van november 2008 in Den Haag integraal zal worden uitgevoerd, moet bij de eerste begrotingscontrole het bedrag worden hersteld van de enveloppe voor de ruimtevaart voor 2012 op het voor die gelegenheid vastgelegde niveau. Hoewel het ESA-krediet overeenstemt met de aan de ESA te storten Belgische bijdrage voor 2012, is het « bilaterale » krediet daarentegen totaal ontoereikend om de Belgische verbintenissen voor 2012 na te komen, in het bijzonder het deel ervan voor het programma MUSIS.
Het bedrag van de enveloppe voor ruimtevaart voor 2012 opnieuw op het passende niveau terugbrengen is bovendien in zekere zin ook de referentie vastleggen voor de budgettaire debatten over de voorbereiding van het meerjarenmandaat tijdens de komende ESA-ministerraad en derhalve de grootte van het budget waarmee kan worden ingeschreven op nieuwe voorgelegde programma's.
4.2. Vragen
Mevrouw Maes merkt op dat de minister zegt dat voor het VEGA-project geïnvesteerd is via de bedrijfswereld. Betreft het enkel de bedrijfswereld of heeft de overheid ook geïnvesteerd ?
De heer Sannen legt uit dat na een werkbezoek aan het centrum van Redu met de Werkgroep Ruimtevaart bleek dat zich vooral problemen situeren rond het universitair hoger onderwijs, vorming en een gebrek aan instroom van mensen die voldoende geschoold zijn om in de ruimtevaartsector tewerkgesteld te worden.
Het onderwijssysteem is opgedeeld tussen de gemeenschappen en het valt op dat er in Luik een Master of Aerospace Engineering bestaat en in Gent en Leuven een Master of Space Studies. Die opleidingen zijn allemaal belangrijk, maar er wordt naast elkaar gewerkt. De vraag is of het niet mogelijk is om een meerwaarde te creëren door die universiteiten en opleidingen bij elkaar te brengen.
De bevoegdheden voor onderwijs liggen natuurlijk bij de gemeenschappen, maar er bestaat wel een gelijkaardig initiatief rond de nucleaire sector. De « Belgian Nuclear High Education Network » bestaat en valt voor een stuk onder de bevoegdheid van de minister. Daar bestaat er een samenwerking tussen de universiteiten in Vlaanderen en Wallonië die samen een Master-na-Master-opleiding aanbieden.
Ziet de minister voor zichzelf een rol weggelegd om faciliterend te werken voor de ontwikkeling van een gelijkaardig initiatief rondom ruimtevaart ?
Antwoord van de heer Paul Magnette, minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking belast met Grote Steden.
De opleidingen in deze sector zijn inderdaad zeer belangrijk en meer coördinatie tussen de gemeenschappen zou zeer interessant zijn.
De minister kent het systeem van opleiding in de nucleaire sector zeer goed en hij heeft dat in het verleden kunnen steunen. Op het vlak van ruimtevaart wijst hij naar het initiatief van de Odissea-prijs die jaarlijks in de Senaat wordt uitgereikt aan het beste onderzoek van de beste studenten van de betrokken universiteiten.
Er moet inderdaad contact worden opgenomen met de gemeenschappen om te zien of de opleidingen beter georganiseerd kunnen worden en zien of het mogelijk is om samenwerkingen op te zetten.
Wat het VEGA-project betreft, legt de minister uit dat bij deze eerste stap de enige deelnemer uit de Belgische industrie SABCA was. Voor de volgende stap zullen Spacebel en ETCA ook deelnemen. De overheid is ook aanwezig met een bedrag van 40 miljoen euro sinds 2012, wat ongeveer 6,9 % van de kosten bedraagt.
5. Deelname aan de workshop ter voorbereiding van de Europese Interparlementaire Ruimtevaartconferentie (EIRC) 2012 onder Pools voorzitterschap
Deze workshop waaraan mevrouw Tilmans en de heer Siquet deelnamen, vond plaats in de Jagiellonnische Universiteit van Krakau op 14 mei 2012 en was gewijd aan ruimtevaart en duurzame ontwikkeling. Mevrouw Tilmans sprak er over de dynamiek van het Belgisch ruimtevaartbeleid in een Europees kader. Ons land staat op de zesde plaats in de lijst van landen die veel bijdragen tot het ESA-budget, namelijk 180 miljoen euro per jaar. Zij benadrukte het belang van een weefsel van kleine en middelgrote ondernemingen dat het, op het gebied van ruimtevaart, mogelijk maakt om flexibel te werken aan duurzame en grote projecten. Een vlaggenschipproject dat in de lijn ligt van duurzame ontwikkeling is de verkoop door ons land van een 100 % Belgische satelliet voor aardobservatie in Vietnam. Bovendien is België ook vermaard voor de sterrenobservatie. Er werden ook projecten opgestart door jonge universitairen in Luik die nanosatellieten hebben ontworpen. De conclusies van de workshop staan in bijlage 4. Er is ook beslist om een prijs voor duurzame ontwikkeling uit te reiken die gesteund wordt door ESA en ESPI (European Space Policy Institute).
