5-1589/1

5-1589/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

26 APRIL 2012


Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag nr. 176 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de veiligheid en gezondheid in mijnen, aangenomen te Genève op 22 juni 1995


INHOUD

  • Memorie van Toelichting
  • Wetsontwerp
  • Verdrag nr. 176 betreffende de veiligheid en gezondheid in mijnen
  • Voorontwerp
  • Advies van de Raad van State

  • MEMORIE VAN TOELICHTING


    Het Verdrag dat de regering u hierbij ter goedkeuring mag voorleggen, heeft betrekking op de veiligheid en gezondheid in mijnen en gaat vergezeld van aanbeveling nr. 183. Ze houden geen herziening in van een bestaand verdrag en aanbeveling.

    Dit Verdrag garandeert de veiligheid en gezondheid in mijnen wereldwijd.

    In België worden de veiligheid en gezondheid in mijnen gegarandeerd door een uitgebreide regelgeving : de gecoördineerde wetten van 15 september 1919 op de mijnen, de graverijen en de groeven alsook het koninklijk besluit van 6 januari 1997 betreffende de minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen, het koninklijk besluit van 6 januari 1997 betreffende de minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën in dagbouw of ondergronds, genomen in uitvoering van de voornoemde gecoördineerde wetten van 15 september 1919 en de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en tot omzetting van de Europese richtlijn 92/104.

    In België zijn de mijnen weliswaar gesloten, maar er zijn nog winningsindustrieën in dagbouw of ondergronds. De analyse van het Verdrag is aldus gericht op die industrieën en op voornoemd koninklijk besluit van 6 januari 1997.

    Analyse van het Verdrag

    Definities

    Artikel 1

    1. Op grond van verdragsartikel één omvat het begrip « mijn » elke plaats in dagbouw of ondergronds voor de exploitatie, winning en voorbereiding van mineralen, met uitzondering van aardolie en gas.

    De definitie van de mijnactiviteiten volgens de gecoördineerde wetten van 15 september 1919 is niet in tegenspraak met de definitie volgens het Verdrag. Het koninklijk besluit van 6 januari 1997 geeft een ruime interpretatie aan de winningsindustrie en sluit als dusdanig aan op de definitie van het begrip « mijn » in het Verdrag.

    2. Het Verdrag omschrijft de werkgever als elke rechtspersoon of natuurlijke persoon, met inbegrip van de exploitant, de voornaamste ondernemer, de ondernemer en de onderaannemer, die een of meerdere werknemers tewerkstelt in een mijn.

    Deze definitie is niet in tegenspraak met het toepassingsgebied van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

    Toepassingsgebied en toepassingsmodaliteiten

    Artikel 2

    Dit artikel stelt dat de bepalingen van toepassing zijn op alle mijnen zoals omschreven in artikel één. De Belgische wetgeving voldoet hieraan.

    Toch kunnen sommige mijncategorieën uitgesloten worden van de toepassing van het Verdrag, onder bepaalde voorwaarden en in overleg met de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties. Wat België betreft, vallen alle mijncategorieën onder bepalingen die overeenstemmen met de verdragsbepalingen.

    Artikel 3

    Dit artikel bepaalt dat de leden in overleg met de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties een samenhangend beleid inzake veiligheid en gezondheid in mijnen ten uitvoer dienen te leggen.

    Een dergelijk veiligheids- en gezondheidsbeleid wordt reeds gevoerd in mijnen, graverijen en ondergrondse groeven alsook in dagbouw. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 januari 1979 betreffende het voorkomingsbeleid en de organen voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen in de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven, bepaalt dat in elke mijn-, graverij- of ondergrondse groefonderneming een voorkomingsbeleid gevoerd wordt overeenkomstig de bepalingen van het besluit. Wat de groeven in dagbouw betreft, wordt aan die verplichting tegemoet gekomen via het preventiebeleid binnen de onderneming zoals bedoeld bij de wet van 4 augustus 1996 en de uitvoeringsbesluiten ervan, en via de beginselen zoals vermeld in het koninklijk besluit van 6 januari 1997.

    Artikel 4

    De nationale wetgeving garandeert de toepassing van het Verdrag of desgevallend van de technische normen of andere toepassingsmiddelen. In Belgisch recht zijn de Verdragsbeginselen overgenomen in de gecoördineerde wetten van 15 september 1919, de wet van 4 augustus 1996, het koninklijk besluit van 6 januari 1997 en het koninklijk besluit van 10 januari 1979.

    Artikel 5

    Deze bepaling stipuleert dat de nationale wetgeving de autoriteit aanwijst die belast is met de controle en reglementering van de veiligheid en gezondheid in mijnen.

    In België wordt de inspectie verzekerd door de regionale directies van de algemene directie « Toezicht op het welzijn op het werk » bij de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. De wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie regelt die aangelegenheid.

