5-803/1 (Senaat) 53-2398/001 (Kamer)

5-803/1 (Senaat) 53-2398/001 (Kamer)

Belgische Senaat en Kamer van volksvertegenwoordigers

ZITTING 2011-2012

4 JUNI 2012


Controle van de verkiezingsuitgaven van de politieke partijen en de individuele kandidaten voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers van 13 juni 2010


VERSLAG

NAMENS DE CONTROLECOMMISSIE BETREFFENDE DE VERKIEZINGSUITGAVEN EN DE BOEKHOUDING VAN DE POLITIEKE PARTIJEN UITGEBRACHT DOOR

DE DAMES WOUTERS EN GENOT


INHOUD

  • 1. INLEIDING
  • 2. TIJDSTIP VAN DE VERKIEZINGEN
  • 3. TOEPASSELIJKE WETGEVING INZAKE VERKIEZINGSUITGAVEN
  • 3.1. De Controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen
  • 3.2. Verkiezingscampagne
  • 3.2.1. De sper- of referentieperiode
  • 3.2.2. Verbod van overschrijding van de maximumbedragen inzake verkiezingsuitgaven
  • 3.2.3. Verbod van bepaalde campagnevormen
  • 3.3. Controleprocedure
  • 3.3.1. Aangifte van de verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen
  • 3.3.2. Verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus
  • 3.3.3. Verplicht advies van het Rekenhof
  • 3.3.4. Onderzoek door de Controlecommissie
  • 3.3.5. Sancties
  • 3.3.6. Einde van het onderzoek
  • 3.4. Protocolakkoord inzake regeringsmededelingen
  • 4. PROCEDURE
  • 4.1. Tijdschema voor het onderzoek van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers op 13 juni 2010
  • 4.1.1. Termijnen bepaald door de wet van 4 juli 1989 en het huishoudelijk reglement van de Controlecommissie
  • 4.1.2. Stuiting en schorsing van de onderzoeks- en aangiftetermijnen van de Controlecommissie
  • 4.2. Tijdkaart van de Controlecommissie
  • 5. ONDERZOEK VAN DE VERSLAGEN VAN DE VOORZITTERS VAN DE VERKIEZINGSHOOFDBUREAUS OVER DE VERKIEZINGSUITGAVEN VAN DE POLITIEKE PARTIJEN EN DE INDIVIDUELE KANDIDATEN
  • 5.1. Advies en werkdocument van het Rekenhof
  • 5.2. Toepassing van het inzagerecht
  • 5.3. Eventuele klachten bij het parket of beslissingen tot vervolging
  • 5.4. Anonieme aangifte bij de Controlecommissie
  • 5.5. Onderzoek
  • 5.5.1. Uitgangspunten
  • 5.5.2. Politieke partijen
  • 5.5.3. Individuele kandidaten
  • 5.5.4. Afsluiting van het onderzoek : voorstellen van eindbeslissing
  • 6. EINDBESLISSINGEN
  • 6.1. Anonieme klacht tegen een kandidaat
  • 6.2. Juistheid en volledigheid van de verslagen van de voorzitters van de kieskring- en collegehoofdbureaus
  • 6.2.1. Politieke partijen
  • 6.2.2. Individuele kandidaten
  • 7. EPILOOG
  • 7.1. Stand van zaken met betrekking tot de aan de eindbeslissingen verleende gevolgen
  • 7.2. Besluiten
  • 8. BIJLAGEN
  • 8.1. Maximumbedragen inzake verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers van 13 juni 2010 (Belgisch Staatsblad van 21 mei 2010 — Ed. 3)
  • 8.2. Advies van het Rekenhof van 8 december 2010
  • 8.3. Protocolakkoord van 5 maart 2009 inzake regeringsmededelingen
  • 8.4. Overzicht van de gevoerde briefwisseling
  • 8.5. Overzicht van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers van 13 juni 2010
  • 8.6. Overzicht van het aantal kandidaten tegen wie de Controlecommissie aangifte heeft gedaan bij de verschillende parketten, alsook van het aantal kandidaten onder hen dat ingevolge het opsporingsonderzoek nog een aangifte van verkiezingsuitgaven heeft ingediend bij de Controlecommissie

  • 1. INLEIDING

    Overeenkomstig artikel 12, § 1, van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen (1) , heeft de Controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen, op 16 maart 2011, uitspraak gedaan over de juistheid en de volledigheid van de verslagen die de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus hadden opgemaakt over de verkiezingsuitgaven die de politieke partijen en de individuele kandidaten hadden verricht voor de verkiezingen van de federale Kamers op 13 juni 2010. In het verlengde daarvan heeft de commissie eveneens een beslissing genomen over het voorstel om bij het parket aangifte te doen tegen individuele kandidaten die de bovenvermelde wet mogelijk hadden geschonden, alsmede over de vraag welk gevolg er aan een anonieme klacht behoorde te worden verleend.

    De Controlecommissie heeft daartoe twee voorbereidende vergaderingen gehouden op 26 oktober en 14 december 2010.

    Het voorliggende verslag vangt aan met een korte uiteenzetting over het tijdstip van de verkiezingen (hoofdstuk 2). Daarna volgen een schets van de toepasselijke wetgeving inzake verkiezingsuitgaven (hoofdstuk 3), de beschrijving van de procedure en het onderzoek (hoofdstukken 4 en 5), de eindbeslissingen van de Controlecommissie (hoofdstuk 6) en een epiloog met betrekking tot de aan de eindbeslissingen verleende gevolgen (hoofdstuk 7).

    In hoofdstuk 8 zijn onder meer het advies van het Rekenhof terug te vinden en het overzicht van de verkiezingsuitgaven van de politieke partijen en de individuele kandidaten, in globo per lijst en per kieskring (Kamer van volksvertegenwoordigers) en kiescollege (Senaat), en vervolgens individueel per gekozene.

    Op die manier bevat het verslag alle gegevens die zijn voorgeschreven door artikel 12, § 2, van de wet van 4 juli 1989.

    Voor de goedkeuring van dit verslag werd een schriftelijke procedure gevolgd die ten einde liep op 4 juni 2012.

    Overeenkomstig artikel 12, § 3, tweede lid, van de wet van 4 juli 1989 zullen de eindbeslissingen van de Controlecommissie en het overzicht van de verkiezingsuitgaven in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd.


    2. TIJDSTIP VAN DE VERKIEZINGEN

    Aangezien de federale Kamers overeenkomstig artikel 195, eerste en tweede lid, van de Grondwet op 7 mei 2010 van rechtswege ontbonden waren ingevolge de publicatie van de verklaring tot herziening van de Grondwet in het Belgisch Staatsblad van die dag, dienden de verkiezingen en de bijeenroeping van de nieuwe Kamers, met toepassing van de artikelen 195, derde lid, en 46, vijfde lid, van de Grondwet, plaats te vinden binnen respectievelijk veertig dagen en twee maanden na de ontbinding.

    Bij koninklijk besluit van 7 mei 2010 houdende bijeenroeping van de kiescolleges voor de verkiezing van de federale Wetgevende Kamers en bijeenroeping van de nieuwe federale Wetgevende Kamers werden de kiescolleges krachtens de voormelde grondwetsartikelen bijgevolg bijeengeroepen op zondag 13 juni 2010 en de nieuwe federale Kamers op dinsdag 6 juli 2010 (2) .


    3. TOEPASSELIJKE WETGEVING INZAKE VERKIEZINGSUITGAVEN

    De hoofdmoot van de wetgeving inzake verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers ligt vervat in de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen (3) .

    De politieke partijen en de individuele kandidaten moeten bij de organisatie van hun verkiezingscampagne echter ook acht slaan op andere wetgeving, zoals het Kieswetboek en de privacywet van 8 december 1992.

    Aangezien de Controlecommissie, zoals hierna zal blijken, een prominente plaats bekleedt in de toezichtsketen met betrekking tot de naleving van de wet van 4 juli 1989, worden de krachtlijnen van deze wet en, voor zover nodig, van het Kieswetboek hierna beknopt in herinnering gebracht (4) .

    Voor nadere uitleg over de toepassing van de privacywet in verkiezingscampagnes wordt verwezen naar de twee nota's van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, die in het vademecum van de Controlecommissie van 30 april 2007 zijn opgenomen (5) .


    3.1. De Controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen

    De Controlecommissie is een parlementaire commissie die paritair is samengesteld uit tien leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en tien senatoren. Zij worden na elke algehele vernieuwing van Kamer en Senaat benoemd door de assemblee waarin ze zitting hebben, waarbij voor de zetelverdeling het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging geldt (art. 1, 4º, eerste lid, en art. 1 van de statuten van de Controlecommissie). Na hun benoeming wordt de commissie geïnstalleerd. Zij oefent de haar bij de wet opgedragen bevoegdheden uit vanaf de dag van haar installatie (art. 1, 4º, eerste lid). De commissie staat onder voorzitterschap van de voorzitters van Kamer en Senaat. Deze laatsten hebben geen stemrecht.

    De commissie speelt een sleutelrol in de controle van de naleving van de wetgeving inzake verkiezingsuitgaven. Die rol weegt, zoals hierna zal blijken, zwaarder ten aanzien van de politieke partijen dan ten aanzien van de individuele kandidaten.


    3.2. Verkiezingscampagne

    Bij de organisatie van hun verkiezingscampagne dienen zowel de politieke partijen als de individuele kandidaten tijdens de sper- of referentieperiode (3.2.1) een dubbel verbod na te leven (3.2.2 en 3.2.3).

    In de eerste plaats mogen hun uitgaven voor verkiezingspropaganda bepaalde maximumbedragen niet overschrijden, ten tweede mogen zij geen beroep doen op bepaalde campagnemethoden. Het is daarom van cruciaal belang te weten wanneer de sper- of referentieperiode aanvangt en eindigt.


    3.2.1. De sper- of referentieperiode

    De duur van de sper- of referentieperiode kan verschillen naargelang het gaat om gewone of buitengewone verkiezingen (art. 4, § 1).

    3.2.1.1. Gewone verkiezingen

    Overeenkomstig artikel 105 van het Kieswetboek hebben de gewone verkiezingen plaats op de eerste zondag die volgt op het verstrijken van een termijn van vier jaar die ingaat op de dag waarop de gecoöpteerde senatoren zijn aangewezen bij de vorige verkiezingen. In dat geval begint de sper- of referentieperiode drie maanden vóór de verkiezingen en eindigt ze op de dag van de verkiezingen.

    Aangezien de gecoöpteerde senatoren na de vorige verkiezingen van 10 juni 2007 zijn aangewezen op donderdag 12 juli 2007, dienden de gewone verkiezingen uiterlijk op zondag 17 juli 2011 te worden gehouden. In die hypothese zou de sper- of referentieperiode een aanvang hebben genomen op 17 april 2011 en zijn geëindigd op de verkiezingsdatum.

    3.2.1.2. Buitengewone verkiezingen

    Bij buitengewone of vervroegde verkiezingen, zoals die van 13 juni 2010 (zie hoofdstuk 2), gaat de sper- of referentieperiode in op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit houdende bijeenroeping van de kiescolleges voor de verkiezing van de federale Wetgevende Kamers en bijeenroeping van de nieuwe federale Wetgevende Kamers, in dit geval op 7 mei 2010.

    De hypothese voorzien door artikel 4, § 1, waarbij het bedoelde koninklijk besluit wordt bekendgemaakt na de aanvang van de gewone referentieperiode van drie maanden, met als gevolg dat de inmiddels reeds verstreken termijn wordt meegerekend, gold niet voor de verkiezingen van 13 juni 2010 omdat die meer dan één jaar vóór het verstrijken van de normale legislatuur werden gehouden.


    3.2.2. Verbod van overschrijding van de maximumbedragen inzake verkiezingsuitgaven

    3.2.2.1. Principe

    De verkiezingsuitgaven van de politieke partijen en de kandidaten mogen de wettelijk vastgestelde maximumbedragen niet overschrijden (artt. 2 en 4, § 1).

    In principe worden alle uitgaven en financiële verbintenissen die partijen en kandidaten verrichten of aangaan ter financiering van hun verkiezingspropaganda tijdens de sper- of referentieperiode, als verkiezingsuitgaven beschouwd, tenzij artikel 4, § 3, anders bepaalt (bijvoorbeeld het verlenen van persoonlijke, onbezoldigde diensten). Criterium is dus niet de datum van betaling, maar het feit dat de uitgave of financiële verbintenis betrekking heeft op propaganda die tijdens de sper- of referentieperiode is gevoerd.

    Ook uitgaven die door derden worden verricht voor een partij of een kandidaat, worden als verkiezingsuitgaven beschouwd, tenzij deze laatsten de in artikel 4, § 2, bepaalde verzetsprocedure op gang brengen.

    3.2.2.2. Politieke partijen

    3.2.2.2.1. Maximumbedrag

    Voor de politieke partijen bedraagt de uitgavenlimiet 1 000 000 euro (art. 2, § 1, eerste lid).

    3.2.2.2.2. Boegbeeldencampagne

    De politieke partijen mogen hun middelen, in het kader van hun strategische autonomie, ten belope van het maximumbedrag, onder de door de wet bepaalde voorwaarden, vrijelijk aanwenden voor de financiering van de verkiezingscampagne van een of meer van hun kandidaten. Een dergelijke boegbeeldencampagne dient erop gericht te zijn het verkiezingsresultaat van de betrokken partij in zijn geheel gunstig te beïnvloeden. Deze uitgaven zijn de betrokken kandidaten niet aanrekenbaar (art. 2, § 1, vierde lid) (6) .

    De partijen moeten in dat geval wel kunnen aantonen dat de uitgaven die ze voor die kandidaat of kandidaten hebben verricht, op een coherente manier passen in de campagne van de partij.

    Deze regeling verhindert een boegbeeld geenszins om in zijn eigen kieskring nog steeds een persoonlijke campagne te voeren ten belope van het op hem toepasselijke maximumbedrag.

    3.2.2.2.3. De 25 %-10 %-regel

    Politieke partijen mogen 25 % van hun maximumbudget van 1 000 000 euro toewijzen aan kandidaten die er hun eigen persoonlijke verkiezingscampagne mee mogen voeren. Die kandidaten mogen dat bedrag naar eigen goeddunken aanwenden voor de financiering van hun individuele campagne, zonder dat ze dat bedrag als persoonlijke verkiezingsuitgaven dienen aan te geven (art. 2, § 1, derde lid). Op die manier kunnen ze meer uitgeven dan het op hen als individuele kandidaat toepasselijke maximumbedrag (zie infra punt 3.2.2.3).

    Een partij mag echter maar maximaal 10 % van het bedrag van de 25 % aan een kandidaat toewijzen. Per kandidaat kan dus maximaal 25 000 euro worden toegewezen, zonder dat het totaal van de overgedragen bedragen de limiet van 250 000 euro mag overstijgen.

    Om de controle te vergemakkelijken, wordt evenwel bepaald dat de individuele kandidaat van wie verkiezingsuitgaven krachtens de 25 %-10 %-regel in de aangifte van zijn partij worden opgenomen, dat bedrag pro memorie in zijn eigen aangifte moet vermelden, hoewel die uitgaven hem niet zullen worden aangerekend.

    3.2.2.2.4. Sanctie

    Een partij waarvan de verkiezingsuitgaven het maximumbedrag van 1 000 000 euro overschrijden, kan door de Controlecommissie worden gestraft met de inhouding van de haar met toepassing van de wet van 4 juli 1989 toegekende dotatie gedurende de daaropvolgende periode die de commissie bepaalt en die ten minste één en ten hoogste vier maanden duurt (art. 13).

    3.2.2.3. Kandidaten

    Om te weten welke maximumbedragen de kandidaten in acht moeten nemen, wordt eerst nagegaan of zij voor de Kamer dan wel voor de Senaat zijn voorgedragen.

    Vervolgens wordt binnen de lijst een onderscheid gemaakt tussen, enerzijds, de eerstgeplaatste kandidaten die aanzienlijk meer geld aan hun verkiezingscampagne mogen spenderen, en, anderzijds, de overige kandidaten.

    Voor een goed begrip hanteren we dit laatste onderscheid als uitgangspunt.

    3.2.2.3.1. Eerstgeplaatste kandidaten

    Het aantal eerstgeplaatste kandidaten op elke lijst is gelijk aan het aantal mandaten dat die lijst bij de laatste verkiezingen heeft behaald, plus één.

    Als lijst A bij de verkiezingen van 10 juni 2007 twee zetels had behaald, dan konden de twee eerstgeplaatste kandidaten op die lijst, alsook een derde door de partij aangewezen kandidaat, bijvoorbeeld de lijstduwer, bij de verkiezingen van 13 juni 2010 verkiezingsuitgaven verrichten ten belope van het verhoogde maximumbedrag.

    Lijsten van een partij die bij de verkiezingen van 10 juni 2007 geen enkel mandaat hadden behaald of in de betrokken kieskring of in het betrokken kiescollege niet waren opgekomen, mochten één kandidaat aanwijzen die niet noodzakelijk de eerstgeplaatste van de lijst hoefde te zijn.

    De eerstgeplaatste kandidaten mogen, zoals vermeld, beduidend meer verkiezingsuitgaven verrichten dan de andere kandidaten op de lijst omdat er bij de vaststelling van hun maximumbedrag rekening wordt gehouden met de omvang van de kieskring of het kiescollege.

    De formule gaat als volgt :

    Het verhoogde maximumbedrag is de som van een forfaitair bedrag van 8 700 euro en een variabel bedrag dat, wat de verkiezing van de Kamer betreft, het product is van de vermenigvuldiging van een forfaitair bedrag van 0,035 euro met het aantal tijdens de vorige verkiezingen voor de federale Kamers ingeschreven kiezers in de kieskring waar de kandidaat kandideert (art. 2, § 2, 1º en 2º). Voor de verkiezing van de Senaat geldt dezelfde formule, met dien verstande dat het variabel bedrag het product is van de vermenigvuldiging van een forfaitair bedrag van 0,0175 euro met het aantal geldig uitgebrachte stemmen dat tijdens de vorige verkiezingen van de Senaat is uitgebracht voor respectievelijk het Nederlandse of het Franse kiescollege (art. 2, § 3, 1º en 2º).

    Dat geeft voor de Senaat bijvoorbeeld het volgende resultaat :

    — Nederlands kiescollege : 8 700 euro + (4 090 106 geldig uitgebrachte stemmen in 2007 x 0,0175 euro) = 80 277 euro;

    — Frans kiescollege : 8 700 euro + (2 525 926 geldig uitgebrachte stemmen in 2007 x 0,0175 euro) = 52 904 euro.

    Deze maximumbedragen, alsook die welke per kieskring golden voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, werden op grond van de voormelde formules vastgesteld in een bericht van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken van 18 mei 2010 betreffende de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers van 13 juni 2010 (7) .

    3.2.2.3.2. Overige kandidaten

    De verkiezingsuitgaven van de overige kandidaat-titularissen en van de kandidaat-eerste-opvolger mogen voor de verkiezingen van Kamer en Senaat niet meer bedragen dan respectievelijk 5 000 euro en 10 000 euro (art. 2, § 2, 3º, en § 3, 3º).

    Voor de andere kandidaat-opvolgers geldt een limiet van respectievelijk 2 500 euro en 5 000 euro (art. 2, § 2, 4º, en § 3, 4º).

    Deze bedragen zijn eveneens terug te vinden in het voormelde bericht van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken van 18 mei 2010.

    3.2.2.3.3. Sancties

    Kandidaten die wetens en willens uitgaven hebben gedaan die de voormelde maximumbedragen overschrijden, kunnen een strafrechtelijke sanctie oplopen, zijnde gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en/of geldboete van vijftig euro tot vijfhonderd euro (te vermenigvuldigen met 5,5) (art. 14, § 1, 2º, en art. 181 van het Kieswetboek).


    3.2.3. Verbod van bepaalde campagnevormen

    3.2.3.1. Principe

    De politieke partijen en de kandidaten, alsook derden die voor hen propaganda wensen te maken, mogen tijdens de sper- of referentieperiode :

    1º geen gebruik maken van commerciële reclameborden of affiches;

    2º geen gebruik maken van niet-commerciële reclameborden of affiches groter dan 4 m²;

    3º geen gadgets verkopen noch gadgets of geschenken uitdelen, ongeacht de wijze van verspreiding en onverminderd artikel 184 van het Kieswetboek, tenzij aan de kandidaten en de personen die met toepassing van artikel 4, § 3, 1º, onbezoldigd verkiezingspropaganda voeren ten voordele van politieke partijen en kandidaten;

    4º geen commerciële telefooncampagnes voeren;

    5º geen commerciële reclamespots op radio, televisie en in bioscopen verspreiden alsmede betalende boodschappen op internet (artt. 4 en 5).

    3.2.3.2. Sancties

    Een politieke partij die deze verbodsbepalingen overtreedt, kan, in tegenstelling tot wanneer haar verkiezingsuitgaven het maximumbedrag van 1 000 000 euro overschrijden, hiervoor niet worden gesanctioneerd met de tijdelijke inhouding van de haar krachtens de wet van 4 juli 1989 toegekende dotatie gedurende de daaropvolgende periode die de Controlecommissie bepaalt en die ten minste één en ten hoogste vier maanden duurt (zie art. 13).

    Kandidaten en derden daarentegen kunnen, in geval van overtreding, een strafrechtelijke sanctie oplopen, zijnde gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en/of geldboete van vijftig euro tot vijfhonderd euro (te vermenigvuldigen met 5,5) (art. 14, § 1, 4º, en art. 181 van het Kieswetboek).


    3.3. Controleprocedure


    3.3.1. Aangifte van de verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen

    3.3.1.1. Aangifteplicht

    De naleving van de hiervoor opgesomde verbodsbepalingen, inzonderheid die inzake verkiezingsuitgaven, wordt afgedwongen op grond van de verplichting voor de politieke partijen en de kandidaten om hun verkiezingsuitgaven en de herkomst van de geldmiddelen die ze daaraan hebben besteed, binnen vijfenveertig dagen na de verkiezingen, op speciaal daartoe bestemde formulieren, aan te geven bij de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus.

