5-1563/2

5-1563/2

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

15 MEI 2012


Wetsvoorstel tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE Nr. 51.215/AV VAN 2 MEI 2012


De RAAD VAN STATE, algemene vergadering van de afdeling Wetgeving, op 5 april 2012 door de Voorzitster van de Senaat verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen verlengd tot vijfenveertig dagen (1) , van advies te dienen over een wetsvoorstel « tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 » (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1563/1), heeft het volgende advies gegeven :

1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond (2) , alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.

Daarnaast bevat dit advies ook opmerkingen over andere punten. Daaruit mag echter niet worden afgeleid dat de afdeling Wetgeving binnen de haar toegemeten termijn een exhaustief onderzoek van het voorstel heeft kunnen verrichten.

STREKKING VAN HET VOORSTEL

2. Het voor advies voorgelegde wetsvoorstel strekt ertoe om de bestuursrechtelijke geschillen waarvoor de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, bevoegd is en die betrekking hebben op de zes gemeenten die zijn bedoeld in artikel 7 van de wetten « op het gebruik van de talen in bestuurszaken », gecoördineerd op 18 juli 1966 (de zogenaamde randgemeenten), en de natuurlijke personen of rechtspersonen die er gevestigd zijn, voortaan te laten beslechten door de algemene vergadering van die afdeling, onder de voorwaarden en op de wijze die het voorstel bepaalt.

Daartoe worden een aantal wijzigingen aangebracht in de wetten « op de Raad van State », gecoördineerd op 12 januari 1973. De voorgestelde bepalingen hebben betrekking op de aanwijzing van de bestuursrechtelijke geschillen waarop de regeling van toepassing is (artikel 93, § 1, eerste lid), de voorwaarden die cumulatief vervuld moeten zijn opdat een zaak naar de algemene vergadering wordt verwezen (artikel 93, § 1, eerste lid, en § 4), een specifieke regeling voor de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (artikel 93, § 2), de uitoefening van het voorzitterschap in een zaak die bij de algemene vergadering aanhangig is gemaakt (artikel 95, §§ 2, 3 en 4) en het uitbrengen van een verslag door twee leden van het auditoraat (artikel 93, § 5).

De datum van inwerkingtreding van de voorgestelde wet wordt vastgesteld op 14 oktober 2012.

3. Het wetsvoorstel moet, aldus de toelichting, gelezen worden in samenhang met een voorstel tot herziening van artikel 160 van de Grondwet (3) . Dat voorstel tot herziening van de Grondwet, dat bij de adviesaanvraag is gevoegd, is bij de Senaat ingediend nadat artikel 195 van de Grondwet is aangevuld met een overgangsbepaling (4) .

Het voorstel tot herziening van de Grondwet strekt ertoe het volgende lid aan artikel 160 van de Grondwet toe te voegen :

« Aan de bepalingen betreffende de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die op dezelfde dag als dit lid in werking treden, kan geen verandering worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid. »

BEVOEGDHEID VAN DE RAAD VAN STATE

4. Volgens artikel 2, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, dient de afdeling Wetgeving van beredeneerd advies « over de tekst van alle ontwerpen of voorstellen van wet, van decreet en van ordonnantie, of van amendementen op deze ontwerpen en voorstellen, die bij haar door de voorzitter van de Senaat, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van een Gemeenschaps- of Gewestparlement, van de Franse Gemeenschapscommissie of van de Verenigde Vergadering respectievelijk bedoeld in het derde en het vierde lid van artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, zijn aanhangig gemaakt ». Noch deze bepaling, noch een andere bepaling van de wetten op de Raad van State, maakt melding van de mogelijkheid om voorstellen (of ontwerpen) tot herziening van de Grondwet aan de Raad van State voor te leggen.

Uit het ontbreken van een uitdrukkelijke vermelding van de mogelijkheid om advies uit te brengen over een voorstel (of een ontwerp) tot herziening van de Grondwet, volgt dat de Raad van State niet bevoegd is om over een zodanig voorstel (of ontwerp) advies uit te brengen. De Raad van State is te dezen trouwens niet gevraagd om advies te geven over het genoemde voorstel tot herziening van de Grondwet.