    Preventie- en beschermingsmaatregelen in de mijn

    A. Verantwoordelijkheden van de werkgevers

    Artikel 6

    Krachtens dit artikel moet de werkgever de risico's evalueren, uitschakelen, bij de bron controleren of ze tot het minimum beperken. Voor zover deze risico's een blijvend karakter, moet hij voorzien in persoonlijke beschermingsmiddelen.

    Die beginselen zijn opgenomen onder artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 januari 1979 en artikel 5 van de wet van 4 augustus 1996; voorts zijn ze uitgewerkt in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

    Artikel 7

    Dit artikel vermeldt een aantal principes in verband met de veiligheid in mijnen. Het gaat om maatregelen betreffende het ontwerp, de bouw, indienststelling, exploitatie en het onderhoud van mijnen, en maatregelen inzake toezicht en onderhoud. Voorts moeten schikkingen genomen worden om de grondstabiliteit te behouden. Nooduitgangen, afdoende ventilatie en evacuatiemiddelen moeten voorzien worden en hetzelfde geldt voor beschermingsmaatregelen tegen brandgevaar.

    Artikel 3 van het koninklijk besluit van 6 januari 1997 omvat de maatregelen die de werkgever moet nemen met het oog op de veiligheid en gezondheid van de werknemers. Dat artikel wordt vervolledigd door de bijlagen bij het koninklijk besluit, waarin alle voornoemde punten uit het verdrag zijn opgenomen.

    Artikel 8

    De werkgever moet een specifiek spoedactieplan opstellen om het hoofd te bieden aan redelijkerwijze voorzienbare industriële rampen en natuurrampen.

    Krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 6 januari 1997 ziet de werkgever erop toe dat passende vlucht- en reddingsmiddelen beschikbaar en gebruiksklaar zijn zodat de werknemers bij gevaar de arbeidsplaatsen ordentelijk kunnen verlaten. Artikel 6 van het koninklijk besluit verplicht de werkgever om de noodzakelijke maatregelen te nemen om de alarmsystemen ter beschikking te stellen opdat onmiddellijk hulp-, evacuatie- en reddingsmaatregelen genomen kunnen worden. De bijlagen bij het koninklijk besluit gaan nog dieper in op de evacuatiemaatregelen die genomen moeten worden bij een ramp.

    Artikel 9

    Dit artikel stelt de verplichtingen voor de werkgever vast wanneer de werknemers blootgesteld zijn aan fysische, chemische of biologische gevaren. De werkgever licht de werknemers in, neemt maatregelen om de risico's voortvloeiend uit de blootstelling aan die gevaren tot een minimum te beperken en verschaft gepaste beschermingsuitrusting, eerste hulp, vervoersmiddelen en medische diensten.

    Artikel 4 van het koninklijk besluit van 6 januari 1997 bepaalt dat de werkgever de nodige voorzorgsmaatregelen treft om de werknemers te beschermen tegen branden, explosies en schadelijke atmosferen. Dit artikel is in ruime zin uitgewerkt in de bijlage bij artikel 4 N1.4.

    Artikel 10

    De werkgever dient ervoor te zorgen dat de werknemers een opleiding en verstaanbare instructies in verband met de veiligheid en gezondheid krijgen. Op elke ploeg wordt een passend toezicht en controle uitgeoefend opdat, in geval van ploegendienst, de exploitatie van de mijn in veilige condities kan gebeuren. Er wordt een systeem ingevoerd waarbij het mogelijk is om de juiste namen te kennen van alle personen die zich ondergronds bevinden alsook hun vermoedelijke localisatie. Alle gevaarlijke incidenten en incidenten worden onderzocht, waarna een verslag wordt opgesteld.

    De stelregel dat verstaanbare informatie en een opleiding moeten worden verschaft, is opgenomen onder artikel 7 van het koninklijk besluit van 6 januari 1997 en verder uitgewerkt in artikel 1N1 van de bijlage.

    Artikel 11

    De werkgever dient ervoor te zorgen dat een regelmatig medisch toezicht wordt uitgeoefend op de werknemers die blootgesteld zijn aan beroepsrisico's verbonden aan mijnactiviteiten.

    Naar Belgisch recht bepaalt het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers, dat de werkgever moet voorzien in een gezondheidstoezicht voor werknemers die een activiteit verrichten met een gezondheidsrisico doordat ze blootgesteld zijn aan een fysische, biologische of chemische agens.

    Artikel 12

    Wanneer meerdere werkgevers activiteiten verrichten in dezelfde mijn, dient de werkgever die verantwoordelijk is voor de mijn de uitvoering van alle getroffen maatregelen te coördineren.

    Artikel 3.3 van het koninklijk besluit van 6 januari 1997 bepaalt dat de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats, instaat voor de coördinatie van de uitvoering van alle maatregelen inzake veiligheid en gezondheid van de werknemers.

