5-39/1 | 5-39/1 |
2 SEPTEMBER 2010
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 28 augustus 2007 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-170/1 – BZ 2007).
Er zijn in België een stijgend aantal echtscheidingen en bijgevolg ook een groter aantal mensen die een tweede of zelfs derde huwelijk aangaan. Het komt dan ook steeds vaker voor dat men samenleeft met kinderen waarvan men niet de biologische ouder is.
Ons Burgerlijk Wetboek komt onvoldoende tegemoet aan deze toenemende complexiteit van moderne samenlevingsvormen. Zo is er in ons familiaal vermogensrecht nauwelijks iets bepaald inzake de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen een stiefkind en diens stiefouder (1) . Zo beschikken stiefkinderen momenteel niet over een intestaat erfrecht ten aanzien van hun stiefouder.
Op zich is dit niet zo verwonderlijk. Het intestaat erfrecht is immers gebaseerd op de vermoedelijke wil van de erflater. Men vermoedt een affectieve band tussen de erflater en de intestate erfgenamen. Tussen de stiefouder en het stiefkind is dat niet altijd het geval.
Grosso modo kan men twee typerelaties tussen stiefkind en stiefouder onderscheiden :
1. één van de ouders hertrouwt wanneer de kinderen nog jong zijn. De stiefouder bekommert zich om de opvoeding van het kleine stiefkind. Vaak slaagt men er in om al op jonge leeftijd een affectieve band op te bouwen die zich door de jaren heen nog verstevigt;
2. één van de ouders hertrouwt terwijl de kinderen al tieners zijn. Op deze leeftijd hebben pubers doorgaans geen nood meer aan een nieuw ouderfiguur. Ze zijn vooral op zoek naar zelfstandigheid. Een hechte band opbouwen tussen stiefouder en stiefkind verloopt dan veel moeizamer.
In het eerste scenario is men het stiefkind vaak als een eigen kind gaan beschouwen. De stiefouder probeert het gebrek aan erfrecht dan vaak te compenseren.
Zo gebeurt het dat men het stiefkind adopteert. Stiefouderadoptie ligt echter moeilijk als men de goede verstandhouding met de oorspronkelijke natuurlijke ouder niet wil verstoren.
Daarom gebeurt het ook steeds vaker dat men het stiefkind bij wijze van legaat een deel van de nalatenschap toekent. De Vlaamse Gemeenschap speelde hier reeds op in door de verkrijging via testament tussen een stiefouder en een stiefkind gelijk te stellen met een verkrijging in rechte lijn (2) .
Helaas is men hierbij aan de grenzen van de erfrechtelijke reserve onderworpen.
In België wordt de grootte van de erfrechtelijke reserve berekend aan de hand van het aantal titularissen. Indien men dus zijn natuurlijke kinderen en stiefkinderen gelijk wil behandelen, dan moet het volledig beschikbaar deel al aan het stiefkind gelegateerd worden (3) . Het is dan ook onmogelijk om zijn natuurlijke kinderen en stiefkind(eren) evenveel te geven als de erflater daarnaast ook nog andere personen in zijn testament wil bevoordelen of als er meer dan één stiefkind is.
Indien men het beschikbaar deel overschrijdt door ook andere mensen te bevoordelen in het testament, dan dreigen de legaten van het stiefkind ingekort te worden.
In boek 4 van het nieuwe Nederlands Burgerlijk Wetboek (4) , heeft men dit probleem echter willen verhelpen. Zo bepaalt het nieuwe art. 4.27 Nieuw (Nederlands) Burgerlijk Wetboek (NBW) :
« 4.27. Bij uiterste wilsbeschikking kan de erflater bepalen dat een stiefkind in een verdeling als bedoeld in artikel 13 als eigen kind wordt betrokken. In dat geval is deze afdeling van toepassing, behoudens voorzover de erflater anders heeft bepaald. De afstammelingen van het stiefkind worden bij plaatsvervulling geroepen. ».
Dit wetsvoorstel wil een gelijkaardige oplossing invoeren in het Belgisch Burgerlijk Wetboek, waardoor stiefkinderen als het ware een volwaardig erfrecht krijgen, net als de eigen kinderen van de stiefouder. De stiefouder zal weliswaar nog steeds de beslissing daartoe moeten nemen in een testament, er wordt dus geen automatisch erfrecht gecreëerd.
Allereerst moet duidelijk worden gemaakt wat precies het gevolg is van art. 4.27 NBW. Men stelt immers dat het stiefkind « als eigen kind in de nalatenschap wordt betrokken ». Dit is niet onmiddellijk erg duidelijk. Moet men het stiefkind dan beschouwen als een eigen kind dat als het ware fictief intestaat erft met bijhorende erfrechtelijke reserve en dergelijke ... ? Of gaat het om een erfstelling ten voordele van het stiefkind, maar die het beschikbaar deel niet mag overschrijden ?
Art. 4.63, tweede lid, NBW bepaalt dat het stiefkind niet kan beschouwd worden als een legitimaris (= de Nederlandse term voor « reservataire erfgenaam ») (5) .