6. Vergadering van de werkgroep van 27 juni 2012ter voorbereiding van de volgende ESA-raad op ministerieel niveau (november 2012). Standpunt van de Belgische ruimtevaartindustrie (Belgospace, VRI, Wallonie Espace en Bruspace)
6.1. Uiteenzetting van de heer Preud'homme, voorzitter van Belgospace
De heer Preud'homme schetst het kader van de Belgische ruimtevaart en brengt enkele aandachtspunten naar voren in het vooruitzicht van de ministeriële Conferentie.
Hij is vertegenwoordiger van Belgospace, federale associatie die 14 bedrijven verzamelt en representatief is voor de Belgische ruimtevaartindustrie — ongeveer 80 % van de omzet van de sector is daarin vertegenwoordigd. Uiteraard is Belgospace in continu overleg met de regionale associaties, zijnde VRI (Vlaamse Ruimtevaartindustrie), Bruspace en Wallonië Espace om afstemming met elkaar te vinden.
De belangrijkste activiteiten van de Belgische ruimtevaart situeren zich momenteel in 4 grote domeinen :
1) activiteiten in het kader van de lanceerraketten;
2) space segments : daaronder vallen onder andere ook de volledige satellieten die in België gemaakt worden waaronder ook belangrijke subsystemen;
3) groundsystems en softwares voor groundsystems;
4) Space education. Binnen de regionale associaties zijn ook de verschillende onderzoeksinstellingen en researchcentra die actief zijn in ruimtevaart ook lid van Belgospace.
De Belgische industrie is in de voorbije jaren redelijk succesvol geweest dankzij het gevoerde ruimtevaartbeleid in die zin dat het belangrijk is dat er keuzes gemaakt zijn om activiteiten te ondersteunen die de Belgische industrie hebben mogelijk gemaakt in bepaalde niches zeer sterk te worden; dat geldt zowel naar bedrijven toe — ons land is in staat om volledige satellieten te maken — als naar onderzoeksindustriëen toe (bijvoorbeeld powersystems voor satellieten, builtdetectoren, telecom en dergelijke).
6.1.1. Internationale context van de ruimtevaartsector
Ondanks het feit dat er een internationale crisis gaande is, heeft België de laatste jaren nog een lichte stijging gekend in omzet; maar wat belangrijk is dat de internationale export wel gedaald is. Zulks is voornamelijk te wijten aan het feit dat er een sterkere concurrentie is onder andere vanuit de Verenigde Staten waar de grotere begroting in de defensiesector gevoelig teruggeschroefd is en de bedrijven op zoek zijn naar een meer internationale context om de zaken die ze op de binnenlandse markt verliezen te kunnen aanvullen. Daarbij is uiteraard ook het feit dat de VS een relatief zwakke dollar hebben wat hun internationale positie natuurlijk ten goede komt. Er zijn uiteraard een hele reeks nieuwe spelers die opkomen (China en Brazilië) die er toe leiden dat de internationale context competitiever wordt. Daarom is het zeer belangrijk om de competitiviteit van onze bedrijven te kunnen blijven garanderen door permanente innovatie. Het is dan ook van belang om te investeren in R&D, dat als een goede strategie geldt om in Europa de crisis het hoofd te bieden. ESA als een R&D-organisatie biedt een aantal programma's die zeer goede middelen biedt om technologie en competenties te ontwikkelen die nodig zijn om zowel economisch als sociaal impact te hebben. De investeringen in R&D kennen ook een maatschappelijke return want de impact van de ruimtevaart op onze welvaart en kennismaatschappij is zeer belangrijk. Om maar te vermelden hoe belangrijk ruimte-infrastructuren zijn zonder dewelke televisie, navigatie, telecommunicatie onmogelijk zouden zijn. Ruimtevaart is in het dagelijkse leven van elke burger in Europa een belangrijk gegeven.
Ook de grondige kennis van het heelal en van de aarde komt uiteraard ook voort uit de ruimtevaart. Wij kunnen inschatten wat de gevolgen zijn van de storingen van het klimaat en de ontwikkeling van het klimaat op onze planeet. Zulks is voornamelijk te danken aan de infrastructuur die wij in de ruimte beschikbaar hebben gesteld voor het onderzoek hiervan. Daarboven zijn onderzoek en ruimtevaart in het bijzonder uiteraard synoniemen van een internationale samenwerking en dragen dus bij aan een goede verstandshouding tussen de verschillende Europese lidstaten.