    B. Rechten en plichten van de werknemers en hun afgevaardigden

    Artikel 13

    De wetgeving moet werknemers en hun afgevaardigden inspraak geven in alle aangelegenheden die hun veiligheid en gezondheid aanbelangen. De werknemers hebben met name het recht om melding te maken van accidenten, onderzoeken aan te vragen en op de hoogte te worden gehouden van gevaren. De afgevaardigden van de werknemers hebben het recht om deel te nemen aan de onderzoeken die uitgevoerd worden door de werkgever en de bevoegde overheid, toezicht uit te oefenen, een beroep te doen op onafhankelijke experts en adviseurs, en betekening te krijgen van de accidenten.

    In België moeten comités voor preventie en bescherming op het werk ingesteld worden in ondernemingen met minstens vijftig werknemers. Dat comité heeft inspraak bij aangelegenheden die verband houden met het welzijn van de werknemers op het werk. Wanneer er geen comité is ingesteld, oefent de vakbondsafvaardiging de opdrachten van het comité uit. Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging participeren de werknemers zelf in welzijnskwesties (hoofdstuk VIII van de wet van 4 augustus 1996). De raadpleging en participatie van de werknemers en/of hun afgevaardigden is eveneens vermeld onder artikel 8 van het koninklijk besluit van 6 januari 1997.

    Artikel 14

    De werknemers hebben eveneens een aantal plichten; zo moeten ze zich houden aan de maatregelen inzake veiligheid en gezondheid, zorg dragen voor hun eigen veiligheid en gezondheid en die van andere personen die door hun daden zouden kunnen getroffen zijn, melding maken van risicovolle situaties, en samenwerken met werkgever.

    Die plichten zijn opgenomen onder artikel 6 van de wet van 4 augustus 1996.

    C. Samenwerking

    Artikel 15

    Er dienen maatregelen te worden genomen om de samenwerking tussen werkgevers en de werknemers en hun afgevaardigden te bevorderen met het oog op een betere veiligheid en gezondheid in mijnen.

    Dit is de taak van de voornoemde comités voor preventie en bescherming op het werk (hoofdstuk VIII van de wet van 4 augustus 1996).

    Aldus stemmen de voornoemde bestaande wettelijke en regelgevende bepalingen overeen met de voorschriften zoals bedoeld in Verdrag nr. 176.

    Aangezien niets de bekrachtiging van dit Verdrag in de weg staat, heeft de regering de eer om u een ontwerp van wet tot goedkeuring van het Verdrag voor te leggen.

    De vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken,

    Didier REYNDERS.

    De minister van Werk,

    Monica DE CONINCK.


    WETSONTWERP


    ALBERT II,

    Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,

    Onze Groet.

    Op de voordracht van Onze vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en van Onze minister van Werk,

    Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

    Onze vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Onze minister van Werk zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    Art. 2

    Het Verdrag nr. 176 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de veiligheid en gezondheid in mijnen, aangenomen te Genève op 22 juni 1995, zal volkomen gevolg hebben.

    Gegeven te Brussel, 22 april 2012.

    ALBERT

    Van Koningswege :

    De vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken,

    Didier REYNDERS.

    De minister van Werk,

    Monica DE CONINCK.


    VERTALING

    VERDRAG Nr. 176

    betreffende de veiligheid en gezondheid in mijnen.

    De Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie,

    Bijeengeroepen te Genève door de Raad van Beheer van het Internationale Arbeidsbureau, en aldaar bijeengekomen in haar tweeëntachtigste zitting op 6 juni 1995;

    In aanmerking nemend de relevante internationale arbeidsverdragen en -aanbevelingen, in het bijzonder het verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957; het verdrag en de aanbeveling betreffende de beveiliging tegen ioniserende stralingen, 1960; het verdrag en de aanbeveling betreffende de beveiliging van machines, 1963; het verdrag en de aanbeveling betreffende de prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, 1964; het verdrag en de aanbeveling betreffende de minimum toelatingsleeftijd (ondergronds werk), 1965; het verdrag betreffende het medisch onderzoek naar de geschiktheid van jeugdige personen (voor tewerkstelling ondergronds), 1965; het verdrag en de aanbeveling betreffende het werkmilieu (luchtverontreiniging, lawaai en trillingen), 1977; het verdrag en de aanbeveling betreffende arbeidsveiligheid en gezondheid, 1981; het verdrag en de aanbeveling betreffende bedrijfsgezondheidsdiensten, 1985; het verdrag en de aanbeveling betreffende asbest, 1986; het verdrag en de aanbeveling betreffende de veiligheid en gezondheid in het bouwbedrijf, 1988; het verdrag en de aanbeveling betreffende de chemische stoffen, 1990, alsook het verdrag en de aanbeveling betreffende het voorkomen van zware industriële ongevallen, 1993;

