5-338/4

5-338/4

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

20 DECEMBER 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, teneinde bisfenol A te verbieden in verpakkingen voor voedingsmiddelen

Wetsvoorstel tot instelling van een verbod op bisfenol A in recipiënten voor voedingsmiddelen


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE DAMES WINCKEL EN LIJNEN


I. INLEIDING

Het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, teneinde bisfenol A te verbieden in verpakkingen voor voedingsmiddelen (stuk Senaat, nr. 5-338/1) werd ingediend op 18 oktober 2010 en werd overgezonden aan de commissie voor de Sociale Zaken op 21 oktober 2010. Het wetsvoorstel tot instelling van een verbod op bisfenol A in recipiënten voor voedingsmiddelen (stuk Senaat, nr. 5-821/1) werd ingediend op 2 maart 2011 en werd de dag daarna aan de commissie voor de Sociale Zaken overgezonden.

Op haar vergadering van 19 oktober 2010 besliste de commissie hoorzittingen te houden over de problematiek rond bisfenol A in de verpakking van voor consumptie bestemde goederen. De hoorzittingen vonden plaats op 1 februari en 26 april 2011. De weergave ervan gaat als bijlage bij dit verslag (1) .

Na de hoorzittingen werd een voorstel van resolutie ter bevordering van het onderzoek naar hormoonontregelaars en ter bestrijding van de schadelijke gevolgen ervan voor de bevolking en de ecosystemen (stuk Senaat, nr. 5-1144/1) ingediend op 4 juli 2011 en aan de commissie voor de Sociale Zaken overgezonden op 14 juli 2011. Over dat voorstel van resolutie wordt er een afzonderlijk verslag gemaakt (stuk Senaat, nr. 5-1144/3).

Vervolgens heeft de commissie de voorstellen onderzocht in het licht van de hoorzittingen op haar vergaderingen van 29 november en 20 december 2011. Op die laatste vergadering werd gestemd over wetsvoorstel nr. 5-338.

II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN VAN DE INDIENERS VAN DE VOORSTELLEN

A. Uiteenzetting over het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, teneinde bisfenol A te verbieden in verpakkingen voor voedingsmiddelen (stuk Senaat, nr. 5-338/1)

De heer Mahoux merkt op dat hij die tekst ingediend heeft onder de vorige zittingsperiode en dat hij hem opnieuw heeft ingediend omdat zijn ongerustheid blijft. Hij wijst op het standpunt van verscheidene landen over de evaluatie van het mogelijke risico van bisfenol A, terwijl die landen meestal niet opvallend voorzichtig zijn wanneer zij met dergelijke problemen geconfronteerd worden. Canada bijvoorbeeld heeft het gebruik van bisfenol A in babyzuigflessen op zijn grondgebied verboden. In de Verenigde Staten neemt de Food and Drugs administration, die het voorzorgsprincipe nochtans met mate hanteert, een zeer voorzichtige houding aan ten opzichte van bisfenol A. Ook heel wat Europese landen hebben bedenkingen bij die stof.

Sinds hij het voorstel heeft ingediend, hebben vertegenwoordigers van de plasticnijverheid contact opgenomen met de indiener, om hem te bewijzen dat hun verpakkingen ongevaarlijk zijn. Die inspanningen overtuigen echter niet, gezien de vele onderzoeken met het oog op de volksgezondheid.

Voor bepaalde verpakkingen, in het bijzonder voor babyzuigflessen, zijn er alternatieven op de markt. Indien er dus een risico bestaat bij het gebruik van bisfenol, lijkt het logisch dat de bevolking daarover wordt ingelicht.

In verband met de stof zelf moet erop worden gewezen dat de oestrogeenimpact die men eraan toeschrijft zich zonder drempeleffect voordoet. In dergelijk geval is het dus nog belangrijker rekening te houden met de doelgroep. Hoe kwetsbaarder de gebruiker, des te ernstiger de gevolgen dreigen te zijn. Het voorstel strekt om bisfenol A te verbieden in alle voedingsverpakkingen, in de wetenschap dat het bij voorrang om babyzuigflessen gaat.

De heer Mahoux verbaast zich overigens over bepaalde conclusies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA). Hij is van plan de Europese commissaris voor Gezondheid te horen in het raam van het adviescomité dat met Europese problemen belast is, met name om hem te ondervragen over de samenstelling van de autoriteit. Indien het klopt dat de voorzitster ervan van ver of nabij te maken heeft met de agro-industrie, dan mag men de onafhankelijkheid van die autoriteit betwijfelen. Het lid beklemtoont dat belangenvermenging in dit stadium niet bewezen is, maar dat zelfs het vermoeden van een dergelijke situatie al ongezond is.

De indiener van het voorstel voegt er nog aan toe dat Frankrijk onlangs een moratorium heeft ingesteld in afwachting van een beslissing over een nationale structuur, zonder op enige wijze naar de Europese structuur te verwijzen.

Het kan nuttig zijn dat de commissie voor de Sociale Zaken deskundigen hoort.

B. Inleidende uiteenzetting bij het wetsvoorstel tot instelling va een verbod op bisfenol A in recipiënten voor voedingsmiddelen (stuk Senaat, nr. 5-821/1)

Mevrouw Thibaut verklaart dat het wetsvoorstel een artikel 1bis invoegt in de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten. Dat artikel strekt ertoe een verbod in te stellen op de vervaardiging, de invoer, de aanbieding, het bezit met het oog op verkoop of op gratis verdeling van voor voedingsmiddelen bestemde recipiënten die bisfenol A bevatten.

Gelet op de resultaten van talrijke onderzoeken is het hoog tijd dat de wetgever bisfenol A uit elk recipiënt voor voedingsmiddelen bant. Het is gewoon een kwestie van volksgezondheid.

Voor het overige verwijst spreekster naar de toelichting bij haar wetsvoorstel.

III. ALGEMENE BESPREKING

De heer du Bus de Warnaffe dankt de indieners van de voorstellen omdat ze het probleem van bisfenol A hebben aangekaart. Het is een zorgwekkend onderwerp, zowel inzake volksgezondheid als wegens de discussie in die sector.

Spreker vestigt de aandacht op de vorm van wetsvoorstel nr. 5-338/1 : het wijzigt de wet van 24 januari 1977, die bepaalt dat de Koning een aantal maatregelen bedoeld in artikel 2 kan nemen voor « de voorwerpen en stoffen bestemd om in aanraking te komen met voedingsmiddelen en het gebruik van deze voorwerpen en stoffen regelen en verbieden ». Het zou beter zijn ofwel de tekst van het wetsvoorstel te behouden, maar er een afzonderlijke wet van te maken, ofwel artikel 2 van het wetsvoorstel te wijzigen zodat artikel 3, 2º, a), van de wet van 1977 wordt aangevuld (« de in lid 1 en 2 van artikel 2 bedoelde maatregelen van toepassing maken op de voorwerpen en stoffen bestemd om in aanraking te komen met voedingsmiddelen ») met « alsook op hun samenstelling », ofwel de Koning de mogelijkheid te laten een koninklijk besluit te nemen met het oog op het verbod van het vervaardigen, het aanbieden en het in bezit houden van bisfenol A.

Mevrouw Franssen meent dat het in het licht van het behandelde thema, de volksgezondheid, raadzaam is een voorzichtige houding aan te nemen. De indiener van wetsvoorstel nr. 5-338/1 heeft erop gewezen dat hij de onderzoeken met het oog op de bescherming van de volksgezondheid meer geloofwaardig acht dan die welke door de sector werden gemaakt. Maar zelfs in die eerste onderzoeken blijken de meningen te verschillen. Het is duidelijk dat er nood is aan meer duidelijkheid en veiligheid, maar het volledig verbieden van bisfenol A in verpakkingen is misschien overdreven.

Hebben het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen of de Hoge Gezondheidsraad hierover al advies uitgebracht ? Indien niet, kan de minister het hun dan vragen ?

Het lid is het eens met het idee om hoorzittingen te organiseren, zodat verdedigers en tegenstanders van bisfenol A hun argumenten kunnen uiteenzetten.

De heer Ide zegt er voorstander van te zijn dat de stand van zaken op wetenschappelijk gebied als uitgangspunt van het debat wordt genomen. Zoals de vorige spreker heeft gezegd, weerspiegelen de bestaande onderzoeken heel diverse gezichtspunten. Maar wanneer men de onderzoeken bekijkt die naar goede wetenschappelijke methoden werden gevoerd, is er geen vaststaand bewijs dat bisfenol A schadelijk is, bijvoorbeeld voor jonge kinderen.

Een zuigfles die bisfenol A bevat, moet minstens vijf of zes maal worden opgewarmd voor de bisfenol A-concentratie tot onder een kritieke drempel daalt. Dat betekent echter niet dat de aanwezigheid van bisfenol A in het opgewarmde water schadelijk hoeft te zijn.

Er is dus geen wetenschappelijk bewijs dat het verbod op bisfenol A verantwoordt, maar krachtens het voorzorgsbeginsel kan het nuttig zijn het labellen van de zuigflessen te verplichten, zodat ouders ze met kennis van zaken kunnen kopen.

Het lid besluit dus met het voorstel om geen hoorzittingen te organiseren, omdat men tot het reeds vermelde besluit dreigt te komen dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat bisfenol A schadelijk is, maar een initiatief te nemen om een soort label op te leggen voor verpakkingen die geen bisfenol A bevatten.

De heer Vandenbroucke druk zich voorzichtig over het onderwerp uit. De enkele specialisten die hij zelf heeft geraadpleegd, lijken gewonnen voor een verbod op bisfenol A krachtens het voorzorgsprincipe, maar hij heeft onvoldoende mensen geraadpleegd om op grond van hun mening een beslissing te nemen.

Het lid meent dat het debat moet worden verdiept door deskundigen uit te nodigen. Het zou ideaal zijn mocht een van hen een overzicht van de bestaande onderzoeken geven.

De heer Ide antwoordt dat er in België toxicologen zijn die voldoende onafhankelijk zijn om die taak op zich te nemen, maar dat het een enorm werk wordt, aangezien de hoeveelheid onderzoeken indrukwekkend is.

Wat de opmerking over de vorm van het wetsvoorstel betreft, antwoordt de heer Mahoux dat hij zich geenszins verzet tegen het veranderen van de tekst in een machtiging van de Koning indien men meent dat dit de beste vorm is.

Wat het tijdspad betreft, meent de heer Mahoux dat de publieke opinie voldoende gealarmeerd is inzake zuigflessen die bisfenol A bevatten om nu reeds uit voorzorg een signaal te geven. Om een wet te maken, moet men echter de tijd nemen. Zoals de vorige senator wil hij een deskundige horen die een overzicht geeft van alle internationale onderzoeken en initiatieven.

De heer Vandenbroucke meent dat op basis van de ingewonnen informatie een signaal aan de bevolking kan worden gegeven, maar dat er diepgaande debatten op basis van hoorzittingen met deskundigen nodig zijn om een verbod te motiveren.

De heer Ide meent dat er een gradatie is in de mogelijke maatregelen, voor men tot een volledig verbod overgaat. Het zal interessant zijn de deskundigen te vragen wat voor maatregel volgens hen het geschiktst is om het risico op te vangen.

Mevrouw Franssen stelt vast dat er verscheidene verzoeken zijn om hoorzittingen te organiseren. Het voorstel om een label in te voeren is interessant, maar de senator meent dat het weinig impact bij de consumenten zal hebben zolang men niet met meer zekerheid weet wat de gevolgen van het product zijn. Bovendien moet worden voorkomen dat het invoeren van dat label de kloof inzake volksgezondheid vergroot in het nadeel van de minder opgeleide bevolking, die niet zal begrijpen wat het betekent. Men kan het de producenten opleggen, maar het lid staat erop dat de commissie beter wordt voorgelicht over de schadelijkheid van het product, enerzijds door het horen van deskundigen, anderzijds door het vragen van het advies van de Hoge Gezondheidsraad.

Mevrouw Tilmans meent dat het een zaak is die niemand onberoerd laat. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid sprak zich uit in 2006, 2008 en 2010 en de drie adviezen moesten geruststellend zijn. Nochtans verbieden Frankrijk en Denemarken de vervaardiging en het in de handel brengen van zuigflessen die bisfenol A bevatten. Denemarken gaat zelfs verder en verbiedt alle verpakkingen die voedsel bevatten voor kinderen van 0 tot 3 jaar. Canada, Australië en verscheidene Amerikaanse staten gaan dezelfde weg op.

Aangezien er enige spoed is vereist voor de baby's, zegt het lid gewonnen te zijn voor het snel aanbrengen van een label op de zuigflesjes. Zoals de meeste andere leden meent ze dat de commissie beter geïnformeerd moet worden — door deskundigen te horen en door adviezen te vragen — vooraleer eventueel een volledig verbod van bisfenol A in voedingsverpakkingen geëist wordt.

Mevrouw Thibaut sluit zich bij de andere voorstellen aan en dringt erop aan dat men de gebruikers uit voorzorg een signaal geeft. De onpartijdigheid van de adviezen van de Europese Autoriteit werd al in twijfel getrokken. Ze wordt trouwens nu doorgelicht, op verzoek van de heer Tarabella, Europees parlementslid.

Mevrouw Onkelinx, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Volksgezondheid, dankt de commissieleden omdat ze dit thema, dat reeds maandenlang aanleiding geeft tot debat, ook op internationaal niveau, op de agenda hebben gebracht. De minister van Volksgezondheid deelt de bezorgdheid van de indieners van de wetsvoorstellen. Ze heeft trouwens onlangs met spoed het advies van de Hoge Gezondheidsraad gevraagd.

Naar verluidt bereidt de nijverheid ook een phasing out van het gebruik van bisfenol A voor.

Het kabinet van de minister heeft zich ook afgevraagd wat de geschiktste juridische vorm van het wetsvoorstel is. Momenteel wordt bisfenol A al gereglementeerd in een koninklijk besluit inzake stoffen die met voedingsmiddelen in aanraking komen, dat een omzetting is van een Europese richtlijn. België volgt daarom de Europese ontwikkelingen ter zake op de voet.


De heer Mahoux wenst de stand van zaken van de werkzaamheden op te maken. Er hebben hoorzittingen plaatsgevonden die bijzonder verhelderend waren wat ieders standpunt over bisfenol A betreft. Ook werden internationale studies over hormoonontregelaars gepubliceerd. De Europese wetgeving is geëvolueerd. Na een gunstig advies van de Europese autoriteit voor voedselveiligheid heeft de Europese Commissie een ommekeer gemaakt en beslist om bisfenol A in zuigflessen te verbieden.

De studies wijzen in dezelfde richting wat de schadelijkheid van bisfenol A betreft, met toxiciteitsmetingen die niet alleen rekening houden met de stof en drempeldosissen, maar ook met de receptor waarvan het ontwikkelingsstadium hier uiterst belangrijk is.

Sommigen hebben misschien de artikels in de krant Le Monde gelezen, die ontzettend beschuldigend klonken ten aanzien van de Europese lobby die bijzonder actief is in de chemische industrie. Bepaalde stoffen halen de actualiteit door lopende processen. Het kan ook nuttig zijn de vergelijking te maken met bisfenol A en er lessen uit te trekken.

Het lid herinnert eraan dat de gehoorde deskundigen unaniem waren. De sector van de industrie waarschuwde dan weer voor de moeilijkheid om vervangproducten te vinden, alsof dat argument relevant was voor de volksgezondheid.

Men kan ook verwijzen naar de maatregelen die in andere landen werden genomen, zoals in Canada of Zweden en in bepaalde Amerikaanse staten. Dichter bij huis heeft de Assemblée nationale in Frankrijk met een overgrote meerderheid een zeer duidelijk besluit goedgekeurd met betrekking tot het informeren van de consument en het verbod op bisfenol A in verpakkingen voor voedingsmiddelen die algemeen voor kinderen worden gebruikt.

De heer Brotchi heeft uit de hoorzittingen onthouden dat de kritieke periode tussen 0 en 3 jaar ligt. Om die reden is hij van plan een amendement in te dienen om bisfenol A te verbieden in zuigflessen en verpakkingen voor voedingsmiddelen voor kinderen vanaf de geboorte tot de leeftijd van 3 jaar.

Voor kinderen jonger dan drie jaar is het makkelijk wetgevend op te treden en elk contact met bisfenol A te verbieden. Voor zwangere vrouwen is dat minder vanzelfsprekend. In dit geval moet men de klemtoon leggen op informatie. Dat is een bevoegdheid van de gemeenschappen en daarom heeft de senator de minister van Kinderwelzijn van de Franse Gemeenschap aangesproken over de noodzaak van informatie hierover, met name door de ONE.

Wat het standpunt van het parlement in Frankrijk betreft, merkt het lid op dat de Senaat zich hierover nog niet heeft uitgesproken. Men kan bijgevolg nog niet stellen dat Frankrijk een besluit heeft goedgekeurd om bisfenol A te verbieden.

Misschien zal men op grond van latere studies tot de conclusie komen dat bisfenol A eveneens risico's inhoudt voor de volwassen bevolking. Op dit moment is deze stelling slechts wetenschappelijk gegrond voor kinderen van 0 tot 3 jaar en voor zwangere vrouwen. Dit is precies wat professor Bernard tijdens de hoorzittingen heeft aangetoond.

De heer Ide vindt het merkwaardig dat men alle blikken op Frankrijk en op diens wetgever of deskundigen richt. België heeft zijn eigen deskundigen, zoals professor Tytgat, die door de commissie is gehoord en die de risico's heeft gerelativeerd. Hij heeft erop gewezen dat het gevaar niet met zekerheid kon worden vastgesteld.

Los daarvan erkent het lid dat men rekening moet houden met het voorzorgsbeginsel en staat hij achter het initiatief om bisfenol A in zuigflessen te verbieden in de lijn van de internationale logica.

Wanneer de zuigflessen verschillende keren worden opgewarmd, verdwijnt het risico op migratie van bisfenol A. De aanwezigheid van bisfenol A in de potjes van babymaaltijden is dan ook problematischer. Daarom sluit het lid zich aan bij senator Brotchi en het advies van de Hoge Gezondheidsraad, die stellen dat men zich meer op alle verpakkingen van babyvoeding moet focussen dan op zuigflessen alleen.

Bovendien meent het lid dat men zich moet aansluiten bij de Europese logica. De bescherming van het milieu en de volksgezondheid stopt niet bij de landsgrenzen. Het is bijgevolg belangrijk te kijken naar wat er in de rest van de Europese Unie gebeurt. Zoals de heer Mahoux heeft aangehaald, staat de Europese Unie echter onder druk door toedoen van heel wat lobby's. Men dient zich bijgevolg in volle onafhankelijkheid toe te leggen op wat er vandaag wetenschappelijk gefundeerd is. Niet alles is evenwel zonneklaar.