    De door de FOD Binnenlandse Zaken ter beschikking gestelde formulieren zijn een aangepaste versie van de formulieren die zijn opgesteld met het oog op de federale parlementsverkiezingen van 18 mei 2003 :

    — politieke partijen : artikel 6 van de wet van 4 juli 1989 en het ministerieel besluit van 18 april 2003 tot vaststelling van het model van de verklaring bedoeld bij artikel 6 van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, en tot vaststelling van het model van de aangiften van de verkiezingsuitgaven die de politieke partijen gedaan hebben voor verkiezingspropaganda en van de herkomst van de geldmiddelen die zij gebruiken om die uitgaven te dekken en tot vaststelling van het ontvangstbewijs van die aangiften; (8)

    — individuele kandidaten : artikel 116, § 6, van het Kieswetboek en het ministerieel besluit van 18 april 2003 tot vaststelling van het model van de verklaring bedoeld bij artikel 116, § 6, van het Kieswetboek en tot vaststelling van het model van de aangiften van de verkiezingsuitgaven die de kandidaten gedaan hebben voor verkiezingspropaganda en van de herkomst van de geldmiddelen die zij gebruiken om die uitgaven te dekken en tot vaststelling van het ontvangstbewijs van die aangiften (9) .

    De voorzitters van de kieskring- en collegehoofdbureaus zijn magistraten, namelijk de voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg van de hoofdplaats van de kieskring voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers (in totaal 11) en van de collegehoofdplaats voor de verkiezing van de Senaat (in totaal 2) (artt. 94 en 94bis van het Kieswetboek).

    Elke voorzitter van een kieskring- of collegehoofdbureau deelt, via een bericht dat ten laatste de dag volgend op de verkiezingen wordt bekendgemaakt, de plaats, de dagen en de uren mee gedurende welke hij de aangiften van verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen van de politieke partijen en van de kandidaten zal ontvangen.

    Vanaf de ontvangst van de aangiften van de politieke partijen en de kandidaten tot aan de overdracht ervan aan de Controlecommissie, worden de aangiften bewaard onder leiding en verantwoordelijkheid van de voorzitter van het kieskring- of collegehoofdbureau (artt. 1 en 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 5 mei 2003 tot bepaling van de nadere regels inzake de indiening van de aangiften van de verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen en de wijze van hun inventarisatie en beveiligde bewaring) (10) .

    3.3.1.2. Aangifte van giften van 125 euro en meer

    Wat de aangifte van de herkomst van de geldmiddelen betreft, dient erop te worden gewezen dat, voor zover partijen en kandidaten giften van 125 euro en meer hebben aangewend ter financiering van hun verkiezingscampagne, zij verplicht zijn de identiteit van de schenkers te registreren, vertrouwelijk te houden en, binnen vijfenveertig dagen na de verkiezingen, rechtstreeks aan te geven bij de Controlecommissie.

    Gelet op het privacygevoelig karakter van deze gegevens worden deze overzichten, in tegenstelling tot de aangiften van de verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen, dus niet ter inzage gelegd van de kandidaten en de kiesgerechtigden (zie infra punt 3.3.2).

    De Controlecommissie ziet toe op de naleving van deze verplichtingen (politieke partijen : art. 6, tweede lid, van de wet van 4 juli 1989 en individuele kandidaten : art. 116, § 6, tweede lid, van het Kieswetboek).

    In dat verband lijkt het opportuun de krachtlijnen toe te lichten van de regeling betreffende de mogelijkheid om giften te doen aan politieke partijen en hun componenten, lijsten, kandidaten en politieke mandatarissen (art. 16bis).

    Alleen natuurlijke personen mogen giften doen. Giften, al dan niet direct, van rechtspersonen en feitelijke verenigingen zijn verboden. Politieke partijen en hun componenten, lijsten, kandidaten en politieke mandatarissen mogen vanwege een zelfde natuurlijke persoon jaarlijks elk maximaal 500 euro, of de tegenwaarde daarvan, als gift ontvangen.

    De schenker mag jaarlijks in het totaal maximaal 2 000 euro, of de tegenwaarde daarvan, besteden aan dergelijke giften.

    De identiteit van de natuurlijke personen die giften van 125 euro en meer, onder welke vorm ook, hebben gedaan, wordt jaarlijks door de voormelde begunstigden geregistreerd en aan de Controlecommissie meegedeeld.

    Ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de wet van 4 juli 1989 en artikel 116, § 6, tweede lid, van het Kieswetboek werd het koninklijk besluit van 10 december 1998 uitgevaardigd tot vaststelling van de modaliteiten inzake het registreren van de identiteit van de natuurlijke personen die giften doen van 125 euro en meer aan politieke partijen en hun componenten, lijsten, kandidaten en politieke mandatarissen, en tot bepaling van de formaliteiten voor het indienen van de desbetreffende jaaroverzichten (11) .

    In dat verband dient te worden aangestipt dat de Controlecommissie de vraag omtrent de eventuele openbaarmaking van de overzichten van de identiteit van de schenkers reeds twee maal voor advies heeft voorgelegd aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Deze onafhankelijke instantie die is ingesteld door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, heeft zich in haar adviezen van respectievelijk 3 maart 1999 en 23 mei 2007, op grond van de bestaande wetgeving, telkens verzet tegen een dergelijke bekendmaking :

    « Hieruit (te weten de privacywet van 8 december 1992) vloeit voort dat de publicatie of openbaarmaking van deze overzichten buiten de Controlecommissie neerkomt op een inbreuk op het beginsel volgens hetwelk het doeleinde toereikend moet zijn ten opzichte van de verwerking, te meer daar noch de wet op de financiering van politieke partijen, noch haar uitvoeringsbesluit van 10 december 1998 dit voorzien. Deze overzichten zijn vertrouwelijk en zowel artikel 16 van de wet van 8 december 1992 (dat de vertrouwelijkheid en de veiligheid van de verwerking oplegt), als artikel 6 van de wet op de financiering van de partijen herinneren hieraan.

    Deze overzichten mogen dus op geen enkele manier openbaar gemaakt worden.

    Gezien hun inhoud zelf, kunnen de overzichten informatie verschaffen over de politieke overtuiging van de schenkers. Deze informatie is een gevoelig gegeven in de zin van artikel 6, §§ 1 en 2, van de wet van 8 december 1992, dat onder een zeer strikt wettelijk en regelgevend stelsel valt : de verwerking van dergelijke gegevens is slechts toegestaan in de gevallen die limitatief worden opgesomd in artikel 6, § 2, van deze wet.

    De controleopdracht van uw Commissie rechtvaardigt zeker de verwerking van een gevoelig gegeven van dat type, maar de eerbied voor de persoonlijke levenssfeer verbiedt elke andere verwerking, in dit geval, elke andere mededeling van deze gegevens aan andere personen dan de leden van uw Commissie. De vertrouwelijke aard van deze gevoelige gegevens wordt nog in herinnering gebracht in artikel 7, a), van het koninklijk besluit nr. 14 van 22 mei 1996 tot vaststelling van de doeleinden, de criteria en de voorwaarden van toegestane verwerkingen van de gegevens bedoeld in artikel 6 van de wet van 8 december 1992. Deze bepaling voorziet dat de personen die door de Controlecommissie gemachtigd worden om de gegevens te verwerken, er wettelijk, statutair of contractueel toe gehouden zijn het vertrouwelijk karakter van de gegevens in acht te nemen. » (12)

    3.3.1.3. Sancties

    Partijen die geen aangifte doen van hun verkiezingsuitgaven en/of van de herkomst van de geldmiddelen binnen de termijn van vijfenveertig dagen, kunnen daarvoor in principe niet worden gesanctioneerd (zie art. 13).

    Kandidaten daarentegen kunnen worden gestraft met de in artikel 181 van het Kieswetboek bepaalde straffen, te weten gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en/of geldboete van vijftig euro tot vijfhonderd euro (te vermenigvuldigen met 5,5) (art. 14, § 1, 1º en 3º).


    3.3.2. Verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus

    Binnen vijfenzeventig dagen na de verkiezingen maken de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus ten behoeve van de Controlecommissie een verslag op, in vier exemplaren, over de uitgaven die de politieke partijen en de kandidaten voor verkiezingspropaganda hebben gedaan, alsmede over de herkomst van de geldmiddelen die zij daaraan hebben besteed (art. 94ter, § 1, eerste lid, van het Kieswetboek).

    Bij het opmaken van dat verslag kunnen de voorzitters alle inlichtingen en nadere informatie opvragen die daartoe noodzakelijk zijn (art. 94ter, § 1, tweede lid, van het Kieswetboek).

    Het verslag vermeldt :

    — de partijen en de kandidaten die aan de verkiezingen hebben deelgenomen;

    — de door hen verrichte verkiezingsuitgaven;

    — de door hen gepleegde inbreuken op de aangifteplicht;

    — de inbreuken op de artikelen 2 en 5, § 1, van de wet van 4 juli 1989, die blijken uit de door hen ingediende aangiften (art. 94ter, § 1, derde lid, van het Kieswetboek).

    Twee exemplaren van het verslag worden onmiddellijk naar de Controlecommissie gezonden, de twee andere worden door de voorzitter bewaard, met dien verstande dat één exemplaar, samen met de aangiften, vanaf de vijfenzeventigste dag na de verkiezingen, ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg, gedurende vijftien dagen ter inzage wordt gelegd van alle kiesgerechtigden die hieromtrent binnen dezelfde termijn schriftelijk hun opmerkingen kunnen formuleren (art. 94ter, § 2, van het Kieswetboek — cf. het ministerieel besluit van 18 april 2003 tot vaststelling van het model van het verslag bedoeld in artikel 94ter van het Kieswetboek dat bestemd is voor het vastleggen van de uitgaven voor verkiezingspropaganda die gedaan zijn door de kandidaten en de politieke partijen in geval van verkiezingen voor de federale Wetgevende Kamers, en voor de herkomst van de geldmiddelen die zij daartoe hebben aangewend) (13) .

    Het exemplaar van het verslag dat, samen met de aangiften, op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg wordt neergelegd met het oog op de raadpleging ervan door de kiesgerechtigden, wordt bewaard onder leiding en verantwoordelijkheid van de hoofdgriffier. Het in artikel 94ter, § 2, tweede lid, van het Kieswetboek bedoelde recht op raadpleging van het verslag wordt uitgeoefend onder controle en bewaking op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg (artt. 2, tweede lid, en 3 van het koninklijk besluit van 5 mei 2003 tot bepaling van de nadere regels inzake de indiening van de aangiften van de verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen en de wijze van hun inventarisatie en beveiligde bewaring) (14) .

    Op de eenennegentigste dag na de verkiezingen zenden de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus de twee laatste exemplaren van hun verslag, met de bijgevoegde aangiften, en de opmerkingen van de kandidaten en de kiesgerechtigden voor onderzoek naar de Controlecommissie.


    3.3.3. Verplicht advies van het Rekenhof

    De volgende stap in de procedure behelst de verplichting voor de Controlecommissie om het advies in te winnen van een extern orgaan, namelijk het Rekenhof (artt. 1, 4º, derde lid, en 11bis).

    Daartoe doen de voorzitters van de Controlecommissie, bij een ter post aangetekende brief, een afschrift van alle in artikel 94ter van het Kieswetboek bedoelde verslagen, met de aangiften van de politieke partijen en de kandidaten, onverwijld aan het Rekenhof toekomen met de opdracht om binnen een maand een advies uit te brengen over de juistheid en de volledigheid van die verslagen (art. 11bis).

    Dit advies wordt als bijlage bij het eindverslag van de Controlecommissie gevoegd (art. 12, § 2, laatste lid) (15) .

    Het onderzoek door het Rekenhof schorst de termijnen binnen welke de Controlecommissie haar onderzoeksopdracht dient af te ronden en aangifte kan doen van wetsovertredingen bij het parket (artt. 1, 4º, vijfde lid, en 11bis) (zie infra punt 4.1.2).


    3.3.4. Onderzoek door de Controlecommissie

    3.3.4.1. Onderzoeksopdracht

    De Controlecommissie is belast met het onderzoek van de juistheid en de volledigheid van de verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus (art. 12, § 1). Zij heeft sanctiebevoegdheid ten opzichte van de politieke partijen. Ten aanzien van de individuele kandidaten kan zij bij het parket aangifte doen van eventuele inbreuken op de wetgeving inzake verkiezingsuitgaven, net zoals iedere belanghebbende dienaangaande klacht kan indienen bij het parket en het parket zelf de strafvordering op gang kan brengen (art. 14, § 2).

    Met het oog op de vervulling van haar opdracht kan de Controlecommissie alle inlichtingen en nadere aanvullingen opvragen die daartoe noodzakelijk zijn (art. 12, § 1).

    3.3.4.2. Tijdschema

    De Controlecommissie moet haar onderzoeksopdracht binnen een door de wet bepaald tijdschema afronden.

    3.3.4.2.1. Termijnen

    Met inachtneming van de rechten van de verdediging en na kennisneming van het advies van het Rekenhof dient de commissie binnen honderdtachtig dagen na de dag van de verkiezingen, in openbare vergadering, uitspraak te doen over de juistheid en de volledigheid van de in artikel 94ter van het Kieswetboek bedoelde verslagen, met dien verstande dat de commissie in ieder geval na haar installatie over negentig dagen beschikt (art. 12, § 1, en artt. 2 en 6 van het huishoudelijk reglement van de Controlecommissie).

    Binnen dezelfde termijn van honderdtachtig dagen gaat de Controlecommissie na of de door de politieke partijen en de kandidaten rechtstreeks bij haar ingediende overzichten van de geregistreerde giften van 125 euro en meer conform de wet zijn (art. 16bis).

    De Controlecommissie kan binnen tweehonderd dagen na de verkiezingen bij het parket aangifte doen van de overtredingen die zij tijdens haar onderzoek heeft vastgesteld, met dien verstande dat de commissie in ieder geval na haar installatie over honderdentien dagen beschikt (art. 14, § 3, eerste lid).

    3.3.4.2.2. Stuiting en schorsing van de termijnen

    De voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Controlecommissie gestelde termijnen worden gestuit tijdens de ontbinding van de federale Kamers. De nieuwe termijnen beginnen te lopen vanaf de installatie van de commissie (art. 1, 4º, vierde lid).

    De onderzoeks- en aangiftetermijnen van respectievelijk honderdtachtig en tweehonderd dagen worden geschorst tijdens het in artikel 11bis bedoelde onderzoek door het Rekenhof en tijdens de recesperiodes bepaald met toepassing van artikel 10, § 1, 3º, van de wet van 6 april 1995 houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State (art. 1, 4º, vijfde lid).

    3.3.4.3. Eindverslag

    De eindbeslissingen van de Controlecommissie over de juistheid en de volledigheid van de verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus, alsook die waarbij de dotatie van een partij tijdelijk wordt ingehouden of waarbij de namen van individuele kandidaten bij het parket worden aangegeven wegens schending van de hiervoor vermelde verbodsbepalingen, en hun motivering worden opgenomen in een door de commissie goedgekeurd eindverslag (art. 12, § 2).

    Voor al deze beslissingen geldt een bijzonder aanwezigheids- en beslissingsquorum.

    Overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de statuten van de Controlecommissie kunnen beslissingen inzake de juistheid en de volledigheid van de verslagen, inzake de indiening van klachten met betrekking tot de controle en de beperking van de verkiezingsuitgaven en inzake de aan de procureur des Konings te verstrekken adviezen, (...) enkel worden genomen wanneer ze ten minste twee derden van de stemmen hebben verkregen, op voorwaarde dat ten minste twee derden van de commissieleden aanwezig zijn.

    Het commissieverslag moet voorts op zijn minst nog de volgende gegevens bevatten :

    — per politieke partij, het totaalbedrag van de verkiezingsuitgaven ten voordele van deze partij;

    — per kiesomschrijving, het totaalbedrag van de verkiezingsuitgaven ten voordele van elke lijst, het totaal van de uitgaven van alle kandidaten van deze lijst en van elke gekozene afzonderlijk (16) .

    Het advies van het Rekenhof wordt als bijlage bij het verslag gevoegd (17) .

    Een exemplaar van het eindverslag wordt bij ter post aangetekende brief onverwijld ter kennis gebracht van de partijen of de personen, ten aanzien van wie de Controlecommissie de beslissing heeft genomen respectievelijk om hun parlementaire dotatie tijdelijk in te houden of om bij het parket aangifte te doen van een door hen begane overtreding (art. 12, § 3, eerste lid).


    3.3.5. Sancties

    3.3.5.1. Politieke partijen

    De Controlecommissie kan de partijen waarvan de verkiezingsuitgaven het maximumbedrag van 1 000 000 euro hebben overschreden, bestraffen door tijdelijk de hun krachtens de wet van 4 juli 1989 toegekende dotatie in te houden gedurende de daaropvolgende periode die de commissie bepaalt en die ten minste één en ten hoogste vier maanden duurt (art. 13).

    Partijen die niet op deze dotatie gerechtigd zijn, kunnen dus niet worden gestraft.

    3.3.5.2. Individuele kandidaten

    Kandidaten van wie de verkiezingsuitgaven de maximumbedragen hebben overschreden, die hun verkiezingsuitgaven en de herkomst van de daartoe aangewende geldmiddelen niet of laattijdig hebben aangegeven of de in artikel 5 bepaalde verbodsbepalingen hebben geschonden, kunnen worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en/of geldboete van vijftig euro tot vijfhonderd euro (te vermenigvuldigen met 5,5) (art. 14, § 1, van de wet van 4 juli 1989 en art. 181 van het Kieswetboek).

    Deze overtredingen kunnen worden vervolgd, hetzij op initiatief van de procureur des Konings, hetzij op grond van een aangifte gedaan door de Controlecommissie of een klacht ingediend door een persoon die van enig belang doet blijken (art. 14, § 2). Met betrekking tot de door de Controlecommissie gedane aangiften beschikt de procureur des Konings voor de uitoefening van de strafvordering in ieder geval over een termijn van dertig dagen vanaf de ontvangst van de aangifte.

    De termijn voor de uitoefening van het initiatiefrecht van de procureur des Konings, voor het doen van aangiften en voor de indiening van klachten verstrijkt de tweehonderdste dag na de verkiezingen, met dien verstande dat de Controlecommissie in ieder geval na haar installatie over honderdentien dagen beschikt. Net zoals de onderzoekstermijn wordt de aangiftetermijn ten aanzien van de Controlecommissie gestuit door de ontbinding van de federale Kamers en geschorst tijdens het onderzoek door het Rekenhof en de door de parlementaire overlegcommissie vastgestelde recesperiodes (art. 14, § 3, eerste lid).

    Van de niet door de Controlecommissie ingediende klachten zendt de procureur des Konings, binnen acht dagen na ontvangst ervan, een afschrift aan de Controlecommissie. Binnen dezelfde termijn geeft de procureur des Konings de Controlecommissie kennis van zijn beslissing vervolging in te stellen met betrekking tot de overtredingen van de wetgeving inzake verkiezingsuitgaven (art. 14, § 3, derde lid).

    Binnen dertig dagen na ontvangst van het afschrift van de ingediende klachten of de beslissing tot vervolging brengt de Controlecommissie aan de procureur des Konings een met redenen omkleed advies uit over de klachten en vervolgingen waarvan ze door hem in kennis is gesteld. Deze adviestermijn schorst de vervolging (art. 14, § 3, vierde en vijfde lid).

    Een ieder die een klacht heeft ingediend of een vordering heeft ingesteld die ongegrond blijken en waarvan vaststaat dat ze zijn ingediend of ingesteld met het oogmerk om te schaden, wordt gestraft met geldboete van 50 euro tot 500 euro (te vermenigvuldigen met 5,5) (art. 14, § 4).


    3.3.6. Einde van het onderzoek

    Het onderzoek van de Controlecommissie wordt afgesloten met de publicatie van het eindverslag in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad (art. 12, § 3, tweede lid).


    3.4. Protocolakkoord inzake regeringsmededelingen

    De leden van de federale regering en de voorzitters van Kamer en Senaat zijn verplicht om vooraf het advies te vragen van de Controlecommissie wanneer zij een voor het publiek bestemde mededeling of voorlichtingscampagne wensen te verspreiden of te voeren, waartoe ze niet juridisch verplicht zijn en die rechtstreeks of onrechtstreeks met overheidsgeld wordt gefinancierd (art. 4bis).

    De Controlecommissie gaat na of die mededeling of voorlichtingscampagne er niet toe strekt het imago van de betrokkene of zijn partij te verbeteren.

    Er bestaat een gelijkaardige verplichting voor de leden van de verschillende Gemeenschaps- en Gewestregeringen en de voorzitters van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen.

    Om ervoor te zorgen dat de verschillende Controlecommissies de toetsingscriteria zo uniform mogelijk hanteren, heeft de Conferentie van de zeven parlementsvoorzitters (18) de gewoonte aangenomen om, in de aanloop naar verkiezingen, telkens weer een protocolakkoord af te sluiten betreffende de controle van de officiële mededelingen van de parlementsvoorzitters en de leden van de federale regering en de Gemeenschaps- en Gewestregeringen tijdens de verkiezingsperiode.

    Het is eveneens vaste gewoonte dat de voorzitter van de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie en de voorzitter van de Vergadering van de Vlaamse Gemeenschapscommissie namens hun assemblee een bijlage bij het protocolakkoord ondertekenen waarbij zij verklaren zich aan te sluiten bij, respectievelijk akte te nemen van het protocolakkoord.