NORMATIEF KADER

5. In beginsel onderzoekt de Raad van State een aan hem voorgelegd wetsvoorstel in het licht van onder meer de Grondwet en de internationale verdragen die ter zake relevant zijn.

Wat betreft het in aanmerking te nemen grondwettelijk kader, dient te dezen rekening te worden gehouden met de wijze waarop de Voorzitster van de Senaat haar adviesaanvraag formuleert. Zij verzoekt de Raad van State om advies te geven over het thans voorliggende wetsvoorstel en over negen andere voorstellen (5) , en nodigt de Raad daarbij uit om zich uit te spreken « over de overeenstemming en de bestaanbaarheid van de tien voorstellen van wet en van bijzondere wet met de Grondwet, zoals deze van kracht zal zijn wanneer de hiervoor vermelde voorstellen tot herziening [van de Grondwet] door de grondwetgever zullen zijn aangenomen ». Daarbij verwijst de Voorzitster in verband met het thans voorliggende voorstel van wet specifiek naar het hiervóór genoemde voorstel tot herziening van artikel 160 van de Grondwet.

In het verleden is de Raad van State reeds ingegaan op verzoeken om advies te geven over een ontwerp of voorstel van wet in het licht van een herziening van de Grondwet die nog niet helemaal haar beslag heeft gekregen (6) . De Raad zal ook het voorliggende wetsvoorstel onderzoeken in het licht van artikel 160 van de Grondwet, zoals dat zal luiden na goedkeuring van het hiervóór genoemde voorstel tot herziening van de Grondwet.

Uiteraard wordt het voorliggende advies gegeven onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat de tekst van het nieuwe derde lid van artikel 160 van de Grondwet, zoals dat per hypothese uiteindelijk zal worden aangenomen, in overeenstemming zal zijn met het thans voorliggende voorstel tot herziening van de Grondwet, of dat die uiteindelijke tekst in elk geval, mochten in de voorgestelde tekst nog wijzigingen worden aangebracht, ten aanzien van het onderzochte wetsvoorstel dezelfde rechtsgevolgen zal hebben als de thans voorgestelde herziening van de Grondwet (7) . Bovendien kan de Raad van State alleen maar uitgaan van het voorstel tot herziening van de Grondwet in de interpretatie die daaraan mede op grond van de toelichting bij het voorstel moet worden gegeven. Het voorliggende advies wordt dan ook gegeven onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat uit de parlementaire voorbereiding van de herziening van de Grondwet niet volgt dat het genoemde voorstel tot herziening van de Grondwet, ook al blijft de tekst formeel ongewijzigd, in feite een andere draagwijdte krijgt dan die welke oorspronkelijk bedoeld was door de indieners ervan.

HET VOOR ADVIES VOORGELEGDE VOORSTEL IN HET LICHT VAN HET VOORSTEL TOT HERZIENING VAN ARTIKEL 160 VAN DE GRONDWET

6. Er bestaat te dezen een bijzondere band tussen het voor advies voorgelegde wetsvoorstel en het genoemde voorstel tot herziening van de Grondwet.

Vooreerst wordt in de toelichting bij het wetsvoorstel uitdrukkelijk verwezen naar dat voorstel tot herziening van de Grondwet (8) .

Voorts wordt in de toelichting bij het voorstel tot herziening van artikel 160 van de Grondwet het volgende gesteld :

« [De bepalingen betreffende de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die op dezelfde dag als dit lid in werking treden] maken het voorwerp uit van een wetsvoorstel dat tegelijk met de voorgestelde grondwettelijke bepaling zal worden bekrachtigd en afgekondigd (stuk Senaat, nr. 5-1563/1- 2011/2012).