Mevrouw Thibaut vraagt of men beschikt over het advies van de Hoge Gezondheidsraad dat de minister van Volksgezondheid in oktober 2010 heeft aangehaald.

Mevrouw Lijnen herhaalt een element dat haar tijdens de hoorzittingen verbaasde, namelijk het feit dat ook al staat de schadelijkheid van bisfenol A vast, de wetenschap niet kan garanderen dat de eventuele vervangproducten minder gevaarlijk zouden zijn. Dit is een probleem waarmee rekening moet worden gehouden, want er bestaan momenteel te weinig studies over de vervangproducten.

De informatie over zuigflessen, spenen, enz. is duidelijk. Er wordt systematisch een label « BPA free » aangebracht. De vraag is echter : door wat werd het vervangen ?

Indien men de voorliggende voorstellen aanneemt, treedt het verbod tien dagen na de bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad in werking. Zou men via een amendement niet moeten voorzien in een overgangsfase, zodat de sector zich kan voorbereiden ?

De heer Brotchi benadrukt dat de informatie moet worden gericht tot jonge moeders in het bijzonder. De gemeenschappen dienen op dit gebied een belangrijke rol te spelen.

De heer du Bus de Warnaffe heeft nog steeds vragen over de vorm van wetsvoorstel nr. 5-338/1. Op grond van de wet van 24 januari 1977 kan de Koning reeds een reeks maatregelen invoeren, waaronder « regels stellen en verbodsmaatregelen voorschrijven op de fabricage, de uitvoer en de handel van de voorwerpen en stoffen bestemd om in aanraking te komen met voedingsmiddelen ». Het volstaat bijgevolg dat de Koning bij besluit dergelijke maatregelen invoert zonder dat er een punt c) in artikel 3, 2º, van de wet hoeft te worden toegevoegd.

Indien men wetgevend wenst op te treden, zou men van het voorgestelde punt c) een afzonderlijk wetsvoorstel moeten maken dat geen betrekking meer heeft op de wet van 24 januari 1977.

Mevrouw Thibaut erkent dat de tekst van voorstel nr. 5-338/1 een vooruitgang voor de volksgezondheid zou betekenen voor zover er een signaal aan de industrie zou worden gegeven. Toch moeten we niet aan struisvogelpolitiek doen : bisfenol zit in de wanden van de leidingen van het water dat wij — en onze kinderen — drinken. Om die reden dringt ze erop aan druk uit te oefenen om nader onderzoek te doen teneinde alternatieven te ontwikkelen en tevens te weten te komen op welke andere wijzen men aan bisfenol kan worden blootgesteld.

Mevrouw Temmerman vraagt de minister van Volksgezondheid het advies van de Hoge Gezondheidsraad inhoudelijk te becommentariëren.

Het lid sluit zich aan bij het betoog van de heer du Bus de Warnaffe en vindt het amper zinvol wetgevend werk te leveren voor zuigflessen, behalve dan wat de omzetting van de Europese richtlijn betreft, hetgeen via een koninklijk besluit kan worden doorgevoerd. Het lid steunt daarentegen het voorstel van resolutie dat de nadruk legt op onderzoek en keurt het signaal goed dat aan de sector wordt geven door een datum vast te stellen om eveneens het probleem aan te pakken met betrekking tot de blootstelling aan bisfenol A buiten de verpakkingen voor voeding voor kinderen.

Mevrouw Onkelinx, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, is blij dat de commissie alle facetten van de problematiek heeft aangekaart, zowel op het vlak van gezondheid als op praktisch gebied.

De Hoge Gezondheidsraad heeft in november 2010 een advies uitgebracht over zuigflessen en de blootstelling van zuigelingen aan bisfenol A. De HGR raadde aan om gelet op de onzekerheid met betrekking tot de schadelijkheid van bisfenol A, de blootstelling van jonge kinderen aan bisfenol A te beperken tot een zo laag mogelijk niveau. Tegelijk raadde de HGR aan om het onderzoek naar alternatieven voor bisfenol A en de toxiciteit van bisfenol A, te stimuleren.

In het kader van het contractueel onderzoek van DG IV zal België een projectoproep lanceren om het alternatief voor zuigflessen zonder bisfenol A te analyseren. De HGR raadt trouwens aan om op te letten wanneer men de flesjes in polypropyleen vervangt door andere stoffen. Het beste alternatief is tot op heden nog steeds glazen flesjes.

De HGR raadde tevens aan om de andere wijzen waarop men aan bisfenol A kan worden blootgesteld — via speelgoed en dergelijke — te onderzoeken. Om die reden zal de HGR begin 2012 een aanvullend advies uitbrengen.

De minister wijst er bovendien op dat de Europese Commissie van plan is een biomonitoring van de bevolking door te voeren in samenwerking met bepaalde lidstaten, waaronder België. De bedoeling hiervan is de blootstelling van de bevolking aan een reeks stoffen te beoordelen.

Het reglementair kader dat enkele jaren terug werd ingevoerd, houdt in het algemeen rekening met de problematiek van de hormoonontregelaars (bijvoorbeeld de REACH-verordening, de verordening over cosmetica of de volgende verordening inzake biociden).

Mevrouw Lijnen heeft vragen over de bewoordingen in de voorliggende wetsvoorstellen. In het Frans heeft het wetsvoorstel nr. 5-338 het over « récipients destinés aux denrées alimentaires », terwijl in de Nederlandse versie de term « verpakkingen » wordt gebruikt. Volgens haar betekenen die termen niet hetzelfde. Bovendien is in het wetsvoorstel nr. 5-821 de term « récipients alimentaires » vertaald door « recipiënten voor voedingsmiddelen ».

Wat wordt precies verstaan onder recipiënten ? Wellicht is het zinvol om hiervan een definitie te geven.

IV. BESPREKING VAN DE ARTIKELEN

Artikel 1

Artikel 1 wordt zonder bespreking eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Artikel 2

De heer Brotchi en mevrouw Tilmans dienen amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-338/2) teneinde het verbod op bisfenol A te beperken tot verpakkingen van levensmiddelen voor kinderen van nul tot drie jaar.

Dit is de kritieke periode, net als de zwangerschap. Deskundigen zijn hier heel duidelijk over, terwijl zij minder categoriek zijn over de risico's bij volwassenen.

De heer Ide is het eens met dit amendement. Gelet op de wetenschappelijke onzekerheid mag men niet te ver gaan. Bovendien kan men beter wachten op een duidelijke aanbeveling of richtlijn van de Europese Unie. In de wetenschappelijke en medische literatuur zijn Franstaligen en Engelstaligen het momenteel oneens met elkaar.

De heer Mahoux merkt op dat er een definitie van « verpakking » op Europees niveau bestaat. Het zou nuttig zijn het amendement aan te vullen om dat begrip goed te definiëren.

De heer Brotchi wijst erop dat het amendement bisfenol A wil verbieden in verpakkingen voor voedingsmiddelen die bestemd zijn voor kinderen van nul tot drie jaar, en niet alleen in zuigflessen zoals de Europese Commissie voorschrijft.

Het vaststellen van de leeftijd van nul tot drie jaar heeft een medische reden : het is bekend dat het spijsverteringskanaal van een kind wijzigingen ondergaat, en dat er rond de leeftijd van drie jaar een verandering optreedt in de resorptie van bisfenol.

Het amendement wil artikel 2 van het wetsvoorstel aanvullen om het verbod te beperken tot verpakkingen van levensmiddelen voor kinderen van nul tot drie jaar. Mevrouw Lijnen vraagt of dit betekent dat bisfenol A opnieuw wordt toegestaan voor kinderen ouder dan drie jaar.

De heer Mahoux erkent dat wat niet verboden is, in principe is toegestaan. Voor een stof als bisfenol A is het echter evident dat men voorzichtig moet blijven en nieuwe ontwikkelingen in de wetenschappelijke kennis in het oog moet houden. Zo is koken au bain-marie absoluut uit den boze.

De heer Ide herhaalt dat de beslissing van de Europese Commissie onlogisch is : de richtlijn verbiedt bisfenol A in zuigflessen terwijl men weet dat men ze maar enkele keren hoeft op te warmen om het probleem te doen verdwijnen. Kleine potjes voor baby's echter, in plastic of glas met een metalen deksel, bevatten bisfenol A dat in contact komt met voedsel. Dàt had men in de eerste plaats moeten aanpakken. Spreker steunt dan ook het amendement van de heer Brotchi en mevrouw Tilmans.

Wat de bijkomende maatregelen betreft, herinnert het lid eraan dat de gevolgen van de aanwezigheid van bisfenol A, net als van andere stoffen, onduidelijk zijn. Er is meer onderzoek nodig om zekerheid te verkrijgen. Ook mag men de internationale dimensie niet uit het oog verliezen.

Het lid stelt dus voor om alleen met dit amendement te werken en een datum te bepalen voor de inwerkingtreding ervan.

Amendement nr. 1 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.

Het aldus geamendeerde artikel 2 wordt met hetzelfde aantal stemmen aangenomen.

Artikel 3 (nieuw)

De heer Mahoux dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-338/3), teneinde een artikel 3 toe te voegen betreffende de etikettering voor zwangere vrouwen.

De heer Ide merkt op dat een betere informatieverstrekking op het etiket een goed idee is, maar dat men moet voorkomen dat men met een teveel aan informatie door de bomen het bos niet meer ziet. Het is ook niet erg ecologisch om nog meer verpakking toe te voegen.

Mevrouw Lijnen vraagt of het de bedoeling is dat de waarschuwing die het gebruik van bisfenol afraadt reeds wordt aangebracht in de overgangsperiode vóór de inwerkingtreding van het totaalverbod op 1 januari 2014.

De heer Mahoux antwoordt dat het algemeen verbod dat hij voorstelt niet op veel steun kan rekenen. Hij beperkt zich dus tot een verbod in verpakkingen van voedsel voor kinderen van nul tot drie jaar en pleit voor bijkomende informatie op het etiket.

De heer Brotchi beklemtoont dat het noodzakelijk is die aanbeveling door de gemeenschappen te laten overnemen, aangezien preventie hun bevoegdheid is.

De heer Ide en mevrouw Sleurs dienen amendement nr. 5, subamendement op amendement nr. 2 (stuk Senaat, nr. 5-338/3), teneinde het voorgestelde artikel 3 aan te vullen met de verplichting om de informatie ook in de vorm van pictogrammen weer te geven.

De heer Ide wijst erop dat informatie en preventie bevoegdheden van de gemeenschappen zijn, maar dat het aanbrengen van een pictogram wel degelijk een federale bevoegdheid is.

De heer Brotchi c.s. dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-338/3), dat ertoe strekt een artikel 3 (nieuw) in te voegen dat bepaalt dat de wet op 1 januari 2013 in werking treedt.

De heer Ide en mevrouw Sleurs dienen amendement nr. 6, subamendement op amendement nr. 4 (stuk Senaat, nr. 5-338/3) in, om in het voorgestelde artikel 3 het jaar 2013 te vervangen door het jaar 2014.

Dit amendement houdt rekening met de tijd die nodig is voor de parlementaire behandeling van de wet.

De heer Brotchi is er geen voorstander van een beslissing die zo belangrijk is voor de volksgezondheid nog met een jaar te vertragen.

Amendement nr. 2 wordt ingetrokken door de indiener. Die wijst erop dat hij de relevantie van zijn amendement niet betwijfelt, maar dat misschien dieper over de conformiteit van de maatregel met de Europese wetgeving moet worden nagedacht, aangezien het om een problematiek van etikettering gaat. Bijgevolg vervalt amendement nr. 5, subamendement op amendement nr. 2.

Amendement nr. 6, subamendement op amendement nr. 4, wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 4 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 3 (nieuw) wordt aangenomen met 10 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 4 (nieuw)

De heer Mahoux dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-338/3), teneinde een artikel 4 (nieuw) toe te voegen dat verschillende data van inwerkingtreding vaststelt voor het verbod in verpakkingen voor kinderen jonger dan 3 jaar, voor het verbod in voedselverpakkingen in het algemeen en voor de verplichte etikettering.

De heer Mahoux legt uit dat amendement nr. 3 1 januari 2013 vooropstelt als uiterste datum van inwerkingtreding van het verbod op bisfenol A in verpakkingen van voedingsmiddelen voor kinderen jonger dan 3 jaar. Aangezien onderzoeken duidelijk hebben aangetoond dat bisfenol A schadelijk is voor hen, is het noodzakelijk om zoals in Frankrijk snel wetgevend op te treden.

Mevrouw Lijnen stelt vast de heer Mahoux aandringt op de noodzaak om een precieze datum vast te stellen voor de inwerkingtreding van het verbod, die voor zuigelingen heel nabij moet zijn. Zou men niet concreter moeten zijn om een overgangsfase in te stellen ?

In antwoord op de opmerking van mevrouw Lijnen voert de heer Mahoux aan dat als men geen datum van inwerkingtreding vaststelt, er niets zal gebeuren. Het is belangrijk dat er een krachtig signaal aan de industrie wordt gegeven. De wet zou trouwens voorzien in een verplichting voor het Parlement om binnen een bepaalde termijn de toestand te evalueren.

De heer Brotchi is het met dit laatste eens. Het is belangrijk om een datum van inwerkingtreding vast te stellen.

Spreker begrijpt het tweede lid van het voorgestelde artikel 4 in het amendement nr. 3 van de heer Mahoux echter niet. Er wordt verwezen naar artikel 2, a) en b) van richtlijn 2006/141/EG van 22 december 2006. Het punt a) definieert echter de zuigelingen en b) de jonge kinderen.

De heer Mahoux beklemtoont dat men duidelijk moet zijn zodat de producenten van verpakkingen van voedingsmiddelen weten wat toegestaan is en wat niet. Daarom had hij graag verwezen naar een Europese definitie van de verpakking voor voedingsmiddelen.

De heer Ide heeft bezwaren bij de verantwoording van amendement nr. 3, die alleen maar naar het voorbeeld van de Franse wet verwijst. De datum van inwerkingtreding moet echter worden vastgesteld omwille van het goed bestuur en de duidelijkheid.

De heer Mahoux stelt vast dat er niet veel steun is voor een totaalverbod op bisfenol A in verpakkingen van voedingsmiddelen. Men kan beter een datum bepalen waarop men de kwestie van de verpakking van voedingsmiddelen moet herbekijken.

De heer Brotchi antwoordt dat een wet niet in steen gebeiteld is. Verdere besprekingen zijn altijd mogelijk wanneer een nieuw element opduikt. Indien wetenschappers binnen een jaar of twee nieuwe bewijzen leveren waaruit blijkt dat een ruimer verbod op bisfenol A noodzakelijk is, is spreker bereid onmiddellijk een initiatief in die zin te nemen.

Amendement nr. 3 wordt ingetrokken.

Mevrouw Thibaut stelt een achteruitgang vast in vergelijking met de oorspronkelijke tekst van het wetsvoorstel, aangezien de geamendeerde tekst alleen nog over recipiënten voor voedingsmiddelen voor kinderen van 0 tot 3 jaar zal gaan. Toch steunt het lid het wetsvoorstel, omdat het een duidelijk signaal geeft aan de industrie.

Het blijft een feit dat de problematiek globaal en in overleg moet worden aangepakt. Het lid verwijst dan ook naar het voorstel van resolutie dat ze samen met mevrouw Vogels (Stuk Senaat, nr. 5-1144/1) heeft ingediend en dringt erop aan dat beide teksten gezamenlijk worden onderzocht.

V. EINDSTEMMING

Het aldus geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel wordt aangenomen met 10 stemmen bij 2 onthoudingen.

Het wetsvoorstel tot instelling van een verbod op bisfenol A in recipiënten voor voedingsmiddelen (Stuk Senaat, nr. 5-821/1) dient geen doel meer.

De heer Ide onderstreept dat zijn politieke fractie voorstander is van dit voorstel zoals het door de amendementen nr. 1 en 4 geamendeerd werd, maar betreurt toch dat zijn eigen amendementen geen doel meer dienen. De tekst moet nog in de Kamer worden besproken en de datum van 2013 die voor de inwerkingtreding is vooropgesteld, lijkt heel kortbij. Het lid betreurt dat men niet over die inwerkingtreding heeft kunnen debatteren.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitster,
Fabienne WINCKEL. Nele LIJNEN. Elke SLEURS.

BIJLAGEN

I. HOORZITTINGEN VAN 1 FEBRUARI 2011

Hoorzitting met :

1) Prof. Marie-Louise Scippo, Département de Sciences des Denrées alimentaires, ULG;

2) Prof. Nic Van Larebeke, Studiecentrum Carcinogenese en Primaire Preventie van Kanker, UZ Gent;

3) Prof. Jean Pierre Bourguignon, Unité Neuroendocrinologie du développement, CHU Liège;

4) de heer Adriaan Meirsman, Informatiedirecteur bij het Onderzoeks en Informatiecentrum van de verbruikersorganisaties (OIVO);

5) Prof. Leo Goeyens, Laboratory of Analytical and Environmental Chemistry, VUB.

A. Uiteenzetting van mevrouw Marie-Louise Scippo, Hoogleraar, Faculté de Sciences vétérinaires, Département des Sciences des Denrées alimentaires, ULG

Mevrouw Scippo leidt het laboratorium dat voedingsmiddelen analyseert en dat meer bepaald werkt rond scheikundige contaminanten in voedingsmiddelen en resten van diergeneesmiddelen in voedingsmiddelen afkomstig van dieren. Voor scheikundige contaminanten werden in vitro methoden uitgewerkt om de hormoonontregelaars te bestuderen.

Mevrouw Scippo is bovendien deskundige voor de Hoge Gezondheidsraad en heeft in die hoedanigheid deelgenomen aan het advies dat de Raad onlangs heeft gegeven over bisfenol A.

De uiteenzetting zal beginnen met een algemene voorstelling van bisfenol A, de stand van zaken inzake de evaluatie van blootstelling aan bisfenol A langs orale weg en de evaluatie van het risico van de inname van bisfenol A. Er zal aandacht worden besteed aan de recente gegevens betreffende de toxiciteit van bisfenol A en aan de laatste adviezen van de diverse internationale instellingen. Men zal zien dat het risico op grond van dezelfde toxicologische gegevens niet op dezelfde manier wordt behandeld. Vervolgens zullen de andere manieren van blootstelling aan bisfenol A worden behandeld, de mogelijke alternatieven en tot slot volgen enkele conclusies.

Bisfenol A bestaat uit twee fenols en een acetonmolecule. In de Europese reglementering voor materialen die in aanraking komen met levensmiddelen, vindt men een synoniem, te weten de term 2,2-bis (4-hydroxyfenyl)propaan. Wanneer men het over een scheikundige molecule heeft, verdient het de voorkeur het CAS-nr. te gebruiken, hier is dat 80-05-7. Dat is een uniek kennummer.

Bisfenol A speelt een rol in de samenstelling van polycarbonaten en epoxyharsen. De molecule is dan het monomeer dat aan de basis ligt van het polymeer. Het kan ook worden gebruikt als additief, hetzij als antioxidant in PVC, hetzij voor de « coating » van thermisch papier.