    Met het oog op de federale verkiezingen van 13 juni 2010 hebben het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, op voorstel van de federale Controlecommissie, er wegens tijdsgebrek mee ingestemd om het protocolakkoord toe te passen dat de voorzitters van deze assemblees en van het federaal Parlement op 5 maart 2009 in de aanloop naar de verkiezingen van het Europees Parlement en de deelstaatparlementen van 7 juni 2009 hadden gesloten met betrekking tot de controle van de officiële mededelingen en voorlichtingscampagnes die vanaf 7 maart 2009 door ministers, staatssecretarissen en parlementsvoorzitters zouden worden verspreid dan wel gevoerd. De voorzitters van de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie en van de Vergadering van de Vlaamse Gemeenschapscommissie hebben een bijlage bij dit protocol ondertekend waarbij zij verklaren zich aan te sluiten bij, respectievelijk akte te nemen van het protocolakkoord (19) .

    Dit protocolakkoord gold dus voor de officiële mededelingen en voorlichtingscampagnes die vanaf 7 mei 2010 door ministers, staatssecretarissen en parlementsvoorzitters werden verspreid dan wel gevoerd.


    4. PROCEDURE


    4.1. Tijdschema voor het onderzoek van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers op 13 juni 2010

    Wanneer men alle procedurestappen die voorgeschreven zijn door de wet van 4 juli 1989 en het huishoudelijk reglement van de Controlecommissie, op een tijdlijn plaatst, levert dat het volgende beeld op (20) .


    4.1.1. Termijnen bepaald door de wet van 4 juli 1989 en het huishoudelijk reglement van de Controlecommissie

    — De 14e dag na de verkiezingen, op maandag 28 juni 2010 : de voorzitters of de griffiers van Kamer en Senaat herinneren de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus aan de in artikel 94ter van het Kieswetboek bepaalde verplichtingen (art. 1.1. van het huishoudelijk reglement van de Controlecommissie);

    — uiterlijk de 45e dag na de verkiezingen, op woensdag 28 juli 2010 : indiening van de aangiften van verkiezingsuitgaven door de politieke partijen en de kandidaten;

    — uiterlijk de 75e dag na de verkiezingen, op vrijdag 27 augustus 2010 : de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus zenden twee exemplaren van hun verslag naar de voorzitters van de Controlecommissie; van de twee overige exemplaren wordt er één gedurende vijftien dagen ter inzage gelegd van de kandidaten en de kiesgerechtigden;

    — vanaf de 90e dag na de verkiezingen, op zaterdag 11 september 2010, in concreto dus op maandag 13 september 2010 : de twee laatste exemplaren van het verslag en de opmerkingen van de kandidaten en de kiesgerechtigden worden naar de voorzitters van de Controlecommissie overgezonden;

    — de verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus, met de bijgevoegde aangiften, worden vervolgens onverwijld naar het Rekenhof gestuurd, met het verzoek om binnen een maand een advies uit te brengen over de juistheid en de volledigheid van deze verslagen;

    — vanaf de ontvangst van het advies in de loop van de maand oktober 2010 : de Controlecommissie vat het onderzoek aan van de verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus, mede op grond van het advies van het Rekenhof en de eventuele opmerkingen van kandidaten en kiesgerechtigden;

    — uiterlijk de 180e dag na de verkiezingen, op vrijdag 10 december 2010 : de Controlecommissie doet definitief uitspraak over de juistheid en de volledigheid van elk verslag, met dien verstande dat de commissie in ieder geval na haar installatie over 90 dagen beschikt;

    — de 200e dag na de verkiezingen, op donderdag 30 december 2010 : vervaldag voor de uitoefening van het initiatiefrecht van de procureur des Konings, voor het doen van een aangifte en voor de indiening van klachten door respectievelijk de Controlecommissie en iedere persoon die van enig belang doet blijken, met betrekking tot schendingen van de wetgeving inzake verkiezingsuitgaven, met dien verstande dat de Controlecommissie in ieder geval na haar installatie over 110 dagen beschikt;

    — met betrekking tot de door de Controlecommissie gedane aangiften beschikt de procureur des Konings voor de uitoefening van de strafvordering in ieder geval over een termijn van dertig dagen vanaf de ontvangst van de aangifte (artikel 14, § 3, tweede lid, van de wet van 4 juli 1989).

    Ten aanzien van de Controlecommissie worden de onderzoeks- en aangiftetermijnen gestuit en geschorst overeenkomstig artikel 1, 4º, vierde en vijfde lid.


    4.1.2. Stuiting en schorsing van de onderzoeks- en aangiftetermijnen van de Controlecommissie

    De in het voormelde schema voor de partijen en de kandidaten bepaalde termijnen zijn vervaltermijnen. Kandidaten die ze niet in acht nemen, kunnen hiervoor worden gestraft (art. 14). Partijen gaan in dat geval vrijuit. De Controlecommissie kan hen namelijk niet sanctioneren (art. 13).

    De voor de Controlecommissie geldende termijnen zijn noch vervaltermijnen, behoudens die voor het doen van een aangifte bij het parket, noch vaste termijnen. In tegenstelling tot die welke voor de partijen en de kandidaten gelden, kunnen ze worden gestuit en geschorst.

    Tijdens de onderzoeks- en aangiftetermijnen betreffende de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers op 13 juni 2010 werden de federale Kamers niet ontbonden. De termijnen werden dus niet gestuit.

    Zij werden echter wel geschorst.

    De onderzoeks- en aangiftetermijnen van respectievelijk 180 en 200 dagen zouden normalerwijze zijn verstreken op respectievelijk 10 en 30 december 2010.

    Aangezien de Controlecommissie, met toepassing van artikel 1, 4º, eerste lid, van de wet van 4 juli 1989, na haar installatie op 26 oktober 2010 over respectievelijk 90 en 110 dagen dient te beschikken om een definitieve beslissing te nemen en eventueel aangifte te doen bij het parket, liepen de onderzoeks- en aangiftetermijnen respectievelijk tot 23 januari en 12 februari 2011.

    Tijdens die termijnen hebben zich echter verschillende recesperiodes voorgedaan. Hierna wordt voor elk van hen nagegaan of ze in aanmerking dienden te worden genomen om de onderzoeks- en aangiftetermijnen effectief te schorsen :

    — van 11 september tot 10 oktober 2010 : het zomerreces liep eigenlijk van 21 juli tot 10 oktober 2010 (zie Parl. St., Kamer, nr. 53 82/001 en Senaat, nr. 5-82/1). Conform de gedragslijn van de Controlecommissie wordt de periode van 90 dagen na de verkiezingen, namelijk van maandag 14 juni tot in concreto maandag 13 september 2010, nooit voor schorsing in aanmerking genomen omdat de Controlecommissie haar bevoegdheden slechts daadwerkelijk kan uitoefenen vanaf de 90e dag na de verkiezingen, dat wil zeggen wanneer ze in het bezit is van alle verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus. Er is evenwel nog een andere, meer cruciale datum, namelijk die van de installatie van de Controlecommissie. De commissie kan haar bevoegdheden immers maar uitoefenen vanaf haar installatie. Aangezien die installatie pas plaatshad op 26 oktober 2010, dat wil zeggen na het zomerreces, kon die vakantieperiode niet tot een schorsing leiden;

    — van 30 oktober tot 7 november 2010 : allerheiligenreces : schorsing van 9 dagen (zie Parl. St., Kamer, nr. 53-82/003 en Senaat, nr. 5-82/3);

    — van 9 november tot 8 december 2010 : adviestermijn voor het Rekenhof : schorsing van 30 dagen;

    — van 25 december 2010 tot 9 januari 2011 : kerstreces : schorsing van 16 dagen (zie Parl. St., Kamer, nr. 53-82/005 en Senaat, nr. 5-82/5);

    — van 5 tot 13 maart 2011 : krokusreces : schorsing van 9 dagen (zie Parl. St., Kamer, nr. 53 82/008 en Senaat, nr. 5-82/8).

    Bijgevolg verstreek de onderzoekstermijn voor de Controlecommissie, ingevolge schorsing gedurende 64 dagen, op maandag 28 maart 2011. De aangiftetermijn die 20 dagen opschoof, werd ingevolge het paasreces van 9 tot 25 april 2011 nog eens geschorst gedurende 17 dagen en liep daardoor ten einde op woensdag 4 mei 2011 (paasreces : zie Parl. St., Kamer, nr. 53 82/010 en Senaat, nr. 5-82/10).


    4.2. Tijdkaart van de Controlecommissie

    Hierna volgt een overzicht van de tijdsmomenten waarop de Controlecommissie conform de wet van 4 juli 1989 en haar statuten en huishoudelijk reglement stappen heeft gedaan in het onderzoek van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers van 13 juni 2010.

    1. Bij brief van 30 juni 2010 hebben de griffiers van de Controlecommissie de voorzitters van de dertien verkiezingshoofdbureaus (11 voor de verkiezingen van de Kamer en 2 voor die van de Senaat) gewezen op hun in artikel 94ter van het Kieswetboek bepaalde verplichtingen met betrekking tot de verslagen over de uitgaven die de politieke partijen en de kandidaten voor verkiezingspropaganda hebben gedaan. Er werd hun gevraagd om op vrijdag 27 augustus 2010, zijnde de 75e dag na de verkiezingen, de eerste twee exemplaren van dat verslag — ook elektronisch — op te sturen naar de voorzitters van Kamer en Senaat en vanaf maandag 13 september 2010, zijnde 90 dagen na de verkiezingen, de laatste twee, tezamen met de originelen van de aangiften en de eventuele opmerkingen van de kandidaten en kiesgerechtigden. Voorts drongen de griffiers van de Controlecommissie erop aan om het verslag, inzonderheid wat de opgaaf van de door de partijen en de kandidaten gedane uitgaven betreft, op te stellen in de vorm van een rekenblad (Windows-Excel of OpenOffice-Calc) en het elektronisch aan het secretariaat van de Controlecommissie te bezorgen. Het gebruik van het rekenblad zou zowel de controlewerkzaamheden van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus als die van de Controlecommissie hogelijk vergemakkelijken.

    2. Op dinsdag 26 oktober 2010, dag van haar installatie, heeft de commissie overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van haar huishoudelijk reglement de dames Veerle Wouters (N-VA — K) en Zoé Genot (Ecolo — K) aangewezen als rapporteur. Overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van het huishoudelijk reglement dienden zij, binnen twintig dagen na hun aanwijzing, aan de commissie een advies uit te brengen over de wettelijke conformiteit van elk verslag.

    Die taakomschrijving is weliswaar correct. Maar de termijn waarbinnen de rapporteurs zich van hun opdracht dienen te kwijten, is onhoudbaar geworden doordat hij geen rekening houdt met de later ingevoerde verplichte raadpleging van het Rekenhof overeenkomstig artikel 11bis van de wet van 4 juli 1989.

    3. Bij ter post aangetekende brief van 8 november 2010 hebben de voorzitters van de commissie vervolgens het Rekenhof verzocht om, binnen een maand, een advies uit te brengen over de juistheid en de volledigheid van de verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus.

    Aangezien de aangiften van de partijen en de kandidaten als bijlage bij deze verslagen zijn gevoegd en hiervan kopieën moesten worden genomen, werd, in afwijking van het voormelde artikel 11bis, met het Rekenhof overeengekomen om alle stukken niet per post, maar met de wagen aan het Hof te bezorgen.

    4. Op 10 november 2010 werd aan de leden meegedeeld dat de aangiften van de verkiezingsuitgaven van de politieke partijen en de individuele kandidaten vanaf 22 november 2010 konden worden geraadpleegd op het commissiesecretariaat in Kamer en Senaat.

    5. Bij brief van 8 december 2010 heeft de eerste voorzitter van het Rekenhof het advies van het Hof aan de voorzitters van de Controlecommissie meegedeeld (21) . Aan dit advies was een werkdocument gehecht waarin de namen van de kandidaten waren opgenomen van wie de aangifte ontbrak of die de wet mogelijk in een andere zin hadden overtreden. Aangezien het advies van het Rekenhof als bijlage bij het eindverslag van de Controlecommissie dient te worden gepubliceerd (art. 12, § 2, laatste lid), heeft het Hof het, met het oog op de eerbiediging van de rechten van de verdediging van de betrokkenen, niet opportuun geoordeeld hun identiteit in het advies te vermelden. Het Rekenhof vestigde er dan ook expliciet de aandacht op dat dit werkdocument geen deel uitmaakte van het eigenlijke advies dat als bijlage bij het voorliggende verslag wordt gepubliceerd.

    6. Tijdens haar vergadering van 14 december 2010 heeft de Controlecommissie besloten om (1) het advies van het Rekenhof aan al haar leden mee te delen, (2) het werkdocument van het Rekenhof en de aangiften van verkiezingsuitgaven te hunner inzage te leggen en (3) een schriftelijke onderzoeksprocedure op te starten waarbij alle politieke partijen en kandidaten die blijkens het advies en het werkdocument van het Rekenhof de wet van 4 juli 1989 mogelijk hadden overtreden, bij ter post aangetekende brief zouden worden verzocht zich alsnog aan de wet te conformeren of de nodige uitleg te verstrekken.

    7. Op 9 februari 2011 werd nogmaals aan de leden van de commissie meegedeeld dat de verslagen van de voorzitters van alle verkiezingshoofdbureaus met de bijbehorende aangiften ter inzage lagen op het commissiesecretariaat in Kamer en Senaat. Terzelfder tijd werd hun het eigenlijke advies van het Rekenhof toegezonden. Het werkdocument werd, vanwege zijn vertrouwelijk karakter, niet meegestuurd en dit overeenkomstig de principebeslissing van de Controlecommissie van 11 december 2003 (22) . Dit document werd echter ook ter inzage gelegd op het commissiesecretariaat.

    8. Bij ter post aangetekende brieven van respectievelijk 24 en 28 januari 2011 werden alle individuele kandidaten en politieke partijen die de wet van 4 juli 1989 mogelijk hadden overtreden, verzocht om zich uiterlijk tegen respectievelijk vrijdag 4 en woensdag 9 februari 2011 te conformeren aan de wet of de nodige uitleg te verstrekken.

    9. Op 16 februari 2011 werden er herinneringsbrieven verstuurd naar de partijen en de kandidaten die nog niet hadden geantwoord met het verzoek om uiterlijk tegen vrijdag 25 februari 2011 te reageren.

    10. Aangezien de onderzoekstermijn voor de Controlecommissie op 28 maart 2011 verstreek, heeft zij tijdens haar vergadering van woensdag 16 maart 2011 het onderzoek afgesloten en met inachtneming van het bijzondere aanwezigheids- en beslissingsquorum, uitspraak gedaan over :

    — de juistheid en de volledigheid van de verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus;

    — het voorstel om bij het parket aangifte te doen tegen de kandidaten die nagelaten hadden te antwoorden op de twee voormelde brieven.

    11. Voor de goedkeuring van dit verslag werd een schriftelijke procedure gevolgd die ten einde liep op 4 juni 2012.


    5. ONDERZOEK VAN DE VERSLAGEN VAN DE VOORZITTERS VAN DE VERKIEZINGSHOOFDBUREAUS OVER DE VERKIEZINGSUITGAVEN VAN DE POLITIEKE PARTIJEN EN DE INDIVIDUELE KANDIDATEN


    5.1. Advies en werkdocument van het Rekenhof

    Zoals gebruikelijk sinds 2003, heeft de Controlecommissie het advies en het werkdocument van het Rekenhof gebruikt als leidraad voor haar onderzoek. Eens te meer stelden die instrumenten de Controlecommissie in staat haar controle-opdracht tot een goed einde te brengen.

    Het advies biedt in de eerste plaats een theoretische analyse van het onderzoek naar de juistheid en de volledigheid van de verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus. Vervolgens heeft het Hof ten aanzien van sommige partijen en kandidaten mogelijke overtredingen en tekortkomingen vastgesteld waarvoor het in het werkdocument, per overtreding, de namen van die partijen en kandidaten opgeeft. Het is inmiddels vaste gewoonte dat het werkdocument, dat volgens het Rekenhof geen deel uitmaakt van het eigenlijke advies, niet wordt meegedeeld aan de leden van de Controlecommissie en uitsluitend door hen of de door hen expliciet gemandateerde fractiemedewerkers kan worden geraadpleegd op het commissiesecretariaat in Kamer en Senaat (23) .

    Het advies heeft als grote verdienste dat het ook de vinger legt op allerhande anomalieën. Het Rekenhof heeft in de verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus wederom een aantal onvolkomenheden en lacunes ontdekt. Die zijn deels toe te schrijven aan onduidelijke wetsbepalingen, niet transparante aangifteformulieren, onvolledig of onzorgvuldig ingevulde aangifteformulieren, uiteenlopende interpretaties door de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus enzovoort. Het Rekenhof heeft daarom zijn advies doorweven met een aantal aanbevelingen aan de wetgever, de Controlecommissie, de FOD Binnenlandse Zaken, de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus, de politieke partijen en de individuele kandidaten.

    De Controlecommissie heeft daar akte van genomen en zal de betrokken instanties daarvan in kennis stellen.

    Een van de ideeën die met het oog op een betere informatiedoorstroming en controle worden geformuleerd, bestaat erin dat er vóór de verkiezingen een informatievergadering zou worden gehouden met vertegenwoordigers van de FOD Binnenlandse Zaken en de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus teneinde zoveel mogelijk knelpunten uit de weg te ruimen en een uniforme verslaggeving te verkrijgen.


    5.2. Toepassing van het inzagerecht

    De Controlecommissie acht het opportuun erop te wijzen dat blijkens de verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus, de kiesgerechtigden geen of slechts zeer sporadisch gebruik hebben gemaakt van hun recht om, conform artikel 94ter, § 2, tweede lid, van het Kieswetboek, inzage te nemen van de aangiften van de politieke partijen en de individuele kandidaten tijdens de periode van vrijdag 27 augustus tot vrijdag 10 september 2010. Wat meer is, geen enkele kiesgerechtigde heeft na een eventuele inzage van de aangiften gebruik gemaakt van zijn recht om hierover schriftelijk zijn opmerkingen mee te delen aan de voorzitter van een verkiezingshoofdbureau.

    Deze vaststelling, die ook naar aanleiding van de vorige verkiezingen van de federale Kamers en het Europees Parlement is gemaakt, roept de vraag op of de bestaande consultatieprocedure nog beantwoordt aan het vereiste van de openbaarheid van de aangiften en hun publieke controle door kiezers en kandidaten.


    5.3. Eventuele klachten bij het parket of beslissingen tot vervolging

    Met toepassing van artikel 14, § 3, derde lid, van de wet van 4 juli 1989 is er vanuit de parketten bij de Controlecommissie geen enkel afschrift van een klacht toegekomen die een belanghebbende zou hebben ingediend tegen een partij of een kandidaat die de artikelen 2 of 5 van dezelfde wet zou hebben geschonden.

    De commissie is overeenkomstig hetzelfde artikel evenmin in kennis gesteld van enige beslissing van een procureur des Konings om voor dergelijke feiten de strafvervolging in te stellen (24) .


    5.4. Anonieme aangifte bij de Controlecommissie

    Bij het commissiesecretariaat is begin juli 2010 een anonieme brief toegekomen waarbij « een verontruste burger » zijn of haar beklag maakte over een bepaalde campagnemethode die door een kandidaat was gebruikt en die niet zou beantwoorden aan de verkiezingswetgeving. Hij of zij voegde een exemplaar van die mogelijk verboden campagnevorm bij de brief en verzocht de commissie de politie daarvan in kennis te stellen « omdat hierop zware straffen staan ».

    Tijdens haar vergadering van 16 maart 2011 heeft de Controlecommissie een beslissing genomen over de vraag of en, zo ja, welk gevolg zij aan die brief wenste te verlenen (25) .


    5.5. Onderzoek


    5.5.1. Uitgangspunten

    Het Rekenhof heeft met betrekking tot het feitenmateriaal dat het onderwerp vormde van zijn adviesopdracht, de volgende vaststellingen gedaan (26)  :

    « Bij de verkiezingen voor de federale Wetgevende Kamers van 13 juni 2010 hebben 3164 personen zich kandidaat gesteld, gegroepeerd in 35 verschillende politieke partijen. Over de aangiften van de verkiezingsuitgaven van die personen en politieke partijen dienden de voorzitters van de hoofdbureaus van de 11 kieskringen en de 2 kiescolleges in totaal 163 verslagen op te maken.

    In het kader van zijn adviesopdracht heeft het Rekenhof een afschrift van alle 163 verslagen van de voorzitters ontvangen samen met een afschrift van de ingediende aangiften inzake verkiezingsuitgaven van de kandidaten en van de politieke partijen.

    Bij haar inventariserings- en controlewerkzaamheden heeft het Rekenhof de twee hieronder vermelde soorten lacunes vastgesteld :

    — enerzijds hebben 10 van 35 politieke partijen geen aangifte ingediend;

    — anderzijds waren 511 individuele aangiften niet bij de verslagen gevoegd.

    Het Rekenhof wijst erop dat op die manier ruim 28 % van de politieke partijen die kandidatenlijsten hebben ingediend en ruim 16 % van de kandidaten zich hebben onttrokken aan de controle van hun verkiezingsuitgaven door de Commissie.

    Het aantal overschrijdingen van de wettelijke maximumbedragen voor de persoonlijke uitgaven is 5 voor de Kamer en 1 voor de Senaat. Het komt meer voor dat de kandidaten hebben nagelaten de rubrieken over de herkomst van hun geldmiddelen in te vullen of een bedrag van de aangewende geldmiddelen hebben vermeld dat verschilt van het bedrag van de eigen uitgaven. Het komt overigens voor dat kandidaten fouten maken in de optelling van de subrubrieken van hun uitgaven.