    Overwegende dat de werknemers behoefte hebben aan, en recht op, efficiënte informatie, opleiding en raadpleging, en deelname aan de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van maatregelen betreffende de veiligheid en de gezondheid inzake de gevaren en de risico’s waaraan ze in de mijnindustrie blootgesteld zijn;

    Erkennende dat het wenselijk is ieder dodelijk ongeval, letsel of schade aan de gezondheid die de werknemers of de bevolking zouden kunnen ondervinden, alsook de schade aan het milieu, die zou kunnen voortvloeien uit de mijnbouw, te voorkomen;

    Rekening houdende met de nood aan een samenwerking tussen de Internationale Arbeidsorganisatie, de Wereld Gezondheidsorganisatie, het Internationaal Agentschap voor kernenergie en de andere bevoegde instellingen, en in aanmerking nemende de documenten, bundels met praktische richtlijnen, relevante codes en richtlijnen gepubliceerd door deze organisaties;

    Besloten hebbende tot het aannemen van bepaalde voorstellen met betrekking tot de veiligheid en gezondheid in mijnen, welk onderwerp als vierde punt op de agenda van de zitting voorkomt;

    Besloten hebbende dat deze voorstellen de vorm van een internationaal verdrag dienen te krijgen,

    aanvaardt heden, de tweeëntwintigste juni van het jaar negentienhonderd vijfennegentig het volgende Verdrag, dat kan worden aangehaald als Verdrag betreffende de veiligheid en gezondheid in mijnen, 1995.

    DEEL I. DEFINITIES

    Artikel 1

    1. Voor de toepassing van dit Verdrag, omvat het woord « mijn » :

    a) elke plaats in open lucht of ondergronds waar onder meer de volgende activiteiten plaatsvinden :

    i) de exploratie van mineralen, met uitzondering van aardolie en gas, die een mechanische verandering van de grond tot gevolg heeft;

    ii) de winning van mineralen, met uitzondering van aardolie en gas;

    iii) de voorbereiding van de ontgonnen materialen, met name het breken, het malen, het concentreren of het wassen;

    b) alle machines, uitrustingen, toebehoren, installaties, bouwkundige gebouwen en structuren gebruikt in het kader van de in lid a) hierboven bedoelde activiteiten.

    2. Voor de toepassing van dit Verdrag, betekent het woord « werkgever » elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die één of meerdere werknemers in een mijn tewerkstelt, alsook, indien de context het meebrengt, de exploitant, de voornaamste ondernemer, de ondernemer of de onderaannemer.

    DEEL II. TOEPASSINGSGEBIED EN -MODALITEITEN

    Artikel 2

    1. Dit Verdrag is van toepassing op alle mijnen.

    2. Na raadpleging van de betrokken meest representatieve organisaties van werkgevers en van werknemers, kan de bevoegde autoriteit van een Lid dat dit Verdrag bekrachtigt,

    a) bepaalde categorieën van mijnen van de toepassing van het Verdrag of van bepaalde bepalingen ervan uitsluiten, indien de bescherming verleend krachtens de nationale wetgeving en praktijk er, in haar geheel, niet kleiner is dan diegene die zou voortvloeien uit de volledige toepassing van de bepalingen van het Verdrag;

    b) is gehouden, wanneer bepaalde categorieën van mijnen uitgesloten zijn krachtens lid a) hierboven, plannen op te maken om alle mijnen geleidelijk te dekken.

    3. Elk lid dat dit Verdrag bekrachtigt en zich beroept op de mogelijkheid aangeboden in paragraaf 2 a) hierboven, is gehouden in de verslagen over de toepassing van het Verdrag, ingediend ingevolge artikel 22 van het Statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie, elke bijzondere categorie van mijnen te vermelden die werd uitgesloten, onder opgave van redenen.

    Artikel 3

    Elk Lid dient, in het licht van de nationale omstandigheden en praktijk, en in overleg met de meest representatieve organisaties van werkgevers en van werknemers, een samenhangend beleid inzake veiligheid en gezondheid in mijnen te formuleren, ten uitvoer te leggen en periodiek opnieuw te bekijken, met name wat betreft de maatregelen die uitvoering geven aan de bepalingen van het Verdrag.

    Artikel 4

    1. De maatregelen tot toepassing van het Verdrag moeten door de nationale wetgeving worden voorgeschreven.

    2. Indien nodig, moet deze wetgeving worden aangevuld met :

    a) technische normen, richtsnoeren, bundels met praktische richtlijnen; of

    b) andere toepassingsmiddelen in overeenstemming met de nationale praktijk, die door de bevoegde autoriteit worden bepaald.

    Artikel 5

    1. De nationale wetgeving bedoeld in artikel 4, paragraaf 1, moet de autoriteit aanwijzen die de verschillende aspecten van de veiligheid en gezondheid in mijnen dient te controleren en te reglementeren.

