5-1809/1 | 5-1809/1 |
16 OKTOBER 2012
De minnelijke schikking in strafzaken als bedoeld in artikel 216bis van ons Wetboek van strafvordering is een niet-gerechtelijke procedure waarbij de procureur des Konings het verval van de strafvordering voorstelt ten aanzien van de vermeende dader van een strafbaar feit; die moet daartoe een geldbedrag betalen. Verval van de strafvordering betekent dat geen vervolging kan worden ingesteld ten aanzien van de begunstigde van het verval, op voorwaarde dat het geldbedrag wordt betaald binnen de termijn die de procureur vaststelt.
Doel daarvan is zich de strafrechtspleging te besparen.
De minnelijke schikking in strafzaken, die is geïnspireerd op de in de Angelsaksische landen veelvuldig gebruikte pleabargaining-regeling, bestaat in ons land al lang (sinds 1984), en is een procedure die in sommige gevallen voor de partijen interessant kan blijken omdat ze discreet en goedkoop is.
Tot in 2011 was een dergelijke schikking mogelijk voor strafbare feiten die met ten hoogste 5 jaar cel werden bestraft en voordat naar die feiten een onderzoek was aangevat. Ze was echter onmogelijk in zogenaamde « criminele » hypotheses, zoals — in de zin van ons Strafwetboek — valsheid in geschrifte, gebruik van valse stukken en witwassen van geld.
Dit alternatief voor procesvoering is evenwel geen wondermiddel. De belangrijkste en allesbehalve verwaarloosbare kritiek luidt dat het alleen openstaat voor wie voldoende geld heeft om te betalen. Hoewel de minnelijke schikking in strafzaken dus zeker nuttig kan zijn voor sommige strafbare feiten (bijvoorbeeld in fiscale aangelegenheden), is het niet wenselijk dat er ondoordacht een ruimere toepassing aan wordt gegeven; zo niet dreigt men in een klassenjustitie te vervallen.
Toch gebeurde dat, via de wet houdende diverse bepalingen van 14 april 2011, die datzelfde jaar op 16 mei in werking trad en die de bepalingen in verband met onze strafvordering in die zin wijzigde.
De tekst van het nieuwe artikel 216bis maakt minnelijke schikkingen ook mogelijk bij misdaden en wanbedrijven waarop tot twintig jaar gevangenisstraf staat.
Een andere nieuwigheid is dat de procureur des Konings voortaan een minnelijke schikking kan voorstellen wanneer de betrokkene al werd gedagvaard om voor de strafrechtbank te verschijnen, en zelfs wanneer al een vonnis werd uitgesproken en beroep werd ingesteld.
Ingevolge een gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en van het College van procureurs-generaal bij de hoven van beroep verergerde de toestand nog; die omzendbrief bevatte een precieze lijst van de misdaden en wanbedrijven die in aanmerking komen om via een minnelijke schikking te worden geregeld. Een dergelijke schikking werd derhalve mogelijk in geval van geweldpleging tegen personen.
Voorgeschiedenis : de wet van 14 april 2011
Sinds de jaren '90 werd de financiële criminaliteit uit het strafrecht gehaald en ontstond een feitelijke straffeloosheid in de grote fiscale-fraudedossiers. Door die evolutie wordt de schadelijke maatschappelijke impact van een gebrek aan burgerzin op fiscaal en financieel vlak gebagatelliseerd.
In maart 2011 raakten de vijf partijen van de regeringsmeerderheid het er na harde onderhandelingen over eens om samen tot de begeleide opheffing van het bankgeheim over te gaan en om minnelijke schikkingen in strafzaken mogelijk te maken, wat fiscale aangelegenheden betreft.
Vervolgens werden de wetsbepalingen inzake de minnelijke schikking opgenomen in een wet houdende diverse bepalingen, waardoor ze als het ware verzonken in een hele reeks begrotingsbepalingen.
Ondanks die poging om het parlementaire debat te voorkomen, is de aanneming van die wet niet zonder slag of stoot verlopen. De senatoren hebben immers niet geaarzeld om zowel de werkwijze (geen echt debat) als de grond van de zaak te bekritiseren, en hebben hoorzittingen georganiseerd om meer inzicht in het vraagstuk te krijgen.
Na die hoorzittingen werd tussen de partijen van de uittredende meerderheid overeengekomen een voorstel tot zogenaamde « herstelwet » in te dienen, teneinde sommige onvolkomenheden weg te werken.