Polycarbonaat en epoxyharsen worden gebruikt in materialen die in aanraking moeten komen met levensmiddelen (zuigflesjes, waterfonteintjes, allerlei keukengerei, binnenbekleding van conserven), maar er moet worden vermeld dat het om slechts 3 % van de polycarbonaten en 10 % van de epoxyharsen gaat. Ook andere producten brengen ons in aanraking met bisfenol A, zoals speelgoed, CD-roms, zonnebrillen, kassabonnen van supermarkten ...

Welke factoren beïnvloeden de migratie van BPA van materialen die in aanraking komen met levensmiddelen ? Het gaat om een combinatie van twee verschijnselen. Het belangrijkste is dat van de migratie van residuele bisfenol A-monomeren, het andere is dat van de hydrolyse van het polymeer in BPA-monomeren.

Een onderzoek over zuigflessen in 2009 (De Coensel e.a.) toont aan dat de migratie van BPA groter is naarmate men de zuigfles verwarmt. Die migratie wordt evenwel niet beïnvloed door de wijze waarop men ze verwarmt (magnetron of bain-marie). De hoeveelheden die vrijkomen zijn echter laag : bij verwarming van 60 seconden op 65 graden in de magnetron, is de migratie lager dan 300 nanogram per kilogram. De specifieke migratielimiet ligt op 600 000 nanogram par kilogram.

BPA wordt als een hormoonontregelaar beschouwd. In vitro is vastgesteld dat de molecule in staat was zich te vermengen met de receptoren van oestrogeenhormonen, maar met een capaciteit die 1 000 tot 5 000 keer lager ligt dan het natuurlijk hormoon. BPA is ingedeeld bij de reprotoxische stoffen van categorie 3, dat wil zeggen stoffen die risico inhouden voor de vruchtbaarheid van het menselijke geslacht.

In vivo is er geen duidelijke hormoonontregeling wegens een snelle metabolisering : de molecule wordt omgezet in een inactieve molecule die snel via de urine wordt afgescheiden. Er is dus geen bio-accumulatie. Er blijven echter nog veel vragen en het staat niet vast of de gevolgen al voldoende onderzocht zijn.

Om de toxiciteit van bisfenol A te onderzoeken, bepaalt men een « toelaatbare dagelijkse inname (TDI) », op grond van toxicologisch onderzoek op proefdieren. Op die manier werd een No Observed Adverse Effect Level (NOAEL) vastgesteld bij de rat, dat om op de mens te worden toegepast door een onzekerheidsfactor wordt gedeeld. In de loop der jaren worden die dosissen herzien, afhankelijk van nieuwe kennis.

In 1986 meende men dat een mens 0,05 mg BPA per kg lichaamsgewicht per dag kon innemen. Het NOAEL bedroeg 25 mg/kg/dag, waarop een onzekerheidsfactor van 500 werd toegepast, omdat men in die tijd over weinig gegevens over het onderwerp beschikte. Die TDI geldt vandaag nog steeds in Europa. De EFSA heeft ze onlangs in haar advies van 2010 bevestigd.

Richtlijn 2002/72/EG en haar amendementen vermeldt sinds 2004 een specifieke migratielimiet voor BPA in voeding die niet mag worden overschreden. Die limiet bedraagt 0,6 mg/kg voedsel. Die richtlijn wordt vanaf 1 mei 2011 vervangen door verordening 10/2011, maar de limiet blijft ongewijzigd.

Diverse rapporten verstrekken gegevens waardoor de blootstelling langs orale weg kan worden geëvalueerd : zo zouden baby's van 0 tot 6 maanden die met moedermelk worden gevoed 0,1 tot 1 microgram/kg lichaamsgewicht/dag innemen, wat veel minder is dan baby's die met gehumaniseerde melk worden gevoed en die 1 tot 11 microgram/kg lichaamsgewicht/dag zouden innemen. Volwassenen worden het minst blootgesteld (0,008 tot 1,5 microgram/kg lichaamsgewicht/dag). De TDI bedraagt 50 microgram/kg lichaamsgewicht/dag. Alleen werknemers die aan BPA worden blootgesteld dreigen grotere hoeveelheden in te nemen (0,043 tot 100 microgram/kg lichaamsgewicht/dag).

De momenteel beschikbare gegevens wijzen dus op een lagere blootstelling aan de TDI, behalve voor werknemers. De marge tussen de ingenomen hoeveelheid en de TDI is echter lager voor kinderen dan voor volwassenen.

In 2010 zijn in de literatuur nieuwe gegevens verschenen. Er kwam een herevaluatie van BPA op basis van recente onderzoeken van de Wereldgezondheidsorganisatie, de EFSA, het Bfr (Bundesinstitut für Risikobewertung, Duitsland) en het ANSES (Agence nationale de Sécurité sanitaire de l'Alimentation, de l'Environnement et du Travail, Frankrijk). Een onderzoek van Stump et collaborateurs in 2009 wees op een mogelijke ontwikkelingsneurotoxiciteit (negatieve gevolgen voor het leervermogen). Dat onderzoek werd door de EFSA in 2010 geïnvalideerd op grond van een sterk doorgedreven statistische expertise. Ook het Bfr heeft dat onderzoek geïnvalideerd.

Uit recente epidemiologische onderzoeken blijkt een verband tussen blootstelling aan BPA en schadelijke gevolgen voor het cardiovasculair stelsel en het voortplantingsorgaan. Bij ratten werden bij lage dosissen mogelijke gevolgen bewezen voor de ontwikkeling en de voortplanting, alsook gevolgen voor het immuunsysteem. Al die onderzoeken werden door de EFSA in haar advies van 2010 geïnvalideerd wegens zwakke punten in de onderzoeken (gebruik van protocollen die niet voldoen aan de internationale normen).

De EFSA heeft ten slotte nog een onderzoek bij ratten die in utero of tijdens de lactatie werden blootgesteld, geïnvalideerd. Uit dat onderzoek bleek een hoger risico op het ontwikkelen van kanker in de melkklier na blootstelling aan een kankerverwekkende stof. De EFSA heeft niettemin aanbevolen die aspecten dieper te onderzoeken.

Het Franse ANSES heeft de TDI als toxicologische referentiewaarde op losse schroeven gezet. Voor moleculen met hormoonontregelende gevolgen is het raadzaam de « Margin of exposure » (MOE) te gebruiken, dat wil zeggen de verhouding tussen de kleinste dosis met een gevolg voor dier of mens en de dosis die via voeding wordt ingenomen. Die verhouding moet zo groot mogelijk zijn (minstens 1 000).

De bepaling en het management van het risico op grond van dezelfde literatuurgegevens verschilt naar gelang van de instelling en het land.

In november 2010 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie een rapport gepubliceerd dat op het bestaan van een aantal lacunes in de toxicologische onderzoeken wijst. Toch hebben we in de pers kunnen lezen dat de Wereldgezondheidsorganisatie het voorbarig vond publieke maatregelen te nemen, terwijl dat bericht niet op zijn website staat.

In zijn laatste advies van oktober 2010 oordeelde de EFSA dat er geen reden was om de TDI te herzien. De Europese Commissie heeft echter toch beslist BPA vanaf de lente 2011 in zuigflesjes te verbieden.

In Canada vermeldt de website van Santé Canada dat er op basis van de huidige kennis geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid, maar BPA is er sinds 2008 verboden in zuigflesjes op grond van het principe van de ALARA-blootstelling (As Low As Reasonably Achievable).

De andere vormen van blootstelling aan BPA, zoals speelgoed en andere voorwerpen in polycarbonaat of PVC, zijn een niet te veronachtzamen bron van blootstelling. Een onderzoek dat in 2010 gevoerd werd (Geens en medewerkers) heeft aangetoond dat de hoeveelheid BPA in de urine van de mens niet volledig verklaard kan worden door de data van de blootstelling via materialen die in aanraking komen met levensmiddelen, wat erop wijst dat andere bronnen op een niet te veronachtzamen wijze bijdragen tot de blootstelling van de mens aan BPA.

Een recent onderzoek (Zalko et al., 2010) bewijst bijvoorbeeld de opname van BPA via de huid.

Flessen in polycarbonaat kunnen worden vervangen door flessen in polypropyleen of in polyethersulfone. De zuigflessen in die stoffen worden voorgesteld als BPA-vrij, maar in zijn recent advies wijst het BfR erop dat polypropyleen meer stoffen in de voeding kan afgeven dan polycarbonaat en dat de toxiciteit van polyethersulfone minder werd onderzocht dan die van BPA. Glazen zuigflessen blijven dus het beste alternatief.

Tot slot geeft mevrouw Scippo enkele beschouwingen. Zo raadt de Hoge Gezondheidsraad in een recent advies aan de blootstelling van kleine kinderen aan BPA zoveel mogelijk te beperken, wegens de onzekerheid over bepaalde gevolgen, met name bij lage dosissen.

BPA verbieden in materialen die in aanraking komen met levensmiddelen brengt het probleem met zich van de materialen die BPA moeten vervangen. Werden ze even diepgaand onderzocht als BPA ? Zijn ze onschadelijk ?

Het is in elk geval noodzakelijk de onderzoeksinspanningen voort te zetten, zodat de onzekerheid over bepaalde toxische gevolgen van BPA wordt weggenomen en eventueel de aanpak van de risicobepaling wordt herzien (de TDI vervangen door de MOE). Men moet de andere wijzen van blootstelling aan BPA onderzoeken, de toxiciteit van BPA meten bij blootstelling langs de huid, het risico van blootstelling aan BPA opnieuw evalueren, rekening houdend met alle vormen van blootstelling, en de alternatieven voor BPA bestuderen met betrekking tot de materialen die in aanraking met levensmiddelen komen.

B. Uiteenzetting van professor Nic Van Larebeke, Studiecentrum Carcinogenese en Primaire Preventie van Kanker, UZ Gent

Professor Nic Van Larebeke, Studiecentrum Carcinogenese en Primaire Preventie van Kanker, UZ Gent, meent dat men zich de vraag moet stellen hoe het komt dat zeer lage dosissen van een hormoongestoorde stof, die vrijwel onbestaande zijn vergeleken met concentraties van andere toxische stoffen, toch een effect kunnen hebben. Hij verwijst naar een experiment met de uterus van een muis, waarbij werd aangetoond dat het natuurlijk geslachtshormoon estradiol de expressie van een aantal genen opdrijft en anderzijds de expressie van een aantal andere genen naar beneden drukt. Stoffen zoals diethylstilbestrol (DES), die vroeger zelfs werden gebruikt om een vroegtijdige afbreking van de zwangerschap te beletten, hebben een analoog effect op een aantal genen maar heeft anderzijds een inducerende werking op een aantal genen die niet beïnvloed worden door estradiol. Dit is ook het geval voor nonyphenol, een derivaat van detergenten. Ook bisfenol A beïnvloedt sommige genen, die niet worden beïnvloed door het natuurlijk hormoon.

Dit alles is mogelijk omdat, wanneer een oestrogeenreceptor gebonden wordt door een natuurlijk hormoon, deze een vormverandering ondergaat. Deze veranderde oestrogeenreceptor gaat interageren met een aantal sequenties in het DNA. Dit is ook het geval wanneer deze oestrogeenreceptor gebonden wordt door een lichaamsvreemd xeno-hormoon, zoals bijvoorbeeld bisfenol A, maar de vormverandering is dan niet identiek aan de vormverandering die plaatsvindt na binding door een natuurlijk hormoon. De receptor zal, voor een deel, op dezelfde sequenties gaan binden als de receptor met het natuurlijk hormoon, maar voor een ander deel ook gaan binden op sequenties waar de natuurlijke receptor niet op bindt. Dit is de fundamentele verklaring voor het feit dat xeno-hormonen effecten kunnen hebben die deels de effecten van een natuurlijk hormoon nabootsen, en deels hiermee verschillend zijn.

Spreker vestigt de aandacht op het feit dat, wanneer een hormoon op een receptor bindt, de dosis-effec-trelatie supra-lineair is, dit wil zeggen dat men per dosis-eenheid het sterkste effect heeft bij lage dosissen, net zoals het geval is met de werking van een enzym op een substraat. Dit is onder meer het geval met bisfenol A.

Wat bisfenol A betreft, kan men nog eigenaardige fenomenen waarnemen. Het effect van dihydrotestosteron op de celdelingsnelheid van de menselijke prostaatkankercellen is zeer groot. Uit experimenten blijkt evenwel dat vrij lage concentraties van bisfenol A, die nauwelijks groter zijn dan de concentraties van dihydrotestosteron, de celdelingsfrequentie van menselijke prostaatkankercellen ook lichtjes opdrijven, maar dat dit effect — eigenaardig genoeg — vrijwel verdwijnt bij een hogere concentratie van bisfenol A. Dit noemt men een « niet monotoon effect »; sommigen spreken zelfs eerder van een omgekeerd effect.

De gegevens van biomonitoring op adolescenten geven dan weer het verband weer tussen concentraties van testosteron en estradiol enerzijds en, anderzijds, concentraties van cadmium in de urine en PCB's in het bloed. Men merkt dat urinair cadmium een negatieve associatie vertoont met de testosteronconcentratie, gemeten in het bloed van mannelijke adolescenten. Anders gezegd : hoe meer cadmium een adolescent heeft, hoe groter de kans op een lager testosterongehalte. Merkwaardig is dat deze associatie het sterktst is bij cadmiumconcentraties, gelegen onder de mediane concentratie in de Vlaamse adolescentenpopulatie. Het effect neemt dus sterk toe in het begin, en zwakt af bij hogere concentraties. Eenzelfde effect — maar dan in omgekeerde zin — stelt men vast bij PCB's in het bloed, gemeten bij adolescenten. Deze PCB's zijn geassocieerd met een stijging van de testosteronconcentratie : een adolescent met meer PCB's heeft meestal ook meer testosteron. Ook hier is het effect meer uitgesproken bij concentraties onder de mediane concentratie.

Vervolgens wijst professor Van Larebeke erop dat, tijdens de periode in utero en de fase onmiddellijk na de geboorte, de gevoeligheid aan mutagene als hormoonverstorende stoffen veel hoger is. Dit komt omdat de ontwikkeling van een levend wezen berust op cel-celcontacten en gradiënten van signaalmoleculen. Daardoor « weten » deze cellen van de embryo's dat ze zich moeten verzamelen tot een lever of tot hersenen. Dit alles is makkelijk verstoorbaar, in het bijzonder door receptorbindende stoffen en stoffen die zich als een hormoon gaan gedragen. Experimenten met muizen illustreren de gevoeligheid van de ontwikkeling in utero. Zo kan men bij muizen op volwassen leeftijd een verschil detecteren tussen mannelijke embryo's die tussen vrouwelijke embryo's hebben gelegen en mannelijke embryo's die tussen andere mannelijke embryo's zijn ontwikkeld, terwijl ze zich beiden bevinden in dezelfde uterus van dezelfde muis.

De scheikundige structuur van bisfenol A lijkt een beetje op het natuurlijke estradiol. De « Centers for Disease Control Studies » in de Verenigde Staten hebben aangetoond dat bisfenol A kan aangetroffen worden in de urine van 95 % van de bevolking. In de Vlaamse biomonitoring op adolescenten werd een mediane concentratie vastgesteld van 2,21 microgram bisfenol A per liter urine. Uit onderzoek blijkt dat de Vlaamse cijfers niet zoveel verschillen van de Amerikaanse cijfers.

Studies tonen aan dat zeer lage concentraties van bisfenol A — met name concentraties van 0,025 microgram per dag per kilo, wat lager is die een volwassene normaal gesproken heeft — leiden tot een toename van het aantal vertakkingen in de borstklier en in de « terminal end buds », wat op zijn beurt leidt tot een toename van het risico op kanker van de melkklier. Externe invloeden zijn zeer belangrijk in het geval van borstkanker. Zelfs bij personen die drager zijn van één van de BRCA-genen — en die dus merkelijk meer kans hebben op borstkanker dan andere personen — is het risico op borstkanker doorheen de 20e eeuw gestegen is. Soms, zoals bijvoorbeeld in IJsland, is deze stijging zeer spectaculair. Externe invloeden zijn dus zeer belangrijk bij de ontwikkeling van allerhande vormen van kanker, zelfs in die gevallen waar er een duidelijke genetische voorbestemdheid aanwezig is.

Prostaatkanker is een ander type kanker dat, net zoals borstkanker, eveneens steeds vaker voorkomt bij de bevolking. Uit de evolutie van de ontwikkeling van de prostaat blijkt dat een blootstelling aan een oestrogeen, zelfs in utero, leidt tot een stijging van het aantal cellen dat differentiatiedefecten vertoont. Deze slecht gedifferentieerde cellen vormen een verhoogd risico op de ontwikkeling van prostaatkanker. Vroege blootstelling aan oestrogeen heeft op zichzelf dus reeds een effect op de celdifferentiatie, maar merkwaardig genoeg treedt er een proces in werking waarbij deze cellen gevoelig worden voor bijkomende blootstelling op volwassen leeftijd. Blootstelling aan bisfenol A bijvoorbeeld heeft belangrijke gevolgen voor de incidentie van vroegtijdige prostaatkanker.

Op basis van experimentele gegevens kan men dan ook afleiden dat een blootstelling aan een lage dosis van estradiol of van bisfenol A het risico op latere prostaatkanker doet stijgen, en dat een vroegtijdige blootstelling aan bisfenol A leidt tot een verhoogde gevoeligheid voor endocine verstoring op volwassen leeftijd. Vroegtijdige blootstellingen, op jonge leeftijd of zelfs in utero, hebben dus effecten op de medilatie van genen, die de latere gevoeligheid van verstoring op volwassen leeftijd met zich meenbrengt.

Met betrekking tot bisfenol A heeft zich een zeer merkwaardig fenomeen voorgedaan. Er is namelijk een zeer sterk verschil tussen onderzoeken die werden uitgevoerd in samenspraak met of op vraag van de scheikundige nijverheid en onderzoeken die door de overheid werden gesubsidieerd. Uit de onderzoeken die werden uitgevoerd op vraag van de chemische industrie bleek dat er geen effecten van blootstelling aan lage dosissen bisfonol A konden worden aangetoond, terwijl dat in 90 % van de overheidsonderzoeken wél het geval was. Er werden met name effecten gevonden op het functioneren van de structuur van de hersenen van de proefdieren, op de afmetingen van de prostaat en het risico op kanker, op de productie van sperma, op de hormoonspiegels, op de structuur van melkklieren, op het lichaamsgewicht, op de storingen in het immuunsysteem en op de puberteit van de vrouwelijke proefdieren.