    2. Deze wetgeving dient te voorzien in :

    a)  de controle van de veiligheid en gezondheid in mijnen;

    b) de inspectie van de mijnen door hiertoe door de bevoegde autoriteit aangewezen inspecteurs;

    c) de procedures voor betekening en onderzoek in geval van dodelijke of ernstige ongevallen alsook in geval van mijnrampen en gevaarlijke incidenten zoals beschreven in deze wetgeving;

    d) het opmaken en publiceren van de statistieken over de ongevallen, beroepsziekten en gevaarlijke incidenten zoals beschreven in deze wetgeving;

    e) de macht van de bevoegde autoriteit om de mijnactiviteiten, omwille van veiligheids- en gezondheidsredenen, op te schorten of te beperken tot wanneer de voorwaarden die de oorzaak waren van de opschorting of de beperking verbeterd zijn;

    f) het invoeren van doeltreffende procedures om uitvoering te geven aan de rechten van de werknemers en hun vertegenwoordigers om geraadpleegd te worden over de kwesties en deel te nemen aan de maatregelen betreffende veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

    3. Deze nationale wetgeving moet voorzien dat het fabriceren, het opslaan, het vervoeren en het gebruiken van springstoffen en slagpijpjes moet worden uitgevoerd door bevoegde en gemachtigde personen of onder hun rechtstreeks toezicht.

    4. Deze wetgeving bepaalt :

    a) de te volgen voorschriften inzake redding in de mijnen, eerste hulp en geschikte medische verzorging;

    b) de verplichting om aangepaste individuele reddingsademhalingstoestellen te verschaffen aan de werknemers in de ondergrondse steenkoolmijnen en, desgevallend, in andere ondergrondse mijnen, en om deze toestellen te onderhouden;

    c) de beschermingsmaatregelen die moeten worden toegepast op verlaten mijnwerken om de risico's voor de veiligheid en de gezondheid tot een minimum te beperken;

    d)  de voorschriften bedoeld om, onder bevredigende veiligheidsvoorwaarden, het opslaan, het vervoeren en het verwijderen van gevaarlijke stoffen die in de mijnwerken worden gebruikt alsook van de in de mijn geproduceerde resten, te verzekeren;

    e) in voorkomend geval, de verplichting een voldoende aantal sanitaire uitrustingen en installaties om zich te wassen, om te kleden en te voeden, te verschaffen en in een bevredigende hygiënetoestand te behouden.

    5. Deze nationale wetgeving dient te bepalen dat de werkgever die verantwoordelijk is voor de mijn, moet zorgen voor het uitwerken van gepaste plannen van de mijnwerken vóór het aanvangen van de werkzaamheden evenals bij elke belangrijke wijziging, en voor de periodieke bijwerking van deze plannen die op het mijngebied ter beschikking moeten worden gehouden.

    DEEL III. PREVENTIE- EN BESCHERMINGSMAATREGELEN IN DE MIJN

    A. VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE WERKGEVERS

    Artikel 6

    Bij het nemen van de preventie- en beschermingsmaatregelen voorgeschreven in dit deel van het Verdrag, dient de werkgever de risico's te evalueren en ze volgens de hieronder vermelde prioriteitsorde te behandelen :

    a) deze risico's uitschakelen;

    b) ze bij de bron controleren;

    c) ze tot het minimum beperken door verschillende middelen waaronder de uitwerking van veilige werkmethodes;

    d) voor zover deze risico's blijven, voorzien in het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen,

    rekening houdend met wat redelijk, bruikbaar en haalbaar is, en met wat beschouwd wordt als goede praktijk en als overeenstemmend met de vereiste spoed.

    Artikel 7

    De werkgever dient alle nodige maatregelen te treffen om de risico's die onder zijn gezag staande mijnen inhouden voor de veiligheid en gezondheid, uit te schakelen of tot een minimum te beperken, en in het bijzonder :

    a) ervoor te zorgen dat de mijn ontworpen, gebouwd en voorzien is met een elektrische, mechanische en andere uitrusting, met inbegrip van een communicatiesysteem, zodat de noodzakelijke voorwaarden voor de veiligheid van zijn exploitatie en voor een gezond arbeidsmilieu verzekerd zijn;

    b) ervoor te zorgen dat de mijn zodanig in dienst wordt gesteld, geëxploiteerd, onderhouden en in een lagere klasse geplaatst wordt dat de werknemers de hen toegewezen taken zonder gevaar voor hun veiligheid en hun gezondheid of die van andere personen kunnen uitoefenen;

    c)  schikkingen te nemen om de grondstabiliteit te behouden in zones waartoe de personen in het kader van hun werk toegang hebben;

    d) telkens wanneer het uitvoerbaar is, vanuit elke ondergrondse arbeidsplaats twee uitgangen te voorzien die elk op een andere weg naar boven uitmonden;

    e)  de controle, de evaluatie en de periodieke inspectie van het arbeidsmilieu te verzekeren om de verschillende gevaren waaraan de werknemers kunnen blootgesteld worden te erkennen en de graad van deze blootstelling te evalueren;

    f)  te voorzien in een afdoende ventilatie van alle ondergrondse werken waartoe men toegang krijgt;

    g)  voor zones die aan bijzondere risico's blootgesteld zijn, een exploitatieplan en procedures toe te passen om de veiligheid van het arbeidssysteem en de bescherming van de werknemers te verzekeren;

    h) maatregelen en voorzorgen te nemen die aangepast zijn aan het type mijnbouw om het ontstaan en de uitbreiding van brand en explosies te voorkomen en te bestrijden;

    i)  ervoor te zorgen dat de activiteiten worden stopgezet en de werknemers geëvacueerd worden naar een veilige plaats wanneer de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zwaar bedreigd zijn.