Het onderhavig voorstel tot herziening van de Grondwet moet dus worden samengelezen met dit wetsvoorstel. Deze twee voorstellen gaan namelijk uit van eenzelfde intentie. De wet die uit dit voorstel zal voortvloeien wordt op die manier geconsolideerd door de voorgestelde nieuwe grondwetsbepaling. Zij zal in de toekomst slechts gewijzigd kunnen worden bij een wet die is aangenomen met een bijzondere meerderheid. Door te verwijzen naar de wet die de nieuwe bevoegdheden en beraadslagingen van de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaalt voor de geschillen betreffende de randgemeenten en door erin te voorzien dat de bepaling terzake in de toekomst alleen nog gewijzigd zullen kunnen worden bij een wet die is aangenomen met een bijzondere meerderheid, heeft de voorgestelde grondwettekst tot gevolg dat de grondwetgever zich akkoord verklaart met de door de wetgever gemaakte keuzes en dat de andere grondwettelijke beginselen deze keuzes niet in de weg staan (verg. Arbitragehof, arrest nr. 2004/201, overw. B.7.2 tot en met B.8.3). » (9)

7. Deze toelichting bevestigt de zeer nauwe band die er bestaat tussen het voorliggende wetsvoorstel en het voorgestelde artikel 160, derde lid, van de Grondwet.

Uit die nauwe band met het voorgestelde artikel 160, derde lid, van de Grondwet volgt echter niet dat de voorgestelde wet zelf een grondwettelijke kracht zou hebben. Het voorgestelde artikel 160, derde lid, van de Grondwet houdt immers niet zelf de bepalingen in die in het wetsvoorstel zijn opgenomen, maar beperkt zich ertoe te bepalen dat in die bepalingen geen verandering kan worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met een bijzondere meerderheid.

De omstandigheid dat de voorgestelde tekst kracht van wet heeft, impliceert dat de Raad van State bevoegd is om het wetsvoorstel te beoordelen uit het oogpunt van de verenigbaarheid met de Grondwet en de internationale verdragen die ter zake relevant zijn.

Bij die beoordeling dient de Raad van State uiteraard wel rekening te houden met de toelichting bij het voorstel tot herziening van de Grondwet. Die toelichting brengt immers tot uiting dat de grondwetgever zelf van oordeel is dat het wetsvoorstel in overeenstemming is met de Grondwet, en dat er met name geen probleem rijst uit het oogpunt van de verenigbaarheid van het wetsvoorstel met de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, gewaarborgd bij onder meer de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het komt de Raad van State niet toe dit oordeel van de grondwetgever tegen te spreken.

Zelfs indien de Raad van State uitsluitend de tekst van het voorgestelde artikel 160, derde lid, van de Grondwet in overweging zou nemen, zou hij overigens niet tot een ander oordeel komen, gelet op hetgeen volgt.

Zoals onder meer uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens en het Grondwettelijk Hof blijkt, is het bij de beoordeling van diverse onderdelen van een hervorming van de staat van belang om aandacht te hebben voor het geheel van de hervorming (10) . Waar een evenwicht wordt nagestreefd binnen de federale staat, te realiseren door middel van een complex geheel van regels (11) , kan een bepaalde beperking van grondrechten of een bepaald verschil in behandeling tussen categorieën personen zijn verantwoording vinden in het met de hele hervorming nagestreefde doel (12) — « de beveiliging van een hoger openbaar belang » (13) —, in zoverre althans de genomen maatregelen redelijkerwijze kunnen worden aangezien als niet onevenredig met het door de wetgever nagestreefde doel (14) . Dit is des te meer het geval waar « het [...] tot stand gebrachte evenwicht steunt op een ruime consensus tussen de gemeenschappen » (15) .

Het is in een dergelijke aangelegenheid bij uitstek de taak van de wetgever om te oordelen hoe het beoogde evenwicht gerealiseerd moet worden (16) .