Ten slotte vermeldt professor Van Larebeke een « public policy statement » van de « American Health Association » in 2009

« A large and growing body of environmental health literature shows that endocrine disrupting substances have complicated dose-response curves that do not fit the central tenet of regulatory toxicology, namely, that the « dose makes the poison. » Like the hormones whose actions they disrupt, endocrine disrupting chemicals can follow what endocrinologists call bi-phasic, or non-monotonic, dose response curves. This makes it impossible to predict the effects of low-dose exposures based upon high-dose experiments. The effects can be not only different, but opposite. While well established in medical endocrinology, such responses have been less well understood in traditional toxicology. »

« Green chemistry research aimed at identifying and developing functional alternatives that do not have endocrine disrupting activity. »

Zelfs deze vereniging wijst, verbazend genoeg, op de effecten van blootstelling aan lage dosissen bisfenol A en doet beroep op « groene scheikunde ». Dit is ook de overtuiging van professor Van Larebeke zélf. Men moet de weg opslaan van de ontwikkeling van stoffen die minder schadelijk zijn voor de gezondheid.

Ook de « Endocrine Society » heeft in 2009 het volgende « Scientific Statement » gepubliceerd : « As endocrinologists, we suggest that The Endocrine Society actively engages in lobbying for regulation seeking to decrease human exposure to the many endocrine-disrupting agents. »

C. Uiteenzetting van de heer Jean-Pierre Bourguignon, hoogleraar, Unité de Neuroendocrinologie du Développement, CHU, Luik

De heer Bourguignon kondigt aan dat hij het probleem van hormoonontregeling en de uitdagingen en prioriteiten ervan zo ruim mogelijk zal toelichten.

De heer Bourguignon is pediater-endocrinoloog. Naast zijn consultaties doet hij onderzoek in een centrum voor neurowetenschappen. In het klinische kader hebben zijn collega's en hijzelf 150 kinderen met een vroegtijdige puberteit gezien. Meer dan een kwart van deze patiënten waren migrantenkinderen. Men heeft gemerkt dat het DDT-gehalte bij deze kinderen hoger was naarmate de leeftijd waarop ze naar België waren geëmigreerd, steeg. Het gehalte daalde naarmate ze langer in België verbleven.

Onderzoek bij dieren heeft de effecten van DDT op het hersengebied waar de geslachtsrijpheid ontstaat, bevestigd.

De verschillende hormoonontregelaars zijn afkomstig uit huishoudelijk gebruik — waaronder BPA —, landbouw en industrie. Ftalaten zijn zeer zorgwekkend, aangezien dat ook plasticderivaten zijn en deze stoffen vooral een antiandrogene werking hebben. Er zijn gegevens die een mogelijke verandering van de geslachtsdifferentiatie bij baby's, een vermindering van de spermakwaliteit en tot slot mogelijk teelbalkanker aantonen.

In de derivaten van de landbouw vindt men DDT terug, maar ook een reeks andere pesticiden. Bij de derivaten uit de industrie vindt men tot slot pcb's en dioxines terug.

BPA is dus slechts één van de vele stoffen. De stoffen die als voorbeeld werden genoemd, zijn over het algemeen de bekendste omdat hierover veel onderzoek wordt gevoerd.

Deze stoffen hebben bepaalde uitwerkingen op de hersenen, ze veroorzaken met name stoornissen met betrekking tot de neurogenese. Ze veranderen de geslachtsdifferentiatie. Ook brengen ze wijzigingen in het voortplantingsstelsel met zich mee. Tot slot heeft men onlangs vastgesteld dat deze stoffen mogelijk het vetweefsel en de energiebalans beïnvloeden. Dit zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de obesitasepidemie in onze westerse samenlevingen.

BPA zou zeer verregaande effecten hebben aangezien de stof in alle categorieën voorkomt : effecten op het centrale zenuwstelsel, op het voortplantingsapparaat en op de energiebalans. Veel studies tonen eveneens effecten van BPA op de schildklierhormonen aan.

Waarom is de controle van hormoonontregeling ingewikkeld ?

Dit kan in de eerste plaats worden verklaard door een effect van mengsels met lage dosissen. In de meest gangbare levensomstandigheden wordt men niet geconfronteerd met één enkele stof, maar met een hele reeks stoffen in lage dosissen. Recente studies wijzen er echter op dat stoffen die op zich geen effecten teweegbrengen dat wel doen in combinatie met andere stoffen. Men dient dus rekening te houden met de interacties tussen bestanddelen.

Het tweede probleem betreft de remanentie van het product in het organisme en in het milieu. Dit geldt niet zozeer voor BPA, aangezien de levensduur van deze stof korter is dan van andere ontregelaars zoals pcb of DDT.

Ten derde kan de latentie tussen de blootstelling en de effecten lang zijn. Het mechanisme kan zich vestigen bij de blootgestelde foetus, maar kan pas veel later in zijn leven tot uiting komen.

Een andere moeilijkheid met BPA is dat iedereen eraan wordt blootgesteld. Het is eigenlijk zeer moeilijk om « controlesubjecten » te vinden om epidemiologische studies uit te voeren.

Geslacht en leeftijd zijn bepalend voor een verschillende gevoeligheid. Hoewel ftalaten de vermannelijking verstoren, beïnvloeden ze de geslachtsdifferentiatie bij meisjes niet. Ook kan de gevoeligheid voor hormonen worden aangetast door individuele kenmerken — genpolymorfismen-, die ervoor zorgen dat bepaalde populaties hiervoor gevoeliger zouden kunnen zijn.

Het verband tussen de dosis en de reactie erop is niet conventioneel. Men kan niet zeggen dat hoe meer men de dosis vermindert, hoe meer de bescherming verhoogt. Voor bepaalde bestanddelen zijn lage dosissen paradoxaal genoeg actiever dan hoge dosissen.

Tot slot is het aantal mechanismen en betrokken receptoren daadwerkelijk zeer groot. BPA is in staat te interageren met verschillende soorten receptoren. De stof heeft soms een oestrogeen effect en soms een antioestrogeen effect.

Als kinderarts dringt professor Bourguignon erop aan dat voorrang wordt gegeven aan de bescherming van de foetus en van zuigelingen. Hij verwijst naar het foetale en neonatale determinisme van de toekomstige gezondheid. Vermoedelijk zijn bepaalde ziekten die op volwassen leeftijd optreden het resultaat van een programmatie tijdens het vroegste stadium van ons leven, met name in de baarmoeder. Professor Van Larebeke heeft hiervoor een cellulaire verklaring gegeven. Vanuit conceptueel oogpunt heeft de foetus een grote plasticiteit omdat hij zich moet kunnen aanpassen aan zeer verschillende levensomstandigheden, maar die plasticiteit is ook een factor van kwetsbaarheid. Het is een periode waarin externe interventies door eventueel epigenetische mechanismen na een variabele latentie diverse symptomen zullen teweegbrengen gedurende het ganse leven.

Dit concept werd aangevoerd door een Engelse epidemioloog die heeft vastgesteld dat het aantal sterfgevallen wegens coronaire accidenten hoger was naarmate het geboortegewicht lager was. Het is niet de intra-uteriene groeiachterstand zelf die de « primum movens » is, het is de uitdrukking van gebeurtenissen tijdens de zwangerschap die iemand later vatbaar maken voor diabetes, voor ziekten die aderverkalking en bijgevolg coronaire accidenten in de hand werken.

Een ander voorbeeld is DES. Een moeder neemt diethylstilbestrol in. Twintig tot dertig jaar later ontwikkelt haar dochter een zeer ongewone vaginakanker, die specifiek is veroorzaakt tijdens deze periode van intra-uteriene blootstelling.

Professor Bourguignon pleit er tot slot voor om naast het principe om een stof zoals BPA uit te schakelen eveneens het voorzorgsbeginsel te hanteren. Men moet zwangere vrouwen en jonge moeders advies geven en hen ertoe aanzetten zich vragen te stellen over een hele reeks aspecten : naast BPA in zuigflessen en verpakkingen van voeding zou men cosmetica moeten vermijden die parabenen bevatten en zou men tijdens de zwangerschap moeten vermijden meubels of vast tapijt te kopen die polybroomverbindingen bevatten. Ook zou men het gebruik van insecticiden, fungiciden en solventgedragen verven moeten beperken. Dit zijn uiteraard aanbevelingen en de wetenschapper spreekt zich niet uit over de haalbaarheid ervan.

Om af te ronden vermeldt professor Bourguignon een recente studie bij primaten met een maximale dosis van 50 microgram/kg/dag.

Men weet dat oestrogenen de synaptogenese (verbindingen tussen neuronen) bevorderen. Bij gesteriliseerde apinnen die een behandeling met oestrogenen kregen, vormden de synapsen zich opnieuw. Bij apinnen die gedurende vier weken met BPA werden behandeld, bleef de synapsreactie daarentegen uit.

Dit is slechts één voorbeeld uit de literatuur, maar de heer Bourguignon is ervan overtuigd dat de hormoonontregeling in verband met BPA wel degelijk reëel is.

D. Uiteenzetting van de heer Adriaan Meirsman, informatiedirecteur van het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties (OIVO)

Sinds enige tijd tracht het OIVO de aandacht van het publiek te vestigen op de gevaren in verband met het gebruik van plastic dat bisfenol A of ftalaten bevat.

Deze technologische additieven worden gebruikt in plastic om er bepaalde eigenschappen van te wijzigen, zoals het soepeler en minder breekbaar te maken, en in doorzichtig plastic om er het kristalaspect van te vergroten. Ze zitten tevens in de samenstelling van plastic dat tot hogere temperaturen dan andere soorten kan worden verwarmd.

Al jaren geven verschillende studies aan dat het gebruik van deze stoffen zou moeten worden vermeden. Zo zou volgens het Journal of the American Medical Association bisfenol A gezondheidsproblemen bij de mens kunnen veroorzaken, zoals een verstoring van de hormonale activiteit en een verminderde vruchtbaarheid. Onderzoekers van de Université Paris 7 hebben onlangs vergelijkbare effecten op de gezondheid aangetoond wat ftalaten betreft.

Bisfenol A (BPA) is een industrieel chemisch product dat wordt gebruikt bij de fabricage van hard doorzichtig plastic, namelijk polycarbonaat, dat men terugvindt in heel wat consumptieproducten, waaronder herbruikbare flessen water en zuigflessen. Ook vindt men bisfenol A terug in epoxyharsen, die worden gebruikt als beschermlaag in metalen conservenblikken voor voeding en drank.

Deze stoffen, die vastzitten in de plastic persvorm en die in normale gebruiksomstandigheden niet migreren, zijn aangepast voor koud consumptiewater. Het gebruikte plastic kan deze stoffen echter vrijgeven en terechtkomen in voeding indien :

— de vloeistof of het recipiënt wordt opgewarmd (vooral in de microgolfoven, die lokale oververhitting kan veroorzaken met depolymerisatie of verwijding van de mazen van de polymeren tot gevolg);

— de vloeistof geen water is en stoffen bevat die (met name door oplossing) de structuur van het plastic aantasten (olie, vet, melk, alcohol, detergenten, emulgatoren, azijn, gefermenteerde kaas, bicarbonaat, ...).

Bijgevolg heeft men bisfenol A of ftalaten toegevoegd aan plastic zodat het aangenaam blijft op het gebied van aanzicht en gebruik en zodat het eventueel kan worden opgewarmd. Door het op te warmen, maakt men echter een deel van deze gifstoffen vrij in de voeding, in het bijzonder wanneer het opgewarmde product een product blijkt te zijn dat de structuur van het plastic aantast.

Aangezien bisfenol A kan doordringen in het milieu in hoeveelheden die een gevaar kunnen vormen voor de menselijke gezondheid en het milieu, deelt het OIVO de mening van de indiener van de tekst en oordeelt dat deze stof moet worden verboden.

Tot besluit steunt het OIVO dit wetsvoorstel, dat volgens het centrum noodzakelijk en opportuun lijkt, maar betreurt dat het voorstel niet eveneens de ftalaten betreft.

E. Uiteenzetting van Prof. Leo Goeyens, Laboratory of Analytical and Environmental Chemistry, VUB

De heer Goeyens wil graag enkele opmerkingen toevoegen aan de bijdragen van de vorige sprekers. Bisfenol A is een « large volume chemical », wat inhoudt dat het in zeer grote hoeveelheden wordt geproduceerd door de chemische industrie en dat er heel veel toepassingen zijn. Behalve de zeer gekende toepassingen van polycarbonaat en epoxyhars aan de binnenkant van conservenblikken, zijn er nog groot aantal andere toepassingen die, volgens de heer Goeyens, in volume minder groot zijn maar daarom niet onbelangrijk. Uit vrij recente studies uit Noord-Amerika; Europa en België, Japan en nog andere landen, is bovendien geweten dat meer dan 95 % van de populatie afbraakproducten van bisfenol A in de urine heeft. Met andere woorden : meer dan 95 % van de bevolking is blootgesteld aan bisfenol A.

Uit alle uiteenzettingen is gebleken dat men bekommerd is over de blootstelling aan bisfenol A. De heer Goeyens zegt dat men de blootstelling ook kan berekenen, bij wijze van twee verschillende methoden. De eerste methode maakt een analyse van de afbraakproducten van bisfenol A in de urine, waarbij men aan de hand van de teruggevonden restwaarde in de urine de waarde die in het lichaam is terechtgekomen kan berekenen. Bij de andere methode analyseert men wat er in de voeding zit die door de persoon wordt opgenomen. De resultaten van beide methoden komen echter niet overeen, waarbij de eerste methode grotere blootstellingswaarden aangeeft dan de tweede methode. De conclusie van de heer Goeyens is dat iedereen is blootgesteld aan een heel aantal andere blootstellingskanalen buiten voeding. Hij onderschrijft de stelling van mevrouw Scippo, die zegt dat er absoluut onderzoek moet komen naar de andere blootstellingswegen. Het zou verkeerd zijn zich te beperken tot voeding. Er bestaan studies die aantonen dat bisfenol A aanwezig is in het stof van kamerbreed tapijt of in papiermandjes van bureaus omdat iedereen computermateriaal gebruikt. Ook hieraan moet aandacht geschonken worden omdat dit waarschijnlijk geen verwaarloosbaar deel van de blootstelling vormt.

F. Bespreking

Mevrouw Tilmans vraagt zich af of kassiersters mogelijk gevaar lopen bij de behandeling van kassabonnen, in het bijzonder wanneer zij zwanger zijn.

Mevrouw Scippo deelt mee dat er weinig studies bestaan over de giftigheid van bisfenol door blootstelling via de huid. De giftigheid van bisfenol door blootstelling via de huid staat vast, maar de mate waarin werd nog niet vastgesteld. In afwachting van nieuwe gegevens, gebruiken veel supermarkten al geen thermisch papier meer om hun kassabonnen af te drukken.

De heer Mahoux verheugt zich over de erg ruime invalshoek waaronder sprekers bisfenol A hebben voorgesteld, namelijk klinisch, proefondervindelijk en biochemisch. De wetgever beschikt over meerdere middelen om op te treden afhankelijk van hoe groot het gevaar is, namelijk een verbod van de stof in bepaalde toepassingen, een volledig verbod of eenvoudige aanbevelingen voor de gebruikers.

Een belangrijk element uit de verschillende uiteenzettingen is voor spreker het feit dat het organisme een geheugen zou hebben. Een vluchtige blootstelling, met een snelle omzetting in de stofwisseling, zou lang daarna gevolgen kunnen hebben tijdens de volledige ontwikkeling van het kind en tot op gevorderde leeftijd. Ze zou zelfs een voedingsbodem vormen voor kankers.

Het ogenblik waarop men aan bisfenol wordt blootgesteld, zou bovendien belangrijk zijn om de gevolgen ervan vast te stellen.

Het is opvallend dat de resultaten van Amerikaanse studies verschillen naargelang ze door de overheid of door de farmaceutische industrie zijn gefinancierd. Daarnaast menen officiële instanties in Europa dat de giftigheid van bisfenol A niet bewezen is, maar de Commissie beslist toch het gebruik ervan in zuigflessen te verbieden.

Als 95 % van de bevolking in contact komt met die stof, dan zouden de gevolgen voor iedereen dezelfde moeten zijn. Maar andere elementen spelen ook een rol zoals het ogenblik van de opname, de verhouding tot het lichaamsgewicht, de specifieke aard van de uitwerking die niet gekoppeld is aan de drempelwaarde.

Spreker merkt ook op dat de opwarmingsmethode geen invloed zou hebben, hoewel sommige vertegenwoordigers uit de industrie hiertegen inbrachten dat enkel opwarming in de microgolf schadelijk kan zijn.

Mevrouw Thibaut meent dat de wetgever geen keuze meer heeft want aanbevelingen formuleren zou te ingewikkeld zijn en zou enkel een voldoende opgeleid publiek bereiken. Het is belangrijk dat de genomen maatregelen iedereen bereiken.

Spreker stelt zich vragen over het technisch nut van bisfenol A in andere voorwerpen dan verpakkingen voor voedingsmiddelen : wat is het nut ervan in thermisch papier bijvoorbeeld ?

We stellen vast dat dit wetsvoorstel niet ver genoeg gaat. We mogen ons niet beperken tot verpakkingen voor voedingsmiddelen.

Heeft men, hoewel er nog geen studies zijn over de giftigheidsgraad van bisfenol bij blootstelling via de huid, toch al gegevens die een uitbreiding van het voorstel rechtvaardigen ? Dient het wetsvoorstel ook niet te worden uitgebreid tot de ftalaten die sterk aanwezig zijn in medisch materieel bijvoorbeeld ? Is de Europese verordening strikter op dat vlak ?

Werd er in de studie over de blootstelling van baby's aan bisfenol A een onderscheid gemaakt tussen flesvoeding in glas en flesvoeding met zuigflessen die bisfenol A bevatten ? Wat verstaat men onder « werknemers die blootgesteld zijn aan bisfenol A » ?

Mevrouw Lijnen vindt het erg verontrustend dat de alternatieven voor bisfenol A nog niet op giftigheid werden onderzocht en dat ze dus zelfs nog niet kunnen worden aanbevolen.

Dit wetsvoorstel reikt veel verder dan de Europese wetgeving omdat bisfenol A verboden wordt in alle verpakkingen voor voedingsmiddelen. Wat denkt men op Europees niveau ?

Ten slotte stelt spreker voor om het standpunt te horen van de Federatie van de Voedingsindustrie.

Op de eerste vraag van mevrouw Thibaut, antwoordt mevrouw Scippo dat in de studie over baby's die moedermelk krijgen en baby's die gehumaniseerde melk krijgen, men bij laatstgenoemden geen onderscheid maakt op basis van het type zuigfles. Er dient te worden verduidelijkt dat het probleem niet uitsluitend toe te schrijven is aan de zuigfles, maar ook aan de binnenbekleding van de conservenblikken die melkpoeder bevatten. Het probleem werd onderzocht door het Canadese ministerie van Volksgezondheid dat aantoonde dat er migratie is van bisfenol A naar melkpoeder.