De Nederlandse minister van Justitie stelde dat art. 4.27 NBW moest beschouwd worden als een erfstelling ten voordele van het stiefkind. Een erfstelling is een rechtshandeling waarbij een erflater een erfgenaam instelt (6) .
Merk wel op dat er nuanceverschillen bestaan tussen de Nederlandse en Belgische terminologie.
In het Nederlands recht krijgt de erfgenaam die via erfstelling is ingesteld het geheel of een evenredig deel van de nalatenschap. De erfgestelde erfgenaam heeft dezelfde rechten en plichten als een intestaat erfgenaam (7) . De erfstelling is er strikt onderscheiden van het legaat, dat dient om een bepaald goed aan de legataris te vermaken.
Ons Belgisch BW daarentegen, maakt geen strikt onderscheid tussen de erfstelling en het legaat. Ieder kan bij testament beschikken, hetzij onder de benaming van een erfstelling, hetzij onder de benaming van legaat (8) . Wij maken wel een onderscheid in algemeen legaat, legaat onder algemene titel en bijzonder legaat (9) , terwijl in Nederland enkel een bijzonder legaat mogelijk is.
Art. 4.91 NBW bepaalt dat de makingen (= de Nederlandse term voor erfstellingen of legaten) (10) ten voordele van het stiefkind invloed hebben op de grootte van het erfdeel van de reservataire erfgenamen (11) . Door het stiefkind in de verdeling te betrekken als een eigen kind, heeft de stiefouders dus de reserves van alle kinderen kleiner gemaakt, alsof er een extra eigen kind was.
Het artikel 2 wil dezelfde oplossing in het Belgisch recht realiseren. Er werd voor gekozen een hoofdstuk X in te voegen, aangezien de hoofdstukken VI tot IX handelen over inhoudelijk toelaatbare bepalingen in testamenten en huwelijkscontracten.
Dit hoofdstuk X bepaalt dat een stiefouder zijn stiefkind bij uiterste wilsbeschikking kan laten erven als een eigen kind.
De definitie van stiefkind werd overgenomen uit art. 4.8, derde lid, NBW (12) . Het Nederlandse « geregistreerd partnerschap » wordt dan de Belgische « wettelijke samenwoning ».
De voorgestelde regeling bepaalt dat het stiefkind kan erven « als een eigen kind ». Dit moet zo gelezen worden, zodat het zowel « afstammelingen » (13) als « geadopteerde » (14) kinderen omvat. Zowel afstammelingen als geadopteerde kinderen genieten immers een intestaat erfrecht van de erflater(-adoptant) (15) .
Gezien de gelijkstelling van stiefkinderen met andere kinderen, wordt ook de regel van de plaatsvervulling uit het intestaat erfrecht hier uitdrukkelijk van toepassing verklaard (16) .
De mogelijkheid om een stiefkind gelijk te stellen met de andere kinderen heeft natuurlijk zijn invloed op de grootte van de reserves en op de grootte van het beschikbaar deel. Aangezien deze erfstelling (naar Belgisch recht) ten voordele van het stiefkind gebeurt door middel van testament, wordt dit artikel geplaatst onder « Titel II Schenkingen onder de levenden en testamenten ». De aanrekening van de erfstelling gebeurt dus op het beschikbaar deel, maar het is eigenlijk vooral een formule om de grootte van de reserve en het beschikbaar deel te herberekenen.
Door de invloed van deze uitzonderlijke wilsbeschikking op de berekening van de reserve van de reservataire erfgenamen zal er immers minder snel worden ingekort op de testamentaire beschikkingen. De reserve wordt dan berekend alsof het stiefkind een eigen kind van de erflater was.
Voorbeeld :
M laat twee eigen kinderen A en B na, en ook een stiefkind S.
M bepaalt in haar testament dat stiefkind S erft als een eigen kind.
Onder het huidig recht, bedraagt de reserve van de eigen kinderen A en B telkens een derde.
Onder het toekomstig recht bedraagt de reserve van de eigen kinderen A en B telkens een vierde, aangezien men stiefkind S fictief beschouwt als een eigen kind dat ook reservataire erfgenaam zou zijn. S krijgt dus ook minstens een vierde van de nalatenschap.
A, B en S zijn samen dus al goed voor drie vierde van de nalatenschap. Er is dus nog een resterend beschikbaar deel van een vierde, dat de erflater kan testeren aan A, B, S of derden. In de mate dat dit resterend beschikbaar deel van een vierde niet wordt opgebruikt door M, geldt het gelijkheidsbeginsel tussen A, B en S (« stiefkind erft als eigen kind ») en krijgen zij elk een derde van wat er overblijft.
Merk ook op dat er voor werd gekozen deze berekening van toepassing te verklaren op alle reservataire erfgenamen, en niet slechts wat betreft de reserve van de eigen kinderen.
Voorbeeld :
M laat enkel haar stokoude vader en moeder na en een stiefkind S.