6.1.2. Algemene aandachtspunten in het vooruitzicht van de ESA Ministerraad
De heer Preud'homme wil een aantal aandachtspunten voorleggen aan de verschillende deelnemers die betrokken zullen zijn in het debat naar de ministeriële Conferentie toe.
1) Momenteel is er vanuit België een globale investeringsbegroting van 180 miljoen euro. Vanwege de zo juist opgesomde benefits is het verantwoord het budget ten minste op dit peil te behouden. Zoals vermeld is ruimtevaart een interessante investering wegens de economische return (er wordt gesproken van factoren maal 2 tot maal 6). Hoog niveau van technische spin-offs met heel veel exportmogelijkheden, een stimulans voor internationale samenwerking en uiteraard een versterking van het Belgische en het Europese imago.
2) Sinds een aantal jaren bestaat naast ESA een tweede actor binnen de ruimtevaart in Europa : de Europese Commissie. Twee complementaire actoren met hun eigen specifiek beleid.
3) Belangrijk is om grotere flagshipsmissies te ondersteunen want die kunnen een grotere impact en belang hebben op het vlak van de wetenschap. Maar er moet ook een balans zijn met mogelijkheden naar kleinere missies toe om de kleinere landen, waaronder België, toe te laten een vooraanstaande rol te spelen.
6.1.3. Specifieke programma's te beslissen gedurende de ministeriële Conferentie
1) Technologie programma's in het kader van telecommunicatie
Dit zijn unieke instrumenten waarmee de Belgische industrie de nodige expertise kan ontwikkelen voor de ondersteuning van haar strategie naar internationale markten toe;
De constante financiering van deze programma's is dan ook onmisbaar om het expertiseniveau te behouden en de toekomstige positionering van de Belgische bedrijven en onderzoekscentra voor te bereiden. Er wordt evenwel gevraagd of het eventueel mogelijk zou zijn dit implementatieproces enigszins te verbeteren.
2) Aardobservatie
Binnen het kader van de aardobservatie is er uiteraard het punt van de financiering van GMES waar ons standpunt is dat de beslissing van de Europese Unie om het uit het jaarbudget te lichten moet herzien worden teneinde de ruimtevaartbudgetten te kunnen aanwenden waarvoor zij bedoeld zijn dit wil zeggen voor onderzoek en ontwikkeling.
Ook binnen de aardobservatie moet worden gemeld dat momenteel ENVISAT, de belangrijkste aardobservatiesatelliet van ESA, niet meer functioneel is en dus het verkrijgen van nieuwe aardobservatiesatellieten urgenter geworden is. Hier ook zien wij opportuniteiten om hierop in te spelen met kleinere missies die daarop relatief snel antwoord op zouden kunnen bieden. Er dient vermeld te worden dat PROBA-V Vegetation die volgend jaar gelanceerd zal worden een samenwerking is van een zestal Belgische bedrijven, en eigenlijk één van de eerste GMES operationele missies zal zijn vooraleer de grotere Sentinel missies van ESA later in 2014 in bedrijf zullen worden genomen.
3) Space weather
België zou haar positie als excellentiecentrum verder moeten kunnen opbouwen. Wij hebben een zeer belangrijke positie kunnen verwerven die mogelijk is gemaakt door een aantal investeringen in instrumenten : SOLAR op het International Space Station, de PROBA missie, de participatie aan PICARD met het Franse Ruimtevaartagentschap die een hele reeks data verzamelt en verwerkt in het bijzonder in de ruimtevaartpool in Ukkel.
4) Lanceerrakketten
Er moet een duidelijke beslissing genomen worden in een aantal voorstellen die op tafel liggen en namelijk een duidelijke oplossing voor de Ariane programma's.
5) Internationaal ruimtestation
De voortzetting van het gebruik van ISS en de voorbereiding van exploratiemissies kunnen ook de Belgische bedrijven toelaten om de nodige technologie en knowhow binnen België te ontwikkelen in het kader van de exploratietechnologie. De voortzetting van het gebruik van het ISS betekent wel dat een belangrijk deel van de exploitatiekosten werden gedragen via een Barter agreement met specifiek de ATV's als compensatie. Met het stopzetten van deze ATV's is er nood aan een nieuwe Barter programma om de Europese betaling van de exploitatiekosten in kind delivery te kunnen garanderen.