Met werknemers die blootgesteld zijn aan bisfenol A bedoelt men hoofdzakelijk werknemers uit de plastiekindustrie waar polycarbonaat wordt gemaakt.

De heer Van Larebeke benadrukt ten eerste dat men zich niet moet vastpinnen op bisfenol A. Veel andere stoffen verstoren de stofwisseling, meer bepaald stoffen met een hoger risicogehalte zoals mutagene stoffen. Daarom mogen er niet blindelings maatregelen worden genomen.

Het spreekt voor zich dat een groot aantal moderne ziektes (kanker, diabetes, obesitas ...) in verband kunnen worden gebracht met vervuilende stoffen. Het is de bedoeling de algemene blootstelling aan vervuilende stoffen te verminderen. We zouden de blootstelling aan bisfenol A niet bruusk mogen beperken door er ftalaten voor in de plaats te stellen bijvoorbeeld.

Hoewel het klopt dat bisfenol A in veel voorwerpen voorkomt, vraagt professor Van Laerbeke zich toch af of het geen vergissing is te denken dat die producten de grootste bron van blootstelling aan bisfenol A vormen. Volgens spreker is het waarschijnlijk dat men het meest aan bisfenol A wordt blootgesteld via de voeding en dat men het gebruik van bisfenol A in combinatie met voedsel drastisch moet verminderen. Spreker raadt aan andere bronnen van blootstelling aan bisfenol A nader te onderzoeken, maar hij blijft ernstige twijfels hebben over de relatieve impact ervan.

De heer Goeyens deelt mee dat hij zich, ongeveer een jaar geleden, heeft toegelegd op het uitvlooien van tijdschriften over polymeren om na te gaan waarvoor bisfenol A wordt gebruikt. Het wordt vooral toegepast in polycarbonaten en epoxyharsen voor conservenblikken. Bisfenol A wordt ook gebruikt voor polysulfonen. Het is soepeler plastic materiaal dat meer bepaald in medisch materieel wordt gebruikt. In een aantal artikels klaagt men zelfs aan dat diabetespatiënten met bisfenol worden besmet via het dialysematerieel. Polyethrimide is een gelijkaardig product maar harder en nog steviger.

Bisfenol A wordt ook nog algemeen gebruikt in acrylaten die in allerlei soorten lijm zitten, zowel lijm voor de etikettering van voedingsproducten als lijm in tandheelkunde en chirurgie, wat dus betekent dat het menselijk lichaam weer aan bisfenol wordt blootgesteld.

Inzake de door de Europese Unie opgelegde recyclage van verpakkingsmateriaal, zit er in het gerecycleerde papier of karton vaak nog een residu van het plastic materiaal. Waarschijnlijk is dit ook een bron van blootstelling aan bisfenol A.

Professor Goeyens twijfelt er niet aan dat we het meest worden blootgesteld aan bisfenol A via de voeding. We mogen echter niet over het hoofd zien dat er via andere kanalen een stille besmetting plaatsvindt zoals via de luchtwegen, de huid en in situaties waar we geen besmetting zouden verwachten zoals een ingreep door de tandarts.

Professor Bourguignon is het eens met het principe dat producten waarvan voldoende bewezen is dat ze schadelijk zijn, moeten worden verwijderd, maar hij pleit ook voor voorzichtigheid. Gezondheidswerkers, namelijk gynaecologen en pediaters, die tijdens een ingreep weten dat er kritieke fasen van blootstelling zijn, zouden een opvoedkundige rol moeten vervullen om de ouders en patiënten gerust te stellen.

Er heerste ongerustheid over gehumaniseerde melk voor kinderen, meer bepaald omdat er bisfenol A in de verpakking van de melk zit. Er dient echter op gewezen te worden dat endocriene verstoorders gemakkelijk worden overgedragen via borstvoeding. Het is niet de bedoeling borstvoeding te ontmoedigen, maar een algemene visie te ontwikkelen waarbij meer bepaald de biomonitoring van moedermelk wordt verbeterd om op dat vlak de gezondheid te bevorderen.

In België treft jodiumgebrek een groot deel van de bevolking, meer bepaald zwangere vrouwen. Bijgevolg komt er bovenop dit probleem waarvoor een vrij eenvoudige oplossing bestaat, nog eens de blootstelling aan stoffen die ook inwerken op de schildklier. Spreker meent dat men zich eerst moet buigen over aspecten die het hormonenstelsel beïnvloeden waarvoor vrij gemakkelijk een oplossing kan worden gevonden.

De heer Meirsman brengt het begrip « kritieke periode » terug ter sprake. De Europese Unie heeft beslist om bisfenol A in zuigflessen te verbieden omdat baby's te kwestbaar zijn. De Unie neemt echter geen standpunt in over de overige verpakkingen voor voedingsmiddelen. Het OIVO meent dat iedereen recht heeft op producten die geen stoffen bevatten die gevaarlijk kunnen zijn voor de gezondheid.

De problematiek past in een algemene opvatting van de samenleving waarin gezondheidszorg niet op de achtergrond mag worden gedrongen ten voordele van economische uitdagingen.

Ftalaten zijn verboden in het meeste speelgoed. In de overige producten zijn ftalaten wel toegelaten voor zover ze een aanvaardbare norm niet overschrijden.

Er bestaan alternatieven voor bisfenol A waarvan men zeker weet dat ze onschadelijk zijn, zoals glazen zuigflessen.

De heer Van Larebeke voegt hieraan toe dat blootstelling aan bisfenol A gevolgen kan hebben op erg lange termijn : bij muizen heeft men tot bij de vierde generatie gevolgen vastgesteld !

De heer Goeyens benadrukt dat er talrijke alternatieven bestaan (bisfenol B, bisfenol D, bisfenol S, enz.) maar de impact die ze hebben is nog veel minder bekend dan die van bisfenol A.

Bovendien merkt spreker op dat de dagelijkse toelaatbare dosis de afgelopen jaren niet is gewijzigd. Men vond dus dat er niet voldoende argumenten waren om die dosis te wijzigen. Er moet toch rekening mee worden gehouden, ook al moet men de extreme gevallen voor ogen houden. In dat opzicht werd de aandacht gevestigd op het probleem van de temperatuur. Ook hier relativeert spreker : hij meent dat de temperatuur niet zo'n belangrijk probleem is in vergelijking met bijvoorbeeld de gevolgen van agressieve detergenten in sommige wasproducten.

De heer du Bus de Warnaffe vraagt of de sporen van bisfenol in de urine van 95 % van de bevolking, sporen zijn van bisfenol A of van allerlei varianten van bisfenol.

Wat is de latentietijd tussen het ogenblik waarop bisfenol wordt opgenomen en het moment waarop het in de urine wordt teruggevonden ?

Spreker zegt dat het hem verre van onberoerd laat dat bisfenol in de urine van 95 % van de bevolking aanwezig is. Tot nu toe ging de aandacht vooral naar voedselverpakkingen en vooral naar zuigflessen waaraan een affectieve connotatie hangt omdat het kinderen, dus kwetsbare gebruikers, betreft. In werkelijkheid is de problematiek veel algemener en de hoorzittingen zullen de debatten aanzienlijk verruimen. Bisfenol is overal aanwezig in het dagelijks leven. Voeding is niet het enige kanaal dat moet worden onderzocht, de aanmaak van goederen die bisfenol A bevatten en de verwerking ervan vormen ook aanleiding tot ongerustheid.

Spreker stelt voor om andere hoorzittingen te organiseren, meer bepaald met vertegenwoordigers uit de economische wereld.

De heer Mahoux vraagt zich af of het zinvol is om wetten te maken die afgestemd zijn op de ontvanger, namelijk de mens, baby's of kinderen, in plaats van te vertrekken van de stoffen die een risico vormen. De uiteenzettingen hebben aangetoond dat het ogenblik van de blootstelling aan bisfenol erg belangrijk is.

Mevrouw Thibaut herinnert eraan dat minister Onkelinx erop gewezen heeft dat de voedingsindustrie al in een « phasing out » fase zit voor bisfenol A. Worden er al nieuwe stoffen gebruikt ?

De heer Goeyens verduidelijkt het probleem van de besmetting van 95 % van de bevolking. In de praktijk werden urinestalen geanalyseerd en 95 % daarvan bevatte sporen van bisfenol A. Dit betekent dat het opgespoord en geïdentificeerd kon worden. Spreker spreekt zich daarentegen niet uit over het concentratiegehalte noch over de negatieve gevolgen van blootstelling aan bisfenol A.

Over de overige soorten bisfenol of gevaarlijke stoffen die in de urinestalen zaten, kan spreker niets zeggen. Het is in ieder geval duidelijk dat ze in talrijke toepassingen worden gebruikt en dat men er op talrijke manieren mee in aanraking kan komen. In de Europese Unie bijvoorbeeld kwam er onlangs aan het licht dat er in ontbijtgranen een hoog gehalte aan 4-methylbenzofenon zat. Dat chemisch bestanddeel dat gebruikt wordt voor drukinkt zou via de verpakking gemigreerd zijn.

Mevrouw Temmerman rondt af en verheugt zich erover dat de Europese Commissie beslist heeft om zuigflessen met bisfenol A te verbieden. Het is enigzins vanuit diezelfde optiek dat er in de Senaat een wetsvoorstel is ingediend dat ertoe strekt de « roze doos » en de reclame te verbieden die moeders in de kraamkliniek ontvangen voor producten die vaak bisfenol A en andere mogelijk schadelijke stoffen bevatten (wetsvoorstel van de dames Temmerman en Defraigne tot aanvulling van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd met het oog op de inperking van de uitreiking van ongecontroleerde reclameproducten aan patiënten in ziekenhuizen (nr. 5-92)).

II. HOORZITTINGEN VAN 26 APRIL 2011

Hoorzitting met :

1) Professor Jan Tytgat, afdelingshoofd van het Laboratorium voor Toxicologie en Bromatologie, KULeuven;

2) M. A. Bernard, toxicologue aux cliniques Saint-Luc, UCL;

3) de heer Geert Scheys, secretaris-generaal Federplast.be (Vereniging van producenten van kunststof- en rubberartikelen);

4) de heer Raf Bouckaert, HSEQ manager bij Bayer Antwerpen, voorzitter van de Product Stewardship Werkgroep bij het VBO;

5) de heer Gustaaf Bos, manager « Kunststoffen en Composieten », Agoria (Federatie van de technologische industrie) en de heren Pierre Cloquet en Karl Vanderwallen, European Metal Packaging Association (EMPAC).

A. Uiteenzetting door professor Jan Tytgat, afdelingshoofd van het Laboratorium voor Toxicologie en Bromatologie, KULeuven

Professor Jan Tytgat, afdelingshoofd van het Laboratorium voor Toxicologie en Bromatologie, KULeuven, spreekt vanuit zijn ervaring met risico-evaluaties op het vlak van de mogelijke toxiciteit van allerlei lichaamsvreemde stoffen en chemicaliën. Over bisfenol A zijn er de laatste jaren ontelbare publicaties verschenen, zowel vanuit een academische, de industriële en de politieke invalshoek. Voor zijn uiteenzetting heeft professor Tytgat vooral de publicaties van de jaren 2010 en 2011 geanalyseerd en specifieke, betrouwbare gegevensbanken geconsulteerd, zoals PubMed Health van de US National Library of Medicine — The World's Largest Medical Library. Alleen voor deze laatste jaren zijn er honderden publicaties ter beschikbaar, die de controverse in stand houden over de blootstelling, zowel wat de bevolking in het algemeen betreft als voor de pasgeborenen en jonge kinderen. Historisch gesproken, is er een bezorgdheid naar het oestrogeen effect, maar meer recente inzichten hebben het ook over andere farmacologische en toxicologische effecten die worden uitgelokt door de blootstelling aan bisfenol A.

Professor Tytgat meent dat de controverse in het leven is geroepen door enerzijds verkennende studies waarbij een beperkt aantal proefdieren — veelal knaagdieren — volgens een bepaald model werden geobserveerd, en anderzijds de grote, uitvoerige studies die een groot aantal proefdieren hebben gebruikt. Deze beide types van studie hebben tot tegengestelde conclusies geleid, als gevolg waarvan een controvers is ontstaan. Spreker verwijst in het bijzonder naar de zeer degelijke studie « Critical evaluation of key evidence on the human health hazards of exposure to bisphenol A », tot stand gekomen op initiatief van de Duitse toxicologische gemeenschap, en gepubliceerd in de « Critical Reviews in Toxicology » in april 2011. De studie is zeer betrouwbaar omdat het hier gaat om de grootste toxicologische organisatie in de Europese Unie die meer dan 1 000 leden heeft, en een consortium is bestaande uit personen uit de wetenschappelijke, administratieve, industriële en juridische wereld. Deze studie moet volgens professor Tytgat dan ook worden beschouwd als een « state of the art » op dit domein en is ook kritisch voor andere studies die de controverse hebben veroorzaakt en waardoor deze is kunnen groeien.

Samengevat, stelt de studie dat er geen noodzakelijke wetenschappelijke reden is om de bestaande norm — een getolereerde dagelijkse inname (de zogenaamde « TDI ») van 50 microgram bisfenol A per kg lichaamsgewicht per dag — te verlagen. Er is evenmin een risico wanneer men een opdeling maakt tussen de bevolking in het algemeen en de pasgeboren kinderen, aldus deze wetenschappers. Zij baseren zich voor deze conclusie op wetenschappelijk bewijsmateriaal, waarbij moet worden opgemerkt dat er ook vele verkennende studies zijn geweest, die vaak de media hebben gehaald doch niet beantwoorden aan de vereisten van een ernstig wetenschappelijk onderzoek, zoals onder meer het aantal doses, het aantal gebruikte proefdieren, de blootstellingsroutes, het ontbreken van een studieplan met authentieke gegevens zodat de studie wereldwijd kan herhaald worden, en het ontbreken van een causaal verband. De onderzoekers hebben zich ook gebaseerd op de studies die verschillende richtlijnen hebben gerespecteerd, zoals bijvoorbeeld de « good labor practice » van de industriële wereld en de richtlijnen van de OECD. Vele verkennende studies beantwoorden hier niet aan omdat ze veeleer nieuwe inzichten of werkingsmechanismen trachtten te achterhalen, eerder dan een grootschalige epidemiologische en statistische studie.

Belangrijk is ook te onderstrepen dat de wetenschappers hun conclusies baseren op de zogenaamde « metabolieten », die heel belangrijk zijn vanuit toxicologisch oogpunt. Bisfenol A is een namelijk een stof met een zeer korte halfwaardentijd, namelijk minder dan twee uur. Dit is niet onbelangrijk : bij een persoon die deze stof binnenkrijgt start een efficiënt ontgiftingsproces waarbij hij in een tijdspanne van minder dan twee uur wordt omgezet in metabolieten, die erop gericht zijn om de stof te inactiveren en wateroplosbaar te maken. Met « niet meer actief » bedoelt men dan dat de stof bisfenol A niet langer oestrogeen producerend is : de stof zit dan in de urine en wacht om uitgescheiden te worden.

Vervolgens vestigt professor Tytgat de aandacht op het feit dat verschillende recente studies hebben nagegaan wat de belasting is van blootstelling aan bisfenol A bij grote groepen van de bevolking, verspreid over de ganse wereld. Doorgaans blijkt dat dit minder dan één microgram per liter bloed is en minder dan 10 microgram per liter urine. Weliswaar bestaat hierover enige controverse, vermits de belasting bij sommige populaties groter bleek te zijn, maar dit kan worden weerlegd omdat de techniek van blootstelling aan bisfenol A verschillend is. Zo is er bijvoorbeeld de zogenaamde « Elisa-techniek », vaak gehanteerd bij verkennende testen, daar waar confirmatietesten andere technieken hanteren. Voor accurate resultaten wensen de toxicologen zich niet blindelings te baseren op deze « Elisa-technieken ».

Het thans besproken wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, teneinde bisfenol A te verbieden in verpakkingen voor voedingsmiddelen (stuk Senaat, nr. 5-338) heeft specifiek betrekking op de aanwezigheid van bisfenol A in flesjes voor babyvoeding. Professor Tytgat verwijst naar de grenswaarde van 50 microgram bisfenol A per liter, die door de Europese Unie is voorgesteld, maar die mogelijk moet worden bijgestuurd voor pasgeboren kinderen voor wie het ontgiftingsproces mogelijk minder goed of helemaal niet werkt. Voor flesjes bedoeld voor babyvoeding zouden dan strengere normen moeten gelden. Daarbij moet worden opgemerkt dat de getolereerde dagelijkse inname (de zogenaamde « TDI ») van 50 microgram een 100 keer strengere norm is ten opzichte van de « no observed adversity effect level ». Dit is zo vastgelegd omdat men wenst rekening te houden met de verschillende species waarop de proeven zijn gebaseerd en ook met de verschillen tussen de proefdieren en de mensen. Zelfs als men voor polycarbonaat flessen de norm nog driemaal strenger zou maken zou er volgens professor Tytgat geen probleem zijn omdat deze waarde nog steeds boven de 11 microgram komt te liggen die voor pasgeboren kinderen als problematisch wordt beschouwd.

Niettemin wijst spreker eveneens op het feit dat wetenschappelijke onderzoekers pleiten voor nog meer onderzoek op het vlak van werkingsmechanismen van bisfenol A, een stof die in onze maatschappij wijdverspreid is. Dit bijkomend onderzoek lijkt zeker opportuun. Men is immers op de hoogte van het oestrogeen effect van bisfenol A, maar vandaag is te weinig geweten van de werking op andere receptoren. Wanneer zou blijken dat bisfenol A een even potente uitwerking heeft op andere receptoren, dan gaat het om receptoren die de biotransformatie via de lever — en dus het ontgiftingsproces — mee beïnvloeden. Verder onderzoek lijkt dan ook gewenst. Ten slotte blijkt ook dat te weinig geweten is over het zogenaamde « sulfateren ». Ook hier lijkt verder onderzoek zeker nuttig.

B. Uiteenzetting van de heer A. Bernard, toxicoloog aan de Cliniques universitaires Saint-Luc (UCL)

De heer Bernard legt uit dat hij hoogleraar is, maar ook onderzoeksdirecteur bij het FNRS. Hij heeft deelgenomen aan de besprekingen die de Franse Assemblée nationale ertoe gebracht hebben bisfenol A in zuigflessen te verbieden.

Het is merkwaardig dat deze besprekingen pas dertig jaar na de eerste bevindingen plaatsvinden. Dit toont aan hoe moeilijk onze maatschappij het heeft om risico's te beheren, en hoeveel tijd ze nodig heeft om preventiemaatregelen te treffen. Het geval bisfenol A is daar een schoolvoorbeeld van.

De Franse Agence nationale de sécurité sanitaire (ANSES) heeft belangrijke onderzoeken gefinancierd. Twee aspecten vallen op. Ten eerste zijn hormoonontregelaars zo alomtegenwoordig dat men kan spreken van een cocktail van ontregelaars. Ten tweede variëren de absorptiewegen, en dus ook de risico's.

