5-99COM

5-99COM

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

Handelingen

DINSDAG 8 NOVEMBER 2011 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap over «het bepalen van het invaliditeitspercentage bij kinderen met het syndroom van Down» (nr. 5-1372)

De heer Louis Ide (N-VA). - Ik heb de vraag al meerdere malen gesteld. Mij is ter ore gekomen dat er heel wat onregelmatigheden zijn bij de toekenning van het invaliditeitspercentage van 66% aan kinderen met het syndroom van Down. In eenzelfde ambtsgebied wordt voor het ene Downkind het percentage van 66% toegekend en voor het andere kind niet. Die situatie strookt ongetwijfeld niet met het gelijkheidsbeginsel.

Over de aard van het syndroom van Down kan geen twijfel bestaan, het is een objectief vaststelbare aandoening, namelijk de aanwezigheid van een trisomie 21. Ligt eigenlijk vast hoe de controleartsen moeten optreden bij de vaststelling van de aandoening en de toekenning van het invaliditeitspercentage? Geeft een bepaalde circulaire van 5 juni 2008 daarover onbetwistbaar uitsluitsel?

Aan hoeveel kinderen met het syndroom van Down werd per controlegebied in Vlaanderen, in Wallonië en in Brussel het invaliditeitspercentage van 66% toegekend in verhouding tot het totaal aantal kinderen met die aandoening en dit voor de jaren 2004, 2005, 2006, 2007, 2008, 2009 en de eerste helft van 2010?

Hoe interpreteert de staatssecretaris de cijfers?

Hoeveel invaliden zijn er per arrondissement, provincie en gewest van 2004 tot en met de eerste helft 2010? Ik kreeg de gegevens graag uitgesplitst in de categorieën van nul tot achttien jaar, van achttien tot vijfenzestig jaar en ouder dan vijfenzestig jaar.

Hoe verhouden de toegekende percentages invaliditeit zich voor elk van deze categorieën en het totaal, in de periode 2004 tot en met de eerste helft 2010? Graag kreeg ik de gegevens ook per arrondissement, provincie en gewest.

Kan de staatssecretaris me de verdeling bezorgen per gewest en voor de periode 2004 tot en met de eerste helft 2010, niet alleen voor Down (trisomie 21), maar ook voor blindheid, doofheid, een geamputeerd been, twee geamputeerde benen, dwarslaesies, tetraplegie, mensen met continue zuurstofnood? Graag kreeg ik zoveel mogelijk een uitsplitsing per pathologie.

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap. - De evaluatie van kinderen met het syndroom van Down gebeurt volgens de richtlijnen van het koninklijk besluit van 12 februari 2009. Dat bepaalt dat kinderen met een genetische of chromosoomaandoening waarvan de evolutie gewoonlijk nadelig is op het vlak van de motorische en geestelijke ontwikkeling erkend zullen worden met een ongeschiktheid van meer dan 66% van bij de geboorte, als een ontwikkelingsquotiënt van minder dan 60 wordt vastgesteld op om het even welk moment tijdens de twee eerste levensjaren. De toepassing van dit koninklijk besluit heeft dan ook tot gevolg dat niet alle kinderen met het syndroom van Down vanaf de geboorte 66% ongeschiktheid zullen krijgen. Diegenen met een ontwikkelingsquotiënt van meer dan 60 komen niet in aanmerking voor een erkenning +66% vanaf de geboorte.

Voor de verdere toekenning van de bijkomende kinderbijslag wordt de evaluatie in pijler 2 en pijler 3 gedaan voor de medisch-sociale schalen. Voor kinderen met het syndroom van Down, trisomie van chromosoom 21, bestaat er inderdaad geen twijfel over de oorzaak van de problemen die ze ondervinden.

Het is evenwel niet zo dat er een recht op bijkomende kinderbijslag wordt toegekend op basis van de oorzaak van een handicap, maar wel op basis van de ernst van de handicap en de impact ervan op het leven van het kind en zijn omgeving.

Niet alle kinderen met het syndroom van Down vertonen dezelfde handicap. Zo zijn er kinderen met een trisomie 21, met een min of meer belangrijke achterstand inzake psychomotorische ontwikkeling gedurende de eerste levensjaren of nog andere kinderen, die belangrijke verwikkelingen hebben van bij de geboorte, zoals bijvoorbeeld hartafwijkingen. Om de zaak nog ingewikkelder te maken zijn er ook nog kinderen met een mozaïek-Downsyndroom; dat is een toestand waarbij niet alle cellen dezelfde chromosomen bevatten en sommige cellen dus een trisomie vertonen en andere niet.

Wat de tweede vraag betreft zijn de gegevens bij de administratie niet bekend. Op het ogenblik bestaat er geen systeem voor registratie van pathologieën.

Bij gebrek aan cijfergegevens moet ik ook de interpretatie van deze cijfers schuldig blijven.

Voor de antwoorden op de volgende vragen verwijs ik de heer Ide naar de tabellen die ik hem zal overhandigen. Ik maak hierbij de volgende opmerking.

De verhoogde kinderbijslag wordt toegekend tot 21 jaar en niet tot 18 jaar. De toekenning is geen bevoegdheid van de Directie-generaal Personen met een handicap, maar wel van de kinderbijslagfondsen of van de instelling die gewoonlijk de kinderbijslagen uitbetaalt, zoals de Rijksdienst voor de Kinderbijslag van de Werknemers, het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen of andere kinderbijslagfondsen. De rol van de Directie-generaal Personen met een handicap beperkt zich tot de uitvoering van medische onderzoeken op vraag van de vermelde instellingen. De Directie-generaal Personen met een handicap beschikt dus niet over statistieken met betrekking tot de betalingen voor verhoogde kinderbijslag en kan dus geen gegevens leveren over het aantal lopende rechten voor de leeftijdscategorie van 0 tot 18 jaar.

In het bestand in bijlage zijn de rechthebbenden als volgt ingedeeld:

De heer Louis Ide (N-VA). - Ik zal de tabellen met veel plezier bestuderen. Een aantal gegevens zijn niet beschikbaar. Nochtans is meten weten. Ik dring er dan op aan dat werk wordt gemaakt van de vergaring van gegevens. De beoordeling van een handicap kan niet alleen op subjectieve gronden gebeuren. Ook al erken ik dat de ene handicap niet de andere is, toch moet naar objectiviteit worden gestreefd. Het kan niet dat gehandicapten met een analoge pathologie verschillende tegemoetkomingen krijgen. Ik pleit dus nogmaals voor objectieve metingen.

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap. - Ik ben het eens met de opmerking van de heer Ide over de vergaring van gegevens. Met meer tijd en middelen waren we daarin geslaagd.

Wat de evaluatie betreft, kunnen de gevolgen van een handicap verschillen van persoon tot de persoon. De artsen moeten de handicap beoordelen in het licht van de eigenschappen van de betrokken persoon.

De heer Louis Ide (N-VA). - Ik heb een wetsvoorstel uitgewerkt om de adviserende geneesheren onafhankelijker te laten optreden door ze onder het RIZIV te laten ressorteren, en niet langer onder de ziekenfondsen.

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap. - Dat is een ander verhaal.

De heer Louis Ide (N-VA). - Niet helemaal. Het sluit aan bij het streven naar meer objectiviteit en onafhankelijkheid bij diegenen die moeten beoordelen.

(De vergadering wordt gesloten om 16.50 uur.)