    Het Rekenhof heeft zich tot taak gesteld na te gaan of deze inbreuken op de wetgeving wel door de voorzitters in hun verslagen werden opgenomen, onverminderd de vele, meestal formele, gebreken die verband houden met de definitie en de interpretatie van de verplichtingen die aan alle betrokkenen, met name de voorzitters, de politieke partijen en de kandidaten, worden opgelegd. »

    Tijdens haar vergadering van 14 december 2010 heeft de Controlecommissie besloten om een schriftelijke onderzoeksprocedure op te starten waarbij alle politieke partijen en kandidaten die blijkens het advies en het werkdocument van het Rekenhof de wet van 4 juli 1989 mogelijk hadden overtreden, bij ter post aangetekende typebrief zouden worden verzocht zich alsnog aan de wet te conformeren of de nodige uitleg te verstrekken (art. 4 van het huishoudelijk reglement). Het commissiesecretariaat diende wel eerst alle betrokken dossiers intern te verifiëren.

    Het onderzoek van de Controlecommissie heeft zich inzonderheid toegespitst op de partijen en de kandidaten die geen aangifte van verkiezingsuitgaven hadden ingediend, de maximumbedragen hadden overschreden of de zogenaamde 25 %-10 %-regel zouden hebben geschonden.


    5.5.2. Politieke partijen

    5.5.2.1. Partijen die geen aangifte van verkiezingsuitgaven hebben ingediend

    Het Rekenhof heeft vastgesteld dat van de vijfendertig partijen die lijsten hadden ingediend voor de verkiezingen van de federale Kamers, er tien geen aangifte van hun verkiezingsuitgaven hadden ingediend binnen de wettelijke termijn bij de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring in wiens rechtsgebied de zetel van die partij gevestigd is (punten 4.1 en 7.1 van het advies).

    Het ging om de volgende partijen :

    — CAP (Comité Andere Politiek — Comité pour une Autre Politique)

    — Égalité

    — Front des Gauches

    — LSP (Linkse Socialistische Partij)

    — MS+ (Mouvement socialiste)

    — N

    — Parti Pensionné (PP)

    — Pirate Party

    — VIVANT (Vie indépendante vers l'avenir de notre terre)

    — Vrijheid.

    Zoals uiteengezet in punt 3.3.1.1, verplicht artikel 6, eerste lid, 2º, van de wet van 4 juli 1989 de politieke partijen om hun verkiezingsuitgaven en de herkomst van de geldmiddelen die daaraan zijn besteed, binnen vijfenveertig dagen na de verkiezingen aan te geven bij de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, in wiens rechtsgebied de zetel van de partij gevestigd is, en er ook een afschrift van mee te delen aan de voorzitter van, naar gelang van het geval, het Nederlandse of het Franse kiescollege zodat de kiezers en kandidaten hun inzagerecht kunnen uitoefenen, bedoeld in artikel 94ter, § 2, tweede lid, van het Kieswetboek.

    Naar de letter van artikel 13 van de wet van 4 juli 1989 kan een partij die verzuimt haar aangifte van verkiezingsuitgaven in te dienen, daarvoor niet worden gesanctioneerd. Alleen een overschrijding van het maximumbedrag van 1 000 000 euro kan aanleiding geven tot de tijdelijke inhouding van de parlementaire dotatie die krachtens de wet van 4 juli 1989 wordt toegekend.

    Van de tien voormelde politieke partijen is er geen enkele ooit in het federale Parlement vertegenwoordigd geweest. Ook bij de verkiezingen van 13 juni 2010 zijn ze er niet in geslaagd een zetel in de wacht te slepen. Bijgevolg is geen enkele van deze partijen gerechtigd op de door de wet van 4 juli 1989 bepaalde parlementaire dotatie en beschikt de Controlecommissie dus niet over het financieel wapen om een eventuele overschrijding van het maximumbedrag van 1 000 000 euro, hoe hypothetisch ook, te sanctioneren.

    Aangezien alle voormelde partijen er zich toe verbonden hadden de aangiften van hun verkiezingsuitgaven in te dienen (en een kopie ervan te bezorgen aan de voorzitter van het bevoegde collegehoofdbureau) en zij door hun verzuim de wet overtraden, hebben de commissievoorzitters, ingevolge de beslissing van de Controlecommissie van 14 december 2010, overeenkomstig artikel 4 van haar huishoudelijk reglement, op 28 januari 2011 een ter post aangetekende brief gericht aan de voorzitters of lijsttrekkers van de tien voormelde partijen.

    In die brief van 28 januari 2011 wezen de voorzitters van de Controlecommissie de betrokken partijvoorzitters of lijsttrekkers op de in artikel 6 van de wet van 4 juli 1989 bepaalde verplichtingen. Vervolgens verzochten zij hun « het bijgevoegde aangifteformulier alsnog in te vullen en uiterlijk tegen woensdag 9 februari 2011, ondertekend en gedagtekend, aan het commissiesecretariaat terug te zenden. (...).

    Deze aangifteplicht geldt ook wanneer uw partij op 13 juni 2010 geen enkele zetel heeft behaald. »

    De voorzitters of lijsttrekkers van de zes volgende partijen hebben hier tijdig gevolg aan gegeven en meegedeeld of en, zo ja, hoeveel verkiezingsuitgaven hun partij had verricht (27)  :

    1. CAP : 1 290 euro

    2. Front des Gauches : 7 814 euro

    3. MS+ : 0 euro

    4. N : 0 euro

    5. Parti Pensionné : 0 euro

    6. Pirate Party : 0 euro.

    Vier partijen verstrekten geen antwoord :

    1. Égalité

    2. LSP

    3. VIVANT

    4. Vrijheid.

    Uit geen van de aan de commissie overgelegde stukken is gebleken dat de zes partijen die alsnog een aangifte hebben ingediend, het maximumbedrag van 1 000 000 euro hebben overschreden of de door artikel 5 verboden campagnemethoden zouden hebben aangewend. Behoudens de laattijdige indiening van de aangiften, waarvoor de wet op zich niet in een sanctie voorziet, kan hun derhalve niets ten laste worden gelegd.

    De vier partijen die niet hebben gereageerd op de aangetekende brief van 28 januari 2011 en de herinneringsbrief van 16 februari 2011, hebben hoogstwaarschijnlijk geen of slechts minimale verkiezingsuitgaven verricht.

    Zoals eerder aangestipt, kunnen zij voor het verzuim van hun aangifteplicht niet worden gesanctioneerd.

    5.5.2.2. Partijen die wel tijdig hun aangifte van verkiezingsuitgaven hebben ingediend

    Alle partijen die in het federale Parlement vertegenwoordigd waren en deel hebben genomen aan de federale verkiezingen van 13 juni 2010, hebben hun aangiften tijdig ingediend. Dezelfde vaststelling geldt voor de meerderheid van de kleinere of niet-traditionele partijen.

    Uit hun aangiften en de verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus blijkt dat de verkiezingsuitgaven van die partijen het maximumbedrag van 1 000 000 euro niet hebben overschreden en zij geen gebruik hebben gemaakt van de door artikel 5 verboden campagnemethoden (punt 7.2. van het advies van het Rekenhof : bijlage 8.2.).

    Ook hier zijn er bij de Controlecommissie geen feiten aangebracht die erop zouden wijzen dat die partijen de regelgeving zouden hebben geschonden.

    Bijgevolg hoefde ten opzichte van hen geen schriftelijke onderzoeksprocedure te worden opgestart en bestond er op dit punt geen beletsel tegen de goedkeuring van de verslagen van de voorzitters van de verkiezingshoofdbureaus, ondanks de daarin door het Rekenhof gesignaleerde onvolkomenheden.

    In vergelijking met de vorige verkiezingen vallen twee campagnefenomenen in het oog :

    a. Boegbeeldencampagne

    Een eerste blikvanger is het feit dat van de 68 boegbeelden die tijdens de campagne naar voren werden geschoven, er 57 tot dezelfde partij, CD&V, behoorden (28) . Van die 57 stonden er 13 op de lijst voor de verkiezing van de Senaat.

    Met uitzondering van de partijen Lijst Dedecker, MR en PS, hebben de partijen die boegbeeldencampagnes hebben gevoerd, de daarvoor uitgetrokken budgetten niet per boegbeeld geïndividualiseerd. Aangezien partijen overeenkomstig artikel 2, § 1, vierde lid, van de wet van 4 juli 1989 moeten aantonen dat de uitgaven die ze voor hun boegbeeld(en) hebben verricht, op een coherente manier in de campagne van de partij passen, dienen ze het bedrag dat ze voor elk van die kandidaten aan diens boegbeeldencampagne hebben besteed, in hun aangifte te vermelden (29) . De Controlecommissie heeft deze problematiek niet nader uitgediept, maar zal er, gelet op het toenemend beroep op de figuur van het boegbeeld, bij komende verkiezingen over waken dat de naleving van de hierboven gestelde vereiste kan worden gecontroleerd.

    b. De 25 % — 10 % — regel

    Een tweede frappante evolutie betreft de toepassing die de partij Ecolo van de 25 % — 10 % — regel heeft gemaakt. Zo hebben de 24 kandidaten voor de Senaat in het Franstalig kiescollege allemaal de toepassing van die regel genoten. Vier onder hen hebben tevens zelf persoonlijke verkiezingsuitgaven verricht ten belope van 937,17 euro. Voor de verkiezingen van de Kamer geldt dezelfde vaststelling. Het uitsluitende beroep op deze figuur met het oog op de financiering van de individuele campagne van de kandidaten door de partij, lijkt het best tegemoet te komen aan het oorspronkelijke idee dat aan de regel ten grondslag ligt. Er is evenwel een praktijk gegroeid waarbij partijen de campagne van hun kandidaten buiten deze regel financieren zodat die bedragen niet als verkiezingsuitgaven van de partij worden beschouwd en bijgevolg niet in aanmerking worden genomen om na te gaan of de partij het maximumbedrag van 1 000 000 euro heeft overschreden.


    5.5.3. Individuele kandidaten

    5.5.3.1. Aantal kandidaten

    Bij de verkiezingen voor de federale Wetgevende Kamers van 13 juni 2010 hebben 3 164 personen zich kandidaat gesteld, gegroepeerd in 35 verschillende politieke partijen.

    5.5.3.2. Artikel 4bis van de wet van 4 juli 1989 : aanrekening van de kostprijs van een informatiecampagne

    Als preliminaire stap in het onderzoek heeft de Controlecommissie eerst nagegaan of er geen kandidaten waren die met toepassing van artikel 4bis van de wet van 4 juli 1989 de sancties in acht dienden te nemen die de Controlecommissie, een Gemeenschaps- of Gewestparlement of een door dat Parlement aangewezen orgaan krachtens dat artikel had opgelegd, zijnde de aanrekening van de kostprijs van een informatiecampagne.

    Het voormelde artikel bleek geen toepassing te vinden. In de eerste plaats heeft de Controlecommissie de voormelde sanctie de voorbije jaren niet uitgesproken. Er werd haar voorts evenmin meegedeeld dat één van de deelstatelijke controle-organen een dergelijke sanctie zou hebben opgelegd.

    5.5.3.3. Giften

    De commissie beschikte niet over gegevens of aanwijzingen dat de regelgeving inzake giften zou zijn geschonden.

    5.5.3.4. Onderzoek van mogelijke overtredingen

    Hoewel het Rekenhof in zijn advies en werkdocument nog andere opmerkingen had geformuleerd, besloot de Controlecommissie op 14 december 2010 haar onderzoek toe te spitsen op de volgende mogelijke overtredingen :

    — overschrijding van het maximumbedrag : punten 4.1, 5.1.4, 5.1.5. en 6.1.3. van het advies van het Rekenhof;

    — afwezigheid van de aangifte van verkiezingsuitgaven en/of van de herkomst van de geldmiddelen : punten 4.1, 5.1.6, 5.1.7.b, 6.1.4. en 6.1.5.c. van het advies;

    — verschil tussen de gedane uitgaven en de aangewende geldmiddelen : punten 4.1., 5.1.6. en 6.1.4. van het advies;

    — schending van de 25 %-10 %-regel : punten 5.2. en 6.2. van het advies.

    Ter uitvoering van die beslissing hebben de voorzitters van de Controlecommissie, overeenkomstig artikel 4 van haar huishoudelijk reglement, op 24 januari 2011, 601 ter post aangetekende typebrieven gericht aan de kandidaten die mogelijk in gebreke waren gebleven.

    Die kandidaten konden in zeven categorieën worden ingedeeld :

    1. kandidaten van wie de verkiezingsuitgaven het maximumbedrag hadden overschreden;

    2. zij die geen aangifte van verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen hadden ingediend;

    3. zij die geen aangifte van de herkomst van de geldmiddelen hadden ingediend;

    4. zij van wie de aangiften van de verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen niet met elkaar overeenstemden;

    5. zij bij wie de toepassing van de zogenaamde 25 %-10 %-regel problemen deed rijzen, doordat de partij de verklaring van een kandidaat dat hij het voordeel van die regel had genoten, niet in haar eigen aangifte had bevestigd;

    6. zij die in hun aangifte niet de verklaring van de partij hadden bevestigd dat ze de toepassing van de zogenaamde 25 %-10 %-regel hadden genoten;

    7. zij bij wie er met betrekking tot de toepassing van de zogenaamde 25 %-10 %-regel een verschil bestond tussen de door hen en de partij opgegeven bedragen.

    Voor een goed begrip moet erop worden gewezen dat het aantal verstuurde brieven overeenstemt met het aantal door het Rekenhof vastgestelde overtredingen. Wanneer een kandidaat op meer dan één punt in gebreke zou zijn gebleven, heeft hij voor elke mogelijke overtreding een brief ontvangen. Het feit dat er 601 brieven zijn verstuurd, betekent dus niet noodzakelijk dat 601 van de 3 437 kandidaten (in werkelijkheid 3 164 personen) zijn ondervraagd (zie bijlage 8.4.).

    In de typebrief die aan de tweede en meest omvangrijke categorie van kandidaten werd gericht, te weten zij die geen aangifte hadden ingediend, verzochten de voorzitters van de Controlecommissie de betrokkenen om « het bijgevoegde aangifteformulier alsnog in te vullen en uiterlijk tegen vrijdag 4 februari 2011, ondertekend en gedagtekend, aan het commissiesecretariaat terug te zenden. U kunt daarvoor de bijgevoegde voorgeadresseerde enveloppe gebruiken die u niet hoeft te frankeren (portvrijdom).

    Deze aangifteplicht geldt ook wanneer u kandidaat-opvolger was, geen verkiezingsuitgaven heeft verricht of niet gekozen bent.

    Wij vestigen er uw aandacht op dat, indien u toch nalaat de voormelde aangiften bij de Controlecommissie in te dienen, zij er krachtens artikel 14, § 2, van de wet van 4 juli 1989 toe gemachtigd is om daarvan aangifte te doen bij de procureur des Konings van uw woonplaats.

    De kandidaat die geen aangifte doet van zijn verkiezingsuitgaven en/of van de herkomst van de geldmiddelen, kan overeenkomstig artikel 14, § 1, van dezelfde wet immers worden gestraft met de straffen gesteld in artikel 181 van het Kieswetboek, te weten gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en/of geldboete van vijftig euro tot vijfhonderd euro (rekening houdend met de opdeciemen, te vermenigvuldigen met 5,5). »

    In de typebrieven voor de zes andere categorieën van kandidaten verzochten de voorzitters de betrokkenen uiterlijk tegen vrijdag 4 februari 2011 de nodige uitleg te verstrekken. Daartoe werd hun een kopie toegezonden van hun eigen aangifte en van die van de partij. Ook deze kandidaten konden voor hun antwoord gebruik maken van een bijgevoegde voorgeadresseerde enveloppe die ze niet hoefden te frankeren (portvrijdom).

    Van de 601 aangeschreven kandidaten hebben er 424 de vereiste informatie tijdig aan de Controlecommissie bezorgd (30) .

    Op 16 februari 2011 werden er, per gewone post, 135 herinneringsbrieven verstuurd naar de kandidaten die geen gevolg hadden gegeven aan de eerste op 24 januari 2011 ter post aangetekende aanmaning, met het verzoek om uiterlijk op vrijdag 25 februari 2011 te antwoorden. Het waren allemaal kandidaten die hun aangifte van verkiezingsuitgaven niet hadden ingediend.

    De betrokkenen konden opnieuw gebruik maken van het bijgevoegde aangifteformulier en de bijgevoegde voorgeadresseerde enveloppe die ze niet hoefden te frankeren (portvrijdom). Tevens werd hun aandacht erop gevestigd dat, indien zij hieraan geen gevolg gaven, de Controlecommissie ertoe gemachtigd zou zijn om daarvan aangifte te doen bij de procureur des Konings van hun woonplaats.

    Van de 135 kandidaten die opnieuw werden aangeschreven, hebben er 84 gereageerd (31) .

    5.5.3.5. Onderzoeksresultaten

    Tijdens haar vergadering van woensdag 16 maart 2011 besprak de Controlecommissie de resultaten van de schriftelijke onderzoeksprocedure :

    — Responsgraad

    Met betrekking tot de kandidaten (1) van wie de verkiezingsuitgaven het maximumbedrag zouden hebben overschreden, (2) die geen aangifte van de herkomst van de geldmiddelen hadden ingediend, (3) van wie de aangiften niet overeenstemden en (4) bij wie de toepassing van de 25 %-10 %-regel problemen had veroorzaakt, bedroeg de graad van respons 100 %. Die vier categorieën vertegenwoordigden evenwel slechts een minuscuul aandeel in het totaal aantal kandidaten dat werd aangeschreven (zie bijlage 8.4.).

    Het zowel in absolute als in relatieve cijfers hoog aantal kandidaten dat geen enkele aangifte had ingediend, springt uit het tabellarisch overzicht naar voren. Daarvan heeft een significante minderheid geen gevolg gegeven aan de twee brieven van 24 januari en 16 februari 2011, waarbij zij werden aangemaand de vereiste gegevens alsnog aan de Controlecommissie te verstrekken.

    Al die kandidaten stonden op lijsten van kleinere en niet-traditionele partijen die weinig of geen verkiezingsuitgaven hebben verricht. Op grond van extrapolatie mag men ervan uitgaan dat die kandidaten, net zoals de andere kandidaten op hun lijst die wel tijdig hun aangiften hadden ingediend, evenmin verkiezingsuitgaven hebben verricht of slechts ten belope van een gering bedrag.

    Een weerkerend probleem zijn de 56 brieven die niet konden worden besteld omdat de betrokkenen overleden of verhuisd waren. Om te vermijden dat kandidaten nutteloos aan de schandpaal zouden worden genageld, werd voorgesteld dat het secretariaat van de Controlecommissie de eventuele nieuwe adressen zou opsporen. Het ontbrak het secretariaat echter aan de middelen en de bevoegdheid om dat op een systematische wijze te doen. De vraag rijst of een dergelijke bevoegdheid aan de commissie moet worden verleend.

    — Doorlichting van de antwoorden

    Behoudens de laattijdigheid van de aangiften, welke strafbaar is overeenkomstig artikel 14, § 1, 3º, van de wet van 4 juli 1989, leverde geen enkele van de alsnog ingediende aangiften problemen op inzake de naleving van de maximumbedragen (art. 2) en van het verbod op het gebruik van bepaalde campagnemethoden (art. 5).

    De Controlecommissie nam zich daarom voor om op het einde van haar onderzoek te beslissen of zij bij het parket aangifte zou doen tegen de kandidaten die, na de schriftelijke onderzoeksprocedure, nog steeds geen aangifte hadden ingediend.

    Met betrekking tot de 25 %-10 %-regel werden, op aangeven van het Rekenhof, tal van kandidaten aangeschreven omdat zij ten onrechte in hun aangifte hadden vermeld dat zij begunstigde waren van die regel, hoewel hun partij daar in haar aangifte geen melding van had gemaakt. Die kandidaten begingen deze vergissing omdat zij de financiële steun die zij van hun partij genoten ter financiering van hun persoonlijke verkiezingscampagne, verwarden met de bovenvermelde regel.

    Dat leidde ertoe dat zij dat bedrag niet alleen in hun aangifte van de herkomst van de geldmiddelen vermeldden in de rubriek B.5, maar ook nog eens — zoals gezegd, ten onrechte — in de rubriek C.2. Varia. Ondersteuning van de individuele verkiezingscampagne door de partij (de zogenaamde 25 %-10 %-regeling).

    Bijgevolg kan die kandidaten geen echte fout worden aangewreven. Hun materiële vergissing doet immers geen afbreuk aan de juistheid van de bedragen die zij in hun aangiften van verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de daaraan bestede geldmiddelen hebben opgegeven. Zij is enkel toe te schrijven aan de onduidelijkheid van het aangifteformulier.

    Het Rekenhof heeft in zijn advies overigens uitdrukkelijk de aandacht gevestigd op de problemen die de zogenaamde 25 %-10 %-regel zowel in rechte als in feite meebrengt (punten 4.3. en 4.5. van het advies) (32) .

    De modelformulieren voor de aangiften van de partijen en de kandidaten zouden bijgevolg tegen de volgende verkiezingen moeten worden aangepast om aan de bestaande verwarring een einde te maken.


    5.5.4. Afsluiting van het onderzoek : voorstellen van eindbeslissing

    Aangezien de onderzoeks- en aangiftetermijnen voor de Controlecommissie op respectievelijk 28 maart en 4 mei 2011 ten einde liepen, heeft de commissie het onderzoek afgesloten tijdens haar vergadering van woensdag 16 maart 2011.

    Op voorstel van de twee rapporteurs, de dames Wouters en Genot, sprak de commissie zich in de eerste plaats uit over het gevolg dat aan de anonieme klacht tegen een kandidaat diende te worden verleend.

    Vervolgens nam zij eindbeslissingen over :

    — de juistheid en de volledigheid van de verslagen van de voorzitters van de kieskring- en collegehoofdbureaus, zowel wat de partijen als de kandidaten betreft;

    — de vraag of tegen de kandidaten die in gebreke waren gebleven, aangifte moest worden gedaan bij het parket en, zo ja, bij welk parket, te weten dat van hun woonplaats of dat van de plaats waar de aangiften moesten worden ingediend. In dit laatste geval werd de kans van een ongelijke behandeling door verschillende parketten tot het minimum herleid.