In België werd bij vijftienjarige pubers een fertiliteitsonderzoek uitgevoerd door middel van markers in het bloed. Daaruit bleek verrassend genoeg dat moedermelk een heilzame werking heeft op inhibine B, een uitstekende marker van fertiliteit. Deze stof verschijnt tijdens de kindertijd en bereikt haar eindgehalte wanneer het kind tien jaar is.

De spermatelling, de omvang van de testikels en de doeltreffendheid van de spermatogenese zijn beduidend beter bij jongens die borstvoeding van hun moeder hebben gekregen.

Waarom is borstvoeding goed voor de fertiliteit ? Men kan natuurlijk wijzen op de heilzame gevolgen van moedermelk bij vergelijking met melkpoeder. Men kan ook wijzen op de toxiciteit van bisfenol A in plastic zuigflessen. Het kan ook te maken hebben met de Maillard-reactie, de migratie van potentieel gevaarlijke stoffen in melk wanneer de fles wordt opgewarmd. Men zou zelfs moeten nagaan welke de gevolgen zijn van het gebruikte water. Drinkwater bevat immers chloreringproducten die giftig zijn voor de voortplanting. In België wordt slechts 1,5 % van de subproducten voor chlorering gecontroleerd.

De gegevens komen van drie scholen van de Franse Gemeenschap, in Louvain-La-Neuve, Bastogne en Lessines. Een opvallende conclusie is dat het inhibine B-gehalte beduidend lager ligt (tot 40 %) in Bastogne en Lessines. Het verschil met Louvain-la-Neuve is waarschijnlijk te wijten aan de levenswijze (meer borstvoeding in Louvain-la-Neuve).

De daling van de mannelijke vruchtbaarheid is geen mythe. In 2011 gepubliceerde gegevens over Denemarken bevestigen deze tendens jaar na jaar. Gevallen van azoöspermie en oligospermie komen meer en meer voor.

De Westerse wereld kampt met een vruchtbaarheidsprobleem dat te maken heeft met een risicofactor en de levenswijze. Borstvoeding kan een rol spelen maar is niet de enige factor.

De Tolerable Daily Intake (TDI) van bisfenol A bedraagt 50 microgram/dag/kg. Dit werd vastgesteld op grond van experimentele gegevens. Is dit wel correct ? Kan men proeven met sterke dosissen op dieren doen en de resultaten extrapoleren naar de mens met kleine dosissen ? Enerzijds gaat het om mengsels van stoffen die in heel kleine dosissen een uitwerking hebben, en anderzijds kunnen zwangere vrouwen en zuigelingen om ethische redenen niet aan tests worden onderworpen. Er kan geen sprake zijn van bloedafnames op kleine kinderen met het oog op wetenschappelijk onderzoek.

Als men uitgaat van een TDI van 50 microgram, is de dosis die wordt geabsorbeerd natuurlijk veel lager. De EFSA houdt echter al rekening met de uitscheiding voor het berekenen van deze aanvaardbare dagelijkse dosis. Bij de mens scheidt de lever veel sneller uit dan bij de rat. Men moet echter voorzichtig omspringen met dit argument, omdat sommige kankerverwekkende stoffen, zoals benzeen in tabak, snel worden uitgescheiden zonder dat daarom het risico verdwijnt.

Het tweede zwakke punt in de redenering van de EFSA is dat men kijkt naar de blootstelling door opneming, met andere woorden een uitscheiding via de lever. Uit Frans onderzoek is echter gebleken dat deze moleculen inwerken op de intestinale barrière en in het bijzonder op de permeabiliteit van de ingewanden. Er is een plaatselijke inwerking vóór de absorptie.

In de dosissen die wij dagelijks innemen, heeft bisfenol A gevolgen bij knaagdieren, in het bijzonder via injectie. Gelet op de vruchtbaarheidsproblemen in de Westerse wereld en op de onmogelijkheid om onderzoeken uit te voeren op de doelgroep, is het toepassen van het substitutiebeginsel zeker het verstandigste wat men kan doen. Dit is de enige boodschap die de wetenschapper kan brengen, aangezien hij geen zekerheid heeft. Als men deze stof kan missen, moeten wij dat doen en stoppen met speculeren over de risico's voor kleine kinderen.

Recent onderzoek belichte de vroegste stadia van blootstelling, tijdens de zwangerschap en de eerste maanden na de geboorte. Bisfenol A en andere moleculen kunnen gevolgen hebben tijdens uiterst gevoelige groeifases. Het zijn vensters van gevoeligheid. Als op een bepaald ogenblik het gehalte van een hormoon daalt, wordt de ontwikkeling van zowel de voortplantingsorganen als van de hersenen verstoord.

Professor Bernard besluit dat de wetgever in deze weliswaar moet optreden zonder over zekerheden te beschikken, maar wel met dertig jaar wetenschappelijk onderzoek en 2 000 publicaties om hem te begeleiden.

C. Uiteenzetting van de heer Geert Scheys, secretaris-generaal Federplast.be (Vereniging van producenten van kunststof- en rubberartikelen)

De heer Geert Scheys, secretaris-generaal Federplast.be, wijst erop dat de kunststofindustrie in België een zeer belangrijke sector is. Enkele cijfers illustreren dit.

België verwerkt bijna twee maal zoveel kunststof per hoofd van de bevolking dan Duitsland en meer dan het dubbele dan gans Europa. Ons land is dus een grote producent en exporteur van kunststofproducten. Er wordt bijna 600 kg plastic per inwoner per jaar geproduceerd, wat overeenkomt met 5 à 6 maal het gemiddelde in Europa en veel meer dan, bijvoorbeeld, Nederland en Duitsland. 80 % daarvan wordt uitgevoerd. Ons land, goed voor 2,2 % van de totale Europese bevolking, verwerkt 5 % van de globale kunststofverwerking en 10 % van de kunststofproductie in Europa.

De kunststofindustrie is georganiseerd in twee organisaties, met name Agoria — de federatie van de technologische sector — en Essencia — de federatie van de chemische industrie. Het gaat in ons land om 306 bedrijven die kunststoffen (52 bedrijven) of kunststofartikelen (254 ondernemingen) produceren, samen goed voor 34 werknemers en een omzet van bijna 15 miljard euro. Kunststofverwerkers en -producenten — die overigens verspreid zijn over het ganse land — neemt daarmee de eerste plaats in in de handelsbalans van België, die het verschil tussen export en import aangeeft. Het aandeel van de kunststoffenindustrie neemt nog steeds toe in verhouding tot de staalverwerkende nijverheid en de automobielindustrie.

Als vertegenwoordiger van de producenten van kunststofproducten, wijst de heer Scheys erop dat de betrokken bedrijven zoveel als mogelijk materiaal willen gebruiken dat geschikt is voor hun toepassingen. Wanneer de ene grondstof niet geschikt blijkt, zal men een andere gebruiken. Dit debat moet evenwel worden gevoerd op basis van wetenschappelijke argumenten en niet op basis van chemofobie of een of andere hetze. De sector dringt dan ook aan op een zo breed mogelijke wetenschappelijke consensus. In dat verband is het belangrijk om te verwijzen naar de recente bevestiging van het standpunt van de European Food Safety Agency, dat de bestaande migratienorm voor bisfenol A veilig is. Deze beslissing werd in 2010 genomen door een groep van 28 experten, waarvan er 27 hebben ingestemd met dit standpunt. Slechts één Franse expert heeft hier tegen gestemd. Wanneer zou blijken dat deze ene expert het bij het rechte eind heeft, zal de sector zich daarbij neerleggen, maar vooralsnog bestaat er geen wetenschappelijke consensus om te stellen dat het gebruik van bisfenol A niet veilig zou zijn.

D. Uiteenzetting van de heer Raf Bouckaert, HSEQ manager bij Bayer Antwerpen, voorzitter van de Product Stewardship Werkgroep bij het VBO

De heer Raf Bouckaert, Health Safety, Environment and Quality manager bij Bayer Antwerpen, tevens voorzitter van de Product Stewardship Werkgroep bij het VBO, wijst erop dat high tech polymer oplossingen veelal worden gebruikt in de automobielindustrie (7 %), de verpakkingsindustrie (40 %), in de bouwsector (20,4 %), in electronica en electriciteit (5,6 %) en in vele andere toepassingen, zoals consumentenartikelen, huishoudartikelen, meubilair, medische toepassingen e.a. Bisfenol A is een intermediair — en dus geen additief — dat meestal wordt gebruikt in de productie van polymeren zoals polycarbonaat (PC) en epoxy harsen. Deze eindproducten bevatten enkel sporen van bisfenol A. PC wordt gebruikt omwille van het licht gewicht, de onbreekbaarheid. en is derhalve in sommige gevallen geschikt om glas te vervangen. Zeker waar massale droogte is worden flessen met drank gemaakt van PC. Polycarbonaat is ook duurzaam en kan worden gerecycleerd. Het is warmtebestendig, wat de reden was waarom het ook in flesjes voor babyvoeding werd gebruikt, wat nu evenwel verboden werd door de Europese Unie.

PC draagt ook bij tot de strijd tegen de opwarming van het klimaat omdat het oplossingen brengt om CO2 emissies te beperken. PC heeft namelijk een beperkt transportgewicht en laat laat lage energie verlichting toe, zoals bijvoorbeeld de led-lampjes die van PC worden gemaakt. PC ondersteunt de groei van fotovoltaische toepassingen. Het leidt tot besparing op vlak van grondstoffen omdat PC oplossingen brengt voor een hoog rendement van materialen voor veelvuldig herbruikbare producten en laat « design for recycling » toe. Er is geen belemmering van de « end-of-life recovery ». Ook de sociaal-economische impact is belangrijk : een studie toonde aan dat PC een zeer belangrijke bijdrage levert aan de Europese economie en levenskwaliteit.

PC wordt in 4 Europese landen geproduceerd : in België, in Spanje, in Duitsland en in Luxemburg. In deze landen wordt bijna alle PC voor de ganse wereld gemaakt. Het wordt daarentegen in alle landen gebruikt, vermits het is verwerkt in alle computers, gsm's en auto's. Alleen de Antwerpse haven is er reeds sprake van een polycarbonaatproductie van 240 000 ton per jaar.

Waarom is er sprake van een debat inzake het verbod op bisfenol A ? In 1936 werd voor het eerst een artikel gepubliceerd waarin werd gewezen op een zwak, met oestrogeen-vergelijkbaar potentieel van bisfenol A. Materialen op basis van PC en epoxy worden gebruikt in materialen die bedoeld zijn voor voedingscontact, wat een zekere emotie met zich meebrengt. Bisfenol A is in de focus van verkennend onderzoek sedert het einde van de jaren 90, toen bijvoorbeeld verdachte effecten werden vastgesteld in het ultra lage sporen bereik (de zogenaamde « low-dose »-hypothese). Bovendien worden vaststellingen in celculturen of in studies met proefdieren met arbitraire blootstellingsroutes voorgesteld, onder andere aan de media, als een evidentie voor effecten bij mensen. Er bestaat bij de media ook een grote interesse met frequente bijdragen. Er zijn ook niet wetenschappelijk gedreven wetgevende initiatieven met betrekking tot bisfenol A, die hebben geleid tot restricties in Canada, enkele US-staten, Frankrijk en Denemarken, die alle gebaseerd zijn op het « precautionary principle ». Bovendien gebruiken NGO's gebruiken bisfenol A in het politiek debat, bijvoorbeeld rond REACH-richtlijn.

Feit is dat bisfenol A een van de meest bestudeerde stoffen is in het wetenschappelijk landschap. Meer dan 1 800 toxicologische studies op bisfenol werden geevalueerd door regulerende organen overal ter wereld. Daarbij gaat het zowel om studies van hoge kwaliteit en statistisch robuste studies die volgens de geldende richtlijnen werden uitgevoerd met focus op de relevante routes voor blootstelling zoals de opname via de voeding, maar ook verkennende studies die niet volgens de richtlijnen werden uitgevoerd. Dergelijke verkennende studies hebben enkele beperkingen : vastgestelde effecten zijn vaak niet reproduceerbaar onder wetenschappelijk aanvaarde condities, er worden celculturen gebruikt en vaak maakt men ook gebruik van irrelevante blootstellingroutes (bijvoorbeeld via ingeplante infusie pomp) en van een beperkt aantal dosissen voor dierproeven (met onvoldoende statistische relevantie als gevolg).

In het wetenschappelijk landschap bevestigen de gevalideerde testgegevens (dit wil zeggen volgens GLP-Richtlijn gegenereerd) de lage toxiciteit en deze gegevens vormen de basis van het REACH registratiedossier dat in 2010 werd ingediend bij ECHA. Het blijkt dat bisfenol A een lage acute toxiciteit heeft en niet kankerverwekkend of mutageen is. Bisfenol A heeft ook geen negatief effect op de reproductie of de vruchto ntwikkeling bij in de realiteit (reële toepassingen) voorkomende dosissen. Het veroorzaakt geen « low-dose » endocrien gerelateerd effect op reproductie of vruchtontwikkeling in robuste studies die volgens de richtlijnen werden uitgevoerd. De gerapporteerde « low-dose »-effecten werden niet bevestigd of herhaald (zie ook de uitgebreide risico evaluaties van bijvoorbeeld de EU of de FDA). Bisfenol A is geen Persistente Bioaccumulerende en Toxische (PBT) stof. Het wordt efficiënt « gemetaboliseerd » en snel uitgescheiden na orale opname — er werd overigens aangetoond dat « metabolieten » niet-oestrogeen zijn. Bisfenol A vertoont enkel een zwak oestrogeen effect bij extreem hoge dosis in niveaus die nooit worden bereikt in het dagelijks leven (vergelijkbare situatie met natuurlijke phyto-oestrogenen in soyabonen, wortelen, tofu etc.).

Maar de media geven vaak een ander beeld. Er wordt gesteld dat lage dosissen van bisfenol A een nadelige invloed hebben op de vruchtbaarheid, het zenuwstelsel, diabetes, kanker, obesitas, vroege puberteit, gedrag, hart-en vaatziekten, enz. Feit is dat tot nu toe geen van de beweerde lage dosis effecten gerepliceerd kunnen worden. De geclaimde effecten zijn niet ondersteund door wetenschappelijke evidentie. Sommigen zeggen ook dat, niettegenstaande de grote hoeveelheid gegevens, zelfs de kleinste twijfel zou moeten resulteren in directe actie. Wetenschappelijk zullen er echter altijd onvolkomenheden zijn die ruimte laten voor verdere vragen — veiligheidsmarges worden daarom steeds in acht genomen bij de conclusies met betrekking tot risico's. In de media wordt vaak beweerd dat overheidsinstanties zich baseren op enkele studies van de industrie en het grote aantal onafhankelijke studies negeren, maar in hun beoordeling van bisfenol A, inclusief door de European Food Safety Agency, worden àlle beschikbare studies in acht genomen, ook de honderden niet door de industrie uitgevoerde studies die de beweerde effecten aanbrengen.

Vaak worden ook beschuldigingen geuit als zouden studies van de industrie zijn bevooroordeeld en niet mogen worden gebruikt als basis voor regelgevende besluiten, maar daarbij moet worden opgemerkt dat de bewijslast in REACH verschoven is naar de industrie : de industrie moet al de wetenschappelijke gegevens leveren die het mogelijk maken voor de autoriteiten om de veiligheidskenmerken van een stof te beoordelen.

Het meten van iets, betekent volgens sommigen onmiddellijk dat er een negatief effect is, maar zij vergeten dat een oorzaak/effect-relatie tussen een gemeten concentratie en een ongunstig effect voor een organisme gevalideerd moet worden.

Er wordt ook beweerd dat bisfenol A een weekmaker of additief zou zijn, maar dit is niet het geval : bisfenol A is enkel een bouwsteen voor polymeren. En de bewering, als zou elk ander materiaal beter zo lang het BPA-vrij is, moet worden genuanceerd. Er is immers bijna zeker geen enkel andere stof/materiaal zo uitvoerig gestest en geëvalueerd als BPA voor het gebruik in voedingscontact.

De industrie onderschrijft de terzake geldende voorschriften en heeft ook een « Product Stewardship » die van toepassing is op alle chemische producten. Het gaat in wezen om een contract met de Verenigde Naties waarin men zich ertoe verbindt om alle gegevens die gevalideerd zijn toegankelijk maken voor eenieder. Dit is een van de verplichtingen die door de REACH-richtlijn worden opgelegd maar ook internationaal worden toegepast.

Bisfenol A en polycarbonaat zijn toegelaten voor toepassingen in contact met voedingsmiddelen door regelgevende instanties wereldwijd :

— In Europa voldoet BPA aan de eisen van richtlijn 2002/72/EG en is opgenomen in de positieve lijst in Bijlage II (geamendeerd in maart 2011 door de richtlijn 2011/8/EU van de Commissie — Geen gebruik voor de productie van polycarbonaat babyflessen);

— Het huidige, veilige niveau van de toelaatbare dagelijkse inname (TDI) in de EU is 0,05 mg/kg lichaamsgewicht/dag (EFSA 2010);

— De Europese specifieke migratielimiet (SML) is nog steeds vastgesteld op 0,6 mg/kg levensmiddel op basis van de EFSA 2002.

Met betrekking tot de blootstelling van de consument aan bisfenol A wijst de heer Bouckaert erop dat, om aan de veiligheidslimiet te raken, een persoon van 60 kg het equivalent van zijn eigen lichaamsgewicht van ingeblikt voedsel per dag moeten eten, of 600 liter water uit flessen PC drinken. Een inname boven de veilige grens voor Bisfenol A is dan ook kennelijk onmogelijk ! Het consumeren van « externe » oestrogenen is een onderdeel van de normale voeding. Zo bevat een maaltijd van 200g wortelen 400 keer meer oestrogeen-achtige verbindingen dan het drinken van babymelk uit een zuigfles. Bisfenol A vertoont zwakke oestrogene effecten alleen bij extreem hoge doseringen die nooit zullen worden bereikt in het dagelijks leven (vergelijkbare situatie met natuurlijke fyto-oestrogenen in soja, wortelen, tofu, enz.).