6) Telecom
Van groot belang is dat de bestaande ESA-infrastructuur in België met name in Redu verder uitgebouwd wordt als een center of excellency en ervoor wordt gezorgd dat daar de nodige verbintenissen vanuit ESA worden gemaakt om langere programma's onder te brengen en er de expertise verder te kunnen uitbouwen.
6.2. Gedachtewisseling
Mevrouw Tilmans vraagt of, gelet op de financiële crisis, microsatellieten geen deel van de oplossing kunnen zijn voor de kleine Europese landen.
De heer Preud'homme stelt evenwel dat micro-satellieten niet alle missies kunnen vervangen. Er zijn een aantal beperkingen. Maar het moet mogelijk zijn een aantal zaken op te vangen met kleinere missies. ESA heeft hiervoor meer hoor.
Mevrouw Tilmans vraagt zich af of er andere landen dan België zijn die microsatellieten ontwikkelen.
De heer Preud'homme noemt onder andere het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Italië, Duitsland en Zweden.
Mevrouw Maes vraagt of cartografie ook onder het domein grondsysteem en software valt.
De heer Preud'homme antwoordt dat vanuit ESA en de Europese Unie er onderzoeksprogramma's in het kader hiervan ondersteund worden en dat België een aantal bedrijven telt die daarin actief zijn.
Mevrouw Maes vraagt waarom de observatiesatelliet niet meer operationeel is.
De heer Preud'homme verduidelijkt dat de satelliet die voor vijf jaar voorzien is uiteindelijk tien jaar heeft gewerkt en dan plotseling is uitgevallen.
Mevrouw Maes vraagt wat de heer Preud'homme van het beleid verwacht naast het feit dat de ruimtevaartbegroting op peil blijft.
De heer Preud'homme zegt dat België een aantal accenten zou kunnen zetten. Er zijn een aantal grote programma's waar de participatie van België zal gevraagd worden. Die vraag van de grotere landen zullen wij moeten gebruiken als een hefboom om ook een aantal eigen accenten te kunnen leggen binnen de nieuwe programma's.
Mevrouw Tilmans vraagt wat dit concreet betekent.
De heer Preud'homme preciseert dat binnen het kader van ESA gevraagd wordt dat de nodige aandacht wordt besteed aan een aantal kleinere missies die dan wel door België of andere Europese landen zouden kunnen geleid worden uiteraard ook met een participatie van België zowel binnen de wetenschaps-, technologie, aardobservatie missies.
De heer Dominique Fonteyn, algemeen directeur onderzoeksprogramma's en lucht- en Ruimtevaarttoepassingen, Federaal Wetenschapsbeleid, verduidelijkt dat ENVISAT een pure onderzoeksatelliet geweest is die in 2002 werd gelanceerd. Voorziene duur was 5 jaar. Hij heeft quasi operationele taken vervuld en heeft ver voorbij zijn levensduur deze taken uitgevoerd.
Mevrouw Tilmans stelt vast dat men vaak een beperkte levensduur vooropstelt, die vervolgens verlengd wordt. Uiteindelijk is de investering dus lager dan gepland.
De heer Eric Béka, hoge vertegenwoordiger voor ruimtevaartbeleid van België, onderstreept dat mevrouw Tilmans terecht de klemtoon heeft gelegd op het belang van de microsatellieten.
Hij wil de vraag uitbreiden tot de small missions. Daar wordt bij de ESA aan gewerkt. De Belgische delegatie heeft de hoofdlijnen van de small missions op tafel gelegd.
Samen met een collega van de Zwitserse delegatie heeft hij een non-paper opgesteld om de hoofdlijnen van het concept van de small missions nader te bepalen.
Verscheidene landen verklaarden belangstelling te hebben — Groot-Brittannië, Spanje, Oostenrijk en Luxemburg — terwijl Finland en Zweden erover nadenken.
De heer Dordain, directeur-generaal van de ESA, heeft zich ertoe verbonden aan dat concept te werken en heeft een ad hoc programmatisch kader voor de raad van ministers voorgesteld.
Dat concept moet hoofdzakelijk aan de aardobservatieprogramma's, het wetenschappelijk programma en de technologie werken. Het probleem bij de ESA is het vinden van het transversale kader waardoor een convergerende aanpak op die diverse gebieden mogelijk wordt. Het doel is wetenschappelijke capaciteiten en de industriëlen met bijdragen rechtstreeks te activeren, zonder daarom gebruik te maken van premies.
Die benadering moet men in de context van de intergouvernementele filosofie van de ESA zien.
Het is dus niet de bedoeling een « groot ESA » te scheppen met grote bijdragers die grote programma's steunen, middelgrote bijdragers die middelgrote programma's steunen, enz.