    6. EINDBESLISSINGEN

    Met inachtneming van artikel 12, § 1, van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, en artikel 13, tweede lid, van haar statuten (33) , nam de Controlecommissie op 16 maart 2011 de volgende eindbeslissingen.


    6.1. Anonieme klacht tegen een kandidaat

    De Controlecommissie besluit bij eenparigheid van de 14 aanwezige leden dat anonieme klachten of bezwaren die bij haar zijn ingediend, wat haar betreft, geen aanleiding kunnen zijn om een onderzoek te openen tegen een partij of een kandidaat, of om daarvan aangifte te doen bij het parket. Kiezers of kandidaten die van oordeel zijn dat een partij of een kandidaat de wet heeft overtreden, kunnen de Controlecommissie daarvan in kennis stellen of rechtstreeks klacht indienen bij het parket. In beide gevallen dient dat met open vizier te gebeuren. De rechtsgrond voor deze beslissing is onder meer terug te vinden in artikel 14, § 4, van de wet van 4 juli 1989, overeenkomstig hetwelk « Een ieder die een klacht heeft ingediend of een vordering heeft ingesteld die ongegrond blijken en waarvan vaststaat dat ze zijn ingediend of ingesteld met het oogmerk om te schaden, wordt gestraft met een geldboete van 50 euro tot 500 euro. ». Wanneer de Controlecommissie anonieme klachten in overweging zou nemen en bijvoorbeeld zou doorsturen naar het parket, dan zou zij het voormelde artikel doelloos maken. Bovendien zouden anonieme klachten die bijvoorbeeld tijdens de verkiezingscampagne aanhangig worden gemaakt en door de Controlecommissie in behandeling worden genomen, een negatief campagnemiddel kunnen vormen dat de betrokken partij of kandidaat electoraal kan schaden. Aan dergelijke methoden kan de Controlecommissie geen medewerking verlenen.


    6.2. Juistheid en volledigheid van de verslagen van de voorzitters van de kieskring- en collegehoofdbureaus


    6.2.1. Politieke partijen

    Rekening houdend met de opmerkingen die het Rekenhof in zijn advies heeft geformuleerd, worden de verslagen van de voorzitters van de kieskringhoofdbureaus, in zoverre ze betrekking hebben op de aangiften inzake verkiezingsuitgaven en herkomst van de geldmiddelen van de politieke partijen, eenparig goedgekeurd door de 14 aanwezige leden.

    Aangezien uit de voorliggende gegevens niet kan worden afgeleid dat de bepalingen van artikel 2, § 1, van de wet van 4 juli 1989 werden geschonden, ziet de commissie geen reden om de door artikel 13 van de voormelde wet bepaalde sanctie toe te passen, te weten de verbeurdverklaring door een politieke partij van haar federale dotatie gedurende een periode van ten minste één en ten hoogste vier maanden.


    6.2.2. Individuele kandidaten

    Rekening houdend met de opmerkingen die het Rekenhof in zijn advies heeft geformuleerd, worden de verslagen van de voorzitters van de kieskring- en collegehoofdbureaus, in zoverre ze betrekking hebben op de aangiften inzake verkiezingsuitgaven en herkomst van de geldmiddelen van de individuele kandidaten, eenparig goedgekeurd door de 14 aanwezige leden, met dien verstande dat met toepassing van artikel 14, § 2, van de wet van 4 juli 1989 aangifte zal worden gedaan bij de procureur des Konings in wiens rechtsgebied het verkiezingshoofdbureau zijn zetel heeft, tegen de 93 kandidaten (72 voor de Kamer en 21 voor de Senaat) die, ondanks een dubbele aanmaning, hun aangifteplicht hebben verzuimd.


    7. EPILOOG


    7.1. Stand van zaken met betrekking tot de aan de eindbeslissingen verleende gevolgen

    Ter uitvoering van de eindbeslissingen van 16 maart 2011 hebben de voorzitters van de Controlecommissie, bij ter post aangetekende brieven van 7 april 2011, bij verschillende parketten aangifte gedaan tegen 93 kandidaten.

    In tegenstelling tot de verkiezing van het Europees Parlement van 7 juni 2009 waar het na de aangifte bij de parketten veeleer windstil werd en de Controlecommissie in het ongewisse bleef over de gevolgen die de parketten aan de aangifte verleenden, bracht de aangifte nu een stroom briefwisseling op gang.

    De parketten bleken de aangiften van de Controlecommissie namelijk effectief voor verder onderzoek in behandeling te hebben genomen.

    Een eerste stap bestond erin dat de procureurs des Konings bij wie aangifte was gedaan, de brief van de Controlecommissie in voorkomend geval doorstuurden naar hun ambtgenoot in wiens rechtsgebied de betrokken kandidaat zijn of haar woonplaats had. Zo liet de procureur des Konings van Brugge bij brief van 19 april 2011 weten dat hij de bij hem ingediende aangifte tegen 2 kandidaten had doorgezonden naar de parketten van respectievelijk Kortrijk en Ieper gelet op de woonplaats van de betrokkenen. Ook de procureur des Konings van Bergen heeft eenzelfde demarche gedaan, ditmaal naar het parket van Charleroi.

    Ten tweede openden de procureurs des Konings ook opsporingsonderzoeken tegen de betrokken kandidaten. Zo liet de procureur des Konings van Aarlen bij brief van 2 mei 2011 weten dat hij een strafvervolging overwoog tegen de vier kandidaten tegen wie de Controlecommissie bij hem aangifte had gedaan. De procureur des Konings van Luik verstrekte bij brief van 6 mei 2011 een omstandige stand van zaken aangaande de 15 kandidaten tegen wie bij haar aangifte was gedaan. Zij deelde mee dat 2 van hen inmiddels overleden waren. Voorts werd de brief van de voorzitters van de Controlecommissie voor 5 van hen doorgezonden naar andere parketten gelet op de nieuwe woonplaats van de betrokkenen. Tegen 7 kandidaten werd een opsporingsonderzoek geopend. Voor een laatste kandidaat liet de procureur van Luik bij brief van 9 mei 2011 weten dat die bij het rijksregister onbekend was en vroeg zij de Controlecommissie om nadere informatie, welke haar op 26 mei 2011 werd verstrekt. Bij brief van 3 november 2011 deelde de procureur des Konings van Marche-en-Famenne mee dat het opsporingsonderzoek tegen een kandidaat werd afgesloten met een sepotbeslissing. Bij brief van 16 november 2011 vroeg de procureur des Konings van Aarlen of een kandidaat haar aangifte alsnog had ingediend, waarop de voorzitters van de Controlecommissie bij brief van 17 november 2011 negatief hebben geantwoord.

    De aangifteprocedure liet de betrokken kandidaten niet onberoerd. Ingevolge het onderzoek dat door de parketten werd geopend, hebben 16 van de 93 betrokken kandidaten hun aangifte van verkiezingsuitgaven alsnog bij de Controlecommissie ingediend, hoewel die laatste hen niet op de hoogte had gebracht van het feit dat tegen hen aangifte was gedaan. De voorzitters van de Controlecommissie hebben al die aangiften onmiddellijk voor nuttig gevolg doorgezonden naar de betrokken parketten.

    Bijlage 8.6 bevat een overzicht van het aantal kandidaten tegen wie de Controlecommissie aangifte heeft gedaan bij verschillende parketten, alsook van het aantal kandidaten onder hen dat ingevolge het opsporingsonderzoek alsnog een aangifte van verkiezingsuitgaven heeft ingediend bij de Controlecommissie.


    7.2. Besluiten

    In de eerste plaats zal de Controlecommissie, wanneer zij beslist bij het parket aangifte te doen, dat niet meer doen bij de procureur des Konings in wiens rechtsgebied het verkiezingshoofdbureau zijn zetel heeft, maar bij de procureur in wiens rechtsgebied de betrokken kandidaat zijn of haar woonplaats heeft.

    Ten tweede moet worden vastgesteld dat de Controlecommissie geen totaalzicht heeft op de afwikkeling van de aangiftes door de verschillende parketten. Zo is niet duidelijk welke kandidaten daadwerkelijk zijn vervolgd en wat daarvan het resultaat is, en welke kandidaten het voordeel van een sepotbeslissing hebben genoten. Daarom zou moeten worden nagegaan of de in artikel 14, §§ 3 en 4, van de wet van 4 juli 1989 bepaalde meldings- en adviesprocedures niet in die zin moeten worden herzien.

    Dit verslag werd, na een schriftelijke procedure, eenparig goedgekeurd op 4 juni 2012.

    De rapporteurs, De voorzitters,
    Veerle WOUTERS. Zoé GENOT. Sabine de BETHUNE. André FLAHAUT.

    8. BIJLAGEN


    8.1. Maximumbedragen inzake verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers van 13 juni 2010 (Belgisch Staatsblad van 21 mei 2010 — Ed. 3).


    8.2. Advies van het Rekenhof van 8 december 2010

    De voorzitters van de Controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen hebben bij aangetekende brief van 8 november 2010 aan het Rekenhof een afschrift toegezonden van de verslagen van de voorzitters van de hoofdbureaus van de kieskringen en de kiescolleges (34) met betrekking tot de uitgaven voor verkiezingspropaganda van de kandidaten en de politieke partijen naar aanleiding van de verkiezingen voor de federale Wetgevende Kamers op 13 juni 2010. Een kopie van alle door de partijen en de kandidaten ingediende aangiften van hun verkiezingsuitgaven was bijgevoegd. Overeenkomstig artikel 11bis van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, moet het Rekenhof, binnen de termijn van één maand van toezending, bij de Controlecommissie een advies uitbrengen over de juistheid en de volledigheid van de verslagen van de voorzitters.

    In zijn algemene vergadering van 8 december 2010 heeft het Rekenhof het hierna volgende advies vastgesteld.

    ADVIES

    1. BEKNOPTE UITEENZETTING VAN DE REGELGEVING BETREFFENDE DE CONTROLE OP DE VERKIEZINGSUITGAVEN

    De wet van 4 juli 1989 verplicht de politieke partijen en de kandidaten voor de parlementsverkiezingen tot de naleving van bepaalde regels die betrekking hebben én op het bedrag én op de aard van de toegelaten verkiezingsuitgaven. Zij stelt ook verschillende procedures in om de naleving van deze regels te garanderen.

    Gedurende een sperperiode (artikel 4, § 1, van de wet van 4 juli 1989), mogen de kandidaten en de politieke partijen geen uitgaven doen boven de bij of krachtens de wet vastgelegde maximumbedragen en moeten zij afzien van het voeren van bepaalde soorten van campagnes (artikelen 2 en 5 van de wet van 4 juli 1989). Voor de parlementsverkiezingen van 13 juni 2010 is de sperperiode begonnen op 7 mei 2010.

    De politieke partijen mogen zich voor hun verkiezingspropaganda niet verbinden voor meer dan 1 000 000 EUR voor de verkiezingen voor de Kamer en de Senaat samen (artikel 2, § 1, van de wet van 4 juli 1989). Vijfentwintig procent van dat bedrag kan aan de kandidaten zelf worden aangerekend. In dat geval kan elke kandidaat slechts een bedrag van ten hoogste tien procent van dit percentage worden aangerekend.

    De politieke partijen kunnen met één of meer kandidaten hun campagne op federaal vlak, op het vlak van de kieskringen en op het vlak van de kiescolleges voeren, de zogenaamde « boegbeeldencampagnes ». De partijen moeten in dat geval kunnen aantonen dat de uitgaven die ze voor die kandidaat of kandidaten hebben verricht, op een coherente manier passen in de campagne van de partij (artikel 3, 1º, van de wet van 23 maart 2007) (35) .

    Deze wetswijziging had een dubbele bedoeling (36) .

    — In de eerste plaats wil de wetgever een einde maken aan de onduidelijkheid over de vraag of een boegbeeld die kandidaat is voor de Kamer van volksvertegenwoordigers, nog een persoonlijke campagne kan voeren. Met de nieuwe bepaling wordt aangegeven dat een boegbeeld in zijn eigen kieskring nog steeds een persoonlijke campagne kan voeren ten belope van het op hem toepasselijke maximumbedrag.

    — Ten tweede verzoent de bepaling twee principes met elkaar, te weten het principe van de strategische autonomie van een partij bij het voeren van haar verkiezingscampagne en het principe dat de boegbeeldencampagne niet mag gebruikt worden om een totaal onevenredig deel van het maximumbedrag van 1 miljoen euro, laat staan het volledige bedrag, te concentreren op een enkele kieskring voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Het is de bedoeling dat deloyale concurrentie tussen de kandidaten in dezelfde kieskring voor de Kamer van volksvertegenwoordigers wordt vermeden. Ten gevolge van de wetswijziging kan een partij haar maximumbedrag volledig inzetten op een campagne die in alle kieskringen rond één of meer boegbeelden wordt gevoerd; een partij kan ook in de kieskringen voor de verkiezing van de Kamer campagne voeren met een boegbeeld, op voorwaarde dat er een gemeenschappelijke campagneformat wordt gebruikt. Het is niet de bedoeling dat de verschillende boegbeelden op eigen houtje de inhoud van de campagne bepalen op kosten van de partij.

    Voor de kandidaten worden de maximumbedragen in functie van diverse criteria bepaald (artikel 2, §§ 2-6, van de wet van 4 juli 1989). Zo zijn de maximumbedragen niet dezelfde voor de Kamer en de Senaat. Ook variëren ze naar gelang van de plaats die de kandidaten op de lijst innemen. Ze zijn in sommige gevallen forfaitair en in andere gevallen het resultaat van berekeningen die rekening houden met het aantal bij de vorige verkiezingen behaalde mandaten alsook met het aantal kiezers of geldige stemmen uitgebracht in de betrokken kieskring of in het betrokken kiescollege. In verband met het aantal eerstgeplaatste kandidaten dat het hoogste maximumbedrag aan verkiezingsuitgaven mag besteden, wordt opgemerkt dat een kartel slechts één bijkomende kandidaat kan aanduiden (artikel 3, 2º, van de wet van 23 maart 2007).

    De minister van Binnenlandse Zaken maakt de maximumbedragen voor de kandidaten ten laatste twintig dagen vóór de verkiezingen bekend (artikel 3 van de wet van 4 juli 1989). Op 21 mei 2010 werd in het Belgisch Staatsblad een bericht, van 18 mei 2010, gepubliceerd waarin de precieze maximumbedragen voor de verkiezingen van 13 juni 2010 werden vastgesteld.

    De politieke partijen verbinden er zich bij het aanvragen van een lijstnummer schriftelijk toe hun verkiezingsuitgaven en de herkomst van de geldmiddelen die daaraan zijn besteed, tegen ontvangstbewijs, binnen vijfenveertig dagen na de verkiezingen, aan te geven bij het hoofdbureau van de kieskring voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, in wiens rechtsgebied de zetel van de partij is gevestigd. De politieke partijen dienen eveneens een afschrift van die aangifte aan de voorzitter van, naar gelang van het geval, het Nederlandse of het Franse kiescollege mee te delen (artikel 6, eerste lid, van de wet van 4 juli 1989). De schriftelijke verklaring, de aangiften van de verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen en het ontvangstbewijs worden gesteld op daartoe bestemde formulieren die door de minister van Binnenlandse Zaken worden vastgesteld (artikel 6, derde lid, van de wet van 4 juli 1989).

    Evenzo verbinden de kandidaten voor de parlementsverkiezingen er zich in hun akte van bewilliging toe binnen dezelfde termijn een aangifte van hun verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen die ze daaraan hebben besteed, tegen ontvangstbewijs in te dienen bij het hoofdbureau van hun kieskring voor de verkiezingen voor de Kamer of bij het hoofdbureau, naar gelang van het geval, van het Nederlandse of het Franse kiescollege voor de verkiezingen voor de Senaat (artikel 116, § 6, eerste lid, van het Kieswetboek). De desbetreffende formulieren worden eveneens vastgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken (artikel 116, § 6, derde lid, Kieswetboek).

    De politieke partijen en de kandidaten moeten eveneens gedurende twee jaar na de verkiezingen, de stavingsstukken betreffende hun uitgaven en geldmiddelen bewaren. Zij zijn bovendien verplicht de identiteit te registreren van de natuurlijke personen die hen giften hebben gedaan van 125 euro of meer en tegelijkertijd erop toe te zien dat de vertrouwelijkheid van die informatie wordt gewaarborgd. Zij moeten de namen van die personen aangeven bij de Controlecommissie binnen vijfenveertig dagen na de verkiezingen.

    Aan de hand van de aangiften van de politieke partijen en van de kandidaten dienen de voorzitters ten behoeve van de Controlecommissie, binnen een termijn van vijfenzeventig dagen na de verkiezingen, een verslag in vier exemplaren op te stellen over de uitgaven voor verkiezingspropaganda die zijn gedaan door de politieke partijen en door de kandidaten, alsmede over de herkomst van de geldmiddelen die zij daartoe hebben aangewend. Het verslag vermeldt de partijen en de kandidaten die aan de verkiezingen hebben deelgenomen, de verkiezingsuitgaven die ze hebben gedaan, de inbreuken op de aangifteplicht en de inbreuken op de uitgavenplafonds en het verbod van bepaalde campagnevormen die blijken uit de door hen ingediende aangiften. De voorzitters kunnen daartoe alle nodige nadere informatie opvragen. De verslagen moeten worden opgesteld volgens een model vastgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken (artikel 94ter, § 1, Kieswetboek).

    Twee exemplaren van die verslagen worden onmiddellijk toegezonden aan de voorzitters van de Controlecommissie. Één exemplaar wordt gedurende vijftien dagen op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg ter inzage gelegd van alle kiesgerechtigden, die tijdens die termijn schriftelijk hun opmerkingen kunnen formuleren. Daarna worden de twee laatste exemplaren van het verslag alsmede de door de kandidaten en de kiesgerechtigden geformuleerde opmerkingen door de voorzitter van het hoofdbureau toegezonden aan de voorzitters van de Controlecommissie (artikel 94ter, § 2, Kieswetboek).

    De modellen van de aangiften die door de politieke partijen en de kandidaten moeten worden ingediend, evenals het model van het verslag van de voorzitters, werden vastgesteld bij ministeriële besluiten van 18 april 2003.

    De voorzitters van de Controlecommissie doen aan het Rekenhof onverwijld een afschrift toekomen van de verslagen die hen door de voorzitters werden toegezonden overeenkomstig artikel 94ter van het Kieswetboek, met de opdracht binnen een termijn van een maand een advies uit te brengen over de juistheid en de volledigheid van deze verslagen (artikel 11bis van de wet van 4 juli 1989).

    Tot slot doet de Controlecommissie in openbare vergadering, met inachtneming van de rechten van de verdediging en na kennisneming van het door het Rekenhof uitgebrachte advies, uitspraak over de juistheid en de volledigheid van de verslagen bedoeld in artikel 94ter van het Kieswetboek. Zij kan daartoe volgens de procedure vastgesteld in haar reglement van orde alle inlichtingen en nadere aanvullingen opvragen die noodzakelijk zijn.

    De Controlecommissie moet binnen een termijn van honderdtachtig dagen na de verkiezingen uitspraak doen, met dien verstande dat de commissie in ieder geval na haar installatie over negentig dagen beschikt. Vermelde termijn wordt in geval van ontbinding van de federale Kamers gestuit en begint opnieuw te lopen vanaf de installatie van de commissie. Vermelde termijn wordt geschorst tijdens de recesperiodes bepaald met toepassing van artikel 10, § 1, 3º, van de wet van 6 april 1995 (artikel 1, 4º, vierde en vijfde lid, en artikel 12 van de wet van 4 juli 1989). Deze termijn wordt bovendien geschorst tijdens het onderzoek door het Rekenhof van de verslagen van de voorzitters (artikelen 2, 2º, 6 en 7, van de wet van 23 maart 2007).

    De Controlecommissie neemt haar beslissingen op in een verslag dat minstens per partij het totale bedrag vermeldt van de door haar verrichte verkiezingsuitgaven, alsmede per kiesomschrijving het totale bedrag van de verkiezingsuitgaven ten voordele van elke lijst, het totale bedrag van de uitgaven van alle kandidaten van deze lijst en van elke gekozen kandidaat afzonderlijk. Dat verslag wordt, samen met het advies van het Rekenhof, naar de diensten van het Belgisch Staatsblad gestuurd die het binnen dertig dagen na ontvangst in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad publiceren.

    Wanneer een politieke partij het toegestane maximumbedrag overschrijdt, wordt dit gesanctioneerd door het verlies gedurende de daaropvolgende door de Controlecommissie vastgestelde periode — die tenminste één en ten hoogste vier maanden duurt — van het recht op de dotatie vanwege Kamer en Senaat (artikel 13 van de wet van 4 juli 1989).

    De niet inachtneming door de kandidaten van hun verplichting hun uitgaven en hun geldmiddelen aan te geven, de maximumbedragen te eerbiedigen en bepaalde soorten campagnes niet te voeren, kan strafrechtelijk worden gesanctioneerd. De vervolging wordt ingesteld, hetzij op initiatief van de procureur des Konings, hetzij op grond van een aangifte van de Controlecommissie of een klacht ingediend door een persoon die van enig belang doet blijken, binnen een termijn van 200 dagen na de verkiezingen, een termijn die kan worden verlengd onder de in de wet bepaalde voorwaarden (artikel 14 van de wet van 4 juli 1989).

    2. KADER EN DRAAGWIJDTE VAN DE OPDRACHT VAN HET REKENHOF

    Artikel 1, 4º, derde lid, van de wet van 4 juli 1989, zoals gewijzigd door de wet van 2 april 2003, bepaalt :

    « De Controlecommissie is verplicht om zich, onder de door deze wet bepaalde voorwaarden, te laten adviseren door het Rekenhof voor de controle zowel van de verkiezingsuitgaven van de politieke partijen en de individuele kandidaten als van de financiële verslagen van de politieke partijen en hun componenten. Indien de commissie dit opportuun acht, kan zij voor de uitoefening van haar overige wettelijke bevoegdheden eveneens het advies van het Rekenhof inwinnen. »

    Artikel 11bis van dezelfde wet preciseert voor de controle van de verkiezingsuitgaven :

    « De voorzitters van de Controlecommissie doen, bij een ter post aangetekende brief, een afschrift van de verslagen die hen overeenkomstig artikel 94ter, § 2, van het Kieswetboek zijn toegezonden, onverwijld toekomen aan het Rekenhof met de opdracht om, met toepassing van artikel 1, 4º, derde lid, binnen een maand een advies uit te brengen over de juistheid en de volledigheid van deze verslagen. »

    Het Rekenhof bracht naar aanleiding van de federale verkiezingen van 10 mei 2003 voor de eerste keer een dergelijk advies uit. De draagwijdte en de grenzen van deze adviesopdracht werden in 2003 begrepen aan de hand van de bewoordingen van de wet en de algemene principes betreffende de bevoegdheden van het Rekenhof.

    Vanuit het oogpunt van de algemene principes dient in herinnering te worden gebracht dat de bevoegdheden van het Rekenhof zowel ratione materiae als ratione personae, hun grondslag moeten vinden in de Grondwet of in de wet. Dit geldt voor de controles die het Rekenhof uitvoert ten aanzien van publiekrechtelijke rechtspersonen, maar geldt des te meer met betrekking tot de controle van privaatrechtelijke personen, zoals de Raad van State aangeeft in één van zijn adviezen (37) .

    Uit die overwegingen volgt dat bij gebrek aan uitdrukkelijke bepalingen in de wet van 4 juli 1989, het Rekenhof over geen controlebevoegdheid beschikt ten aanzien van de politieke partijen en hun componenten. Deze hebben geen publiekrechtelijk karakter en zijn trouwens veelal feitelijke verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid. Hetzelfde geldt voor de kandidaten voor de verkiezingen.

    Naast deze opmerkingen van algemene aard dient eraan te worden herinnerd dat de verslagen van de voorzitters waarop de controle van het Rekenhof betrekking heeft, inhoudelijk worden bepaald door artikel 94ter van het Kieswetboek als volgt :

    « (...) Het verslag vermeldt :

    — de partijen en de kandidaten die aan de verkiezingen hebben deelgenomen;

    — de door hen verrichte verkiezingsuitgaven;

    — de door hen gepleegde inbreuken op de aangifteplicht, als bedoeld in respectievelijk artikel 6 van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, en artikel 116, § 6;

    — de inbreuken op de artikelen 2 en 5, § 1, van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, die blijken uit de door hen ingediende aangiften.

    De aangiften worden als bijlage bij het verslag gevoegd.

    Het verslag wordt opgesteld op daartoe bestemde formulieren die door de minister van Binnenlandse Zaken ter beschikking worden gesteld. »

    In het Belgisch Staatsblad van 24 april 2003 werd het ministerieel besluit van 18 april 2003 tot vaststelling van het model van het verslag bedoeld in artikel 94ter gepubliceerd.

    Uit dat model blijkt dat de voorzitters voor elke lijst die heeft deelgenomen aan de verkiezingen in hun kieskring of in hun kiescollege een verslag moeten opstellen dat volgende elementen vermeldt :

    — Onder rubriek I, een staat van de maximaal toegelaten uitgaven en van de aangegeven uitgaven voor alle kandidaten. De kandidaten moeten worden ingedeeld in drie categorieën die zijn geïnspireerd op de criteria die in aanmerking worden genomen voor het bepalen van de maximumbedragen van de toegelaten uitgaven. De eerste categorie omvat de eerstgeplaatste kandidaten ten belope van het aantal mandaten dat de lijst heeft behaald tijdens de vorige verkiezing en een bijkomende door de partij aangeduide kandidaat of, voor de politieke partijen die bij de vorige verkiezingen geen mandaat hebben behaald of geen lijst hebben voorgedragen, de kandidaat die ze daartoe hebben aangeduid. De tweede categorie heeft betrekking op de andere effectieve kandidaten en de kandidaat-eerste opvolger, voor zover die niet is opgenomen in de eerste categorie. De derde categorie, ten slotte, omvat de andere kandidaat-opvolgers, voor zover die niet zijn opgenomen in de vorige categorieën.

    — Onder rubriek II, een staat van de verkiezingsuitgaven en financiële verbintenissen voor de verkiezingspropaganda van de politieke partij op het niveau van het kiescollege of de betrokken kieskring. Het totaalbedrag van de door de partijen verrichte uitgaven moet worden vermeld, alsmede het totaal bedrag en per kandidaat de bedragen uitgegeven in het raam van de 25 %-10 %-regel die hieronder wordt toegelicht in punt 4.3.

    — Onder rubriek III, de naam van de kandidaten of van de partijen die geen aangifte hebben ingediend inzake de herkomst van hun geldmiddelen waarvan het bedrag zou moeten overeenstemmen met het bedrag van de verkiezingsuitgaven die zij hebben aangegeven.

    — Onder rubriek IV, de gemaakte opmerkingen waarbij onder een eerste littera de inbreuken op de aangifteplicht van de partijen en de kandidaten worden vermeld, onder een tweede littera de inbreuken op de voor de kandidaten en de partijen toegelaten bedragen alsmede op het verbod van sommige campagnevormen en onder een derde littera de overige opmerkingen.

    Het model bepaalt tot slot dat bij elk verslag volgende stukken worden gevoegd : een verklaring op erewoord van elke kandidaat, een verklaring op erewoord van de nationale verantwoordelijke van de lijst waarin de verkiezingsuitgaven die zijn gedaan op het vlak van het kiescollege of van de betrokken kieskring en het gedeelte in deze uitgaven dat aan de kandidaten wordt aangerekend, worden vermeld en elk bijkomend stuk dat het gevolg is van krachtens artikel 94ter, § 1, tweede lid, van het Kieswetboek geëiste en verkregen nadere aanvullingen.

    Op basis van de bovenvermelde elementen stelt het Rekenhof vast dat het hem opgedragen onderzoek van de volledigheid inhoudt dat moet worden geverifieerd of alle verslagen wel degelijk werden overgelegd door de voorzitters en dat alle elementen, vereist door het bij ministerieel besluit van 18 april 2003 vastgelegde model, hierin voorkomen. Het onderzoek omtrent de juistheid van de verslagen impliceert dat het Rekenhof in een eerste fase moet nagaan of de gegevens in de verslagen van de voorzitters in overeenstemming zijn met de gegevens die door de partijen en de kandidaten in hun aangiften werden verstrekt. In een tweede fase moet het Rekenhof de juistheid van de door de voorzitters geformuleerde opmerkingen verifiëren. De verschillende aspecten van dit onderzoek worden uiteengezet in punt 3 hierna.

    Uit de voorgaande beschouwingen volgt dat het onderzoek van het Rekenhof geen betrekking heeft op de materialiteit, de volledigheid of de regelmatigheid van de eigenlijke verkiezingsuitgaven, met andere woorden van de « verrichtingen die aan de aangiften ten grondslag liggen. » Het Rekenhof beschikt niet over de verantwoordingsstukken in dat verband en het beschikt, zoals vermeld, niet over een rechtstreekse controlebevoegdheid ten aanzien van de politieke partijen of de kandidaten voor de verkiezingen.

    Om die reden kan het Rekenhof zich niet uitspreken over de verslagen van de voorzitters wat betreft eventuele inbreuken op de wettelijke bepalingen die bepaalde campagnevormen verbieden of regelen (gebruik van commerciële reclameborden of affiches, verspreiding van gadgets, voeren van telefooncampagnes, reclamespots, enz. : artikel 5, § 1, van de wet) of inzake een onjuiste (inadequate) verdeling van de uitgaven voor gemeenschappelijke campagnes (artikel 2, § 4, van de wet).

    Gelet op de stukken waarover het Rekenhof beschikt voor zijn onderzoek — de verslagen van de voorzitters en hun bijlagen — kan het zich evenmin systematisch uitspreken over de vraag of partijen of kandidaten hun aangifte al dan niet laattijdig hebben ingediend. Het zou de naleving van die termijn enkel kunnen verifiëren aan de hand van kopies van de ontvangstbewijzen die partijen en kandidaten ontvangen bij de indiening van hun aangifte, zoals bepaald in de wet en volgens de door de ministeriële besluiten van 18 april 2003 vastgelegde modellen.

    De wet van 4 juli 1989 bepaalt dat de Controlecommissie kan beslissen regeringsleden of voorzitters van assemblees te sanctioneren wegens de niet-naleving van de regels inzake met overheidsgeld gefinancierde mededelingen en voorlichtingscampagnes. De sanctie bestaat erin dat de kosten van niet toegelaten campagnes worden aangerekend op de verkiezingsuitgaven van de betrokkenen bij de volgende verkiezingen waarvoor ze kandidaat zijn. Omdat de Controlecommissie geen dergelijke beslissingen heeft genomen, diende het Rekenhof niet na te gaan of hiermee rekening is gehouden in de aangiften.

    3. OVERZICHT VAN DE DOOR HET REKENHOF ONDERZOCHTE ELEMENTEN

    Wat vooreerst het geheel van de verslagen van de voorzitters van de hoofdbureaus betreft, heeft het Rekenhof onderzocht of er voor elke kieskring en elk kiescollege verslagen zijn voor alle partijen die er een kandidatenlijst hebben ingediend (onderzoek aan de hand van de door de FOD Binnenlandse Zaken gepubliceerde kandidatenlijsten) en of alle verslagen naar de vorm overeenstemmen met het modelverslag (ministerieel besluit van 18 april 2003 ter uitvoering van artikel 94ter van het Kieswetboek).

    Wat elk verslag van de voorzitters afzonderlijk betreft, werd met betrekking tot rubriek I van het verslag (artikel 116, § 6, van het Kieswetboek, artikel 2, §§ 2-5, van de wet van 4 juli 1989 en artikel 17 van de wet van 2 april 2003) onderzocht of alle kandidaten zijn vermeld in het verslag, of de indeling van de kandidaten in drie categorieën correct is, of het in het verslag vermelde toegelaten maximumbedrag voor elke kandidaat correct is en of voor alle kandidaten het in het verslag vermelde bedrag van de uitgaven overeenstemt met het bedrag van de uitgaven in hun aangifte.

    M.b.t. rubriek II van het verslag (artikel 2, § 1, en artikel 6 van de wet van 4 juli 1989) werd onderzocht of alle partijen die kandidatenlijsten hebben ingediend, zijn vermeld in de verslagen, of voor alle partijen het in de verslagen vermelde bedrag van de uitgaven overeenstemt met het bedrag van de uitgaven in hun aangifte, of alle begunstigden van de 25 %-10 %-regel zijn vermeld in de verslagen, of de in de verslagen vermelde bedragen van de uitgaven die ressorteren onder de 25 %-10 %-regel overeenstemmen met de aangiften van de partijen en hoe de uitgaven van de partijen voor de boegbeelden werden aangerekend.

    M.b.t. rubriek III van het verslag (artikel 116, § 6, van het Kieswetboek en artikel 6 van de wet van 4 juli 1989) heeft het Rekenhof onderzocht of voor alle kandidaten en partijen de herkomst van de geldmiddelen is vermeld in hun aangifte, of het bedrag van de geldmiddelen en dat van de uitgaven al dan niet overeenstemt en of alle kandidaten en partijen van wie het bedrag van de geldmiddelen niet overeenstemt met het bedrag van de uitgaven, zijn vermeld in het verslag.

    M.b.t. rubriek IV van het verslag (artikel 94ter, § 1, van het Kieswetboek) werd onderzocht of alle inbreuken op de aangifteplicht van de kandidaten (artikel 116, § 6, van het Kieswetboek) en van de partijen (artikel 6 van de wet van 4 juli 1989) zijn vermeld in het verslag, alsook alle overschrijdingen van de maximaal toegelaten uitgaven door de kandidaten en de partijen (artikel 2 van de wet van 4 juli 1989). Tevens werd nagegaan of de bepalingen betreffende de 25 %-10 %-regel en de boegbeelden werden geëerbiedigd.

    4. ALGEMENE BESCHOUWINGEN BIJ HET ONDERZOEK VAN DE VERSLAGEN VAN DE VOORZITTERS

    4.1. Feitenmateriaal omtrent het toepassingsgebied van de adviesopdracht van het Rekenhof

    Bij de verkiezingen voor de federale Wetgevende Kamers van 13 juni 2010 hebben 3164 personen zich kandidaat gesteld, gegroepeerd in 35 verschillende politieke partijen. Over de aangiften van de verkiezingsuitgaven van die personen en politieke partijen dienden de voorzitters van de hoofdbureaus van de 11 kieskringen en de 2 kiescolleges in totaal 163 verslagen op te maken.

    In het kader van zijn adviesopdracht heeft het Rekenhof een afschrift van alle 163 verslagen van de voorzitters ontvangen samen met een afschrift van de ingediende aangiften inzake verkiezingsuitgaven van de kandidaten en van de politieke partijen.

    Bij haar inventariserings- en controlewerkzaamheden heeft het Rekenhof de twee hieronder vermelde soorten lacunes vastgesteld :

    — enerzijds hebben 10 van 35 politieke partijen geen aangifte ingediend;

    — anderzijds waren 511 individuele aangiften niet bij de verslagen gevoegd.

    Het Rekenhof wijst erop dat op die manier ruim 28 % van de politieke partijen die kandidatenlijsten hebben ingediend en ruim 16 % van de kandidaten zich hebben onttrokken aan de controle van hun verkiezingsuitgaven door de Commissie.

    Het aantal overschrijdingen van de wettelijke maximumbedragen voor de persoonlijke uitgaven is 5 voor de Kamer en 1 voor de Senaat. Het komt meer voor dat de kandidaten hebben nagelaten de rubrieken over de herkomst van hun geldmiddelen in te vullen of een bedrag van de aangewende geldmiddelen hebben vermeld dat verschilt van het bedrag van de eigen uitgaven. Het komt overigens voor dat kandidaten fouten maken in de optelling van de subrubrieken van hun uitgaven.

    Het Rekenhof heeft zich tot taak gesteld na te gaan of deze inbreuken op de wetgeving wel door de voorzitters in hun verslagen werden opgenomen, onverminderd de vele, meestal formele, gebreken die verband houden met de definitie en de interpretatie van de verplichtingen die aan alle betrokkenen, met name de voorzitters, de politieke partijen en de kandidaten, worden opgelegd.

    4.2. Algemene opmerkingen wat betreft de aan het Rekenhof overgelegde documenten en de mate waarin zijn verslag openbaar wordt gemaakt

    De wettelijke bepalingen hebben het over de overlegging aan het Rekenhof van een afschrift van de verslagen van de voorzitters. Bij die overlegging was ook een kopie van alle aangiften gevoegd. Het Rekenhof dringt aan op de volledigheid van de over te leggen stukken toe te zien. Zo zijn het aantal bladzijden en de inhoud van de individuele aangiften van de kandidaten niet altijd gelijk (38) .

    De documenten zijn overigens niet altijd met de gewenste zorg gekopieerd door de diensten van de voorzitters van sommige kiesomschrijvingen en in minstens één geval werden alle bladen samen verstuurd, zonder enige indeling te maken naargelang de partijen en kandidaten. Wat vaker voorkwam, was dat de documenten niet waren gebundeld of samengeniet, wat storend was bij het invoeren van de gegevens in het computerprogramma. Bijgevolg moest meermaals aan de diensten van Kamer en Senaat worden gevraagd verificaties uit te voeren om aangiften terug te vinden die aanvankelijk ontbraken of onvolledig waren.

    4.3. Beschouwingen over de moeilijkheden om sommige bepalingen toe te passen

    Net als in vorige adviezen, wenst het Rekenhof de aandacht van de Controlecommissie te vestigen op sommige dubbelzinnigheden en contradicties tussen de wettelijke bepalingen en het door het ministerieel besluit van 18 april 2003 aan de voorzitters van de hoofdbureaus opgelegde modelverslag. Die verschillen kunnen aanleiding geven tot uiteenlopende en verkeerde interpretaties van de voorzitters over de manier waarop ze hun verslagen moeten opstellen, waardoor het onderzoek van het Rekenhof wordt bemoeilijkt.

    Deze opmerking geldt in hoofdzaak voor rubriek II van het door bovenvermeld ministerieel besluit vastgestelde model. Deze rubriek, die voorkomt in de verslagen die door de voorzitters van alle kieskringen en alle kiescolleges moeten worden voorgelegd, heeft betrekking op de « Staat van de verkiezingsuitgaven en financiële verbintenissen voor de verkiezingspropaganda van de politieke partij op het niveau van het college of de betrokken kieskring. » Het model bepaalt eveneens dat bij het verslag als bijlage wordt gevoegd « een verklaring op erewoord van de nationale verantwoordelijke van de lijst, waarin de verkiezingsuitgaven van de politieke partij, die gedaan zijn op het vlak van het college of van de betrokken kieskring en het gedeelte in deze uitgaven dat aan de kandidaten aangerekend wordt, vermeld worden ».

    Die bewoordingen suggereren dat de partijen een aangifte indienen betreffende hun uitgaven en de herkomst van hun geldmiddelen per kiesomschrijving. De wet verplicht de partijen evenwel alleen tot de indiening van één enkele aangifte bij de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring binnen wiens rechtsgebied de zetel van de partij is gevestigd en tot de meedeling van een afschrift van die aangifte, naar gelang van het geval, aan de voorzitter van het Nederlandse of het Franse kiescollege (artikel 6 van de wet van 4 juli 1989). Volgens de bepalingen van de wet zijn dus alleen de voorzitter van de kieskring waarin de zetel van een partij is gevestigd en die van het betrokken kiescollege in staat littera a) « Totale staat » van deze rubriek in te vullen. Het bedrag dat hierin wordt vermeld, zou logischerwijze het totale bedrag van de uitgaven van de partij moeten zijn en niet de uitgaven van de partij met betrekking tot de kiesomschrijving.

    Littera b) « Gedeelte van de totale staat, opgenomen onder a), aangerekend aan de kandidaten » van rubriek II levert ook bepaalde moeilijkheden op. Volgens de aanwijzingen van de eindnoten van het model beoogt die littera de volgens de 25 %-10 %-regel verrichte uitgaven. Deze regel wordt geëxpliciteerd in artikel 2, § 1, van de wet. Daarin wordt het maximumbedrag van de per partij toegelaten verkiezingsuitgaven vastgesteld op 1 000 000 EUR, en wordt verder bepaald : « Vijfentwintig procent van dat bedrag kan evenwel de kandidaten zelf worden aangerekend. In dat geval kan elke kandidaat slechts een bedrag ten belope van ten hoogste tien procent van het in dit lid bepaalde percentage worden aangerekend. » Volgens de aanwijzingen in het model mogen de per kandidaat aangerekende uitgaven niet meer bedragen dan tien percent van de som die 25 % van het onder II.a (Totale staat van de uitgaven van de partij) vermelde bedrag voorstelt. Deze interpretatie is nochtans niet in overeenstemming met de wet aangezien deze de percentages berekent op de theoretische bedragen en niet op de effectief verrichte uitgaven.

    Er rees in het verleden twijfel over de bedragen die moeten worden vermeld onder punten « 1. Totaal bedrag » en « 2. Bedrag per kandidaat » van littera II.b, inzonderheid voor de kieskring waarin de zetel van de partij is gevestigd. Dienen enkel de bedragen te worden vermeld met betrekking tot de kandidaten van de betrokken kieskring of met betrekking tot alle kandidaten op wie de maatregel van toepassing is ? Welke bedragen dienen te worden vermeld ingeval er verschillen zijn tussen de aangiften van de partijen en die van de kandidaten ?

    Naast deze informatie die rechtstreeks uit de partijaangiften in de verslagen moet worden opgenomen, vermelden de partijaangiften ook een aantal inlichtingen dat onrechtstreeks voor elke voorzitter van belang is. Het gaat in het bijzonder om de aanduiding van de bijkomende of de enige eerstgeplaatste kandidaat die gerechtigd is op het hoogste maximaal toegelaten bedrag voor persoonlijke uitgaven, om de aanduiding van de kandidaten die genieten van de 25 %-10 %-regel en om de aanduiding van de boegbeelden. Alleen de voorzitter van de kieskring waar de politieke partij haar zetel heeft en de voorzitter van het betrokken kiescollege beschikken, krachtens de wet, over die informatie terwijl de andere voorzitters er, wat hun kieskring betreft, ook nood aan hebben om hun opdracht naar behoren uit te voeren. De gevolgen van die lacune komen infra meermaals aan bod.

    Aanbeveling

    Het Rekenhof beval in het verleden aan de verslaggeving over de aangiften van de politieke partijen alleen op te dragen aan de voorzitters in wiens kieskring die partij haar zetel heeft. Deze aanbeveling heeft in de praktijk toepassing gevonden. Niettemin blijft het noodzakelijk deze partijverslaggeving aan de andere voorzitters te bezorgen, aangezien zij er informatie specifiek voor hun kieskring uit kunnen putten.

    4.4. Het opstellen van de verslagen en de aangiften volgens verschillende modellen

    Het aantal formele afwijkingen ten opzichte van de modelverslagen die als bijlage bij de ministeriële besluiten van 18 april 2003 waren gevoegd, is zeer beperkt gebleken. Het Rekenhof dringt er niettemin op aan de uniformiteit van de aangiften en de verslagen zoveel mogelijk aan te houden. Dit ten behoeve van het nazicht door de Controlecommissie en het Rekenhof.

    4.5. Bijdrage van de voorzitters aan een algehele verbetering van de huidige werkwijze

    Uit de verwerking van de aangiften van de politieke partijen en van de kandidaten blijken nog steeds een aantal tekortkomingen. Die tekortkomingen zijn niet stelselmatig in de verslagen opgenomen. Het zou nuttig zijn de kandidaten die in gebreke blijven, op hun verplichtingen te wijzen, de diverse materiële fouten te laten verbeteren, enz ...