Door de Europese instanties werden reeds twee « risk assessments » uitgevoerd. Uit de laatste, die in 2008 gebeurde, kon het volgende worden geconcludeerd :

« We found that the margin of safety is high enough in relation to consumer exposure of BPA in plastic packaging and, as a result, there is no need for further information, testing or risk reduction measures beyond those which are being applied already. »

Ook op mondiaal vlak werd door de Wereld Gezondheidsorganisatie en door het Voedselagentschap van de Verenigde Naties geconcludeerd :

« at present, there appears to be no single replacement for BPA for all food contact applications. Furthermore, data on the safety of some of these replacement materials are limited or non-existent. (...) It is important to note that any of these new or existing alternative materials would need to be assessed for appropriate functionality and safety using state of the art methodology and scientific knowledge. »

Dit alles heeft niet verhinderd dat er toch een verbod op het gebruik van bisfenol A in babyflessen is gekomen, maar de Europese Commissie heeft wel het volgende genoteerd :

« We are not planning to take further action because the advice from EFSA does not give us a basis to do so. [...] If you look at the (EFSA) opinion there is currently no need to move further on BPA. »

Vele andere landen hebben kritisch gereageerd op de beslissing van de Europese Commissie inzake babyvoeding. Dit neemt evenwel niet weg dat de industrie zich heeft neergelegd bij de beslissing en derhalve geen babyflessen meer produceren die bisfenol A bevatten. Wel bestaat er bij de industrie ongerustheid over de uitbreiding van deze beslissing naar alle toepassingen op basis van polycarbonaat, wat een stap te ver zou zijn.

E. Uiteenzetting van de heer Gustaaf Bos, manager « Kunststoffen en Composieten », Agoria (Federatie van de technologische industrie) en de heren Pierre Cloquet en Karl Vanderwallen, European Metal Packaging Association (EMPAC)

De heer Bos, manager « Kunststoffen en Composieten » van Agoria, geeft een overzicht van het gebruik van bisfenol A in beschermende coatings op metalen voorwerpen in kunststofartikelen die bestemd zijn voor contact met voedingswaren en drinkwater.

Bisphenol A en Bisphenol A-derivaten zoals BADGE (bisphenol A diglycidyl ether) worden, met respect van bestaande Europese en nationale wetgeving en met respect van de opgelegde migratielimieten (0,6 mg/kg product voor BPA), afhankelijk van het soort metaal/legering, de beoogde toepassing en de soort voeding (voeding op basis van water, alcohol of zuivelproducten, of zure, vette of droge voeding), gebruikt in epoxyhars coatings voor allerlei metalen voorwerpen, bestemd om in contact te komen met voeding of drinkwater. Het hoofddoel van epoxy-coatings is een beschermende deklaag (coating) te vormen met als doel corrosie van metaal te voorkomen door zijn sperlaag-functie voor water, en dergelijke uit de voeding, de hechting bevorderen van de « compound » (die sperlaag vormt tegen binnendringen van zuurstof of vocht) en te beletten dat metalen of hun zouten zouden oplossen in de betroffen drank of voeding en dus aan de voeding worden afgegeven, wat verboden is door artikel 3 van de « Food contact kaderverordening (EU) nr. 1935/2004 ».

Dergelijke coatings worden, indien nodig, onder andere toegepast als beschermende deklaag (coating) bij de productie van :

— metalen drinkwaterbuizen in waterdistributiesystemen (drinkwater wetgeving tot aan kraantje, daarna food contact wetgeving);

— metalen tanks en vaten voor opslag van drank en voeding (food contact wetgeving);

— pompen en buizen in installaties voor drank en voeding (food contact wetgeving);

— tankwagens voor transport van drank en voeding (food contact wetgeving);

— metalen blikjes voor bieren en frisdranken (food contact wetgeving);

— kroonkurken voor bieren en frisdranken (food contact wetgeving);

— deksels voor glasconserven (food contact wetgeving);

— aerosolbussen voor onder andere slagroom (food contact wetgeving);

— metalen conservenblikjes (food contact wetgeving).

De wetgeving van de Europese Unie, die reeds van toepassing is op bisfenol A en BADGE in deklagen voor metalen bestemd voor contact met voedingswaren, is de volgende :

— Kaderverordening (EU) nr. 1935/2004 (contact met voedingswaren);

— Verordening (EU) nr. 1895/2005 betreffende BADGE.

De Raad van Europa heeft de volgende richtsnoeren gepubliceerd :

— Kaderresolutie betreffende deklagen (coatings) bestemd om in contact te komen met voedingswaren : ResAP (2004)1;

— Technisch Document nr. 1 : inventaris van toegelaten stoffen;

— Technisch Document nr. 2 : wetenschappelijke achtergrond.

Artikel 3 van de algemene Food Contact Kaderverordening (EU) nr. 1935/2004 legt enkele algemene eisen vast. Materialen en voorwerpen, inclusief actieve en intelligente materialen en voorwerpen, dienen overeenkomstig goede fabricagemethoden te worden vervaardigd, zodat zij bij normaal of te verwachten gebruik geen bestanddelen afgeven aan levensmiddelen in hoeveelheden die :

a) voor de gezondheid van de mens gevaar kunnen opleveren;

b) tot een onaanvaardbare wijziging in de samenstelling van de levensmiddelen kunnen leiden, of

c) tot een aantasting van de organoleptische eigenschappen van de levensmiddelen kunnen leiden. Dat betekent dat de beschermende epoxy coatings op basis van BPA of BADGE (met goedkeuring voor zowel drinkwater als food contact) moeten beletten dat metalen worden afgegeven aan drank, voeding en drinkwater.

De Kaderresolutie ResAP(2004)1 betreffende « deklagen bestemd om in contact te komen met voedingswaren » is van toepassing op deklagen welke in afgewerkte toestand bestemd zijn om in contact te komen met, of die in contact gebracht worden met voeding, en voor dat doel bestemd zijn. Deze kaderresolutie heeft betrekking op volgende deklagen :

a) deklagen voor metalen verpakkingen;

b) deklagen voor flexibele verpakkingen;

c) deklagen voor zware en langdurige toepassingen (de zogenaamde « heavy-duty coatings »).

Deze « heavy duty epoxy coatings » laten toe zonder de deklaag (coating) te beschadigen gedurende de jarenlange continue chlorinatie van drinkwater te werken met een hoge dosering van chloor welke nodig is voor de bescherming van consumenten tegen microbilogische contaminatie van het drinkwater, en dus ook van de voedingsproducten en dranken welke er mee bereid worden; Deze « heavy duty epoxy-hars coatings » worden reeds meer dan 50 jaar gebruikt in buizentoepassingen (drinkwaterbuizen en buizen in dranken voedingsbedrijven) en hebben een goedkeuring zowel voor levensmiddelen als voor drinkwater. Deze « heavy duty coatings » worden hoofdzakelijk in Frankrijk geproduceerd, maar worden wel in ons land ingevoerd.

De deklagen voor metalen verpakkingen hebben zeer veel uiteenlopende toepassingen in allerhande soorten voeding, zoals :

— metalen vaatjes en blikjes voor bieren, frisdranken en waters;

— deksels voor allerlei soorten glasconserven;

— aerosolbussen voor voedingswaren, onder andere slagroom;

— kroonkurken op flesjes voor bieren, frisdranken en waters;

— metalen blikjes voor conserven, vis en andere voeding.

Ze zijn dan ook onmogelijk te vervangen door één substitutieproduct of -technologie omdat er nog veel verschillende « nog te vinden en uit te testen » alternatieven vereist zijn en omdat deze alternatieven nog getest moeten worden op alle soorten voeding (water, zuur, alcohol, zuivel, vet, droog) bij veel verschillende contacttijden en verschillende temperaturen. Er zijn ook testen vereist inzake de eigenschappen sperlaag ten aanzien van zuurstof en vocht, en testen bij het sluiten (barstjes die leiden tot corrosie, zuurstof) en openen.

Spreker geeft vervolgens enkele praktijkvoorbeelden in specifieke toepassingen. De deklaag in een kroonkurk op bier- of frisdrankflesje moet voldoende soepel blijven om geen barstjes te hebben bij het sluiten van het flesje. De deklaag in een deksel voor glazen bokaal moet niet enkel corrosie van metaal voorkomen, maar moet het ook mogelijk maken om er een goed hechtende compound op aan te brengen, die de fysieke eigenschappen van sluiten en openen mogelijk maakt, en die de integriteit van de voedingsmiddelen garandeert. Blik en deklaag in een conservenblik moeten zorgen voor het vermijden van corrosie van het blik, het behoud van organoleptische eigenschappen gedurende jaren, efficiënte afvultechnieken, bescherming tegen bacteriële werking onder invloed van zuurstof en licht, enz.

Verschillende deklagen werden getest en vergeleken op basis van volgende criteria :

— Hoeveelheid wetenschappelijk gegevens : bewijs dat ze veilig zijn, of de recepturen op basis van positieve lijsten (dit wil zeggen Toegelaten stoffen door de EFSA). Het blijkt dat bisfenol A veilig is beneden de huidige opgelegde migratielimieten.

— Weerstand tegen corrosie van het metaal;

— Geschiktheid voor vormgeving;

— Geschiktheid voor specifieke toepassing;

— Duurzaamheid;

— Algemene inzetbaarheid : 1 technologie > alle metalen verpakkingen;

— Behoud organoleptische eigenschappen;

— Container compatibel met inhoud (soort voeding/drank).

Als conclusie kan men noteren dat enkel Bisphenol A voldoet aan alle criteria. Substitutie van Bisfanol A staat volgens spreker dan ook gelijk met het inboeten op meerdere punten.

Verder wijst de heer Bos erop dat er voor de kwalificatieprocedure voor verpakkingen & deklagen 5 fasen vereist zijn, die in totaal ongeveer 10 jaar in beslag nemen. Onderstaande tabel illustreert dit :

Vijf fasen qualificatieprocedure voor verpakkingen en deklagen
Fase Duurtijd Omschrijving Partners
1. Preliminaire testen 1 tot 2 jaar Wat kan geschikte verpakking/coating zijn rekening houdend met type voeding, temperatuur, bewaartijd, sperlaag, barstjes, openen, sluiten, behoud organoleptische eigenschappen, wensen klant, ... Ingrediënten goedgekeurd voor contact met voeding ? Alternatieve deklaag veiliger voor consument ? Leveranciers Fabrikant
2. Industriële testen 1 tot 2 jaar Kleinschalige geschiktheidstesten in labo en productie Eerste migratietesten Leveranciers Fabrikant
3. Technische validatie → Goedkeuring verpakking en deklaag 2 jaar Technisch en economisch haalbaar in specifieke toepassing ? Verpakkingstesten (shelf life testen): bewaartijd verpakte voeding ? Migratie: alternatieve deklaag OK ? en veiliger voor de consument ? Leveranciers Fabrikant
4. Industriële ontwikkeling → Goedkeuring productieproces Tot 5 jaar Goedkeuring om in productie te gaan Goedkeuring van coatings in alle fabrieken in alle landen Finaliseren van de verpakkingstesten (o. a. shelf life testen) Technische specificaties uitwerken voor alle fabrieken in alle landen Overal aanpassen productieprocessen voor elke specifieke toepassing Migratietesten, Verklaring van Overeenstemming, traceerbaarheid Leveranciers Fabrikant Alle klanten
5. Finale goedkeuring Finale goedkeuring door alle betrokkenen Idem
Totale duur 10 jaar

De vraag rijst dan ook of er thans geschikte alternatieve deklagen en technieken voorhanden zijn. Welke zouden de mogelijke gevolgen zijn ? Zijn alternatieven in alle opzichten veiliger voor de consument ? Werden ze voldoende onderzocht ? Het blijkt dat bisfenol A één van de meest onderzochte stoffen is en dat er voor alternatieven meestal veel minder onderzoek beschikbaar is. Het feit dat er zeer veel toepassingen zijn betekent bovendien dat er verschillende alternatieve stoffen/technieken nodig zijn voor elke specifieke toepassing. Zijn deze alternatieven wel veilig en technisch en economisch haalbaar ? Wordt er voldaan aan de richtlijn inzake « food contact » en andere vereisten ?

Zijn de alternatieve stoffen en processen wettelijk wel in orde ? Zijn ze bijvoorbeeld wel toegelaten in die zin dat ze op de positieve lijst voorkomen ? Men mag niet vergeten dat er strengere Europese wetgeving op komst is inzake metalen en deklagen voor materialen voor « food contact ». De vraag rijst bovendien of alternatieve stoffen nu én later wel voldoende beschikbaar zullen zijn. Men denke bijvoorbeeld aan de toepassingen inzake de REACH- en Food Contact-richtlijnen. Ten slotte moet men eraan herinneren dat het kwalificatieproces voor een alternatieve deklaag duurt ongeveer 10 jaar duurt.

Uit het voorgaande, trekt spreker de volgende conclusies :

— Er is een lange tijd nodig voor het invoeren van de toepasbare goedgekeurde alternatieven;

— Door het verbod op bisfenol A zou allerlei voeding en drank niet meer in Belgische winkels verkrijgbaar zijn;

— Wellicht zal de omzet en de winst dalen, wat voor de betrokkenen technische en economische werkloosheid tot gevolg heeft;

— Ten slotte zullen de goedgekeurde alternatieven meestal veel duurder zijn en bijgevolg leiden tot hogere voedingprijzen.

De vraag rijst welke de mogelijke gevolgen zijn van een Belgische wetgeving die strenger zou worden dan EU-wetgeving. Er zijn immers zeer veel uiteenlopende soorten van voeding en drank, van diverse herkomst. Naast voeding en drank verpakt in verpakking, geproduceerd in België, is er ook voeding en drank, verpakt in België maar waarvan de verpakking en de productie elders in de Europese Unie heeft plaatsgevonden. Als gevolg van het vrij verkeer van goederen binnen de EU, is er geen douane meer. De Europese « Food Contact » Kaderverordening is echter identiek van toepassing in de ganse Europese Unie. Hoe gaat men dit alles controleren in de Europese Unie ? Bovendien is er ook nog voeding en drank, verpakt in de EU in verpakking die werd geproduceerd in of buiten de EU, en voeding en drank verpakt buiten de EU, in verpakking geproduceerd buiten België. Spreker wijst op de handelsbelemmeringen die dit met zich zou meebrengen ingevolge de WTO-reglementering. Hoe zal men al die stromen controleren om de strengere Belgische reglementering inzake het gebruik van bisfenol A te laten naleven ? De voedingsinpecteurs zijn nu al overbelast. : controle BPA of verboden groeihormonen ?

Vervolgens geeft de heer Bos enkele verklaringen en gegevens mee van bedrijven die lid zijn van Agoria inzake de epoxycoatings voor metalen verpakkingen.

— Meer dan 95 % van alle conservenblikken die in België worden geproduceerd en/of op de markt gebracht hebben aan de inwendige zijde een coating die bisfenol A of BADGE bevat;

— Alle slagroomspuitbussen die in België worden geproduceerd en/of op de markt gebracht hebben aan de inwendige zijde een coating die bisfenol A of BADGE bevat;

— Een omschakeling naar een andere coatingtechnologie zou zeer complex zijn. Concreet zou dit in eerste instantie inhouden dat er een valabel alternatief dient te zijn. Daarenboven dient dit alternatief op voldoende wijze te worden gevalideerd. Dit validatieproces kan vele jaren in beslag nemen (onder meer bewaartesten bij klanten, ...) De mogelijke commerciële implicaties kunnen mogelijk enorm zijn. Uit de eerste aanwijzingen blijkt dat er niet voor alle toepassingen een perspectief is voor alternatieve technologie. In die gevallen waar dit perspectief er wel is blijkt uit de eerste aanwijzingen dat deze alternatieven aanzienlijk duurder zouden zijn wat ook tot een verlies van marktaandeel zou kunnen leiden;

— Producenten metalen verpakkingen voeren op regelmatige basis migratietesten uit. De resultaten betreffende BPA/BADGE liggen steeds binnen de wettelijke grenzen. De testen worden zowel intern uitgevoerd als door externe labo's.

Onderstaand schema geeft weer hoe de industrie op Europees niveau samenwerkt om tot een degelijke controle te komen van de ganse problematiek van coatings op metalen verpakkingen.

Naast producenten van metalen verpakkingen, vertegenwoordigt Agoria ook de producenten van vezelversterkte kunststoffen die met drinkwater en voeding in contact komen. Vezelversterkte epoxyharsen/composieten worden omwille van hun licht gewicht — wat leidt tot energiebesparing en CO2-emissiereductie — meer en meer gebruikt in vliegtuigen, treinen, voertuigen, windmolenwieken, opslagtanks en vaten, machineonderdelen, ... waarbij er in sommige toepassingen contact met voeding en/of drinkwater is, of mogelijk is. De betrokken bedrijven hebben momenteel geen geschikte substitutieproducten die minder gevaarlijk zijn qua « food and drinking water contact ». Vermits de EFSA zegt dat bisfenol A geen gevaar oplevert bij respecteren van huidige SML-waarde, en dat verdere beperkingen qua « food contact » gebruik niet noodzakelijk zijn, zijn epoxyharsen volgens de betrokken bedrijven in deze toepassingen thans het meest veilge hars. Een eventueel bisfenol A-verbod betekent voor deze bedrijven dan ook de sttopzetting van de productie in België en het gevolg dat de producten niet meer beschikbaar zullen op Belgische markt. Dit leidt dan weer tot het verlies aan omzet, vermindering van winstmarge, en personeelsinkrimping.

Bisfenol A wordt ook gebruikt in kunststofonderdelen voor keukentoestellen, machines en installaties voor voeding. Fabrikanten van keukentoestellen en sanitair, alsook van machines en installaties voor de grootkeukens, voeding- en dranknijverheid gebruiken in allerlei toepassingen namelijk onderdelen uit polycarbonaat als « transparant en onbreekbaar veiligheidsglas ». Bijv. :

— onbreekbaar peilglas voor niveau & debietmeting;

— onbreekbaar stukje doorzichtige buis : controle doorstroming;

— transparante onbreekbare beker & deksel voor keukenmixer;

— afschermkap of doorzichtig deksel op food contact machine;

— metalen voorraadbus met transparant deksel;

— flesjes voor olie & azijnset op (metalen) drager;

— badkamerbeker als onderdeel van (metalen) badkamerset;

— onbreekbare drankbekers.

De fabrikanten van keukentoestellen & sanitair, alsook van machines en installaties voor grootkeukens, voeding- en dranknijverheid maken geen verpakking voor kortstondig gebruik, maar wel voorwerpen voor lange termijn gebruik (5 tot 10 jaar). Ze respecteren de wet : migratietesten, verklaring van overeenstemming, traceerbaarheid en dergelijkem. Uit hun metingen blijkt dat er geen bisfenol A migreert en dit is precies de reden waarom polycarbonaat als materiaal wordt gebruikt. Waarom zou men dit dan verbieden, bisfonol A zelfs met hooggevoelige meetinstrumenten niet kan worden gemeten ? Deze bedrijven hebben geen degelijk alternatief om materialen te maken met een goede combinatie van « veilig, onbreekbaar, vaatwasbestendig, val-test bestendig, en doorzichtig ». Uit de verklaring van de EFSA blijkt dat op basis van zeer uitgebreide wetenschappelijke studies « geen verdere beperkingen van BPA » nodig zijn. Over eventuele alternatieven zijn er overigens weinig of geen gegevens in verband met veiligheid voor mens en milieu, of in verband met voedselveilgheid bekend. Het lange termijn gebruik leidt tot lange testperiodes voor overschakeling op een eventueel alternatief dat voor beoogde toepassing technisch en economisch haalbaar, veiliger (wetenschappelijk bewezen) en voldoende beschikbaar moet zijn.