    Artikel 8

    Voor iedere mijn dient de werkgever een specifiek spoedactieplan op te zetten om het hoofd te bieden aan redelijkerwijze voorzienbare industriële rampen en natuurrampen.

    Artikel 9

    Wanneer werknemers aan fysische, chemische of biologische gevaren blootgesteld zijn, dient de werkgever :

    a) de werknemers, op een begrijpelijke manier, in te lichten over de gevaren van hun werk, de risico's die het inhoudt voor hun gezondheid en de toepasselijke preventie- en beschermingsmaatregelen;

    b) gepaste maatregelen te nemen om de risico's voortvloeiend uit deze blootstelling uit te schakelen of tot een minimum te beperken;

    c) wanneer de gepaste bescherming tegen gevaar voor ongevallen of schade aan de gezondheid, en onder meer tegen de blootstelling aan schadelijke voorwaarden, niet door andere middelen kan verzekerd worden, geschikte kleding evenals beschermingsuitrustingen en -inrichtingen beschreven in de nationale wetgeving te verschaffen en te onderhouden, zonder kosten voor de werknemers; en

    d) aan de werknemers die op de arbeidsplaats een letsel of een ziekte opgelopen hebben, de eerste hulp en de gepaste vervoermiddelen aan te bieden vanuit de arbeidsplaats evenals de toegang tot aangepaste medische diensten.

    Artikel 10

    De werkgever dient ervoor te zorgen dat: :

    a) de werknemers een voor hen kosteloze geschikte opleiding en bijscholing krijgen evenals verstaanbare instructies betreffende. de veiligheid en de gezondheid en de hen toegewezen taken;

    b) overeenkomstig de nationale wetgeving, een passend toezicht op en controle van elke ploeg wordt uitgeoefend opdat, in geval van ploegendienst, de exploitatie van de mijn in veilige condities kan gebeuren;

    c) een systeem wordt ingevoerd waarbij het mogelijk is om op elk ogenblik de juiste namen te kennen van alle personen die zich ondergronds bevinden alsook hun vermoedelijke localisatie;

    d) alle gevaarlijke ongevallen en incidenten, zoals beschreven in de nationale wetgeving, het voorwerp uitmaken van een onderzoek , en dat afdoende maatregelen worden genomen om eraan te verhelpen; en

    e) een verslag van de gevaarlijke ongevallen en incidenten wordt opgesteld overeenkomstig de nationale wetgeving ten behoeve van de bevoegde autoriteit.

    Artikel 11

    De werkgever dient ervoor te zorgen dat een regelmatig medisch toezicht wordt uitgeoefend op de werknemers die blootgesteld zijn aan beroepsrisico’s verbonden aan mijnactiviteiten, en dit volgens de algemene principes van de arbeidsgeneeskunde en overeenkomstig de nationale wetgeving.

    Artikel 12

    Wanneer twee of meerdere werkgevers activiteiten verrichten in dezelfde mijn, dient de werkgever die verantwoordelijk is voor de mijn, de uitvoering van alle maatregelen betreffende de veiligheid en gezondheid van de werknemers te coördineren en als eerste verantwoordelijke te worden beschouwd voor de veiligheid van de activiteiten. De individuele werkgevers zullen evenwel niet ontlast worden van hun eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft de tenuitvoerlegging van alle maatregelen betreffende de veiligheid en gezondheid van hun werknemers.

    B. RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN DE WERKNEMERS EN VAN HUN AFGEVAARDIGDEN

    Artikel 13

    1. Onder de in artikel 4 bedoelde nationale wetgeving dienen de werknemers het recht te krijgen :

    a) de ongevallen, de gevaarlijke incidenten en de gevaren aan de werkgever en aan de bevoegde autoriteit te melden;

    b) te vragen en te bekomen dat er inspecties en onderzoeken uitgevoerd worden door de werkgever en de bevoegde autoriteit wanneer er reden tot bezorgdheid is in verband met de veiligheid en de gezondheid; en

    c) de gevaren op de arbeidsplaats te kennen die hun veiligheid of hun gezondheid kunnen schaden en erover ingelicht te worden;

    d) inlichtingen te verkrijgen over hun veiligheid of hun gezondheid, die in het bezit zijn van de werkgever of van de bevoegde autoriteit;

    e) elke plaats in de mijn te verlaten wanneer ze met redenen kunnen aannemen dat er een zeer gevaarlijke situatie bestaat voor hun veiligheid of hun gezondheid; en

    f) gezamenlijk afgevaardigden bij de veiligheid en gezondheid te kiezen.

