5-74/1 | 5-74/1 |
9 SEPTEMBER 2010
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 12 maart 2009 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1217/1 - 2008/2009).
Orgaantheorie
Artikel 61, § 1, van het Wetboek van vennootschappen bepaalt het volgende : « de vennootschappen handelen door hun organen waarvan de bevoegdheden worden vastgesteld door dit wetboek, het doel en de statuten. De leden van deze organen zijn niet persoonlijk verbonden voor de verbintenissen van de vennootschap. »
Dat artikel bevestigt de « orgaantheorie ». Een vennootschap heeft een louter juridische rechtspersoonlijkheid en kan zelf geen materiële- of rechtshandelingen stellen. Om die reden is de vennootschap aangewezen op haar organen om handelingen te stellen. Hierdoor wordt de vennootschap geacht zelf te hebben gehandeld indien één van haar organen een handeling stelt binnen haar vertegenwoordigingsbevoegdheid (1) . De externe vertegenwoordiging slaat op de bevoegdheid om de vennootschap, op grond van de intern genomen besluiten, jegens derden te verbinden (2) .
De bvba en de naamloze vennootschap zijn verbonden door de handelingen van de raad van bestuur en van de bestuurders, zelfs indien die handelingen buiten haar doel liggen. Het systeem van de organieke vertegenwoordiging, dat werd opgelegd door de eerste Vennootschapsrichtlijn en werd omgezet in de Belgische rechtsorde door de wet van 6 maart 1973 tot wijziging van de wetgeving betreffende de handelsvennootschappen, voerde een wettelijk onderscheid in tussen de vertegenwoordigings- en bestuursbevoegdheid. « Het gevolg van de wettelijke scheiding tussen intern bestuur en de externe vertegenwoordiging is dat men een rechtshandeling, gesteld door een orgaan van vertegenwoordiging, binnen zijn vertegenwoordigingsmacht, rechtstreeks toerekent aan de vennootschap, ongeacht of hiertoe een geldig besluit voorligt van het bevoegde orgaan van intern bestuur » (3) .
De enige mogelijkheid waarover de vennootschap beschikt om de handeling aan te vechten, bestaat erin dat zij aantoont dat de derde op de hoogte was of had moeten zijn van de bevoegdheidsoverschrijding door het bestuur (4) . De rechtsleer gaat er bovendien van uit dat « kwade trouw » vereist is (5) . Kwade trouw kan niet worden afgeleid uit loutere publicatie van de statuten (6) . Deze bevoegdheidsbeperking van het bestuur is niet aan derden tegenwerpelijk, ook al is zij openbaar gemaakt (pro-curaleer) (7) . De bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende organen van de vennootschap is dus louter een interne aangelegenheid.
Recent echter mochten we ten gevolge van het Fortis-arrest van het hof van beroep van 12 december 2008 allen getuige zijn van het feit dat een louter interne vennootschapsrechtelijke aangelegenheid wel een enorme maatschappelijke impact kan hebben (8) .
Rechtszekerheid en billijkheid
« Het recht is het in werk zetten van rechtvaardigheid. Rechtszekerheid en billijkheid zijn zo twee éénzijdige verschieten op de rechtvaardigheid, zodat het bevorderen van enkel het ene of het andere te weinig rechtvaardigheid in het werk zet » (9) . Rechtszekerheid is traditioneel het toepassen van algemene abstracte regels op bepaalde concrete feiten. De billijkheid houdt rekening met omstandigheden die in de algemene abstracte regel niet dienend werden geacht en daarom niet tot rechtsfeit zijn verheven (10) . Om een rechtvaardig recht te handhaven moet een evenwicht tussen beide uitgangspunten worden gevonden.
Het Nederlands recht bevat in tegenstelling tot het Belgisch recht een uitgebreid arsenaal aan open normen waar er ruimte wordt gelaten voor de rechter om een toetsing door te voeren van de concrete feiten aan normen zoals redelijkheid en billijkheid.
In artikel 8 van Boek 2 van het Nieuw Nederlands Burgerlijk Wetboek worden de gedragingen tussen de diverse bij de rechtspersoon betrokken personen als volgt geregeld :
« Artikel 8
1. Een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, moeten zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.