Gelet op het samen met het wetsvoorstel aan te nemen voorstel tot herziening van de Grondwet — met de daartoe vereiste grondwettelijke meerderheid —, op de ruime beoordelingsvrijheid waarover de wetgever in de betrokken aangelegenheid beschikt, op de doelstelling die de indieners van het wetsvoorstel nastreven, namelijk het bereiken van de communautaire pacificatie, en op het bijzonder statuut van de gemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten « op het gebruik van de talen in bestuurszaken », gecoördineerd op 18 juli 1966, is ook de Raad van State van oordeel dat het voorliggende wetsvoorstel niet strijdig is met de Grondwet, en dat het meer bepaald geen schending inhoudt van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

De Raad van State ziet voorts geen reden om, wat betreft de toetsing van het wetsvoorstel aan het internationaal verdragsrecht, tot een andere conclusie te komen.

8. In de bespreking hierna zal de Raad van State, gelet op hetgeen hiervóór is uiteengezet, zich toespitsen op de interne samenhang van de bepalingen van het wetsvoorstel en op de samenhang van die bepalingen met andere regelingen. Waar nodig, zal hij ook opmerkingen van wetgevingstechnische aard maken.

ONDERZOEK VAN DE TEKST

OPSCHRIFT

9. Ter wille van de duidelijkheid zou het opschrift van het wetsvoorstel kunnen worden aangevuld met de woorden « wat de behandeling van geschillen betreft door de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak, op verzoek van personen gevestigd in de randgemeenten » (17) .

Artikel 2

10. In het voorgestelde artikel 93, § 1, eerste lid, en § 4, wordt bepaald dat een zaak bij de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak aanhangig kan worden gemaakt wanneer de verzoekende, de verwerende of de tussenkomende partij « gevestigd » is in één van de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten « op het gebruik van de talen in bestuurszaken », gecoördineerd op 18 juli 1966. De wetgevende Kamers worden ertoe uitgenodigd om bij voorkeur in de tekst zelf, of toch minstens in de parlementaire voorbereiding, nadere uitleg te verschaffen over de inhoud van het begrip « gevestigd ».

Terwijl de woonplaats van een natuurlijk persoon — die trouwens verschilt naargelang de ter zake geldende wetgeving (18) — ongetwijfeld de vestiging is die vereist is volgens de paragrafen 1 en 4 van het voorgestelde artikel 93 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, rijst de vraag of op dezelfde wijze moet worden geredeneerd wanneer het gaat om een in een van de randgemeenten gelegen verblijfplaats, maatschappelijke zetel of hoofdzetel (19) , bedrijfszetel of plaats waar een beroepsactiviteit uitgeoefend wordt.

11. Het voorgestelde artikel 93, § 1, 1º, van de wetten op de Raad van State bevat de volgende bewoordingen : « het voorwerp van de aanvraag, de moeilijkheid of het beroep is gelegen [...] ». Het woord « gelegen » is niet duidelijk. Omwille van de rechtszekerheid wordt voorgesteld gebruik te maken van de terminologie die wordt gebezigd in artikel 17, § 1, A, van de gecoördineerde wetten « op het gebruik van de talen in bestuurszaken » en het woord « gelegen » te vervangen door de woorden « gelocaliseerd of localiseerbaar ».

12. In het voorgestelde artikel 93, § 1, eerste lid, 3º, wordt als voorwaarde voor de toewijzing van een zaak aan de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak gesteld dat het schrijven waarmee de persoon vraagt dat zijn zaak door de algemene vergadering wordt behandeld « een formele verwijzing [bevat] naar de garanties, rechtsstelsels en taalrechten die in die gemeenten van toepassing zijn ».

In de toelichting bij het voorstel wordt over deze bepaling het volgende gesteld :

« De inleidende akte moet een formele referentie bevatten naar de garanties, rechtsstelsels en taalrechten die in deze gemeenten van toepassing zijn. Het betreft een [puur] formele eis, die niet veronderstelt dat een middel in die zin ontwikkeld wordt : de zaak blijft aanhangig bij de algemene vergadering, zelfs indien zij, als alle overige voorwaarden vervuld zijn, vaststelt dat die garanties, rechtsstelsels en taalrechten niet in het geding zijn. » (20)

Noch de draagwijdte van dit formeel vereiste, noch het nut ervan zijn voor de Raad van State duidelijk.