De beste manier om de fundamenten van het Europa van de ruimtevaart te steunen, is het steunen van de structurerende programma's van dat Europa, dat wil zeggen het steunen van de draagraketten, de meteorologie en het internationale station met de bijdrage van alle landen, maar ook toe te staan dat de kleine en middelgrote bijdragers interessante zaken te doen hebben en niet alleen de vraag naar solidariteit moeten beantwoorden.
Dat initiatief beantwoordt aan een behoefte, maar tevens is het een manier om de solidariteit te verzekeren tussen alle ESA-programma's.
Een vertegenwoordiger van de onderneming SABCA stelt vast dat de raad van ministers van 2008 op het gebied van de draagraketten geen grootse beslissingen heeft genomen.
Men verwacht in december belangrijke beslissingen voor de ontwikkeling van Ariane 5 en voor de ontwikkeling van VEGA (eerste vlucht geslaagd, met lanceercapaciteit voor kleine satellieten), en er moet ook vooruitgang worden geboekt op het terrein van de draagraketten die men in 2020-2025 nodig zal hebben.
Er zijn beslissingen nodig waarbij België zich kan aansluiten om de Belgische knowhow te handhaven en men mag niet vergeten dat de return belangrijker is dan de inbreng, dankzij de verkoop van de draagraketten door het ESA.
De heer Gueubel van het Centre de technologie moléculaire appliquée van de UCL brengt verslag uit over de coördinatie van een IAP-ARTES 20-project dat toepassingen heeft op het terrein van het crisismanagement en de spoedeisende interventies. Hij dankt de federale overheid voor de steun aan het project.
Met dit project kan men de weldaden van de ruimtetechnologie in heel wat andere sectoren aan bod laten komen. Het verstevigt de samenwerking tussen de universiteiten en de industrie, biedt een maatschappelijke return voor de ruimtevaartactiviteiten en draagt ertoe bij dat de ruimtevaart ten dienste staat van de burger.
België levert de tweede bijdrage. Het is belangrijk dat te onderstrepen, want men moet dit programma, dat reële spin-offs biedt voor het land, ondersteunen.
De heer Fonteyn streeft met de minister naar meer complementariteit van ruimtevaartonderzoek zowel bij de Europese Commissie als bij ESA. We staan achter de mogelijkheid van kleine missies. De technologieprogramma's zijn een bewezen feit. De GMES financiering is een strijd waar België zich ook achter zet zodat de nodige middelen zouden blijven besteed worden aan R&D en niet zouden verdwijnen in de GMES financiering. België vindt dit een belangrijk flagship programma. Het belang dat België hieraan aan hecht is net de PROBA V lancering waarin België een serieus engagement heeft genomen om deel te nemen in het GMES-concept met een micro-satelliet. Dit toont nog eens de flexibiliteit aan van de verschillende initiatieven op Belgisch niveau met de ondersteuning vanuit aardobservatieprogramma's via nationale wetenschappelijke programma's en industriële programma's.
In verband met Space Weather, ISS, heeft hij hetzelfde aandachtsprogramma als voor Redu en werkt hij verder aan een duidelijke positie.
Mevrouw Tilmans vraagt zich af wat de Belgische ontwikkelingen zijn inzake veiligheid en of er nieuwe opportuniteiten zijn, met name in Redu.
De heer Béka onderstreept dat dit actueler dan ooit blijft.
Buiten het rechtstreekse kader van de Raad van ministers in Den Haag heeft België met de directeur-generaal van het ESA een investerings- en moderniseringsplan voor het Centrum in Redu ondertekend. De verwezenlijkingen van dat plan zijn beter dan verwacht. minister Paul Magnette heeft overigens onlangs een tweede schijf investeringen ondertekend.
Los van de infrastructuur moet men een visie hebben op Redu. We hebben al een eerste stap gezet door het grondstationconcept van Redu in een ESA-centrum te transformeren. Het mag niet bij woorden blijven en Redu moet een leidinggevend centrum worden. Het moet een leidinggevend centrum van de ESA worden op het terrein van navigatie, telecommunicatie en veiligheid in de ruime zin. Dat zal op het niveau van de Ministeriële Conferentie worden besproken. Alle actuele investeringen zijn op de veiligheid gericht. Redu is op die manier het enige ESA-centrum waar men activiteiten kan beoefenen die het hoogste veiligheidsniveau op het gebied van de ruimte vergen. Dat zullen ontwikkelingen zijn op het niveau van het PRS van Galileo, de beslissing om een derde TTC-centrum van het Galileo-systeem tot stand te brengen moet binnenkort worden genomen. Tot dusver waren er twee : een in Kourou en een in Kiruna.