De heer Pierre Cloquet, vertegenwoordiger van de European Metal Packaging Association (EMPAC), beperkt zich tot het overhandigen van een verklaring van de verpakkingsproducenten, waarin vooral tot uiting komt dat de thans besproken problematiek België overstijgt en in Europees perspectief dient behandeld te worden.

F. Uiteenzetting van de heer Guy Gallet, adviseur, Voedingsbeleid, FEVIA (Federatie Voedingsindustrie)

De heer Guy Gallet, adviseur, Voedingsbeleid, FEVIA (Federatie Voedingsindustrie), geeft enkele kerncijfers van de Belgische voedingsindustrie. Het gaat om meer dan 5 000 bedrijven, die samen 89 131 personen tewerkstellen. 95 % van deze bedrijven — in meerderheid bakkerijen — zijn KMO's. Zij realiseren een omzet bijna 40 miljard euro, waarvan 17 miljard aan export.

Wat de techisch-wetenschappelijke beoordeling van bisfenol A betreft, sluit spreker zich aan bij de vorige uiteenzetting. Niettemin wijst hij erop dat in de Joint FAO/WHO Expert Meeting inzake bisfenol A van november 2010 werd gewezen op het feit de beschikbare epidemiologische studies niet geschikt zijn voor risico-analyse, op de onzekere extrapolatie van toxicologische dat van dieren op mensen en op de verwaarloze biobeschikbaarheid van oraal ingenomen bisfenol A. Wat de risico-analyse betreft, meent de heer Gallet dat een algemeen verbod op het gebruik van bisfenol A in verpakkingen niet te verantwoorden is. Er is immers geen wetenschappelijke basis en er is al evenmin een basis om zich te beroepen op het voorzorgsprincipe. Het zou een disproportionele maatregel zijn die de doelstelling en de geloofwaardigheid van de EFSA zou ondermijnen. Bovendien blijkt dat er momenteel geen volwaardige alternatieven voorhanden zijn.

De potentiële impact van een verbod op bisfenol A zou, volgens de heer Gallet, leiden tot een belemmering van de interne Europese markwerking. Wat immers met de ingevoerde levensmiddelen waarvan de verpakkingen wél bisfenol A bevatten ? 50 % van de voedingsmiddelen op de Belgische markt worden immers ingevoerd ! Een en ander zou leiden tot een competitief nadeel voor Belgische producenten. De vraag is bovendien of er verpakkingen zonder bisfenol A beschikbaar zijn. Het antwoord is negatief : er zijn volgens de leveranciers geen substituten die dezelfde kwaliteit, functionaliteit en veiligheid kunnen garanderen.

De potentiële impact van een verbod op bisfenol A zou dan ook zware economische gevolgen hebben. Het zou leiden tot een productiestop bij de betrokken bedrijven, tot winkelrekken met « gaten » en tot een verlies van de concurrentiepositie ten opzichte van andere lidstaten en derde landen.

G. Bespreking

De heer Mahoux merkt op dat men sinds 1936 over de risico's van bisfenol praat. Waarom heeft men al die tijd zoveel in de toepassing ervan geïnvesteerd ?

Om de vergelijking met asbest te maken : er zijn jaren verstreken tussen het tijdstip waarop men zich vragen begon te stellen over de gevaren van de stof en het tijdstip waarop de beslissing om ze te verbieden genomen werd. Men kent de gevolgen : het uitbreken van vele ziekten en kankers als gevolg van het gebruik van asbest, met een heel lange latentietijd tussen de blootstelling aan de stof en het uitbreken van de ziekte.

De senator onderstreept dat hij er zelf geen enkel belang bij heeft dat bisfenol A verboden wordt. Men moet zich baseren op volledig onafhankelijk onderzoek. Het is in die optiek vrij verbazingwekkend dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een gunstig advies geeft, dat zijn politieke samenstelling betwist wordt, net als de antecedenten van de voorzitster ervan in verband met bepaalde banden met de nijverheid en dat daarop een beslissing van de Europese Commissie volgt om bisfenol A in zuigflessen te verbieden.

Vertegenwoordigers van de nijverheid hebben de concordantie betwist tussen wat bij de rat en bij de mens gebeurt. Professor Bernard heeft echter precies de snelle metabolisering beklemtoond die de mens van de rat onderscheidt, wat de situatie nog gevaarlijker maakt voor de mens. Het lid wenst echter nadere informatie over de toxische gevolgen die zich vóór de absorptie zouden voordoen.

Tot besluit stelt spreker vast dat alle wetenschappers die uitgenodigd werden, het eens waren over de noodzaak om het voorzorgsbeginsel in acht te nemen en dat sommigen zelfs verder gingen en meenden dat de toxiciteit van bisfenol A op bepaalde niveaus bewezen was.

De gevolgen van bisfenol A ontstaan vooral door inname. Bij een zwangere vrouw is er contaminatie van de foetus via de placenta. In dat stadium heeft het probleem niet zozeer met de dosering te maken, maar veeleer met de grote kwetsbaarheid van de receptor.

Mevrouw Thibaut merkt op dat de vertegenwoordigers van de nijverheid hebben opgeworpen dat het tien jaar vergt om nieuwe alternatieven te ontwikkelen en te testen. Misschien moet men het wetsvoorstel amenderen om er een « phasing out » in op te nemen, om bisfenol op te geven. Het lid herinnert er echter aan dat de gevaren van bisfenol al jarenlang worden besproken en dat de nijverheid nooit een tijdspad heeft gemaakt voor de vervanging van die stof.

Iedereen is het eens over het voorzorgsbeginsel. Het onderzoek dat professor Bernard voorstelde is verontrustend : betekent het dat kraantjeswater niet door kinderen jonger dan tien jaar mag worden geconsumeerd ?

Wat is de stabiliteit van bisfenol A ? Is het broos ? Zijn er vandaag tests inzake vervorming ?

Er worden verscheidene wetsvoorstellen onderzocht. De wetenschappers doen een oproep om het onderzoek uit te diepen, onder andere in verband met de transmissie, alsook om een internationale coördinatie tot stand te brengen. De senator kondigt daarom aan dat ze hierover een voorstel van resolutie zal indienen.

De heer Bernard, hoogleraar in de toxicologie, vraagt de vertegenwoordigers van de industrie of het niet mogelijk is zich tevreden te stellen met metalen recipiënten zonder plastic coating.

De heer Torfs vraagt de twee aanwezige wetenschappelijke deskundigen of ze het onderling eens zijn dan wel of ze zelf van mening verschillen over de toxiciteit van bisfenol A.

Is de schadelijkheid een objectief gegeven of hangt ze af van de betrokkenen ?

Men heeft het vaak over het voorzorgsbeginsel, maar wat is hier redelijke voorzorg ?

Tot slot vraagt de senator zich af welke conclusies men kan trekken uit het vruchtbaarheidsonderzoek dat professor Bernard voorstelde. Er zijn zoveel variabelen waarmee geen rekening kan worden gehouden. Hoe betrouwbaar is dergelijk onderzoek ?

De heer Scheys meent dat de vergelijking met asbest pure demagogie is. Men kan op Europees niveau geen wetenschappelijke commissie van 28 leden vinden die het gebruik van asbest toestaat zoals dat in het verleden het geval was. Vorig jaar heeft op Europees niveau een commissie bestaande uit 28 erkende wetenschappers (toxicologen, deskundigen inzake stoffen in aanraking met voeding, artsen, enz.) het probleem onderzocht en 27 onder hen hebben verklaard dat de huidige normen veilig waren. Slechts één ging niet akkoord.

Wat moeten de industriëlen doen ? Beslissen een bestaand product op te geven, waarvan het gebruik reeds jaren geleden door wetenschappelijke deskundigen gevalideerd werd, om volstrekt nieuwe oplossingen te zoeken, terwijl nu niemand weet wat die oplossingen zullen zijn ?

De heer Mahoux antwoordt dat hij de vertegenwoordigers van de nijverheid niet probeert te overtuigen. Asbest was een van de mogelijke voorbeelden. De werking van DDT was aanvankelijk heel positief, voor men er zich rekenschap van gaf dat men het om ethische redenen niet langer kon gebruiken.

Het lid stelt ethiek tegenover demagogie. In die aanpak moet rekening worden gehouden met alle factoren : niet alleen die welke de industrie aanhaalt, maar ook de maatschappelijke impact, het risico, enz.

De heer Bernard, toxicoloog, komt terug op het probleem van de absorptie van bisfenol A. De vaststelling dat de absorptie plaatsvindt voor het bij de lever komt, is heel belangrijk. De onderzoeken hebben de aanwezigheid van receptoren aangetoond op de darmwand. Dat is een plaatselijk effect. Die ontdekkingen zetten de redenering van de EFSA, die op de afscheiding gebaseerd is, helemaal op losse schroeven.

Men moet er zich ook bewust van zijn dat bisfenol A niet de enige stof is waar we ons zorgen over moeten maken. De hormoonontregelaars stigmatiseren is in. De heer Bernard herinnert aan het geval van de onderneming Belovo, die zogezegd een antibioticum had gebruikt. Men heeft echter ontdekt dat de gelaakte stof, die in hoge hoeveelheid aanwezig was in de potjes voor baby's, in werkelijkheid in het deksel zat.

Men kan de wetenschappers niet vragen de juiste risico's van die producten voor baby's van 1 of 2 jaar te identificeren, terwijl men op die baby's geen onderzoek mag verrichten. Het voorzorgsbeginsel is niet gemakkelijk te bepalen. De inspanning die de industrie moet leveren is echter het beperken van de blootstelling tot een minimum. Het gaat om een preventieve aanpak met enerzijds een stof die potentieel toxisch is en anderzijds risicogroepen. Indien de nijverheid geen vervangmiddel vindt, moet ze de bestaande procédés verbeteren. Dat is de weg die men moet inslaan in plaats van zich vast te klampen aan de « Reach »-richtlijn of aan de adviezen van de EFSA, die morgen volledig kunnen veranderen.

De heer Scheys antwoordt dat wanneer de wetenschappers het eens worden over een migratielimiet, de industrie zal volgen. De industrie wil zich op degelijke reglementen baseren, die op het advies van een meerderheid van de wetenschappers steunen. Het is niet aan de nijverheid te bepalen wat goed is of slecht. De nijverheid maakt producten met de meest geschikte materialen, binnen het wettelijk kader dat Europa schept.

De heer Bos voegt eraan toe dat in de procédés om polycarbonaat te maken, maximale inspanningen worden geleverd om bisfenol A-residu's te voorkomen. Op die manier kan de industrie volgen wanneer de adviezen veranderen.

De heer Mahoux meent dat het onderzoek in vele sectoren multidimensioneel is. Toch is het duidelijk dat de drijfveer van het onderzoek verschilt al naargelang het onderzoek door de nijverheid of door de wetenschappelijke wereld wordt gevoerd.

Toen men DDT ontdekte, wou men het onderzoek naar bestrijdingsmiddelen tegen malaria opgeven, aangezien de ziekte door DDT zou worden uitgeroeid. De ontdekking van een bestrijdingsmiddel stimuleert het onderzoek niet.

Het lid vestigt ten slotte ook de aandacht op de aanwezigheid van bisfenol A in kassabonnen. Het is toch merkwaardig dat een grote winkelketen in Frankrijk beslist heeft geen bisfenol in haar kassabonnen meer te gebruiken.

De heer Gallet komt terug op het voorbeeld van de semicarbazide, dat professor Bernard gaf. Het is een schoolvoorbeeld voor de wijze waarop de Europese autoriteiten en de verpakkingsnijverheid in overleg hebben gewerkt om het probleem op te lossen. De industrie staat steeds open voor nieuwe ontdekkingen van de wetenschap en werkt voortdurend aan de verbetering van haar producten.

Maar, zoals reeds gezegd, heeft van alle geteste oplossingen bisfenol A steeds de best aangepaste antwoorden geboden op de diverse vragen, onder andere over de integriteit van de voeding, of de « food safety ». Op de vraag over de « phasing out » van het product kan men dus alleen antwoorden dat men steeds op dezelfde basis werkt, omdat men nog geen alternatief gevonden heeft voor BPA, dat nog steeds beschouwd wordt als een product dat aanvaardbaar is voor de volksgezondheid.

Omdat de lijst van bestanddelen die voor « coating » gebruikt mogen worden, voortdurend korter wordt, wordt de taak van de industrie er niet gemakkelijker op.

De vervorming van het recipiënt is een zeer belangrijk aspect, want wanneer een « coating » geen vervorming van het blikje weerstaat, is de eigenschap van afscherming tussen het afgewerkte product en het metaal niet meer gewaarborgd. De elasticiteit is dus een primordiale eigenschap.

Gelet op de aanhoudende discussie, vindt de heer Tytgat het interessant er een artikel op na te slaan dat twee maanden geleden in de « Critical Review of Toxicology » is verschenen. De conclusie van dat artikel bestaat uit zestien punten. Men stelt er onder andere dat de toegelaten dagelijkse inname voor BPA wetenschappelijk bepaald is en dat het onderzoek op knaagdieren als een valide basis kan worden gebruikt om het risico voor de mens te bepalen. Uit biomonitoringonderzoek in verscheidene landen is gebleken dat de geschatte blootstelling van de mens aan bisfenol A lager is dan de getolereerde dagelijkse inname voor de bevolking in het algemeen. Er is één uitzondering : er werd een hoge systemische blootstelling vastgesteld bij pasgeborenen op intensieve zorg. In dat geval komt het niet door de voeding, maar door het plastic in de leidingen die worden gebruikt om de baby in leven te houden.

Voor zover hij weet was er geen recenter artikel dat alles behandelde, zowel het wetenschappelijk als het juridisch aspect. Dat artikel kwam tot het besluit dat de toelaatbare dagelijkse inname voor bisfenol A wetenschappelijk juist en verantwoord was en dat er dus geen noemenswaardig risico voor de volksgezondheid was, ook niet bij baby's.

Het gaat om een artikel dat op de website PubMed verscheen. Die site richt zich op wetenschappers en op de academische wereld, niet op de industrie.

De mening van professor Tytgat is slechts de mening van één toxicoloog. Het betreffende artikel komt echter van talrijke deskundigen en de professor heeft zeker niet de pretentie dat hij hun conclusies in twijfel wil trekken.

De conclusie luidt dat er geen dwingende reden is om de toelaatbare dagelijkse inname te veranderen. Het is wel nodig de molecule te blijven bestuderen.

De heer Torfs zegt de indruk te hebben dat professor Bernard kritischer is voor bisfenol A dan professor Tytgat.

De heer Tytgat bevestigt dat meningsverschil.

De heer Mahoux onderstreept niettemin dat de vele deskundigen die door de commissie werden uitgenodigd allen in dezelfde zin spraken.

Voor het lid is het belangrijkste aspect de aard van de receptor, dat wil zeggen het stadium van diens ontwikkeling. Het gaat hier om het kind, van het stadium van de foetus tot dat van de jonge kindertijd. Het is geen toeval dat de Europese Commissie bisfenol A in zuigflesjes verboden heeft. Het dringendst is het verbieden van de stof in zuigflesjes en in potjes voor baby's.

De heer Bouckaert citeert een recent onderzoek van professor Covacci aan de Universiteit van Antwerpen (Departement moleculaire biologie) met als titel « Food additives and contaminates 2010 ». Het is gebaseerd op het aantal blikjes, flessen en conserven die de Belg jaarlijks consumeert. Hij leidt daaruit af dat hij naar raming 1,05 microgram bisfenol per dag inneemt. Voor een gewicht van 70 kilogram is dat 0,02 microgram per kilogram per dag. Dat is veel minder dan de toegelaten limiet.

De heer Bernard onderstreept het ethische probleem in het vraagstuk. Een moeder wil het maximum voor haar kind doen. Indien ze bewust wordt gemaakt van het bisfenolprobleem, dan kan ze keuzes maken.

Hij sluit zich aan bij de woorden van de heer Mahoux, die de problematiek van de potjes voor baby's bij die van de zuigflessen opneemt. Ook voor die potjes geldt de reactie van Maillard, want men warmt ze op voor ze geconsumeerd worden. Er komen dan stoffen vrij zoals cad methylimidazole, dat tot groep 2 behoort, die kankerverwekkend is voor dieren.

De samenleving is de kwaliteit van de kindervoeding aan het veranderen. De nadruk moet in elk geval komen te liggen op personen op jonge leeftijd.

De heer Bouckaert wijst erop dat de tests bij opwarming -en bij herhaalde opwarming — van de levensmiddelen uitgevoerd werden en dat de resultaten ervan in de risicobepaling werden meegenomen.

Tevens verrast het hem te horen dat men geen bloed- of urinestalen mag nemen van kinderen jonger dan tien jaar. Dat is toch vreemd, aangezien bij een pasgeborene reeds een bloedstaal wordt genomen in de eerste uren na de geboorte.

In het Vlaams gewest loopt bij de VITO (Vlaamse instelling voor technologisch onderzoek) een onderzoek bij jongvolwassenen en kinderen. Hij dacht dat er ook kinderen jonger dan tien jaar bij betrokken waren.

De heer Bernard legt uit dat men de ethische wetgeving voor onderzoek bij kleine kinderen strenger heeft gemaakt en dat dit zich nu in zekere zin tegen de kinderen keert, aangezien er over hen geen onderzoek meer mogelijk is. De wetenschap wordt geblokkeerd door uiterst strenge ethische normen.

De heer Tytgat antwoordt dat er onderzoeken bestaan, maar dat ze grote lacunes vertonen.

Mevrouw de Bethune vraagt of de aanwezigheid van bisfenol A in speelgoed gevaarlijk is. Het gaat immers om voorwerpen die voor kinderen bestemd zijn.

De heer Tytgat antwoordt dat wanneer men de hoeveelheid bisfenol A die in zuigflesjes kan vrijkomen vergelijkt met die welke van speelgoed vrijkomt, die laatste hoeveelheid veel lager ligt. Het contact met bisfenol is veel beperkter, want men moet het speelgoed in de mond steken, erop bijten.

De heer Cloquet komt terug op de vraag over de mogelijkheid om onbehandeld metaal te gebruiken. In bepaalde gevallen moeten conserven een levensduur hebben van vijf jaar. In onbehandeld metaal is dat onmogelijk. Roestvorming en dus de onmogelijkheid om de integriteit van de inhoud te waarborgen zouden een probleem van volksgezondheid doen rijzen.

Zou het gebruik van producten om het metaal in die context te behandelen dan niet schadelijker zijn dan wat men nu gebruikt ? Opnieuw rijst dezelfde vraag.


(1) De bijlagen zijn in elektronische versie beschikbaar op de website van de Senaat (http://www.senaat.be).