    Een terugkerende fout is dat de kandidaten de rubrieken « boegbeeld » en « kandidaat-25 %-10 % » niet schrappen in hun aangifte terwijl ze noch het ene noch het andere statuut hebben. Daarnaast komt het niet zelden voor dat de persoonlijke aangiften niet zijn ondertekend en/of niet gedateerd. Een andere terugkerende fout is dat de kandidaat het maximumbedrag van de toegelaten persoonlijke uitgaven niet vermeldt. Dit is het geval bij 87 kandidaten die persoonlijke uitgaven aangeven.

    Ondanks het gebruik van het officiële aangiftemodel heeft het Rekenhof in veel gevallen geconstateerd dat de uitgaventabel verkeerd is overgenomen en in het bijzonder dat bij de uitgaven alleen subtotalen zijn gemaakt en geen algemeen totaal. De voorzitters moeten in dergelijke gevallen zelf de berekening uitvoeren (39) . Indien ze dit niet doen, is geen vergelijking mogelijk met de toegestane uitgavenbedragen en de bedragen van de aangewende geldmiddelen. Het Rekenhof heeft ook vastgesteld dat er soms geen subtotalen werden berekend.

    Aanbeveling

    Teneinde dat te verhelpen, en om de juistheid van de totalenberekening te bevorderen, kan een aanpassing van het modelformulier worden aanbevolen, die erin zou bestaan telkens na iedere subrubriek een rij voor het subtotaal van de subrubriek in te voeren.

    4.6. De maximumbedragen

    In de verslagen komt een aantal fouten voor op het vlak van de indeling van de kandidaten in de categorieën eerstgeplaatste kandidaten, effectieve kandidaten en kandidaat-opvolgers en in de daarmee samengaande maximumbedragen voor de uitgaven. Een structurele oorzaak hiervan is het feit dat de meeste voorzitters niet op de hoogte zijn van de door de partijen aangeduide kandidaten die een verhoogd maximumbedrag genieten.

    Het Rekenhof wijst er overigens op dat de officiële, in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde formulieren een feitelijke fout omvatten in die zin dat de voetnoot op pagina 5 nog verwijst naar de mogelijkheid om tegelijk kandidaat te zijn voor de Kamer en de Senaat, wat verboden is door artikel 118, 4e lid, van het Kieswetboek.

    4.7. Vermelding van verschillen tussen de uitgaven en de aangewende geldmiddelen (rubriek III van de verslagen)

    Het Rekenhof heeft geconstateerd dat sommige voorzitters in de rubriek III melding maken van het ontbreken van de aangifte van de herkomst van de geldmiddelen voor kandidaten die helemaal geen aangifte hebben ingediend, al dan niet tezamen met gelijkaardige aanduidingen in de tabellen onder de rubriek I en opmerkingen in de rubriek IV. De niet eenduidige tekst in de rubriek III van het modelverslag werkt dergelijke fouten in de hand.

    5. ONDERZOEK VAN DE VERSLAGEN VAN DE VOORZITTERS VAN DE HOOFDBUREAUS VAN DE ELF KIESKRINGEN VOOR DE VERKIEZINGEN VOOR DE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS

    5.1. Rubrieken I, III en IV van de verslagen

    5.1.1. Overeenstemming van de verslagen met het reglementair model (ministerieel besluit van 18 april 2003)

    Bepaalde voorzitters zijn, weliswaar in verschillende mate, afgeweken van het modelverslag, inzonderheid door de vorm en de inhoud van de rubrieken III en IV te wijzigen.

    Bij een strikte interpretatie heeft nauwelijks een voorzitter de tabel onder rubriek I volledig correct ingevuld. Bepaalde tekortkomingen zijn evenwel verwaarloosbaar. Daarentegen ontbreken in rubriek I regelmatig zowel de maximumbedragen als de door de kandidaten aangegeven uitgaven, hetgeen een miskenning is van artikel 94ter van het Kieswetboek.

    5.1.2. Bestaat er voor elke kieskring een verslag voor elke politieke partij die kandidaten heeft voorgedragen, komen alle kandidaten voor in de verslagen en zijn ze correct ingedeeld in categorieën ?

    Voor alle politieke partijen die kandidaten hebben voorgedragen voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers bestaat er een verslag.

    Behalve enkele uitzonderingen hebben de voorzitters alle kandidaten in de tabellen onder rubriek I van hun verslagen vermeld. Wat één uitzondering betreft, heeft die voorzitter voor twee lijsten een aantal kandidaten niet nominatim vermeld in rubriek I.

    Inzake de verdeling van de kandidaten in de drie categorieën zijn vier soorten fouten aan het licht gekomen :

    — er worden soms kandidaten met een verhoogd maximumbedrag vermeld in de categorie 1 terwijl de voorzitters zich daarvoor niet konden baseren op een individuele aangifte noch op die van de partij waarvan zij trouwens officieel geen kennis hebben met uitzondering van de voorzitters in wiens kieskring de zetel van de partij is gevestigd;

    — het aantal eerstgeplaatste kandidaten (categorie 1) klopt niet en de reeds geformuleerde opmerking is ook in dit geval van toepassing;

    — categorie 3 bevat soms alle, soms enkele kandidaat-opvolgers die ook effectieve kandidaten zijn terwijl ze slechts éénmaal mogen worden vermeld en wel als effectieve kandidaat;

    — er deden zich een beperkt aantal verschuivingen voor tussen de categorieën 2 en 3.

    Sommige verslagen vermelden een eerstgeplaatste kandidaat voor de partijen die bij de vorige verkiezingen geen verkozenen hadden of die geen kandidaten hadden voorgedragen, terwijl die partijen ofwel geen aangifte hebben ingediend ofwel in de ingediende aangifte geen eerstgeplaatste kandidaten hebben aangeduid. Sommige voorzitters vullen in dat geval de categorie 1 helemaal niet in voor de betrokken partijen, ofschoon ze over bepaalde daarvoor vereiste inlichtingen beschikken.

    De indeling van de kandidaten in categorieën staat in rechtstreeks verband met de vaststelling van het maximumbedrag aan persoonlijke uitgaven die zij mogen doen. Bij 37 kandidaten is vastgesteld dat hen in de verslagen verkeerdelijk een hoger maximumbedrag is toegekend.

    5.1.3. Inventaris van de kandidaten die geen uitgaven hebben gedaan

    Aansluitend bij de algemene beschouwingen over de eerbiediging van de modelformulieren heeft het Rekenhof geconstateerd dat de voorzitters op uiteenlopende wijze de kolom « aangegeven bedrag » in de tabellen onder rubriek I van hun verslag invullen wanneer ze werden geconfronteerd met aangiften die de afwezigheid van persoonlijke uitgaven vermelden. Sommigen schrijven het correcte getal 0 in het passende vakje van de tabel. Anderen gebruiken diverse symbolen, bijvoorbeeld « / », of schrijven « néant », « nihil », « geen aangifte », enz. Dergelijke symbolen en vermeldingen veroorzaken evenwel interpretatiefouten. Zo staat in sommige verslagen het symbool « / » of « néant » voor « geen uitgaven » terwijl het in andere verslagen duidt op het ontbreken van de aangifte. Beide gevallen hebben vanzelfsprekend niet dezelfde impact op het onderzoek van de Controlecommissie.

    Afgezien van de hiervoor gemaakte opmerkingen heeft het nazicht door het Rekenhof geen belangrijke verschillen aan het licht gebracht tussen de door de voorzitters ingevulde tabellen en de 649 aangiften van de kandidaten die geen persoonlijke uitgaven hebben verricht.

    Dit jaar is evenwel een nieuwigheid opgedoken : een aantal kandidaten van de partij Ecolo (133) hebben nagelaten hun handtekening te zetten onder de rubriek van het verslag over de afwezigheid van uitgaven en hebben evenmin de tabel van de verrichte uitgaven ingevuld. Dat leverde problemen op bij de opmaak van de verslagen van de voorzitters. Toen ze met die abnormale situatie werden geconfronteerd, hebben sommige voorzitters ervoor gekozen het cijfer « 0 » in te vullen in de uitgavenkolom, terwijl anderen niks hebben ingevuld en nog anderen het bedrag invulden dat door de partij werd toegekend in uitvoering van de zogeheten « 25 %-10 %-regel » (zie verder, punt 5.2). Ook de kandidaten zelf vermelden veelal het bedrag dat ze toegekend kregen, evenwel zonder enig bewijsstuk voor te leggen in verband met de besteding van die middelen. De kandidaten van wie de aangifte niet strookte met de voorschriften, zijn niet opgenomen in de volgende tabel.

    5.1.4. Rubrieken I en IV : aanduiding van de kandidaten die meer uitgaven hebben verricht dan het maximum toegelaten bedrag

    Uit het onderzoek van het Rekenhof blijkt dat de maximumbedragen aan toegestane uitgaven zijn overschreden door 2 kandidaten, die rechtstreeks of onrechtstreeks terug te vinden zijn in de verslagen.

    5.1.5. De mogelijke overschrijding van het overblijvende gedeelte van het maximumbedrag van de boegbeelden

    Op basis van de aangiften van de politieke partijen werden 68 boegbeelden aangewezen (van wie 57 voor de CD&V). De aangiften van de betrokken politieke partijen vermelden echter niet de aan de boegbeelden toegekende bedragen, met uitzondering van de Lijst Dedecker, MR en PS.

    Het is bijgevolg voor de overgrote meerderheid van de boegbeelden niet mogelijk na te gaan of de aanrekening van de persoonlijke uitgaven correct is en binnen het toegelaten maximum blijft, rekening houdend met het toegekende voordeel.

    Waar de controle wél mogelijk was, gebeurde de aanrekening van de persoonlijke uitgaven correct en bleef deze binnen het toegelaten maximum.

    De verslagen van de voorzitters maken van deze gebreken geen melding.

    Het Rekenhof herhaalt het standpunt dat alleen het volledig inlichten van de voorzitters hen in staat kan stellen juiste en volledige verslagen op te maken.

    5.1.6. Rubriek III : tekortkomingen in de verplichting om de herkomst van de geldmiddelen aan te geven en verschillen tussen de gedane uitgaven en de aangewende geldmiddelen

    Naast de commentaar die aan deze problematiek is gewijd in de algemene beschouwingen (punt 4.7), merkt het Rekenhof op dat de voorzitters slechts zelden terechte anomalieën melden. Sommige voorzitters nemen onder rubriek III kandidaten op die geen aangifte hebben gedaan, waar andere voorzitters zich beperken tot het vermelden van die kandidaten waarvan de aangiften een verschillend bedrag van herkomst van de geldmiddelen ten opzichte van het uitgavenbedrag vertonen. Daardoor krijgt rubriek III een andere inhoud naar gelang van de interpretatie van de voorzitters. Het Rekenhof beveelt aan dat de inhoud van rubriek III dientengevolge zou worden uitgeklaard.

    Het nazicht van de individuele aangiften doet het Rekenhof evenwel besluiten dat 47 kandidaten die persoonlijke uitgaven hebben verricht de herkomst van hun geldmiddelen niet hebben aangegeven. 23 kandidaten geven een bedrag aan geldmiddelen aan dat kleiner is dan de gedane uitgaven terwijl bij 16 kandidaten de geldmiddelen de uitgaven overstijgen. Bij deze vaststellingen werd geen rekening gehouden met de gevallen waar het verschil kleiner is dan 1 EUR.

    5.1.7. Rubriek IV : vermelding van de in gebreke zijnde kandidaten

    a) Kandidaten die hun aangiften te laat hebben ingediend

    De termijn voor de indiening van de aangiften loopt tot 45 dagen na de verkiezingsdatum, in casu 28 juli 2010. Er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat minstens 35 aangiften te laat zijn ingediend omdat ze na 28 juli 2010 door de kandidaten zijn ondertekend.

    De voorzitters moeten de laattijdige aangiften melden in rubriek IV van het verslag maar de wet verbindt geen gevolgen aan laattijdige aangiften wat het invullen van de tabellen onder rubriek I betreft.

    Meerdere voorzitters melden dergelijke inbreuken. Sommigen hebben geen rekening gehouden met de aangiften in kwestie en hebben het bedrag van de door de betrokken kandidaten verrichte uitgaven niet opgenomen in de tabellen van rubriek I. Slechts één heeft daarbij rekening gehouden met de kwestieuze aangifte en de door de betrokken kandidate gedane uitgaven opgenomen in de betrokken tabel onder rubriek I.

    Op sommige als laattijdig beschouwde aangiften staat een datumstempel die een datum vermeldt van vóór het verstrijken van de wettelijk voorziene indieningstermijn. Omgekeerd hebben de voorzitters ook bepaalde aangiften aanvaard zonder datum of met een datum die buiten de termijn valt. Daar het Rekenhof niet kan steunen op een onweerlegbaar bewijs in de vorm van een ontvangstbevestiging van de individuele aangiften, kan het niet weten of andere voorzitters laattijdige aangiften hadden moeten vermelden in rubriek IV. Om dat in de toekomst te vermijden, zal een kopie van de ontvangstbevestiging moeten worden bezorgd.

    Het Rekenhof is van oordeel dat laattijdige aangiften moeten worden vermeld in rubriek IV van het verslag van de voorzitters. Tegelijk is het Rekenhof er voorstander van de laattijdige aangiften mede in ogenschouw te nemen bij de verwerking en bespreking van de resultaten. Laatstgenoemd aspect wordt reeds door bepaalde voorzitters gerespecteerd.

    b) Kandidaten die geen aangifte hebben ingediend

    De voorzitters van de hoofdbureaus van de kieskringen hebben ettelijke inbreuken op de aangifteplicht gemeld. Die inbreuken zijn vermeld ofwel rechtstreeks in de tabellen onder rubriek I, ofwel in rubriek IV, ofwel zelfs in rubriek III, ofwel in meerdere van die rubrieken tegelijk; soms worden de in gebreke blijvende kandidaten niet expliciet geïdentificeerd en zijn hun namen slechts te achterhalen als de voorzitter zich er in rubriek IV toe beperkt heeft de namen van de kandidaten te noteren die een aangifte hebben ingediend. Het Rekenhof beveelt aan dat de voorzitters de rubrieken I tot IV limitatief zouden invullen. Dit wil zeggen dat zij zich beperken tot de gevraagde gegevens, zonder de inhoud van de rubriek te ondergraven of te overschrijden.

    c) « Vroegtijdige » aangiften

    Het Rekenhof heeft ook geconstateerd dat 76 aangiften een datum van ondertekening vermelden die ligt vóór 13 juni 2010.

    5.2. Rubriek II.b van de verslagen : vermelding van de begunstigden van de 25 %-10 %-regel en de daaraan bestede totale en individuele bedragen

    Voor alle kieskringen samen hebben de politieke partijen 211 begunstigden van de 25 %-10 %-regel aangeduid. Daarvan hebben 209 kandidaten verklaard van deze regel te genieten. Onder hen zijn de kandidaten van de partij die hebben nagelaten hun uitgaven aan te geven en die ook geen nuluitgaven hebben aangegeven. Voor geen van de kandidaten die hebben nagelaten te verklaren van die regel te genieten, hebben de betrokken voorzitters een opmerking gemaakt.

    Daarnaast hebben 27 andere kandidaten verklaard te genieten van de regel en hebben zij een bedrag in hun persoonlijke aangifte opgenomen zonder te kunnen steunen op een beslissing van hun politieke partij (40) . In sommige gevallen stemt het overeen met de persoonlijke uitgaven van de kandidaat. Het Rekenhof stelt vast dat de voorzitters dergelijke bedragen niet in hun verslagen hebben opgenomen maar evenmin deze anomalie hebben gerapporteerd.

    De voorzitters hebben maar een minderheid van 70 van de kandidaten die van deze regel genieten expliciet vermeld. De verslagen vermelden geen kandidaten die hebben verklaard begunstigde te zijn van de 25 %-10 %-regel, en die niet door de partijen werden aangeduid.

    Wat betreft de vermelde bedragen is er niet altijd overeenstemming tussen de vermeldingen in de verslagen, de aangiften van de politieke partijen en de aangiften van de kandidaten. Slechts 5 kandidaten vermelden een lager bedrag dan het bedrag dat overeenkomstig de aangifte van de partijen werd toegekend, en 15 kandidaten vermelden een hoger bedrag dan het bedrag dat overeenkomstig de aangifte van de partij werd toegekend.

    6. ONDERZOEK VAN DE VERSLAGEN VAN DE VOORZITTERS VAN DE HOOFDBUREAUS VAN HET NEDERLANDSE EN HET FRANSE KIESCOLLEGE VOOR DE VERKIEZINGEN VOOR DE SENAAT

    6.1. Rubrieken I, III en IV van de verslagen

    In het algemeen stemmen de verslagen van de voorzitters van de kiescolleges overeen met het model. Zij vermelden exhaustief de politieke partijen en de voorgedragen kandidaten.

    6.1.1. Rubriek I : komen alle kandidaten voor in de tabellen en zijn ze correct ingedeeld in categorieën ?

    Het Rekenhof merkt op dat voor sommige politieke partijen niet alle kandidaten werden vermeld in de tabellen onder rubriek I van de verslagen.

    Eén voorzitter houdt rekening met laattijdige aangiften, door de respectieve uitgaven wel op te nemen in de betreffende kolom in rubriek I achter hun naam. De betrokken kandidaten, die als nalatig worden beschouwd, worden niet steeds in rubriek IV opgesomd. Andere kandidaten die hun aangifteplicht niet hebben vervuld, worden ook niet steeds opgesomd in rubriek IV, maar deze worden wel vermeld in de kolom « aangegeven bedrag » in rubriek I, aan de hand van de vermelding « geen aangifte ».

    De andere voorzitter heeft in de tabellen van rubriek I enkel de kandidaten vermeld die een persoonlijke aangifte hebben ingediend binnen de voorgeschreven termijn. Deze voorzitter heeft geen rekening gehouden met een laattijdige aangifte. De betrokken kandidaat, die als nalatig wordt beschouwd, en de andere kandidaten die hun aangifteplicht niet hebben vervuld, werden opgesomd in rubriek IV, met uitzondering van de in gebreke gebleven kandidaten van een lijst, wier namen niet door de voorzitter in zijn verslag zijn vermeld. Die laatste heeft in rubriek IV enkel de kandidaten geïdentificeerd die in orde waren, met de vermelding dat hij geen enkele andere verklaring ontvangen heeft.

    Er is ook vastgesteld dat niet alle kandidaten in de juiste tabel van rubriek I werden ingeschreven. 5 kandidaten kregen verkeerdelijk het hoogste maximumbedrag toegekend, terwijl ze door de partij niet als bijkomende kandidaten voor dat verhoogde maximumbedrag waren aangeduid. Geen van de kandidaten heeft het hogere bedrag trouwens benut. Omgekeerd werden enkele effectieve kandidaten verkeerdelijk ingeschreven in tabel 2 van rubriek I van het verslag betreffende zijn lijst.

    6.1.2. Inventaris van de kandidaten die geen uitgaven hebben gedaan

    Er zijn enkele verschillen vastgesteld tussen de verslagen en de nageziene aangiften van de kandidaten, in het bijzonder voor een kandidaat die als in gebreke blijvend werd beschouwd, maar voor wie een aangifte van afwezigheid van persoonlijke uitgaven bij het verslag was gevoegd.

    6.1.3. Rubrieken I en IV : vermelding van de kandidaten die meer uitgaven hebben verricht dan het maximum toegelaten bedrag

    Het onderzoek van de aangiften van de kandidaten toont slechts één overschrijding van het maximumbedrag voor persoonlijke uitgaven die niet is gerapporteerd door de voorzitter. De betrokken kandidaat verklaart uitgaven te hebben gedaan voor een hoger bedrag dan het hem toegekende maximumbedrag.

    6.1.4. Rubriek III : tekortkomingen in de verplichting om de herkomst van de geldmiddelen aan te geven en verschillen tussen de gedane uitgaven en de aangewende geldmiddelen

    Zoals bij de kieskringen werden de meeste kandidaten die geen aangifte hebben gedaan, en dus de herkomst van de aangewende geldmiddelen niet hebben aangegeven, in rubriek III vermeld. Zowel voor het Nederlandse als het Franse kiescollege is geen enkel verschil tussen de uitgaven en de aangewende geldmiddelen gerapporteerd.

    Het Rekenhof heeft vastgesteld dat 3 kandidaten geen aangifte hebben gedaan van de herkomst van de geldmiddelen, terwijl ze wel uitgaven hebben gedaan. Geen van deze anomalieën is door de voorzitters gemeld. Bij één kandidaat overtreffen de uitgaven de aangegeven geldmiddelen. Bij twee kandidaten overtreffen de geldmiddelen de uitgaven.

    Zoals sommige voorzitters bij de kieskringen, neemt één voorzitter onder rubriek III kandidaten op die geen aangifte hebben gedaan. Daardoor krijgt rubriek III een andere inhoud naar gelang van de interpretatie van de voorzitter. Het Rekenhof herhaalt haar aanbeveling dat de inhoud van rubriek III dientengevolge zou worden uitgeklaard.

    6.1.5. Rubriek IV : vermelding van de in gebreke zijnde kandidaten

    a) Kandidaten die hun aangiften te laat hebben ingediend

    Er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat minstens 15 aangiften te laat zijn ingediend omdat ze na 28 juli 2010 door de kandidaten zijn ondertekend. In sommige gevallen wordt dit bevestigd door een datumstempel van ontvangst. De voorzitters hebben hiervan geen melding gemaakt. Ze hebben wel rekening gehouden met die aangiften door ze op te nemen in hun verslag onder rubriek I.

    b) Kandidaten die hun aangiften te vroeg hebben ingediend

    Het Rekenhof heeft ook geconstateerd dat 13 aangiften een datum van ondertekening vermelden die ligt vóór 13 juni 2010.

    c) Kandidaten die geen aangifte hebben ingediend

    De voorzitters hebben direct of indirect inbreuken op de aangifteplicht gesignaleerd; na de verwerking van de documenten zijn dat er 94. Een voorzitter heeft evenwel voor 2 partijen nagelaten rubriek IV in te vullen hoewel geen enkele kandidaat een aangifte had ingediend. Hij vermeldde de enige kandidaat die een aangifte had ingediend onder rubriek IV en niet onder rubriek I.