    2. Overeenkomstig de nationale wetgeving, behoren de in § 1 f) hierboven vermelde afgevaardigden bij de veiligheid en gezondheid van de werknemers het recht te hebben :

    a) de werknemers te vertegenwoordigen in alle aspecten van de veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats, inbegrepen het recht de in paragraaf 1 hierboven vermelde rechten uit te oefenen, naar gelang het geval;

    b) 

    i) deel te nemen aan de inspecties en onderzoeken uitgevoerd door de werkgever en de bevoegde autoriteit op de arbeidsplaats;

    ii) toezicht uit te oefenen en onderzoeken te verrichten inzake veiligheid en gezondheid;

    c) een beroep te doen op zelfstandige adviseurs en experten;

    d) op gepaste tijd overleg te plegen met de werkgever over kwesties die verband houden met de veiligheid en de gezondheid, inbegrepen beleid en procedures ter zake;

    e) overleg te plegen met de bevoegde autoriteit; en

    f) betekening te krijgen van de ongevallen en gevaarlijke incidenten betreffende de sector waarvoor ze uitgekozen werden;

    3. De procedures betreffende de uitoefening van de in de paragrafen 1 en 2 hierboven bedoelde rechten worden toegelicht :

    a) in de nationale wetgeving, evenals

    b) door overleg tussen de werkgevers en de werknemers en hun vertegenwoordigers.

    4. De nationale wetgeving zal ervoor zorgen dat de in de paragrafen 1 en 2 hierboven bedoelde rechten zonder discriminatie of represaille kunnen worden uitgeoefend.

    Artikel 14

    Onder de nationale wetgeving zullen de werknemers, naar gelang hun opleiding, verplicht zijn :

    a) zich te richten naar de maatregelen voorgeschreven inzake veiligheid en gezondheid;

    b) met rede zorg te dragen voor hun eigen veiligheid en gezondheid alsook voor die van andere personen die door hun daden of nalatigheid op het werk zouden kunnen getroffen zijn, en ook voor de beschermingsmiddelen, -kleding en -uitrustingen die hiertoe ter hun beschikking gesteld worden; deze zullen ze juist gebruiken en goed behandelen;

    c) elke situatie die volgens hen een risico kan inhouden voor hun veiligheid of hun gezondheid of die van andere personen en waaraan ze zelf niet voldoende het hoofd kunnen bieden, onmiddellijk aan hun rechtstreekse meerdere te melden;

    d) met de werkgever samen te werken om ervoor te zorgen dat de verplichtingen en verantwoordelijkheden ten laste van de werkgever krachtens het Verdrag, nageleefd worden.

    C. SAMENWERKING

    Artikel 15

    Er dienen maatregelen te worden genomen, overeenkomstig de nationale wetgeving, om de samenwerking tussen de werkgevers en de werknemers en hun vertegenwoordigers aan te moedigen met het oog op het bevorderen van de veiligheid en gezondheid in mijnen.

    DEEL IV. TOEPASSING

    Artikel 16

    Het Lid dient :

    a) alle nodige maatregelen te treffen, inbegrepen de passende sancties en verbeterende maatregelen, om de werkelijke toepassing van de bepalingen van het Verdrag te verzekeren; en

    b) aangepaste inspectiediensten in te stellen om de toepassing te controleren van de maatregelen die overeenkomstig het Verdrag moeten worden genomen, en deze diensten de nodige middelen te verschaffen om hun taken te vervullen.

    DEEL V. SLOTBEPALINGEN

    Artikel 17

    De officiële bekrachtigingen van dit Verdrag worden medegedeeld aan de Directeur-generaal van het Internationale Arbeidsbureau en door hem geregistreerd.

    Artikel 18

    1. Dit Verdrag is slechts verbindend voor die Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie die hun bekrachtigingen door de Directeur-generaal van het Internationale Arbeidsbureau hebben doen registreren.

    2. Het treedt in werking twaalf maanden na de datum waarop de bekrachtigingen van twee leden door de Directeur-generaal zijn geregistreerd.

    3. Vervolgens treedt dit Verdrag voor ieder Lid in werking twaalf maanden na de datum waarop zijn bekrachtiging is geregistreerd.

    Artikel 19

    1. Ieder Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd, kan het opzeggen na afloop van een termijn van tien jaar na de datum waarop het Verdrag initieel in werking is getreden, door middel van een aan de Directeur-generaal van het Internationale Arbeidsbureau gerichte en door deze geregistreerde akte. De opzegging wordt eerst van kracht een jaar na de datum waarop zij is geregistreerd.