Het Space weather 2 dient ook zijn plaats in dat Centrum in te nemen. Voor de communicatie moet worden nagedacht over een nieuw letterwoord voor het grondstation Redu, dat die visie weergeeft. Er bestaan bij de ESA verscheidene centra zoals het ESTEC, het ESRIN, het ESAC, het ESOC. De tijd is gekomen om Redu te identificeren als een van de belangrijkste installaties van het European Space Agency.
Mevrouw Tilmans voegt eraan toe dat het, tenminste voor België, een billijke return zou zijn. Ze maakt zich overigens zorgen over de timing van de Ministeriële Conferentie.
De heer Fonteyn zegt dat er werkgroepen opgericht zijn met ESA ter voorbereiding van de Ministeriële Conferentie.
Van de kant van de industrie zijn zij uitgenodigd geweest door de administratie op een eerste workshop. Volgende week vindt een tweede plaats en een derde over de lanceerraketten.
Die workshops zijn georganiseerd in samenwerking met ESA ter informatie van de Belgische industriële actoren om hen toe te laten de nodige informatie te hebben en eventueel keuzes te kunnen maken en accenten te kunnen leggen. Vanuit BelgoSpace en de regionale associaties zullen aanbevelingen gegeven worden en dan gaan wij in overleg treden met de administratie en het kabinet om te kijken welke aandachtspunten effectief ingevuld kunnen worden binnen de budgettaire middelen.
De heer Mettens, voorzitter van het directiecomité van het Federaal Wetenschapsbeleid, verduidelijkt dat de werkgroep « Ruimtevaart » niet het enige discussieforum is voor de industriëlen. Het is een goede gelegenheid voor de parlementsleden en de mensen uit de politiek om te luisteren en informatie te verzamelen. De overheidsdiensten bereiden de Ministeriële Conferentie zeer actief voor, met werkgroepen en door naar industriëlen, wetenschappers en wetenschappelijke instellingen te luisteren.
Zodra het overleg afgelopen is, zullen wij de politici proberen te overtuigen om het ruimtevaartbeleid door te zetten en met ons te onderhandelen over de nodige budgetten.
Mevrouw Tilmans herinnert eraan dat dit voor België een groot bedrag is. Hoe meer er wordt gepraat, hoe meer dat zal opleveren voor de ruimte-industrie. Ze betreurt dat het beleid inzake ruimtevaart te voorzichtig is.
Ter gelegenheid van de Interparlementaire Conferentie van 2013, zou ze de ruimte graag dichter bij de burgers brengen.
De heer Mettens meent dat het federale ruimtevaartbeleid goed werkt. Er wordt goed samengewerkt tussen de drie gewesten. De burgers hebben hier dagelijks voordeel bij, zonder het te beseffen.
De heer Fobe van het Centrum van Transinne vraagt zich af of het niet nuttig zou zijn de ISU (International Space University) te vragen of het mogelijk iszomerprogramma'ste organiseren (Excecutive Management in het domein van de ruimtevaart) in België.
Er zijn in België veel actoren in het domein van de ruimtevaart, er gebeurt ook veel op het vlak van onderwijs, maar het zou goed zijn de ISU naar België te halen.
Aangezien het bestek moeilijk in te vullen is, dient men voor dit soort organisatie ten minste drie jaar van tevoren te beginnen.
De International Space University, die in Straatsburg gevestigd is, organiseert gedurende de zomer in verschillende landen, op aanvraag, « executive programmes » in het domein van de ruimtevaart. Die zijn bedoeld voor kaderleden uit de ruimtevaartindustrie, die er interessante multidisciplinaire opleidingen krijgen.
Hij geeft het voorbeeld van een samenwerking tussen Montreal en Luik. De raad van Bestuur van de ISU telt vele professoren van verschillende universiteiten.
De ISU zou die cursussen graag in meerdere landen organiseren. Men moet zich kandidaat stellen en het bestek invullen.
Dit veronderstelt dat men gedurende twee maanden samen met Belgische en buitenlandse professoren een lessenreeks organiseert voor de executive programmes. Dit kan een prachtgelegenheid zijn om te tonen waar we in België mee bezig zijn. Zo bijvoorbeeld, wat er momenteel gaande is in Redu : in het kader van ESABIC worden in de universiteiten van Gent, Leuven, Louvain-la-Neuve en Luik programma's uitgewerkt. Het is een goede gelegenheid om contact te leggen met buitenlandse professoren die de studenten die zich voor de programma's inschrijven, komen opleiden.
Mevrouw Tilmans vraagt wie de kandidatuur moet indienen.
Een spreker benadrukt dat dit een goed initiatief is.
