5-58/1 | 5-58/1 |
2 SEPTEMBER 2010
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 24 maart 2010 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1720/1 - 2009/2010).
Thans kunnen personen die verhoord worden zich tijdens dit verhoor niet laten bijstaan door een raadsman. Gelet op de heersende rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in het bekende Salduz-arrest is dit in strijd met de fundamentele grondrechten. Door de verhoorde de bijstand van een raadsman te ontzeggen worden hem in onze wetgeving rechten ontkend die, gelet op de directe werking van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en aldus geïnterpreteerd volgens de rechtspraak van het EHRM, supranationaal wel gelden.
Dit maakt dat de facto de rechter elk verhoor op basis van artikel 6, § 1 juncto artikel 6, § 3, (c) van het EVRM onontvankelijk kan verklaren of dat hij de verklaringen, afgelegd door verhoorde zonder bijstand van een raadsman, als bewijs kan uitsluiten, met grote problemen voor de strafprocedures tot gevolg.
Het recht op bijstand van een advocaat bij het politieverhoor
De verdragsrechtelijke grondslag
Artikel 6 van het EVRM bepaalt :
« § 1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld. Het vonnis moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd gedurende het gehele proces of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of 's lands veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven van partijen bij het proces dit eisen of, in mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zouden schaden.
§ 2. (...)
§ 3. Een ieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft ten minste de volgende rechten :
a) (...)
b) (...)
c) zichzelf te verdedigingen of de bijstand te hebben van een raadsman naar zijn keuze, of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien het belang van de rechtspraak dit eist. »
De rechtspraak van het EHRM
Op 27 november 2008 velde de Grote Kamer (zeventien raadsheren) van het EHRM met unanimiteit in de zaak-Salduz t. Turkije een mijlpaalarrest. Het Hof besloot eenparig dat voor de verdachte de toegang tot een raadsman mogelijk moet zijn vanaf de aanvankelijke fase van het politieverhoor. Het Hof concludeerde in die dat in principe onherstelbare schade wordt toegebracht aan de rechten van de verdediging indien incriminerende verklaringen die werden afgelegd tijdens een politieverhoor zonder de aanwezigheid van een advocaat gebruikt worden voor een veroordeling (§ 55).
Zelfs indien dwingende redenen uitzonderlijk het weigeren van de toegang tot een advocaat zouden rechtvaardigen, mag een dergelijke beperking — wat ook de rechtvaardiging ervan zij — geen onnodige schade toebrengen aan de rechten van de beschuldigde onder artikel 6 EVRM, aldus het Hof (§ 55).
De « algemene principes toepasselijk in deze zaak » (§ 50-55) die het EHRM in het Salduz-arrest beklemtoonde zijn :
§ 50 : Het Hof herhaalt dat, zelfs als het primaire doel van artikel 6, voor zover het strafrechtelijke procedures betreft, is een eerlijk proces te verzekeren door een « rechtbank » die bevoegd is « enige strafrechtelijke beschuldiging » vast te stellen, hieruit niet volgt dat het artikel niet van toepassing is op de procedures voor het proces. Daarom kan artikel 6 — in het bijzonder paragraaf 3 — relevant zijn vooraleer een zaak naar de rechtbank verwezen wordt indien en voor zover het waarschijnlijk geacht wordt dat er aanzienlijk afbreuk wordt gedaan aan het eerlijk verloop van het proces door een initiële fout bij het nakomen van de bepalingen ervan (...). Zoals het Hof reeds besliste in zijn vorige vonnissen, is het recht bedoeld in paragraaf 3 c) van artikel 6 van het Verdrag, onder andere, een aspect van het concept van een eerlijk proces in strafrechtelijke stappen zoals bedoeld in paragraaf 1 (...).
§ 51 : Het Hof herhaalt verder dat het recht van iedereen die van een strafrechtelijk overtreding wordt beschuldigd zich effectief te laten verdedigen door een advocaat, indien nodig officieel aangesteld, hoewel het geen absoluut recht is, wel een van de fundamentele kenmerken is van een eerlijk proces (...).
§ 52 : De nationale wetgeving kan consequenties verbinden aan de houding van een beschuldigde tijdens de initiële stadia van ondervraging door de politie die beslissend zijn voor de vooruitzichten van de verdediging in eventueel daaropvolgende strafrechtelijke procedures. Artikel 6 zal normaal gezien vereisen dat de beschuldigde reeds tijdens de initiële stadia van ondervraging door de politie kan genieten van de bijstand van een advocaat. Echter, er werd tot nu toe geacht dat dit recht kan onderworpen zijn aan beperkingen om gegronde redenen. De vraag was daarom in elk geval of de beperking gerechtvaardigd was en, indien ja, of deze in het licht van de volledige procedure de beschuldigde niet heeft beroofd van een eerlijke behandeling, want zelfs een gerechtvaardigde beperking kan dit, in bepaalde gevallen, tot gevolg hebben (...).