2. Een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. »
Het Belgisch recht kent enkele concrete door de rechtspraak geconstrueerde rechtsfiguren die een veruiterlijking zijn van een algemene gedachte van redelijkheid en billijkheid. In België komt de rechtsfiguur van de overmacht het best in aanmerking om toepassing te vinden in het vennootschapsrecht wanneer er zich binnen een vennootschap een concrete situatie voordoet waarbij een te stringente toepassing van de vigerende regelgeving tot een onbevredigend resultaat aanleiding zou geven. Waarom zouden we immers een nieuwe rechtsfiguur in de Belgische rechtsorde invoeren indien de rechtspraak reeds een rechtsfiguur heeft ontwikkeld welke mits een voldoende evolutieve interpretatie een antwoord kan bieden op hedendaagse problemen. Het wetsvoorstel beantwoordt zowel aan het uitgangspunt van de rechtszekerheid als aan het uitgangspunt van de billijkheid. Immers, door het inschrijven in het Wetboek van vennootschappen van een algemene abstracte billijkheidsnorm (overmacht) die een toetsing door de rechter mogelijk maakt komt het voorstel aan beide uitgangspunten tegemoet.
Overmacht (11)
« Tijdens de oorlog zwijgen de wetten », Marcus Tullius Cicero.
In de PECL wordt « overmacht » als één van de beginselen van het contractrecht naar voren geschoven (12) . In artikel 8 :108 PECL wordt overmacht (of de niet-toerekenbare tekortkoming) als volgt omschreven : « Een tekortkoming wordt een partij niet toegerekend indien deze bewijst dat ze werd veroorzaakt door een hindernis die buiten haar macht lag en van haar redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat zij bij het sluiten van de overeenkomst met die hindernis rekening zou hebben gehouden of deze of de gevolgen daarvan zou hebben vermeden of ondervangen » (13) .
Praktisch beschouwd wordt met de begrippen overmacht en toeval in het Belgisch recht meestal verwezen naar gebeurtenissen die plaatsgrijpen buiten elk aanwijsbaar menselijk handelen om (bijvoorbeeld natuurelementen zoals aanhoudende slechte weersomstandigheden, aardbeving, bliksem, overstroming, enz.) (14) , terwijl met vreemde oorzaak eerder wordt verwezen naar handelingen van individuele derden voor wier handelingen de schuldenaar niet verantwoordelijk is (15) .
Het bevel van hogerhand, het zogenaamde « fait du Prince », betreft overheidsmaatregelen met juridisch een prestatieverhinderende uitwerking binnen het contractueel verhoudingskader van contractspartijen (juridische onmogelijkheid) (16) . Het« fait du Prince » is als het ware een modaliteit van het ruimer concept overmacht. Het « fait du Prince » is een rechtsfiguur die in het burgerlijk recht algemeen wordt aanvaard. De Page bevestigt en omschrijft dit juridisch begrip, onder verwijzing naar Baudry-Lacantinerie en een cassatiearrest van 12 maart 1959 als volgt : « Le fait du Prince, expression traditionelle qui désigne tout empêchement résultant d'un ordre ou d'une prohibition émanant de l'autorité publique, et qui strictement parlant, doit être assimilé à la force majeure » (17) . In een Cassatie-arrest van 13 mei 1996 en 18 november 1996 bevestigde het Hof van Cassatie deze theorie : « De overheidsmaatregel (le fait du Prince) werkt, als vreemde oorzaak, bevrijdend, wanneer hij een onoverkomelijke hindernis vormt voor de uitvoering van de verbintenis en de schuldenaar geen fout heeft begaan bij het ontstaan van de omstandigheden die de hindernis tot gevolg hadden (artikelen 1147 en 1148 van het Burgerlijk Wetboek) » (18) .