De moeilijkheid vloeit meer bepaald hieruit voort dat de uitdrukking « garanties, rechtsstelsels en taalrechten » een zeer algemeen karakter vertoont en in feite verwijst naar welke rechtsregel dan ook.

Indien de wetgever deze bepaling wenst te handhaven, komt het aan de wetgevende Kamers toe de betekenis van dit vereiste te preciseren.

Er zou op zijn minst moeten worden gepreciseerd of het voldoende is dat in de gedinginleidende akte de generieke vermelding « garanties, rechtsstelsels en taalrechten die in [de gemeenten bedoeld in artikel 7 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken] van toepassing zijn » wordt opgenomen, zonder verdere precisering, dan wel of verder gegaan moet worden, en in de akte een min of meer uitgebreide omschrijving van de betrokken « garanties, rechtsstelsels en taalrechten » moet worden gegeven, via een verwijzing naar de relevante normatieve teksten (21) .

13. In het voorgestelde artikel 93, § 4, inleidende zin, schrijve men : « Elke verwerende of tussenkomende partij ... ».

14. Het voorgestelde artikel 93, § 1, tweede lid, en § 4, derde lid, bepaalt dat de algemene vergadering de zaak terug dient te verwijzen naar de kamer, overeenkomstig de bepalingen van titel VI, hoofdstuk II, afdeling I, wanneer zij van oordeel is dat de in het eerste lid bedoelde voorwaarden niet vervuld zijn, « onverminderd de terugverwijzing naar de algemene vergadering in toepassing van artikel 92, § 1 ».

De wetten « op de Raad van State » voorzien echter in een verwijzing van de zaak door een kamer naar de algemene vergadering, niet enkel « om de eenheid van de rechtspraak te verzekeren » (artikel 92, § 1), maar ook « telkens wanneer een kamer erkent dat er aanleiding bestaat tot herziening of vernietiging wegens machtsafwending » (artikel 91) (22) .

De twee voorgestelde bepalingen dienen daarom te worden aangevuld met een verwijzing naar artikel 91 van de wetten « op de Raad van State ».

15. Het voorgestelde artikel 93, § 5, eerste lid, bepaalt onder meer : « de twee aldus aangewezen leden van het auditoraat stellen samen een verslag op ». Aangezien in het tweede lid van deze bepaling uitdrukkelijk wordt gesteld dat de twee auditeurs tot verschillende conclusies kunnen komen, rijst de vraag of het niet logischer zou zijn om voor te schrijven dat er twee afzonderlijke verslagen worden opgesteld die gelijktijdig ter kennis zouden worden gebracht.

De formulering « en geven elk hun advies tijdens de openbare zitting op het einde van de debatten » moet worden verkozen boven die welke wordt vermeld in het voorgestelde artikel 93, § 5, eerste lid, in fine.

16. Luidens het voorgestelde artikel 93, § 7, van de gecoördineerde wetten « op de Raad van State », is inzonderheid artikel 30, § 2bis, derde lid, van dezelfde gecoördineerde wetten niet van toepassing op de zaken die, krachtens het voorgestelde artikel 93, § 1 (23) , behandeld worden door de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Door dat lid uitdrukkelijk niet van toepassing te verklaren, zijn de indieners van het voorstel van oordeel dat de regels betreffende de versnelde procedure die de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad kan bepalen voor het onderzoek van de beroepen bedoeld in artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 « betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten » en in artikel 36/22 van de wet van 22 februari 1998 « tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België » (24) , toepassing zullen vinden, met uitzondering van die welke vastgesteld zijn met toepassing van het voornoemde artikel 30, § 2bis, derde lid, telkens als de zaak moet worden behandeld voor de algemene vergadering wanneer de voorwaarden opgesomd in het voorgestelde artikel 93, § 1, eerste lid, vervuld zijn. In de toelichting bij deze paragraaf wordt in dit verband aangegeven dat het nagestreefde doel erin bestaat de verschillende gevallen uit te sluiten waarin een zaak door één enkele rechter kan worden behandeld.