§ 54 : In dit opzicht, onderstreept het Hof het belang van de onderzoeksfase voor de voorbereiding van de strafrechtelijke procedure, daar de bewijzen die tijdens deze fase worden bekomen het kader bepalen waarbinnen de ten laste gelegde overtreding zal worden beschouwd tijdens het proces (...). Tezelfdertijd bevindt een beschuldigde zich vaak in een erg kwetsbare positie tijdens de fase van het proces, en wordt het effect hiervan nog versterkt door het feit dat de wetgeving in strafrechtelijke procedures geneigd is steeds complexer te worden, met name met betrekking tot de regels betreffende het verzamelen en gebruiken van bewijzen. In de meeste gevallen kan deze welbepaalde kwetsbaarheid enkel terdege gecompenseerd worden door de bijstand van een advocaat wiens taak het onder andere is, het recht van een beschuldigde om zichzelf niet te incrimineren te helpen vrijwaren. Dit recht vereist inderdaad dat de openbare aanklager in een strafzaak probeert zijn zaak tegen de beschuldigde te bewijzen zonder een beroep te doen op bewijs dat werd verkregen via dwang of druk tegen de wil van de beklaagde (...).
Vroegtijdige toegang tot een advocaat maakt deel uit van de procedurele waarborgen waar het Hof in het bijzonder rekening mee zal houden wanneer hij onderzoekt of een procedure schade heeft toegebracht aan het essentieel privilege zichzelf niet in verdenking te stellen (...).
§ 55 : Tegen deze achtergrond, oordeelt het Hof dat, om het recht op een eerlijk proces « praktisch en effectief » te houden (zie paragraaf 51 hierboven), artikel 6, § 1, vereist, dat in de regel toegang moet gegeven worden tot een advocaat vanaf de eerste ondervraging van een verdachte door de politie, tenzij het in het licht van de welbepaalde omstandigheden van elk geval bewezen is dat er dwingende redenen zijn om dit recht in te perken. Zelfs indien dwingende redenen uitzonderlijk het weigeren van toegang tot een advocaat zouden rechtvaardigen, mag een dergelijke beperking — wat ook de rechtvaardiging ervan zij — geen onnodige schade toebrengen aan de rechten van de beschuldigde onder artikel 6 (...). In principe wordt onherstelbare schade toegebracht aan de rechten van de verdediging indien incriminerende verklaringen die werden afgelegd tijdens een politieverhoor zonder de aanwezigheid van een advocaat gebruikt worden voor een veroordeling. ».
Deze algemene principes zijn niet gebonden aan de feiten in de zaak-Salduz en hebben dus een algemene betekenis voor de naleving en toepassing van artikel 6 EVRM. Het gaat bijgevolg om de verdragsrechtelijke invulling door het EHRM van de door het EVRM gewaarborgde rechten met rechtstreekse werking in de rechtsorde van de verdragsstaten bij het EVRM, waaronder België.
Dit standpunt van het Europees Hof werd na het Salduz-arrest meermaals in diverse arresten bevestigd zodat het vaste rechtspraak van het EHRM is geworden. (Zie bijvoorbeeld EHRM 11 december 2008, nr. 4268/04 Panovits t. Cyprus; EHRM 3 februari 2009, nr. 5138/04, Amutgan t. Turkije; EHRM 3 februari 2009, nr. 4661/02, Sukran Yildiz t. Turkije; EHRM 17 februari 2009, nr. 16500/04, Ibrahim OzturK t. Turkije; EHRM 19 februari 2009, nr. 16404/03, Shabelnik t. Oekraïne; EHRM 23 juni 2009, nr. 15737/02, Ongun t. Turkije; EHRM 29 september 2009, nr. 7880/02, UMIT GUL t. Turkije; EHRM 6 oktober 2009, nr. 30235/03, Ozcan Colak t. Turkije; EHRM 13 oktober 2009, nr. 13918/03, Ogras t. Turkije; EHRM 20 oktober 2009, nr. 29503/03, Colakoglu t. Turkije; EHRM 13 oktober 2009, nr. 7377/03, Dayanan t. Turkije; EHRM 13 oktober 2009, nr. 24829/03, Fikret Cetin t. Turkije; EHRM 13 oktober 2009, nr. 31721/02, Demirkaya t. Turkije; EHRM 20 oktober 2009, nr. 32705/02, Atti & Tedik t. Turkije; EHRM 20 oktober 2009, nr. 7070/03, Balliktas t. Turkije; EHRM 19 november 2009, nr. 17551/02,).
Draagwijdte van het recht op bijstand van een advocaat bij het politieverhoor
De vaste rechtspraak van het EHRM leert overduidelijk dat het recht op bijstand van een advocaat bij het eerste politieverhoor zich niet beperkt tot een consultatierecht met de raadsman voorafgaandelijk aan het politieverhoor. De effectieve eerbied voor en de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de verdachte eisen overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM dat de advocaat bij het verhoor aanwezig is en hij zijn cliënt tijdens het verhoor juridisch advies kan verstrekken.
De rechtspraak uit bovenvermelde arresten laat er geen twijfel over bestaan dat de advocaat een inhoudelijke en geen ceremoniële rol te spelen heeft. Het EHRM heeft systematisch en nadrukkelijk gewezen op het feit dat wat aan verklaringen wordt afgelegd, zonder overleg met een advocaat (wat vanzelfsprekend actieve handelingen van de desbetreffende advocaat vergt), per definitie de grondrechten van de verdachte aantast en de regelmatigheid van de rechtsvervolging, wegens schending van zijn recht op een eerlijk proces, onherroepelijk aantast.
Toch voorziet onze wetgeving niet in de onmiddellijke bijstand van een advocaat tijdens een verhoor.
Cautieplicht
Bovendien legt de rechtspraak van het EHRM de gerechtelijke autoriteiten de verplichting op de verdachte te informeren over zijn recht op stilzwijgen en zijn recht op bijstand van een advocaat (cautieplicht).
Hierbij kan verwezen worden naar § 72 van het Panovits-arrest :
« The passive approach adopted by the authorities in the present circumstances was clearly not sufficient to fulfill their positive obligation to furnish the applicant with the necessary information enabling him to access legal representation. »
Deze verplichting voor de gerechtelijk autoriteiten om de verdachte over zijn rechten te informeren moet teruggekoppeld worden aan de grondslag van de Salduz-leer, namelijk het nemo tenetur-beginsel, inzonderheid het zwijgrecht, dat een kernbegrip is in de bescherming van het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM) (T. Decaigny en J. Van Gaever, « Salduz : Nemo tenetur en meer ... », T. Strafr. 2009, afl. 4, 201-212; T. Decaigny, « De bijstand van een advocaat bij het verhoor », T. Strafr. 2010, afl. 1, 6). Deze fundamentele strafrechtswaarborg impliceert dat de verdachte niet verplicht is mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek dat tegen hem loopt. Het EHRM benadrukt in het arrest-Salduz dat de verdachte tijdens de fase van het proces zich in een kwetsbare positie bevindt en dat in de meeste gevallen deze welbepaalde kwetsbaarheid enkel terdege gecompenseerd kan worden door de bijstand van een advocaat wiens taak het onder andere is, het recht van een beschuldigde om zichzelf niet te incrimineren, te helpen vrijwaren (EHRM 27 november 2008, nr. 36391/02, Salduz t. Turkije).
De cautieplicht van de gerechtelijk autoriteiten zorgt ervoor dat de verdachte kennis neemt van het zwijgrecht en het recht op bijstand van een advocaat zodat hij daadwerkelijk op de hoogte is van zijn rechten.
Rechtsgevolgen van de afwezigheid van de toegang tot een raadsman bij het initiële politieverhoor
In voormelde arresten heeft het EHRM systematisch geoordeeld dat de rechten van de verdediging principieel op onherstelbare wijze zijn geschonden indien incriminerende verklaringen die werden afgelegd tijdens een politieverhoor zonder de aanwezigheid van een advocaat voor een veroordeling worden gebruikt.
Dit betekent dus dat op grond van die rechtspraak kan worden gesteld dat belastende verklaringen die afgelegd zijn zonder dat de verdachte de bijstand van een advocaat had, als bewijs niet toelaatbaar zijn en moeten uitgesloten worden wegens een (onherstelbare) schending van het recht van verdediging..
In het Panovits-arrest (EHRM 11 december 2008, nr. 4268/04, Panovits t. Cyprus, § 85) heeft het EHRM bovendien zelf geoordeeld wat de gevolgen waren indien in een zaak de verdachte, in strijd met de rechtsbescherming van het verdrag, verklaringen heeft afgelegd zonder bijstand van een raadsman tijdens het politieverhoor en die verklaringen later door andere verklaringen werden gevolgd. Het EHRM kwam in die zaak tot het besluit dat de bekentenis die Panovits in strijd met het verdrag zonder bijstand van een raadsman had afgelegd van doorslaggevende betekenis geweest is voor zijn nadien afgelegde verklaringen en zijn veroordeling, waardoor artikel 6 EVRM geschonden is. Aldus dienen overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM de aangetaste « vruchten » te worden uitgesloten indien er sprake is van een schending van de rechten van de verdediging. (G. Vermeulen en L. Van Puyenbroeck, « Het recht op bijstand van een advocaat bij het politieverhoor na de arresten Salduz en Panovits van het EHRM », Nullum Crimen 2009, nr. 2, p. 95).