Bij de « herstelwet » van 11 juli 2011 werden sommige in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering vervatte bepalingen anders en preciezer geformuleerd. Zo bepaalt die wet met name dat een minnelijke schikking alleen mag worden voorgesteld wanneer het feit « geen zware aantasting inhoudt van de lichamelijke integriteit » van het slachtoffer. Voorts zorgt die wet er ook in zekere mate voor dat de rol van de rechter bij een minnelijke schikking in strafzaken wordt hersteld, door te bepalen dat de rechter op vordering van de procureur des Konings nagaat of is voldaan aan de bij een minnelijke schikking in strafzaken geldende formele toepassingsvoorwaarden, of de dader de voorgestelde minnelijke schikking heeft aanvaard en nageleefd, alsmede of het slachtoffer en de fiscale of sociale administratie werden vergoed.
Gevolgen van de verruimde toepassing van de minnelijke schikking in strafzaken
De minister van Justitie aarzelt niet te stellen dat dankzij de verruimde mogelijkheden om op de minnelijke schikking in strafzaken een beroep te doen, de werkoverlast van de rechtbanken zou kunnen worden verholpen. Zij kunnen zich nu immers toespitsen op de grootschalige fraudegevallen, aangezien de gevallen van beperktere omvang voortaan in aanmerking komen vooreen minnelijke schikking.
Vanuit dat oogpunt kan men denken dat de voornoemde wet van 14 april 2011 echte verbeteringen aan de bestaande procedure en de gerechtelijke praktijk aanbrengt.
Maar daarmee zou men voorbijgaan aan de vele overblijvende tekortkomingen en gebreken, ondanks de « herstelwet ».
Zo maakt het nieuwe artikel 216bis, zoals in de recente omzendbrief uitgelegd, de minnelijke schikking mogelijk voor alle misdaden en wanbedrijven, dus ook gewelddaden tegen personen. In de commissie heeft men de vertegenwoordigster van de minister dat aspect met veel aplomb horen illustreren aan de hand van een ongelukkig voorbeeld, namelijk verkrachting.
Inzake fiscale fraude is de permanente regularisatie als gevolg van de minnelijke schikking de facto achterhaald. In 2005 heeft de regering een regeling voor de fiscale amnestie ingevoerd. Door die regeling kunnen fraudeurs hun situatie spontaan regulariseren, tegen bijzonder gunstige tarieven. Met de minnelijke schikking in strafzaken hebben de fraudeurs er geen enkel belang meer bij om hun situatie te regulariseren. Als zij worden ontmaskerd, volstaat het dat ze een som geld betalen om problemen met het Gerecht te voorkomen.
Op het stuk van de strafrechtelijke procedure leidt die uitbreiding van de minnelijke schikking tot een verstoring van bepaalde traditionele principes in ons strafprocesrecht.
Zo strookt het principe zelf van de uitbreiding van het toepassingsgebied van de minnelijke schikking in strafzaken niet met het beginsel dat iedereen gelijk is voor de wet, en leidt het tot echte klassenjustitie.
Hoe kan men immers rechtvaardigen dat bij iemand die de middelen heeft om een minnelijke schikking te betalen, de fout niet op het strafblad wordt ingeschreven, terwijl dat wel het geval zal zijn voor mensen die niet in staat zijn het bedrag van de minnelijke schikking te betalen !
Tevens moeten we onder ogen zien dat als gevolg van die tekst dergelijke zaken aan de zittende magistratuur worden onttrokken. De feitenrechter kan alleen maar het verval van de strafvordering vaststellen en krijgt een oplossing van buiten de rechtszaal opgedrongen. De toekenning van meer bevoegdheden aan één van de gerechtelijke actoren, met name het openbaar ministerie, geschiedt noodzakelijkerwijze ten koste van andere gerechtelijke actoren, namelijk de zittende magistraten (1) . Dat haalt op zijn minst de diverse bevoegdheden uit balans, als we al niet te maken krijgen met een grondwettelijk probleem !
Een ander voorbeeld is dat van de gevolgen van de minnelijke schikking voor de strafregeling inzake de ontzetting van rechten. Wat de goede zeden betreft, moet de rechter naast de gevangenisstraf en de geldboete, zelfs in geval van correctionele veroordeling, de ontzetting van de burgerlijke en politieke rechten uitspreken. Voor de militairen of de ambtenaren houdt een veroordeling voor zedenfeiten of corruptie automatisch de ontzetting van de burgerlijke en politieke rechten in, en verliest de betrokkene zijn ambt. Het beroepsverbod is voor de pleger soms de belangrijkste straf. Kennelijk heeft men bij de hervorming echter het vraagstuk van de bijkomende straffen over het hoofd gezien.