Indien dit de bedoeling van de indieners van het voorstel is, zou in de voorgestelde paragraaf 7 alleen de eerste zin van artikel 30, § 2bis, derde lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State mogen worden vermeld. Er lijkt immers geen reden te bestaan om de tweede zin van dit lid, die de Koning in staat stelt om « voor de beroepen bedoeld in artikel 122 van de voormelde wet van 2 augustus 2002 en in artikel 36/22 van de voormelde wet van 22 februari 1998 » verschillende regels vast te stellen, eveneens niet van toepassing te verklaren.

17. Steeds in verband met het voorgestelde artikel 93, § 7, rijst de vraag of daarin, buiten naar paragraaf 1, niet eveneens moet worden verwezen naar paragraaf 4 van deze bepaling, aangezien ook de verwerende partij en de tussenkomende partij kunnen vragen dat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak.

18. Volgens het voorgestelde artikel 93, § 3, voeren de eerste voorzitter en de voorzitter gezamenlijk een onderzoek uit naar de toelaatbaarheid van een cassatieberoep.

Luidens het voorgestelde artikel 93, § 4, tweede lid, kunnen de eerste voorzitter en de voorzitter, wanneer hen het bevelschrift wordt meegedeeld waarin de kamer waarbij een verzoek is ingediend tot verwijzing naar de algemene vergadering van een zaak waarvan sprake is in het eerste lid van deze bepaling, « vaststelt dat duidelijk niet voldaan is aan de voorwaarde van het gevestigd zijn bedoeld in het eerste lid, of de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 1º of 2º, », « elk beslissen de zaak naar de algemene vergadering te verwijzen ».

Het verdient aanbeveling om in die bepalingen, zoals in het voorgestelde artikel 95, § 4, te voorzien in een regeling voor de vervanging van de eerste voorzitter of de voorzitter in geval van afwezigheid of verhindering.

Artikel 3

19. In de inleidende zin van artikel 3 van het wetsvoorstel dient te worden geschreven dat artikel 95 van de gecoördineerde wetten « op de Raad van State » is hersteld (niet : « vervangen ») bij de wet van 16 juni 1989 en dat de bestaande tekst van dat laatste artikel, die paragraaf 1 ervan zal vormen, « wordt aangevuld met de paragrafen 2, 3 en 4 » (niet : « met een tweede paragraaf »).

20. In de Nederlandse tekst van het voorgestelde artikel 95, § 4, van de wetten « op de Raad van State » is het woord « oudste » tweemaal te vervangen door het woord « oudstbenoemde » (zie de huidige tekst van het artikel, die paragraaf 1 wordt).

Artikel 4

21. In het voorgestelde artikel 97, derde lid, dient niet alleen naar de paragrafen 2 en 3 van artikel 95, maar ook naar paragraaf 4 van dat artikel te worden verwezen; zo niet zou in de in die laatste paragraaf vermelde hypothese bij staking van stemmen geen beslissende stem kunnen worden uitgebracht.

De algemene vergadering van de afdeling Wetgeving was samengesteld uit

De heer M. VAN DAMME, kamervoorzitter, voorzitter,

De heren Y. KREINS, P. LEMMENS en P. LIÉNARDY, kamervoorzitters,

De heren J. BAERT, J. SMETS, P. VANDERNOOT, J. JAUMOTTE, mevrouw M. BAGUET, de heren B. SEUTIN, W. VAN VAERENBERGH en S. BODART, staatsraden,

De heren J. VELAERTS, M. RIGAUX, M. TISON, mevrouw A. WEYEMBERGH, de heren L. DENYS, Y. DECORDT, S. VAN DROOGHENBROECK en Chr. BEHRENDT, assessoren van de afdeling Wetgeving,

Mevrouw D. LANGBEEN, hoofdgriffier.

De verslagen werden uitgebracht door de heren X. DELGRANGE, eerste auditeur-afdelingshoofd, L. DONNAY en P. T'KINDT, auditeurs.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. LEMMENS.

De hoofdgriffier, De voorzitter,
D. LANGBEEN. M. VAN DAMME.