Zeer recent is het EHRM bijzonder duidelijk geweest over deze kwestie (EHRM 13 oktober 2009, nr. 7377/03, Dayanan t. Turkije). In dit arrest besloot het Hof tot een schending van art. 6, § 3, (c) juncto art. 6, § 1 EVRM wegens afwezigheid van de toegang tot een advocaat bij het politieverhoor, hoewel de betrokkene bij die gelegenheid geen voor hem belastende verklaringen had afgelegd.
Ook dit arrest is een mijlpaalarrest. Het EHRM sluit daarmee definitief de deur voor alle pogingen tot omzeiling van de initiële rechtsbescherming door op basis van een exegetische analyse verschillen te zoeken tussen initiële verklaringen — die zonder bijstand van een raadsman werden afgelegd — en latere verklaringen, in de hoop uit die analyse te kunnen distilleren dat in de initiële verklaringen niets belastends werd afgelegd, maar gebeurlijk enkel in latere, regelmatige verklaringen. Het Hof heeft hiermee zijn rechtspraak op bijzonder duidelijke wijze kracht bijgezet nu het niet terugkoppelt naar de ontoelaatbaarheid van de desbetreffende verklaringen aangezien er geen belastende verklaringen waren afgelegd, maar oordeelt dat het enkele feit van het gebrek aan deze bijstand het proces in zijn geheel niet eerlijk maakt.
Het risico is dan ook zeer reëel dat in de nabije toekomst in diverse Belgische strafprocessen, overeenkomstig de leer van het arrest-Dayanan, zal besloten worden tot ontoelaatbaarheid van de strafvordering, louter indien de verdachte werd verhoord zonder toegang tot diens raadsman.
Belgische wetgeving
In deze optiek is het dan ook essentieel dat de Belgische wetgeving wordt aangepast conform de heersende rechtspraak van het EHRM. Het is niet ondenkbaar dat in de nabije toekomst diverse rechtbanken en uiteindelijk het Hof van Cassatie de rechtspraak van het EHRM zullen volgen.
Met dit wetsvoorstel willen de indieners de Belgische wetgeving aanpassen aan de heersende rechtspraak van het EHRM inzake bijstand van een advocaat bij verhoor en de cautieplicht. Zonder aanpassing van het Wetboek van strafvordering riskeert men anders de komende maanden en jaren verschillen te scheppen binnen de Belgische rechtspraak tussen rechters die de rechtstreekse werking aanvaarden en rechters die de rechtstreekse werking niet toepassen. Het gevolg hiervan zal zijn dat niet enkel fundamentele grondrechten inzake eerlijk proces worden aangetast, maar dat tevens algemene beginselen als gelijkheid en niet-discriminatie aangetast zullen worden.
Artikel 2, 1º, d)
Beoogt expliciet melding te maken van het feit dat de verhoorde persoon bijgestaan kan worden door een advocaat. Artikel 47bis Sv is een algemeen artikel over verhoor van personen, in welke hoedanigheid dan ook. Het is evident dat voor een verhoor van getuigen er geen nood is aan bijstand van een advocaat. Toch moet die mogelijkheid opengelaten worden om ook bijstand te geven aan andere personen dan verdachten, omdat in de loop van het onderzoek de hoedanigheid van de verhoorde personen kan wijzigen als gevolg van nieuwe aanwijzingen.
Artikel 2, 1º, e)
De verhoorde persoon dient melding te krijgen dat hij recht heeft op stilzwijgen, conform het Panovits-arrest.
Artikel 2, 3º
Voegt de mogelijkheid in voor de ondervraagde zich te laten bijstaan door een advocaat. Het verhoor kan slechts aanvatten wanneer de advocaat zich bij de ondervraging gevoegd heeft. Dit dient echter binnen een redelijke termijn te gebeuren en kan niet tot gevolg hebben dat de ondervraging hierdoor op een buitenproportionele wijze vertraagd wordt. Het principe van bijstand bij verhoor is de regel, waarvan slechts in het licht van de welbepaalde omstandigheden, wanneer bewezen is dat er dwingende redenen zijn om dit recht in te perken, afgeweken kan worden. Het is de rechter die hierover in casu oordeelt.
Martine TAELMAN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 12 maart 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º punt 1 wordt aangevuld met de bepalingen onder d) en e), luidende :
« d) hij kan vragen bijgestaan te worden door een advocaat;
e) hij het recht heeft op stilzwijgen. »;
2º er wordt een punt 2/1 ingevoegd, luidende :
« 2/1. Een ieder die ondervraagd wordt, mag door een advocaat worden bijgestaan. De ondervraging kan worden uitgesteld met een redelijke termijn waarbinnen een advocaat zich bij de ondervraging kan voegen. ».
20 juli 2010.
Martine TAELMAN. |