    Voor het overige verwijst het Rekenhof naar de commentaren bij punt 5.1.7. b aangaande de volledigheid en de juistheid van die inventaris waarvan een samenvattende tabel hierna is opgenomen.

    6.2. Rubriek II van de verslagen

    Voor de twee kiescolleges samen hebben de politieke partijen 43 begunstigden van de 25 %-10 %-regel aangeduid. 2 van die kandidaten hebben nagelaten te verklaren dat zij begunstigden waren van die regel, hetgeen niet door de betrokken voorzitter werd vermeld.

    De voorzitters van de kiescolleges dienen, ieder wat betreft zijn kiescollege, overeenkomstig artikel 6 van de wet van 4 juli 1989, een afschrift van alle partijaangiften te ontvangen. Toch werden in rubriek II van de verslagen de uitgaven van de partijen niet steeds door de voorzitters ingevuld, omdat de voorzitters vermoedelijk geen partijaangifte hebben ontvangen. Het Rekenhof verwijst naar zijn supra vermelde aanbeveling inzake de overhandiging van de partijaangiften aan alle betrokken voorzitters.

    Wat betreft de kandidaten van de partij die noch hebben verklaard uitgaven te hebben gedaan, noch de tabellen ad hoc van hun aangifte hebben ingevuld, heeft de voorzitter in de kolom « uitgaven » van zijn verslag, systematisch de door de partij in het kader van de 25 %-10 % regel toegekende bedragen ingevuld, hetgeen onjuist is.

    Een kandidaat heeft eveneens verklaard begunstigde te zijn van de 25-10 % regel, zonder zich daarvoor op een attest van zijn partij te kunnen steunen. In het verslag werd geen enkele vermelding van deze anomalie gedaan.

    7. ONDERZOEK VAN DE VERMELDINGEN AANGAANDE DE POLITIEKE PARTIJEN IN DE VERSLAGEN VAN DE VOORZITTERS VAN DE HOOFDBUREAUS VAN DE KIESKRINGEN EN DE KIESCOLLEGES

    7.1. Manier waarop wordt gerapporteerd over de aangiften van de politieke partijen

    Van de 35 politieke partijen die kandidaten hebben voorgedragen in ten minste één kiesomschrijving hebben er 25 hun aangifteplicht vervuld. Sommige ervan zijn echter niet vermeld in de rubriek II van het verslag van de voorzitter van de kieskring waar de zetel van de partij is gevestigd.

    Het Rekenhof verwijst ook naar zijn hiervoor opgenomen commentaar over de onduidelijkheid van de rubrieken II.a) en II.b) van de verslagen. Het stelt vast dat die rubrieken meestal niet zijn ingevuld door de voorzitters van de hoofdbureaus van de kieskringen waar geen enkele politieke partij haar zetel heeft, wat haar voornoemde aanbeveling rechtvaardigt.

    7.2. Inlichtingen verstrekt door de politieke partijen over het maximumbedrag dat voor hen van toepassing is, hun uitgaven en de herkomst van hun geldmiddelen

    Het uitgavenplafond geeft in geen enkel verslag aanleiding tot een opmerking. Geen enkele politieke partij geeft uitgaven aan die 1 000 000 EUR te boven gaan. Zoals bij de kandidaten, laten verschillende partijen na dit plafond in te vullen in het passende vak van de aangifte.

    Voor de politieke partijen die een aangifte hebben ingediend, moet geen opmerking worden geformuleerd over hun uitgaven en de herkomst van de aangewende geldmiddelen, behalve voor twee partijen die meer uitgaven dan inkomsten aangeven. Die anomalie is niet vermeld in het verslag van de voorzitter van de kieskringen in kwestie.

    7.3. Aangifte door de politieke partijen van de bijkomende eerstgeplaatste kandidaten, de begunstigden van de 25 %-10 %-regel en de boegbeelden

    Er wordt verwezen naar de commentaar in dit verband supra in de delen 5 (kieskringen) en 6 (kiescolleges).

    Aanbeveling

    Het Rekenhof beveelt aan dat het modelformulier voor de aangiften van de politieke partijen wordt aangepast. Het bestaande formulier bevat geen passende rubriek voor de vermelding van de eerstgeplaatste kandidaten van de politieke partijen die geen verkozenen hadden bij de vorige verkiezingen. Een door die partijen aangeduide eerstgeplaatste kandidaat hoort strikt genomen niet thuis in de rubriek C.3 « bijkomende kandidaat die het maximumbedrag mag uitgeven ».


    8.3. Protocolakkoord van 5 maart 2009 inzake regeringsmededelingen

    PROTOCOLAKKOORD betreffende de controle, tijdens de referentieperiode van drie maanden voorafgaand aan de verkiezingen van het Europees Parlement en de Gemeenschaps- en Gewestparlementen op 7 juni 2009, van de voor het publiek bestemde mededelingen en voorlichtingscampagnes van de parlementsvoorzitters, van de federale regering of één of meer van haar leden, van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen of één of meer van hun leden, van één of meer gewestelijke staatssecretarissen bedoeld in artikel 41 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, alsmede van de leden van het verenigd college bedoeld in artikel 60, vierde lid, van dezelfde bijzondere wet

    De Conferentie van de zeven parlementsvoorzitters,

    Gelet op de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen en inzonderheid op artikel 4bis met betrekking tot de toetsing van de voor het publiek bestemde mededelingen en voorlichtingscampagnes van de parlementsvoorzitters, van de federale regering of één of meer van haar leden, van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen of één of meer van hun leden en van één of meer gewestelijke staatssecretarissen bedoeld in artikel 41 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen;

    Gelet op de defederalisering van de in het voormelde artikel 4bis bepaalde toetsingsbevoegdheid ten aanzien van de voor het publiek bestemde mededelingen en voorlichtingscampagnes van de voorzitters van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen, van de leden van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de gewestelijke staatssecretarissen bedoeld in artikel 41 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen (zie artikel 31, § 5, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 22, § 5, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen en artikel 44 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap);

    Gelet op de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid, en inzonderheid op artikel 12 houdende vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid;

    Gelet op het feit dat alle Gemeenschaps- en Gewestparlementen inmiddels regelgeving hebben aangenomen houdende oprichting van een parlementair controleorgaan inzake officiële mededelingen van de onder hun toezicht vallende regeringen of hun leden, en hun voorzitters :

    — Vlaamse Gemeenschap en Vlaams Gewest : decreten van 19 juli 2002 en 23 mei 2003 (Belgisch Staatsblad van 14 september 2002 en 16 juni 2003);

    — Waals Gewest : decreet van 1 april 2004 (Belgisch Staatsblad van 15 april 2004);

    — Brussels Hoofdstedelijk Gewest : ordonnantie van 29 april 2004 (Belgisch Staatsblad van 14 juni 2004);

    — Franse Gemeenschap : decreten van 20 juni 2002 en 21 december 2004 (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2002 en 3 juni 2005);

    — Franse Gemeenschapscommissie : decreet van 4 juli 2002 (Belgisch Staatsblad van 20 februari 2003);

    — Duitstalige Gemeenschap : decreten van 7 april 2003 en 29 maart 2004 (Belgisch Staatsblad van 4 december 2003 en 24 juni 2004);

    Gelet op het feit dat de federale Controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen en de controleorganen van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen ertoe gehouden zijn het criterium te toetsen dat is bepaald in de artikelen 4bis en 12 van respectievelijk de voormelde wetten van 4 juli 1989 en 19 mei 1994, te weten de vraag of de voorgestelde mededeling of voorlichtingscampagne er al dan niet toe strekt « het persoonlijke imago van een parlementsvoorzitter of een lid van een regering of het imago van een politieke partij te verbeteren »;

    Gelet op het feit dat het niet uitgesloten is dat deze instanties er een verschillende interpretatie van dit criterium op kunnen nahouden;

    Gelet op het feit dat de onderscheiden controleorganen het toetsingscriterium in de aanloop naar de verkiezingen steeds strikter hebben geïnterpreteerd en ermee hebben ingestemd om hun interpretatie van het toetsingscriterium ter wille van de eenvormigheid op elkaar af te stemmen;

    Gelet op het feit dat de Conferentie van de zeven parlementsvoorzitters daartoe protocolakkoorden heeft afgesloten naar aanleiding van (1) de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers op 18 mei 2003, (2) de verkiezingen van het Europees Parlement, het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap op 13 juni 2004, (3) de lokale verkiezingen op 8 oktober 2006 en (4) de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers op 10 juni 2007;

    Gelet op het in de voormelde bijzondere en gewone wetten bepaalde wederkerigheidsbeginsel inzake sancties ingevolge hetwelk de Wetgevende Kamers, het betrokken Gemeenschaps- en Gewestparlement of het door dat parlement aangewezen orgaan de sancties moeten uitvoeren die met toepassing van de federale wetgeving betreffende de beperking van de verkiezingsuitgaven zijn opgelegd door een andere assemblee of door het door haar aangewezen orgaan;

    Gelet op het voornemen van verschillende leden van de federale regering, van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen, alsook van verschillende gewestelijke staatssecretarissen en parlementsvoorzitters om zich kandidaat te stellen voor de verkiezingen van het Europees Parlement en de Gemeenschaps- en Gewestparlementen op 7 juni 2009;

    Overwegende dat een en ander geen wapenongelijkheid tussen kandidaten en partijen mag doen ontstaan;

    Overwegende dat de autonome appreciatiebevoegdheid van ieder controleorgaan dient te worden gerespecteerd;

    Besluit,

    het volgende protocolakkoord af te sluiten, dat betrekking heeft op (1) de interpretatie van het toetsingscriterium, te weten de vraag of de voorgestelde mededeling of voorlichtingscampagne er al dan niet toe strekt « het persoonlijke imago van een parlementsvoorzitter of een lid van een regering of het imago van een politieke partij te verbeteren », (2) het toepassingsgebied ratione personae en (3) het toepassingsgebied ratione temporis :

    1. Interpretatie van het toetsingscriterium

    Uitgangspunt is dat elke voor het publiek bestemde mededeling of voorlichtingscampagne, waartoe de parlementsvoorzitters en de leden van een regering niet op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn en die direct of indirect met overheidsmiddelen wordt gefinancierd, op een gedepersonaliseerde wijze dient te worden verspreid of gevoerd, en dit ongeacht de taal van de mededeling of de campagne. Zulks impliceert dat de volgende richtlijnen moeten worden nageleefd zonder dat die als exhaustief mogen worden aangemerkt :

    a. Opportuniteit

    Er moet terughoudendheid in acht worden genomen bij het verspreiden van een regeringsmededeling of het voeren van een voorlichtingscampagne tijdens de referentie- of sperperiode (zie punt 3), behalve wanneer deze mededeling of deze campagne over de jaren heen een geregeld en telkens weerkerend karakter heeft verworven of gebonden is aan specifieke data, zoals het begin van het schooljaar. Het geregeld en telkens weerkerend karakter van de mededeling of campagne wordt, naar analogie van artikel 4, § 3, 6º, van de wet van 4 juli 1989, beoordeeld hetzij aan de hand van een referentieperiode van twee jaar vóór 7 maart 2009 (zie punt 3), tijdens welke de bedoelde mededeling of campagne jaarlijks eenmaal moet hebben plaatsgehad, hetzij aan de hand van een referentieperiode van vier jaar vóór 7 maart 2009 (zie punt 3), tijdens welke de bedoelde mededeling of campagne tweejaarlijks tenminste éénmaal moet hebben plaatsgehad. Te allen tijde dient de mededeling of de campagne informatief en objectief te zijn.

    b. Vormgeving

    — Zoals gesteld, dient de voor het publiek bestemde mededeling of voorlichtingscampagne op een gedepersonaliseerde wijze te worden verspreid of gevoerd. Dat betekent dat er geen foto, tekening of karikatuur van een parlementsvoorzitter, een regeringslid of een gewestelijk staatssecretaris mag worden gepubliceerd en dit ongeacht de gebruikte informatiedrager(s) zoals internet, kranten, tijdschriften, boeken, brochures, folders, affiches, stands, gadgets, CD's en DVD's;

    — ook zijn naam en (facsimile) handtekening mogen daarin of daarop niet worden weergegeven;

    — enkel de functie mag worden vermeld;

    — op de website van zijn assemblee of zijn overheidsdienst of departement mag zijn foto wel éénmaal worden afgedrukt, maar dan uitsluitend op de webpagina met de voorstelling van zichzelf en zijn kabinet of persoonlijk secretariaat. Een link naar de persoonlijke website is toegestaan.

    Er wordt herinnerd aan het wettelijk en decretaal verbod op het uitzenden van regeringsmededelingen op de openbare radio- en televisiedienst gedurende een periode van twee maanden voor de verkiezingen, behoudens in geval van hoogdringendheid;

    2. Toepassingsgebied ratione personae

    Dit protocolakkoord geldt voor de voor het publiek bestemde mededelingen en voorlichtingscampagnes van alle parlementsvoorzitters, van alle regeringen of hun leden — met inbegrip van de regeringscommissarissen —, van de gewestelijke staatssecretarissen bedoeld in artikel 41 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, alsmede van de leden van het verenigd college bedoeld in artikel 60, vierde lid, van dezelfde bijzondere wet.

    3. Toepassingsgebied ratione temporis

    Dit protocolakkoord is van toepassing op alle voor het publiek bestemde mededelingen en voorlichtingscampagnes die zullen worden verspreid dan wel gevoerd vanaf 7 maart 2009, begindatum van de referentieperiode van drie maanden voorafgaand aan de verkiezingen van 7 juni 2009, zelfs wanneer de synthesenota voordien werd ingediend;

    Verbindt zich ertoe,

    dit protocolakkoord op korte termijn na de verkiezingen van 7 juni 2009 te evalueren.

    Gedaan te Brussel, op 5 maart 2009,

    In zoveel exemplaren als er ondertekenaars zijn,

    Door,

    — voor de Kamer van volksvertegenwoordigers : Patrick DEWAEL

    — voor de Senaat : Armand DE DECKER

    — voor het Vlaams Parlement : Marleen VANDERPOORTEN

    — voor het Waals Parlement : José HAPPART

    — voor het Parlement van de Franse Gemeenschap : Jean-François ISTASSE

    — voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en de verenigde vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : Eric TOMAS

    — voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap : Ludwig SIQUET.


    8.4. Overzicht van de gevoerde briefwisseling


    8.5. Overzicht van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers van 13 juni 2010


    8.6. Overzicht van het aantal kandidaten tegen wie de Controlecommissie aangifte heeft gedaan bij de verschillende parketten, alsook van het aantal kandidaten onder hen dat ingevolge het opsporingsonderzoek nog een aangifte van verkiezingsuitgaven heeft ingediend bij de Controlecommissie


    (1) Voor de tekst van deze wet met de commentaar en aanbevelingen van de Controlecommissie wordt verwezen naar het vademecum dat deze commissie met het oog op de federale wetgevende verkiezingen van 10 juni 2007, op 30 april 2007 heeft uitgebracht ten behoeve van de politieke partijen, de individuele kandidaten en de kiezers (Parl. St., Kamer, nr. 51 3115/001 en Senaat, nr. 3-2449/1). Deze wet is inmiddels gewijzigd door de wet van 18 januari 2008, wat de voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Controlecommissie gestelde termijnen betreft (Belgisch Staatsblad van 23 januari 2008 — Ed. 2). Op 4 mei 2010 heeft de Controlecommissie dit vademecum van toepassing verklaard voor de verkiezingen van de federale Kamers op 13 juni 2010. Wat de bijlagen bij dit vademecum betreft, werd de aandacht erop gevestigd dat (1) de tabel met de maximumbedragen inzake verkiezingsuitgaven en (2) de geldende posttarieven voor de verzending van verkiezingsdrukwerk achterhaald waren. Die beslissing werd samen met alle informatie die relevant was voor de verkiezingen van 13 juni 2010, zoals de toepasselijke maximumbedragen, gepubliceerd op de websites van Kamer en Senaat.

    (2) Belgisch Staatsblad van 7 mei 2010 — Ed. 2.

    (3) Zie voetnoot nr. 1 op blz. 4.

    (4) De artikelen waarnaar wordt verwezen, zijn die van de wet van 4 juli 1989, tenzij anders is aangegeven.

    (5) Vademecum van 30 april 2007 : Parl. St., Kamer, nr. 51 3115/001 en Senaat, nr. 3-2449/1, blz. 171-182 en 195-199.

    (6) Zie het vademecum van 30 april 2007 : Parl. St., Kamer, nr. 51 3115/001 en Senaat, nr. 3-2449/1, blz. 26 e.v.

    (7) Belgisch Staatsblad van 21 mei 2010 — Ed. 3 (zie ook bijlage 8.1. bij dit verslag).

    (8) Belgisch Staatsblad van 24 april 2003 — Ed. 4.

    (9) Belgisch Staatsblad van 24 april 2003 — Ed. 4.

    (10) Belgisch Staatsblad van 14 mei 2003 — Ed. 2.

    (11) Belgisch Staatsblad van 23 december 1998 en 29 en 30 augustus 2000.

    (12) Zie het advies nr. 19/2007 van 23 mei 2007, dat het dispositief van het advies van 3 maart 1999 letterlijk overneemt : www.privacycommission.be.

    (13) Belgisch Staatsblad, 24 april 2003 — Ed. 4.

    (14) Belgisch Staatsblad van 14 mei 2003 — Ed. 2.

    (15) Zie bijlage 8.2.

    (16) Zie bijlage 8.5.

    (17) Zie bijlage 8.2.

    (18) Het gaat om de voorzitters van de Kamer, de Senaat, het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap.

    (19) Zie het vademecum gepubliceerd door de Controlecommissie met het oog op de verkiezingen van het Europees Parlement en de deelstaatparlementen van 7 juni 2009 : Parl. St., Kamer, nr. 52 1966/001 en Senaat, nr. 4-1295/1, blz. 98-112.

    (20) De statuten en het huishoudelijk reglement van de Controlecommissie zijn online consulteerbaar in de brochure die als bijlage bij het reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers is gepubliceerd op de website www.dekamer.be.

    (21) Zie bijlage 8.2.

    (22) Zie het verslag van de heer Wille over het onderzoek van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers op 18 mei 2003, Parl. St., Senaat, nr. 3-1324/1 en Kamer, nr. 51-2656/001, blz. 26 en het verslag van mevrouw Genot over het onderzoek van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers op 10 juni 2007, Parl. St., Kamer, nr. 52-2371/001 en Senaat, nr. 4-1601/1, blz. 34 en 36-37.

    (23) Bij de controle van de verkiezingsuitgaven voor de federale verkiezingen van 18 mei 2003 « heeft de commissie op 11 december 2003 besloten het werkdocument van het Rekenhof niet publiek te maken en evenmin onder haar leden te verspreiden. Het zou uitsluitend ter inzage van de leden worden gelegd op het commissiesecretariaat in Kamer en Senaat. » : zie voor de achterliggende redenen van de beslissing, zoals het niet-tegensprekelijk karakter van het door het Rekenhof gevoerde onderzoek : het verslag van de heer Wille, Parl. St., Senaat, nr. 3-1324/1 en Kamer, nr. 51 2656/001, blz. 26.

    (24) Zie in dat verband wel hoofdstuk 7.

    (25) Zie punt 6.1.

    (26) Zie bijlage 8.2. : punt 4.1. van het advies.

    (27) Zie bijlage 8.5. met het overzicht van de verkiezingsuitgaven van de politieke partijen en de individuele kandidaten.

    (28) Zie het advies van het Rekenhof, punt 5.1.5 : bijlage 8.2.

    (29) Zie het vademecum van 30 april 2007 : Parl. St., Kamer, nr. 51-3115/001 en Senaat, nr. 3-2449/1, blz. 28 in fine.

    (30) Zie bijlage 8.4. met het overzicht van de gevoerde briefwisseling.

    (31) Zie bijlage 8.4. met het overzicht van de gevoerde briefwisseling.

    (32) Zie bijlage 8.2.

    (33) Overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de statuten van de Controlecommissie kunnen beslissingen inzake de juistheid en de volledigheid van de verslagen van de voorzitters van de kieskring- en collegehoofdbureaus, inzake de indiening van klachten met betrekking tot de controle en de beperking van de verkiezingsuitgaven en inzake de aan de procureur des Konings te verstrekken adviezen (...) enkel worden genomen wanneer ze ten minste twee derden van de stemmen hebben verkregen, op voorwaarde dat ten minste twee derden van de commissieleden aanwezig zijn.

    (34) Hierna aangeduid met de term « voorzitters ».

    (35) Wet van 23 maart 2007 tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, en van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, Belgisch Staatsblad 28 maart 2007.

    (36) DOC 51 2996/01, pp. 5-6.

    (37) Advies van de Raad van State over een wetsvoorstel met betrekking tot de uitbreiding van de bevoegdheden van het Rekenhof, Parl. St., Kamer, 1985-1986, nr. 369/2.

    (38) Dit is meer bepaald het geval wanneer de kandidaten aangeven geen eigen uitgaven te hebben gedaan en (klaarblijkelijk) alleen het blad uit het officiële model opsturen dat dit soort gegeven bevat.

    (39) In een aantal gevallen heeft het Rekenhof zelf de uitgaven getotaliseerd om het aantal te detecteren verschillen te beperken tot die welke te wijten zijn aan andere oorzaken dan het niet samentellen van subtotalen.

    (40) Er werd geen attest bij de aangifte gevoegd.