In het licht van die fundamentele principes is het onduldbaar dat er voor de hervorming van de minnelijke schikking in strafzaken geen afzonderlijk wetsontwerp is ingediend, met een kwaliteitsvol parlementair debat, want een dergelijke versoepeling van de regeling inzake minnelijke schikking vereist een minimum aan reflectie en aan algemene visie op justitie.
Daarom doet dit wetsvoorstel de bij de wetten van 4 april en 11 juli 2011 ingestelde uitbreiding van de minnelijke schikking in strafzaken teniet en herstelt het artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering in zijn vorige lezing.
Artikel 2
Dit artikel herstelt artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering in de formulering van vóór de inwerkingtreding van artikel 84 van de programmawet van 14 juli 2011.
Zakia KHATTABI. | |
Freya PIRYNS. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering wordt vervangen als volgt :
« Art. 216bis. § 1. De procureur des Konings kan, indien hij meent voor een misdrijf dat hetzij met geldboete, hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaar, hetzij met die beide straffen, strafbaar is, enkel geldboete of enkel geldboete met verbeurdverklaring te moeten vorderen, de dader verzoeken een bepaalde geldsom te storten aan de administratie van de Belasting over de toegevoegde waarde en de Registratie en Domeinen.
De procureur des Konings bepaalt op welke wijze en binnen welke termijn de betaling geschiedt. Die termijn is ten minste twee weken en ten hoogste drie maanden; deze laatste termijn kan op zes maanden worden gebracht voor een wanbedrijf wanneer bijzondere omstandigheden het wettigen.
De in het eerste lid bedoelde geldsom mag niet meer bedragen dan het maximum van de in de wet voorziene geldboete, verhoogd met de opdeciemen, noch minder bedragen dan tien euro verhoogd met de opdeciemen. Voor de inbreuken bedoeld in het Sociaal Strafwetboek mag de geldsom voorzien in het eerste lid niet lager zijn dan 40 % van de minimabedragen van de administratieve geldboete, in voorkomend geval vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers, kandidaat werknemers, zelfstandigen, stagiairs, zelfstandige stagiairs of kinderen.
Wanneer het misdrijf kosten van analyse of van deskundig onderzoek heeft veroorzaakt, kan de bepaalde geldsom worden verhoogd met het bedrag van die kosten of met een gedeelte ervan; het gedeelte van de som dat gestort is om die kosten te dekken, wordt toegewezen aan de instelling waaraan of aan de persoon aan wie ze verschuldigd zijn.
De procureur des Konings verzoekt de dader van het misdrijf waarop verbeurdverklaring staat, binnen een door hem bepaalde termijn afstand te doen van de in beslag genomen voorwerpen of, indien de voorwerpen niet in beslag genomen zijn, deze af te geven op de door hem bepaalde plaats.
Betaling, afstand en afgifte doen de strafvordering vervallen, mits zij binnen de bepaalde termijn plaatshebben.
De aangestelden van de administratie van de Belasting over de Toegevoegde Waarde en van de Registratie en Domeinen geven de procureur des Konings kennis van de verrichte storting.
§ 2. Het recht, in paragraaf 1 aan de procureur des Konings toegekend, kan niet worden uitgeoefend wanneer de zaak reeds bij de rechtbank aanhangig is gemaakt of wanneer van de onderzoeksrechter het instellen van een onderzoek is gevorderd.
§ 3. Het bij de eerste paragraaf bepaalde recht behoort ook, ten aanzien van dezelfde feiten, aan de arbeidsauditeur [...] en, ten aanzien van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483 van het Wetboek van strafvordering, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep.
§ 4. De eventueel aan een ander veroorzaakte schade dient geheel vergoed te zijn vooraleer de minnelijke schikking kan worden voorgesteld. De minnelijke schikking kan evenwel ook worden voorgesteld op voorwaarde dat de dader in een geschrift zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het schadeverwekkende feit heeft erkend en hij het bewijs heeft geleverd van de vergoeding van het niet-betwiste gedeelte van de schade en de regeling ervan. In ieder geval kan het slachtoffer zijn rechten doen gelden voor de bevoegde rechtbank. In dat geval is het aanvaarden van de minnelijke schikking door de dader een onweerlegbaar vermoeden van fout.
§ 5. De verzoeken bedoeld in dit artikel worden gedaan bij een ter post aangetekende brief of door middel van een waarschuwing afgegeven door een agent van de openbare macht. »
Zakia KHATTABI. | |
Freya PIRYNS. |
(1) Masset A. en Forthomme M., « La transaction pénale de droit commun. La culture judiciaire belge garde-t-elle son âme ? », Justine, nr. 33, mei 2012, blz. 9 e.v.