(1) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, 1o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State waarin wordt bepaald dat de termijn van dertig dagen verlengd wordt tot vijfenveertig dagen in het geval waarin het advies gegeven wordt door de algemene vergadering met toepassing van artikel 85.

(2) Aangezien het om een wetsvoorstel gaat, wordt onder « rechtsgrond » de overeenstemming met hogere rechtsnormen verstaan.

(3) Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1564/1.

(4) Bij de herziening van artikel 195 van de Grondwet van 29 maart 2012 is artikel 195 aangevuld met een overgangsbepaling, luidend als volgt : « Evenwel kunnen de Kamers, samengesteld ingevolge de vernieuwing van de Kamers van 13 juni 2010, in overeenstemming met de Koning, beslissen over de herziening van de volgende bepalingen, artikelen en groeperingen van artikelen, uitsluitend in de hierna aangeduide zin : [...] 13o artikel 160, om een lid toe te voegen dat bepaalt dat geen verandering kan worden aangebracht aan de nieuwe bevoegdheden en de nadere regels van de beraadslaging van de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dan bij een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid; [...]. »

(5) Wetsvoorstel « houdende verscheidene wijzigingen van het Kieswetboek en van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van het Europese Parlement en tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken », Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1560/1 (advies 51.214/AV); voorstel van bijzondere wet « houdende wijziging van de zogenaamde « pacificatiewet » van 9 augustus 1988 en van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wat de benoeming van de burgemeesters van de randgemeenten betreft », Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1565/1 (advies 51.216/AV); voorstel van bijzondere wet « houdende wijziging van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen », Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1566/1 (advies 51.217/AV); voorstel van bijzondere wet « tot aanvulling van artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wat de hoofdstedelijke gemeenschap van Brussel betreft », Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1567/1 (advies 51.218/AV); voorstel van bijzondere wet « houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen », Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1568/1 (advies 51.219/AV); wetsvoorstel « tot wijziging van de wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen », Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1569/1 (advies 51.220/AV); wetsvoorstel « tot wijziging van de kieswetgeving ter versterking van de democratie en de politieke geloofwaardigheid », Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1570/1 (advies 51.221/AV); voorstel van bijzondere wet « tot wijziging van de kieswetgeving ter versterking van de democratie en de politieke geloofwaardigheid », Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1571/1 (advies 51.222/AV); voorstel van bijzondere wet « tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen betreffende de uitbreiding van de constitutieve autonomie van de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Vlaamse Gemeenschap », Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1572/1 (advies 51.223/AV).

(6) Zie bijvoorbeeld Raad van State, afd. Wetgeving, advies 13.334/1/2 van 31 mei en 6 juni 1979 over een ontwerp van bijzondere gewest- en gemeenschapswet (Parl. St., Senaat, 1979, nr. 261/1, bijlage I, p. 4); advies 21.727/AV van 16 september 1992 over een voorstel van bijzondere wet « betreffende de internationale betrekkingen van de gemeenschappen en de gewesten » (Parl. St., Senaat, 1991-92, nr. 457/2, p. 5); advies 21.990/VR van 18 december 1992 over een voorstel van bijzondere wet « tot vervollediging van de federale staatsstructuur » (Parl. St., Senaat, 1992-93, nr. 558/2, p. 2); advies 27.145/4 van 1 december 1997 over een wetsvoorstel dat geleid heeft tot de wet van 25 juni 1998 « tot regeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ministers » (Parl. St., Kamer, 1997-98, nr. 1274/6, p. 2). Men vergelijke met advies 26.815/2/V van 15 september 1997 over een voorontwerp van wet « houdende instelling van een Hoge Raad voor de Justitie », dat verband hield met een voorontwerp tot grondwetsherziening dat nog niet door de Ministerraad was goedgekeurd, laat staan dat het reeds bij het parlement was ingediend : « Bij gebrek aan een definitieve tekst kan de afdeling wetgeving van de Raad van State het ontwerp dat aan haar is voorgelegd niet in het licht van dat artikel [151 van de Grondwet] onderzoeken; ze moet haar onderzoek van dit ontwerp dus beperken tot een toetsing aan de geldende grondwetsbepalingen door te wijzen op de bepalingen die daarmee in strijd blijken te zijn of een grondwettelijke basis vereisen die thans ontbreekt. »

(7) Zie in die zin, onder meer, Raad van State, afd. Wetgeving., advies 30.289/2/V van 2 augustus 2000 over een ontwerp dat geleid heeft tot de wet van 18 juli 2002 « tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten van de kandidaturen voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers en van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap » (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-1023/1, p. 12).