Dit werd al uitgeprobeerd door de Universiteit van Luik, maar er is veel concurrentie (Thailand is bijvoorbeeld een exotischer bestemming) en er zijn veel middelen vereist.
De heer Mettens stelt voor om de heer Ronald Vanderlinden te vragen deze zaak te coördineren.
De heer Béka wil graag terugkomen op de Ministerraad en nadenken over het Belgische plan, de strategie en de prioriteiten. Er zijn ook bilaterale activiteiten. Men zou moeten nadenken over een onderdeel onderwijs/opleiding.
Samen met de ESA, denken we na over een National Training Program, een opleidingsprogramma met betrekking tot de ruimte, dat door België en de ESA gefinancierd zou worden. Er is het initiatief ESERO dat door het Planetarium werd bedacht.
Er dient ook geld te worden bestemd voor bilaterale samenwerking, bijvoorbeeld met Frankrijk, met Italië, met Duitsland. De toekomstige programma's die in een Europees kader worden uitgevoerd, worden immers steeds vaker op nationaal niveau gelanceerd. Door ons uitsluitend op de ESA-programma's te richten, namelijk de package deal die er is tussen Frankrijk, Duitsland en Italië, riskeren we zelf de gelegenheid te missen om met die verschillende landen te overleggen. Dat risico bestaat, want niet alle programma's zullen per se in de Europese package deal zitten, maar als die programma's toegankelijk worden gemaakt voor inschrijvingen vanuit alle lidstaten van de ESA, is het voor een land als België interessant om al voorsprong te hebben en al een geprivilegieerd partnerschap te hebben gehad met Frankrijk, Italië en Duitsland.
Professor Jean-Pierre Swings, van het instituut voor astrofysica van de ULG, onderstreept dat de Europese Commissie wel actief is in het kader van de voorbereiding van het achtste kaderprogramma H2020 : in september wordt er een document gepubliceerd. Daarin worden vier thema's aangesneden : concurrentievermogen, advanced technology, gebruik van gegevens, en globalisering en openstelling naar de BRIC-landen. Het zou interessant zijn dit document na de zomer te kunnen bekijken.
Het gaat om een budget van 240 miljoen euro per jaar voor de ruimtevaart, in de periode 2013-2020. Dit komt neer op de helft van het wetenschappelijk budget van de ESA.
Mevrouw Tilmans herinnert aan de prioriteit van de werkgroep « Ruimtevaart » : een follow-up na de Ministeriële Conferentie en in oktober, minister Magnette uitnodigen.
Naar aanleiding van het voorzitterschap van de EIRC in 2013 komt er in de lente 2013 een workshop en de Conferentie, die tot een verklaring moet leiden, vindt plaats in oktober 2013.
Voor die EIRC-conferentie moeten we echt een onderwerp vinden waarin iedereen geïnteresseerd is en dat bovendien concreet is. We kunnen bijvoorbeeld het thema van de microsatellieten en de kleine missies combineren met een samenwerking tussen de industrie, de universiteit en de onderzoekers.
D. Andere activiteiten van de werkgroep
Overhandiging van de Odisseaprijs, op 18 januari 2012 in de salons van de Voorzitster van de Senaat.
Deze prijs, die 8 000 euro bedraagt, is genaamd naar de missie die onze laatste Belgische astronaut, Frank De Winne, volbracht in het ISS-station.
Minister Paul Magnette heeft de Odisseaprijs 2011 overhandigd aan Julien de Wit, gediplomeerde in de ruimtevaart van de universiteiten van Luik en van Toulouse en doctorandus aan het Massachussets Institute of Technology (MIT), voor zijn eindwerk over de exoplaneten. De overhandiging van de prijs vond plaats in de salons van de voorzitster van de Senaat, in aanwezigheid van burggraaf Dirk Frimout, voorzitter van de jury, de voorzitster van de Senaat, Sabine de Bethune, en senatoren van de werkgroep Ruimtevaart, voorgezeten door senator Dominique Tilmans.
III. HOOFDSTUK 3 — PRIORITEITEN VAN HET BELGISCH VOORZITTERSCHAP VAN DE EUROPESE INTERPARLEMENTAIRE RUIMTEVAARTCONFERENTIE VOOR 2013
1) de gebrekkige afstemming van de studies inzake ruimtevaart op de realiteit van de ruimtevaartindustrie in België en andere Europese landen. Doel : een betere coördinatie tussen de universiteiten van het land, zodat hogere studies in verband met ruimtevaart beter afgestemd zijn op de noden van de industrie en het onderzoek.
Hierover zal verder worden nagedacht op het Europese niveau, samen met parlementsleden van de andere nationale parlementsleden, gedurende de hele duur van het Belgische voorzitterschap van de EIRC, zowel ter gelegenheid van de workshop (mei 2013) als de conferentie (oktober 2013).
De topdomeinen in de ruimtevaartsector blijven dynamisme genereren, ondanks de crisis. Er zijn in het domein van de ruimtevaart veel carrièremogelijkheden voor jong gediplomeerden, die echter niet altijd goed bekend zijn. De werkgroep « Ruimtevaart » van de Senaat zou graag samenwerken met de universiteiten, de professoren en de onderzoekers, om zo denkpistes uit te stippelen en tot een betere synergie met de noden van de sector te komen. Het idee van een platform « universiteiten-industrie » wordt gelanceerd.
2) De resultaten van de raad van de ESA op ministerieel niveau (november 2012) zullen een parlementaire follow-up krijgen tijdens de EIRC.
3) De investeringen in de ruimtevaartsector, zowel op nationaal als op Europees niveau.
De Belgische industrie beschikt bijvoorbeeld over expertise in kleine en micro-missies, belangrijke technologische instrumenten die flexibel, snel en rendabel zijn en die een bijdrage kunnen leveren aan het duurzame beheer van natuurlijke grondstoffen, en de bescherming en het behoud van de natuur, in een wereld die het hoofd moet bieden aan de uitdagingen van de klimaatverandering. Zo kunnen kleine satellieten een belangrijke rol spelen bij de toepassingen om de aarde te observeren.
De kleine missies zullen overigens nooit tot doel hebben het totale potentieel van de grote systemen te vervangen, maar ze kunnen er een interessante aanvulling bij vormen. Die kleine missies kunnen een oplossing bieden voor 80 % van de noden voor slechts 20 % van de kosten. Als dusdanig zijn ze op verschillende vlakken interessant : om een leemte te vullen, als spitstechnologie of als eenmalige oplossing.
De voorzitster-rapporteur, |
Dominique TILMANS. |
IV. BIJLAGE
EISC Workshop on Sustainability, May 14th, 2012, Krakow
Conclusions of the Polish presidency
On 14 May, the EISC Polish presidency hosted a workshop on sustainability. In his welcome speech Mr Jerzy Wenderlich, deputy speaker of the Parliament, underlined that the choice of the venue for this event — the famous Collegium Maius of the Jagellionan University in Krakow — was no coincidence, being the very place where Nicolaus Copernicus, Polish astronomer, studied mathematics and astronomy at the end of the 15th century.
The workshop was divided into morning and afternoon sessions. The morning session dealt with space as a tool for sustainability on Earth. Representatives from various European organizations (including ESA, EUMETSAT and the European GNSS Agency) and industries gave presentations showcasing space technologies that contribute to delivering beneficial services in support of sustainable economic development, demonstrating the great value space technologies represent for the European citizen in this respect. The afternoon session was devoted to sustainability in space. Presentations from ESA, the EU Satellite Centre and other industry representatives addressed the need for sustainable space practices in outer space itself in light of our growing dependence on space assets. Dealing with space debris is a global sustainability challenge that needs to be addressed at a global level.
Upon invitation of current EISC chairman Boguslaw Wontor, in addition to the conclusion of the speeches delivered by the members of national parliaments represented at the workshop then had the opportunity to present some of the space activities conducted within their home country that deal with the topic of sustainability. Each delegation highlighted the tremendous value space-based tools can provide to policy-makers to help promoting sustainable development of our planet.
Thus, having in mind presented in the speeches the importance of space activity for the sustainable development, the members of the EISC conference welcomed :
1. ESA's proposal to establish a space related prize for sustainable development project under the patronage of the EISC, managed by ESA. This competition would be open to students and young professionals age 25-35, and the jury consisting of expert personalities, including EISC representatives, would select the winning party at the October conference. The prize would be handed by the current presidency and the next presidencies afterwards.
2. The Polish Presidency proposal to provide during the October conference the examples of the students space related programs ongoing in the EISC member countries, as the educational programs often stand at the forefront of space capacities.
3. The 2011 Space Council Resolution on « Benefits of space for the security of European citizens » and its recommendations in the context of sustainable development « to finalize the definition of, and accelerate the transition towards, fully operational GMES security services in support of EU external actions and border and maritime surveillance, based on user demand; » as well as to study and apply a sound governance structure taking into account the specificities of security services.
(1) www.eisc-europa.eu.
(2) Charter Of The European Interparliamentary Space Conference, www.eisc-europa.eu.
(3) Letter of Commission President Barroso on the XIIIth European Interparliamentary Space Conference, www.eisc-europa.eu.