    2. Ieder Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd en niet binnen een jaar na afloop van de termijn van tien jaar als bedoeld in het vorige lid, gebruik maakt van de mogelijkheid tot opzegging, voorzien in dit artikel, is voor een nieuwe termijn van tien jaar gebonden en kan daarna dit Verdrag opzeggen na afloop van elke termijn van tien jaar onder de voorwaarden voorgeschreven in dit artikel.

    Artikel 20

    1. De Directeur-Generaal van het Internationale Arbeidsbureau stelt alle Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie in kennis van de registratie van alle bekrachtigingen en opzeggingen, die hem door de Leden van de Organisatie zijn medegedeeld.

    2. Bij de kennisgeving aan de Leden van de Organisatie van de registratie van de tweede hem medegedeelde bekrachtiging, vestigt de Directeur-Generaal de aandacht van deze Leden op de datum waarop dit Verdrag in werking treedt.

    Artikel 21

    De Directeur-generaal van het Internationale Arbeidsbureau doet aan de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties mededeling, ter registratie in overeenstemming met het bepaalde in artikel 102 van het Handvest der Verenigde Naties, van de volledige inlichtingen omtrent alle bekrachtigingen en opzeggingen die hij overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande artikelen heeft geregistreerd.

    Artikel 22

    De Raad van Beheer van het Internationale Arbeidsbureau brengt, telkens wanneer deze dit noodzakelijk acht, aan de algemene Conferentie verslag uit over de toepassing van dit Verdrag en onderzoekt of het wenselijk is de gehele of gedeeltelijke herziening ervan op de agenda van de Conferentie te plaatsen.

    Artikel 23

    1. Indien de Conferentie een nieuw Verdrag aanneemt, houdende gehele of gedeeltelijke herziening van dit Verdrag, zal, tenzij het nieuwe Verdrag anders bepaalt :

    a) bekrachtiging door een Lid van het nieuwe Verdrag, houdende herziening, ipso jure onmiddellijk opzegging van dit Verdrag ten gevolge hebben, niettegenstaande het bepaalde in artikel 19 hierboven, onder voorbehoud evenwel dat het nieuwe Verdrag houdende herziening, in werking is getreden;

    b) met ingang van de datum waarop het nieuwe Verdrag, houdende herziening, in werking is getreden, kan dit Verdrag niet langer door de Leden worden bekrachtigd.

    2. Dit Verdrag blijft echter naar vorm en inhoud van kracht voor de Leden die het hebben bekrachtigd en die het nieuwe Verdrag, houdende herziening, niet hebben bekrachtigd.

    Artikel 24

    De Engelse en de Franse tekst van dit Verdrag zijn gelijkelijk gezaghebbend.


    VOORONTWERP VAN WET VOOR ADVIES VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


    Voorontwerp van wet houdende instemming met het Verdrag nr. 176 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de veiligheid en gezondheid in mijnen, aangenomen te Genève op 22 juni 1995.

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    Art. 2

    Het Verdrag nr. 176 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de veiligheid en gezondheid in mijnen, aangenomen te Genève op 22 juni 1995, zal volkomen gevolg hebben.


    ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE Nr. 50.327/1 VAN 6 OKTOBER 2011


    De RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving, eerste kamer, op 14 september 2011 door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende instemming met het Verdrag nr. 176 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de veiligheid en gezondheid in mijnen, aangenomen te Genève op 22 juni 1995 », heeft het volgende advies gegeven :

    1. In de memorie van toelichting bij het voorontwerp van wet wordt, wat betreft de overeenstemming van het interne recht met het verdrag waarmee instemming wordt verleend, onder meer verwezen naar het koninklijk besluit van 6 januari 1997 « betreffende de minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën in dagbouw of ondergronds ». Aangezien evenwel ook het koninklijk besluit van 6 januari 1997 « betreffende de minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen » daarmee verband houdt, verdient het aanbeveling eveneens van dat besluit melding te maken in de memorie van toelichting.

    2. In de Nederlandse vertaling van het verdrag ontbreekt pagina 2, wat dient te worden verholpen. Die vertaling dient bovendien nog grondig te worden nagekeken en, waar nodig, te worden verbeterd (1) .

    De kamer was samengesteld uit

    De heer M. VAN DAMME, kamervoorzitter,

    De heren J. BAERT en W. VAN VAERENBERGH, staatsraden,

    De heren M. RIGAUX en L. DENYS, assessoren van de afdeling Wetgeving,

    Mevrouw G. VERBERCKMOES, griffier.

    Het verslag werd uitgebracht door mevrouw N. VAN LEUVEN, auditeur.

    De griffier, De voorzitter,
    G. VERBERCKMOES. M. VAN DAMME.

    (1) Zie bijvoorbeeld de Nederlandse vertaling van artikel 5, lid 4, e), van het verdrag.