De meerderheid van de rechtspraak en rechtsleer huldigt « de theorie van de ontoerekenbare onmogelijkheid » (19) . Deze theorie houdt in dat er slechts sprake kan zijn van overmacht indien de omstandigheid, die als vreemde oorzaak wordt ingeroepen ter bevrijding van de verbintenis, van die aard is dat ze de nakoming van de verbintenis volstrekt of redelijkerwijze onmogelijk maakt. De schuldenaar mag zelf geen fout hebben begaan bij het zich voordoen van deze omstandigheid. De rechtspraak van het Hof van Cassatie vereist voor het inroepen van overmacht een gebeurtenis « die een onoverkomelijk beletsel uitmaakt tot de nakoming van de verbintenis » (20) . Een andere theorie, die veel minder aanhang heeft, is de zogenaamde schuldleer. Overeenkomstig deze theorie is de schuldenaar bevrijd van zijn verbintenis wegens overmacht indien de schuldenaar, om het resultaat te bereiken, alles heeft gedaan wat van een normaal zorgvuldig en bedachtzaam schuldenaar van dezelfde beroepscategorie en geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden van plaats en tijd, gevergd kan worden (21) .
In het wetsvoorstel wordt het begrip « overmacht » in de algemeen gangbare betekenis gehanteerd. Niet enkel de enge interpretatie van overmacht en toeval maar ook de notie vreemde oorzaak, valt onder het gehanteerde begrip « overmacht » in het wetsvoorstel.
Artikel 1
Conform artikel 83 van de Grondwet moet elk wetsvoorstel aangeven of het een aangelegenheid betreft als bedoeld in artikel 74, 77 of 78 G.W.
Artikel 2
Het artikel bepaalt dat de organen van de vennootschap kunnen afwijken van een tussen hen geldende regel indien het door overmacht redelijkerwijze onmogelijk is om de regel na te leven.
Op die wijze kan bijvoorbeeld de raad van bestuur van een vennootschap zijn statutair beperkte bevoegdheid overschrijden in het belang van de vennootschap indien een strikte naleving van haar statutaire bevoegdheid ertoe zou leiden dat de belangen van de vennootschap op ernstige wijze worden geschaad (bijvoorbeeld het voorkomen van een acuut dreigend faillissement van de vennootschap).
Nele LIJNEN. Guido DE PADT. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 61, § 1, van het Wetboek van vennootschappen, vernummerd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :
« Een tussen deze organen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden door overmacht redelijkerwijze onmogelijk is. »
20 juli 2010.
Nele LIJNEN. Guido DE PADT. |
(1) B. Tilleman, Recht en onderneming, Bestuur van vennootschappen. Statuut, interne werking en vertegenwoordiging, Die Keure 2005, blz. 645.
(2) B. Tilleman, o.c., blz. 643, randnr. 1023.
(3) B. Tilleman, o.c., blz. 645, randnr. 1025.
(4) Artikel 258 en 526 Wetboek van vennootschappen.
(5) B. Tilleman, o.c., blz. 652 e.v.
(6) B. Tilleman, o.c., blz. 702.
(7) Art. 522, § 1, tweede lid, Wetboek van vennootschappen. In dezelfde zin : Cass. 12 november 1987, Arr. Cass., 1987-88, 324, Pas. 1988, I, 304, TRV 1998, 107, noot L. Liefsoens, en RCJB, 1989, 385, noot A. Benoit-Moury.
(8) Brussel (18e k.) 12 december 2008, Bank Fin.R., 2008, afl. 6, 399 en http://ff.larcier.be (17 februari 2009), noot; JT, 2009, afl. 6338, 62 en http://jt.larcier.be (2 februari 2009), noot.
(9) M.E. Storme, Rechtszekerheid en vertrouwensbeginsel in het Belgisch verbintenissenrecht, Gent-Brussel, blz. 3, randnr. 2.
(10) Ibidem.
(11) « Tijdens de oorlog zwijgen de wetten », Marcus Tullius Cicero.
(12) PECL : Principles of European Contract Law.
(13) Artikel 8 : 108 : Niet-toerekenbare tekortkoming (1) Een tekortkoming wordt een partij niet toegerekend indien deze bewijst dat ze werd veroorzaakt door een hindernis die buiten haar macht lag en van haar redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat zij bij het sluiten van de overeenkomst met die hindernis rekening zou hebben gehouden of deze of de gevolgen daarvan zou hebben vermeden of ondervangen. (2) Is de verhindering slechts tijdelijk, dan wordt de tekortkoming niet toegerekend gedurende de termijn van verhindering. Vormt de vertraging echter een wezenlijke tekortkoming, dan kan de schuldeiser ze als dusdanig behandelen. (3) De partij die tekortschiet moet ervoor zorgen dat de wederpartij binnen een redelijke termijn nadat de eerste partij deze omstandigheden kende of behoorde te kennen, kennis krijgt van de hindernis en van de gevolgen daarvan voor haar vermogen om na te komen. De wederpartij heeft recht op vergoeding van de schade veroorzaakt door het niet-ontvangen van een dergelijke kennisgeving.
(14) A. Van Oevelen, « Overmacht en imprevisie in het Belgisch contractenrecht », TPR, 2008, 605, randnr. 2.
(15) W. Van Gerven, Verbintenissenrecht — Leidraad bij de Colleges, I, Leuven, Acco, 1996, blz. 109.
(16) L. Vael, Overmacht gerelativeerd : hoe blauw zijn de plekken van de schuldeiser ingevolge het zogenaamde « fait du Prince » ?, Recente arresten van het Hof van Cassatie 1998, Mys & Breesch uitgevers, 1998, blz. 97.
(17) H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge, II, Brussel, Bruylant, 1964, II, nr. 598, littera e, p. 595 juncto voetnoot 2 aldaar (De Page geeft aldaar als voorbeelden : onteigening ten algemenen nutte, opeising, oproeping onder de wapens), alsmede nr. 601, p. 600 (De Page geeft aldaar bijkomend als voorbeelden : regelgeving die zaken buiten het economisch handelsverkeer plaatst, maatregelen strekkende tot verbod van verkoop of invoer van zaken, diverse verboden tengevolge van maatregelen van politie).
(18) Cass. (3e k.) AR S.95 0100.F, 18 november 1996 (Franse Gemeenschap/Henrard), Arr. Cass., 1996, 1051; Bull., 1996, 1121; http://www.cass.be (18 oktober 2001); JT, 1997, 173 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008); JTT, 1997, 26, noot; Pas., 1996, I, 1121; RW, 1997-98, 604 en http://www.rwe.be (12 juli 2006), noot; Verkeersrecht 1997, 251.
(19) Zie onder meer A. Van Oevelen, o.c., p. 606; H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge, II, Bruylant, 1964, p. 596-598, nr. 599; R. Kruithof, « Schuld, risico, imprevisie en overmacht bij de niet-nakoming van contractuele verbintenissen. Een rechtsvergelijkende benadering », in : Hulde aan René Dekkers, Brussel, Bruylant, 1982, (282), p. 290, nr. 7; R. Kruithof, H. Bocken, F. De Lye, B. De Temmerman, « Overzicht van rechtspraak (1981-82). Verbintenissen », in : TPR, 1994, (171), p. 515-516, nr. 221; e.a.
(20) Cass. 15 februari 1951, Arr. Verbr., 1951, 327, Pas., 1951, I, 702; Cass. 9 december 1976, Arr. Cass., 1977, 404, Pas. 1977, I, 408, RW, 1977-78, 695; Cass. 9 oktober 1986, Arr. Cass., 1986-87, 165, Pas., 1987, I, 153, RW, 1987-88, 778; Cass. 18 november 1996, Arr. Cass., 1996, 1051, Pas. 1996, I, 1121, JT, 1997, 173, JTT, 1997, 26, met noot RW, 1997-98, 604, met noot.
(21) R. Kruithof, « Schuld, risico, imprevisie en overmacht bij de niet-nakoming van contractuele verbintenissen. Een rechtsvergelijkende benadering », in : Hulde aan René Dekkers, Brussel, Bruylant, 1982, (282), p. 296-297, nr. 12; P. Wigny, « Responsabilité contractuelle et force majeure », Rev. trim. dr. civ. 1935, 19-95; J. Heenen, « La responsabilité du transporteur maritime et la notion de force majeure », (noot onder Cass. 13 januari 1956), RCJB, 1957, 87-98; zie recentelijk blijkbaar eveneens in deze zin; P.A. Foriers en C. De Leval, « Force majeure et contrat » in P. Wery (ed.), Le droit des obligations et le bicentaire du Code civil, Brussel, la Charte, 2004 (241), p. 250-251, nrs. 12-13; in Frankrijk : A. Tunc, « Force majeure et absence de faute en matière contractuelle », Rev. trim. dr. civ., 1945, (235), p. 258, nr. 18; in Nederland : J.F. Houwing, Rechtskundige opstellen, Haarlem, 1921, 153.