(8) Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1563/1, p. 3.

(9) Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1564/1, pp. 1-2.

(10) Zie GwH, 25 maart 2003, nr. 35/2003, B.16.6; 27 maart 2003, nr. 36/2003, B.7; 26 mei 2004, nr. 96/2004, B.12.3; 27 april 2005, nr. 78/2005, B.22.3.

(11) Rdpl. E.H.R.M., 2 maart 1987, Mathieu-Mohin en Clerfayt t. België, Reeks A, vol. 113, § 57. Het Hof heeft het in dit arrest over « a complex pattern of checks and balances ».

(12) Rdpl. GwH, 23 mei 1990, nr. 18/90, B.9.2; 25 maart 2003, nr. 35/2003, B.13.3. Uit de toelichting bij het voorstel tot herziening van artikel 160 van de Grondwet blijkt dat de voorgestelde hervorming « raakt aan de kern van de grote evenwichten die bijdragen aan de communautaire vrede » (Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1564/1, p. 2).

(13) Rdpl. GwH, 23 mei 1990, nr. 18/90, B.9.2; 25 maart 2003, nr. 35/2003, B.13.3.

(14) Rdpl. GwH, 23 mei 1990, nr. 18/90, B.9.2.

(15) Rdpl. GwH, 25 maart 2003, nr. 35/2003, B.13.4.

(16) Rdpl. GwH, 26 mei 2003, nr. 73/2003, B.9.6.

(17) Zie Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State, www.raadvst-consetat.be, aanbeveling nr. 14.1, in fine.

(18) Vgl. immers artikel 36 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 102 van het Burgerlijk Wetboek.

(19) In verband met het criterium van de maatschappelijke zetel, zie Grondwettelijk Hof, 16 september 2010, nr. 98/2010, alsmede F. Gosselin, « Les Cours suprêmes et la loi du 15 juin 1935 relative à l'emploi des langues en matière judiciaire : vers la consécration d'un pragmatisme linguistique dans l'arrondissement judiciaire de Bruxelles », J.T., 2011, (253), p. 258.

(20) Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1563/1, p. 6, nr. 4.

(21) Los van wat voorafgaat, zou men zich voor de tekst hoe dan ook kunnen laten inspireren door het vereiste dat vervat is in artikel 2, § 1, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 « tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State », in de artikelen 8, eerste lid, 1o, en 16, §§ 2, 1o, en 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 5 december 1991 « tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State » en in artikel 3, § 2, 1o, van het koninklijk besluit van 30 november 2006 « tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State », waarin eraan gedacht is aan de indieners van verzoekschriften bij de Raad van State voor te schrijven om in het opschrift van dit verzoekschrift het precieze onderwerp ervan te vermelden (« verzoekschrift tot nietigverklaring », « beroep tot nietigverklaring en vordering tot schorsing », « verzoekschrift tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid », « beroep tot nietigverklaring en vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid » of « cassatieberoep »), bij ontstentenis waarvan het verzoek volgens de gemeenrechtelijke regels zou worden behandeld. Deze opmerking geldt eveneens voor het voorgestelde artikel 93, § 4, eerste lid, 2o, van de gecoördineerde wetten « op de Raad van State ».

(22) Naar die mogelijkheid wordt trouwens uitdrukkelijk verwezen in de toelichting (Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1563/1, p. 1).

(23) Waaraan misschien paragraaf 4 moet worden toegevoegd (zie opmerking 17).

(24) Zie het koninklijk besluit van 15 mei 2003 « tot regeling van de versnelde procedure in geval van beroep bij de Raad van State tegen sommige beslissingen van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten ».