5-1464/1 | 5-1464/1 |
2 FEBRUARI 2012
Lokale besturen en in het bijzonder de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW) worden in toenemende mate geconfronteerd met sociale fraude (voornamelijk bijstandsfraude en uitkeringsfraude en in mindere mate bijdragefraude).
Bij bijstandsfraude verschaffen (potentieel) bijstandsgerechtigden onjuiste of onvolledige informatie om hiermee op onrechtmatige wijze een (te hoge) bijstandsuitkering te ontvangen (leefloon, maatschappelijke dienstverlening).
Bij uitkeringsfraude verschaffen (potentieel) uitkeringsgerechtigden onjuiste of onvolledige informatie om hiermee op onrechtmatige wijze een (te hoge) uitkering te ontvangen (bijvoorbeeld werkloosheid, uitkering wegens arbeidsongeschiktheid).
Bijdragefraude bestaat erin dat men zich geheel of gedeeltelijk onttrekt aan het betalen van sociale bijdragen (bijvoorbeeld zwartwerk).
Deze sociale fraude legt een hypotheek op de sociale zekerheid. Sociale fraude treft onze sociale zekerheid in het hart. Zij ondermijnt immers de solidariteit die het cement van ons stelsel vormt.
Misbruik en fraude in de sociale zekerheid hebben niet enkel bijzonder schadelijke sociale gevolgen, ze zijn bovendien nefast op economisch vlak. De kordate aanpak van fraude moeten sociale uitkeringen en sociale bijstand betaalbaar houden en onze Schatkist behoeden voor nog grotere tekorten.
De houding van de overheid moet duidelijk zijn : wie met behulp van sociale fraude zijn inkomen probeert te vergroten ten koste van zijn medeburgers, moet opgespoord en bestraft worden.
Hoewel in het Wetboek van strafvordering uitdrukkelijk voorzien is in een ambtelijke aangifte ingeval van misdrijven en wanbedrijven (artikel 29), is het voor personeels- en raadsleden van openbare centra voor maatschappelijk welzijn in de praktijk onmogelijk om dergelijke aangifte te doen. Gelet op hun geheimhoudingsplicht kunnen zij zelfs de meest flagrante misdrijven of wanbedrijven niet aan de bevoegde instanties meedelen. Doen zij dit toch dan stellen zij zich bloot aan strafsancties en deontologische sancties.
Ter vrijwaring van het algemeen belang en onze sociale zekerheid wenst indienster de mogelijkheid voor raads- en peroneelsleden van OCMW's om gevallen van sociale fraude — zoals die opgenomen zijn in het Wetboek voor sociaal strafrecht — mee te delen aan de bevoegde opsporings- en vervolgingsinstanties expliciet op te nemen in zowel het Strafwetboek als in de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Het gaat zowel om de gevallen van (vermoedelijke) bijstandsfraude waarvan het OCMW zelf het slachtoffer is geworden als andere gevallen van (vermoedelijke) sociale fraude die personeels- en raadsleden ontdekken of vernemen tijdens de uitoefening van hun functie.
In principe oordeelt het raads- of personeelslid — binnen de grenzen van het door de raad voor maatschappelijk welzijn vastgelegde kader — vrij over de opportuniteit van de mededeling. Enkel indien de bevoegde opsorings- of vervolgingsinstanties erom verzoeken, is het betrokken personeels- of raadslid ertoe verplicht de gegevens mee te delen.
Vormen van fraude
Zowel via de RMI-Wet (wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie) als de OCMW-wet (organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn) verlenen onze OCMW's sociale bijstand.
Iedereen die op legale wijze in België verblijft, heeft recht op sociale bijstand. Deze sociale bijstand heeft als doel een minimuminkomen en het zogenaamde recht op een menswaardig bestaan te garanderen aan de gehele bevolking.
De sociale bijstand kan financieel of materieel zijn. Om sociale bijstand te kunnen ontvangen gelden bepaalde voorwaarden. Voordat ze sociale bijstand toekennen, doet het OCMW daarom telkens een onderzoek naar de bestaansmiddelen van de aanvrager.
Misbruik van de sociale bijstand is diefstal van overheidsgeld en schaadt het kostbare sociale weefsel. Bijgevolg kan dit misbruik nooit getolereerd worden.
Bij bijstands- en uitkeringsfraude zijn er een aantal categorieën te onderscheiden. Afhankelijk van de wijze waarop een mogelijk voordeel wordt behaald, is er sprake van identiteitsfraude, inkomstenfraude, vermogensfraude of domicilie-fraude.
Identiteitsfraude : doet zich voor als een persoon door gebruik van een valse identiteit of (ver)vals(t)e documenten een uitkering, subsidie of voorziening (zoals de huur van een sociale woning) verkrijgt, die hij bij gebruik van zijn eigen identiteit niet, of niet in die mate, zou hebben verkregen.
Het gebruik maken van valse of gestolen paspoorten en verblijfsdocumenten zijn vormen van identiteitsfraude.
Een andere vorm bestaat erin dat een persoon (bijvoorbeeld een invalide) zich uitgeeft voor iemand anders me het oog op het verwerven van terugbetaling medische kosten of het verwerven van een uitkering.
Inkomstenfraude : doet zich voor als iemand inkomsten uit arbeid of een andere uitkering niet, niet volledig of onjuist opgeeft, waardoor hij ten onrechte een (te hoge) uitkering, subsidie of voorziening (zoals de huur van een sociale woning) heeft ontvangen. De verzwegen inkomsten kunnen in België of in het buitenland gegenereerd worden.
Vermogensfraude : doet zich voor als als iemand niet opgeeft dat hij over vermogen beschikt, waardoor hij ten onrechte een (te hoge) uitkering, subsidie of voorziening (zoals de huur van een sociale woning) heeft ontvangen. Vermogen speelt vooral in de bijstand een rol. Ook in de gevallen waarin het vermogen kleiner is dan de vrijstellingsgrens, is de uitkeringsgerechtigde verplicht zijn vermogen op te geven. Bekende vormen van vermogensfraude zijn het niet opgeven van een bankrekeningsaldo, een vermogensaangroei door vererving of een onroerend goed.
Dit vermogen kan zich in België maar ook in het buitenland bevinden.
Domiciliefraude : doet zich voor als iemand zijn woon- of gezinssituatie anders voorstelt om een (te hoge) uitkering, subsidie of voorziening (zoals de huur van een sociale woning) te ontvangen. Domiciliefraude wordt hoofdzakelijk gepleegd om als alleenstaande in aanmerking te komen voor meer uitkering en/of lagere sociale huur.
Bij een bijstandsuitkering moet men in de gemeente verblijven (daadwerkelijk wonen en ingeschreven staan) waar een uitkering aangevraagd wordt. Daarnaast is bepalend voor de hoogte van de bijstandsuitkering of de gerechtigde alleenstaand of samenwonend is (een gemeenschappelijke huishouding voert).
Het recht op privacy
Het recht op privacy is vastgelegd in de Belgische Grondwet (artikel 22) en in verschillende internationale verdragen (de artikelen 8 EVRM en 17 IVBPR). Dit recht op privacy kan enkel beperkt worden « in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald ».
Sociale fraude ondermijnt de betaalbaarheid van onze sociale zekerheid en ontwricht het vertrouwen van de burger in de beginselen die aan de grondslag liggen van ons maatschappelijk bestel.
In het kader van een efficiënte strijd tegen de sociale fraude, meent indienster dan ook dat er gestreefd moet worden naar een reglementering die het algemeen belang (de strijd tegen de sociale fraude) en het individueel belang (het recht op privacy) in een juist perspectief plaatst.
Het beroepsgeheim van de personeelsleden van het OCMW
Het beroepsgeheim vindt zijn grondslag in artikel 458 van het Strafwetboek en wordt opgelegd aan bepaalde personen, met name geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd.
In die context geldt het beroepsgeheim ook voor maatschappelijk assistenten.
De geheimhoudingsplicht is bovendien opgenomen in de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zowel voor de leden van Raad voor maatschappelijk welzijn en alle personen die krachtens de wet de vergaderingen van de raad, het vast bureau of de comités bijwonen (artikel 36) als voor alle personeelsleden van de OCMW's (artikel 50).
Het beroepsgeheim omvat de geheimhouding van alle informatie die men te weten is gekomen tijdens de uitoefening van zijn ambt of functie. Het beroepsgeheim dekt alle toevertrouwde elementen maar ook de vastgestelde elementen.
Het geheim karakter heeft betrekking op de informatie, niet op de geheimdrager (wanneer die laatste een andere functie krijgt, blijft de informatie toch geheim).
Er wordt aangenomen dat het beroepsgeheim de belangen van het individu overstijgt en van openbare orde is. Daaruit vloeit voort dat een personeelslid van een OCMW :
— niet vrij volgens zijn eigen criteria kan beoordelen in welke gevallen hij het geheim bewaart of spreekt (behalve als hij voor de rechtbank moet getuigen of te kampen heeft met een uitzonderlijke noodtoestand);
— zelfs met toestemming van de steuntrekker het zogenoemde geheim toch niet kan onthullen.
Bovendien is elk onderzoek en elke beslissing die gesteund is op informatie waarop het beroepsgeheim rustte nietig.
Door de sterke toename van het aantal misbruiken in onze sociale zekerheid, wordt deze strikte toepassing van dit geheimhoudingsbeginsel door de personeels- en raadsleden van openbare centra voor maatschappelijk welzijn zelf en door de publieke opinie ervaren als een ernstige belemmering bij de strijd tegen de sociale fraude.
Uitzonderingen op het beroepsgeheim
Er is geen schending van het beroepsgeheim wanneer dat moet wijken voor een wettelijk bepaalde uitzondering. Indienster wenst een bijkomende uitzondering in te voeren op het beroepsgeheim. Tijdens de uitoefening van hun functie worden personeelsleden van OCMW's immers vaak geconfronteerd met gevallen van flagrante sociale fraude. Gelet op de geheimhoudingsplicht kunnen zij deze onregelmatigheden niet aan de bevoegde instanties meedelen. Doen zij dit toch dan stellen zij zich bloot aan straf- en deontologische sancties.
Indienster meent dat deze strikte geheimhoudingsplicht niet in overeenstemming is met het algemeen belang. Immers, het feit dat er geen einde gemaakt wordt aan de sociale fraude, leidt tot ernstig financieel verlies voor de Schatkist en brengt het voortbestaan van onze sociale zekerheid in gevaar. Bovendien schokt deze passieve houding terecht de publieke opinie en de belastingsbetaler. Ten slotte, leidt de straffeloosheid onvermijdelijk tot meer fraude.
Indienster wil er alles aan doen om misbruik en oneigenlijk gebruik van onze sociale zekerheid te voorkomen en te bestrijden. Hiertoe wordt :
— een mededelingsrecht ingevoerd voor raads- en personeelsleden van het OCMW, zulks opdat zij die belast zijn met toezicht op de naleving van organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de Wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie gegevens kunnen overmaken aan de bevoegde opsporings- of vervolgingsorganen. Daartoe wordt de organieke wet van 8 juli 1976 aangepast zodat informatie meegedeeld kan worden aan de sociale inspectiediensten die onder het toepassingsgebied vallen van het Sociaal Strafwetboek zoals ingevoerd bij artikel 2 van de wet van 6 juni 2010 en aan het openbaar ministerie;
— een bijkomende uitzondering op de geheimhoudingsplicht ingeschreven in het Strafwetboek. De uitzondering dringt zich op in het kader van het algemeen belang en de vrijwaring van onze sociale zekerheid.
De voorgestelde wijzigingen hebben geen invloed op de sociale dienstverlening op zich.
Artikel 2
Met het oog op een meer efficiënte strijd tegen de sociale fraude wordt in hoofde van raadsleden van het OCMW een mededelingsrecht voorzien in welomschreven gevallen van sociale fraude en illegale arbeid.
Indien het raadslid het nodig acht, kan hij de gegevens meedelen aan de bevoegde federale inspectiediensten of aan alle ambtenaren belast met het toezicht op een andere wetgeving of met de toepassing van een andere wetgeving, in de mate dat die inlichtingen laatsgenoemden kunnen aanbelangen bij de uitoefening van het toezicht waarmee zij belast zijn of voor de toepassing van een andere wetgeving. Het raadslid is verplicht de gegevens mee te delen indien de bedoelde inspectiediensten of de andere ambtenaren belast met het toezicht of met de toepassing van een andere wetgeving erom verzoeken.
Met betrekking tot medische gegevens van persoonlijke aard is er een bijzondere voorwaarde opgenomen opdat het medisch beroepsgeheim te allen tijde gerespecteerd wordt.
Uiteraard geldt eenzelfde mededelingsrecht ten aanzien van het openbaar ministerie dat belast is met de vervolging van deze misdrijven.
Artikel 3
Met het oog op een meer efficiënte strijd tegen de sociale fraude wordt in hoofde van personeelsleden van het OCMW een mededelingsrecht voorzien in welomschreven gevallen van sociale fraude en illegale arbeid.
Indien het personeelslid het nodig acht, kan hij de gegevens meedelen aan de bevoegde federale inspectiediensten of aan alle ambtenaren belast met het toezicht op een andere wetgeving of met de toepassing van een andere wetgeving, in de mate dat die inlichtingen laatsgenoemden kunnen aanbelangen bij de uitoefening van het toezicht waarmee zij belast zijn of voor de toepassing van een andere wetgeving. Het personeelslid is verplicht de gegevens mee te delen indien de bedoelde inspectiediensten of de andere ambtenaren belast met het toezicht of met de toepassing van een andere wetgeving erom verzoeken.
Met betrekking tot medische gegevens van persoonlijke aard is er een bijzondere voorwaarde opgenomen opdat het medisch beroepsgeheim te allen tijde gerespecteerd wordt.
Uiteraard geldt eenzelfde mededelingsrecht ten aanzien van het openbaar ministerie dat belast is met de vervolging van deze misdrijven.
Artikel 4
In boek 2, titel VIII, hoofdstuk VI, van het Strafwetboek, wordt artikel 458bis aangevuld met een tweede lid waarin het mededelingsrecht van de raadsleden en personeelslden van het OCMW verankerd wordt. Er wordt bepaald dat het raads- of personeelslid van een OCMW dat geconfronteerd wordt met een vermoeden van sociale fraude of illegale arbeid zoals omschreven in het Sociaal Strafwetboek dit kan meedelen aan de sociaal inspecteurs zoals bedoeld in artikel 16 van het Sociaal Strafwetboek alsook aan alle ambtenaren belast met het toezicht op een andere wetgeving of met de toepassing van een andere wetgeving. De raad is verplicht de gegevens mee te delen indien de bedoelde inspectiediensten of de andere ambtenaren belast met het toezicht of met de toepassing van een andere wetgeving erom verzoeken.
Met betrekking tot medische gegevens van persoonlijke aard is er een bijzondere voorwaarde opgenomen opdat het medisch beroepsgeheim te allen tijde gerespecteerd wordt.
Liesbeth HOMANS. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 36 van organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt aangevuld met een lid, luidende :
« Indien een raadslid op de hoogte is van een geval van vermoedelijke sociale fraude of illegale arbeid zoals omschreven in het Sociaal Strafwetboek zoals ingevoerd bij artikel 2 van de wet van 6 juni 2010, kan het raadslid de inlichtingen meedelen aan de sociaal inspecteurs zoals bedoeld in artikel 16 van het Sociaal Strafwetboek alsook aan alle ambtenaren belast met het toezicht op een andere wetgeving of met de toepassing van een andere wetgeving, in de mate dat die inlichtingen laatsgenoemden kunnen aanbelangen bij de uitoefening van het toezicht waarmee zij belast zijn of voor de toepassing van een andere wetgeving.
Deze inlichtingen moeten verplicht worden meegedeeld wanneer de sociaal inspecteurs van de bedoelde inspectiediensten of de andere ambtenaren belast met het toezicht of met de toepassing van een andere wetgeving erom verzoeken.
Inlichtingen betreffende medische gegevens van persoonlijke aard mogen slechts worden meegedeeld of gebruikt met inachtneming van het medisch beroepsgeheim.
Eenzelfde mededelingsrecht bestaat ten aanzien van het openbaar ministerie dat belast is met de vervolging van deze misdrijven. »
Art. 3
Artikel 50 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 50. — De bepalingen van artikel 36, tweede en derde lid, en van het artikel 37 zijn mede van toepassing op de personeelsleden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. »
Art. 4
Artikel 458bis van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 28 november 2000 en vervangen bij de wet van 30 november 2011, wordt aangevuld met een lid, luidende :
« Het raads- of personeelslid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat uit hoofde van zijn beroep kennis heeft van een geval van vermoedelijke sociale fraude of illegale arbeid zoals omschreven in het Sociaal Strafwetboek zoals ingevoerd bij artikel 2 van de wet van 6 juni 2010 kan dit overeenkomstig de artikelen 36 en 50 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn meedelen aan de personen zoals omschreven in deze artikelen of aan het openbaar ministerie dat belast is met de vervolging van deze misdrijven. »
26 januari 2012.
Liesbeth HOMANS. |