M bepaalt in haar testament dat stiefkind S erft als een eigen kind.
Onder het huidig recht, zijn er geen reservataire descendenten. De reserve van de bejaarde va en ma bedraagt telkens een vierde.
Onder het toekomstig recht zijn zij geen reservataire ascendenten meer, aangezien men stiefkind S fictief beschouwt als een eigen kind dat ook reservataire erfgenaam zou zijn.
Martine TAELMAN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In boek III, titel II, van het Burgerlijk Wetboek wordt een hoofdstuk X ingevoegd dat een artikel 1100bis bevat, luidende :
« Hoofdstuk X. Beschikkingen bij uiterste wilsbeschikking ten voordele van een stiefkind.
Art. 1100bis. — Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder stiefkind verstaan een kind van de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner van de erflater, van welk kind de erflater niet zelf ouder is. Zodanig kind blijft stiefkind, indien het huwelijk of de wettelijke samenwoning is geëindigd.
De erflater kan bij uiterste wilsbeschikking bepalen dat een stiefkind erft als eigen kind.
In dat geval wordt de reserve van de reservataire erfgenamen berekend alsof het bevoordeelde stiefkind een eigen kind van de erflater was geweest.
De afstammelingen van het stiefkind worden bij plaatsvervulling geroepen. »
20 juli 2010.
Martine TAELMAN. |
(1) Art. 203, § 2, BW geldt als één van de zeldzame uitzonderingen. Dit lid bepaalt dat de langstlevende echtgenoot verplicht is tot huisvesting, levensonderhoud, toezicht en opvoe-ding van de stiefkinderen ten belope van wat hij heeft verkregen uit de nalatenschap van de vooroverleden echtgenoot.
(2) Art. 50 W. Succ. R. (Art. 45 Decr. Vl. Gem. 21 december 2001).
(3) Art. 913 BW : De giften, hetzij bij akten onder de levenden, hetzij bij testament, mogen de helft van de goederen van de beschikker niet overschrijden, indien hij bij zijn overlijden slechts één (...) kind achterlaat; een derde, indien hij twee kinderen achterlaat; een vierde, indien hij er drie of meer achterlaat.
(4) Het nieuwe Nederlands erfrecht is op 1 januari 2003 in werking getreden.
(5) Art. 4.63 NBW : De legitieme portie van een legitimaris is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de erflater, waarop de legitimaris in weerwil van giften en uiterste wilsbeschikkingen van de erflater aanspraak kan maken. Legitimarissen zijn de afstammelingen van de erflater die door de wet als erfgenamen tot zijn nalatenschap worden geroepen, hetzij uit eigen hoofde, hetzij bij plaatsvervulling met betrekking tot personen die op het ogenblik van het openvallen der nalatenschap niet meer bestaan of die onwaardig zijn. De legitimaris die de nalatenschap verwerpt, verliest zijn recht op de legitieme portie, tenzij hij bij het afleggen van de verklaring als bedoeld in artikel 191 tevens verklaart dat hij zijn legitieme portie wenst te ontvangen. Van Mourik, M., Handboek Nieuw Erfrecht, Kluwer Nederland 2002, blz. 50.
(6) Van Quickenborne, M., « Contractuele erfstellingen » in Algemene Praktische Rechtsverzameling, Story-Scientia 1996, nr. 1.
(7) Art. 4 115 NBW : Een erfstelling is een uiterste wilsbeschikking, krachtens welke de erflater aan een of meer daarbij aangewezen personen zijn gehele nalatenschap of een aandeel daarin nalaat. Art. 4 116 NBW : Bij uiterste wilsbeschikking ingestelde erfgenamen hebben gelijke rechten en verplichtingen als erfgenamen bij versterf.
(8) Art. 967 BW.
(9) Art. 1002 e.v. BW.
(10) Woordenboek juridische terminologie en politiejargon http://members.lycos.nl/lexicografie/jurid.html.
(11) Art. 4.91 NBW : Indien de erflater makingen of giften heeft gedaan aan een stiefkind, wordt in afwijking van de artikelen 80 tot en met 89 op die makingen en giften niet ingekort, behoudens voorzover de waarde daarvan hoger is dan twee maal hetgeen de legitieme portie van een kind van de erflater had belopen, indien de door de erflater aldus bevoordeelde stiefkinderen diens eigen kinderen waren geweest. De in de eerste zin bedoelde waarde wordt vermeerderd met de waarde van hetgeen alsdan overeenkomstig artikel 70, lid 3 met een gift gelijkgesteld zou worden. Voor zover voor de in artikel 80 bedoelde vordering van de legitimaris in verband met lid 1 niet overeenkomstig artikel 87 kan worden ingekort, wordt deze verminderd. De erflater kan bij een gift aan een stiefkind of bij uiterste wilsbeschikking bepalen dat lid 1 geheel of ten dele buiten toepassing blijft. Let op ! In Nederland is de legitieme portie (= reserve) kleiner, namelijk 50 % van het intestaat erfdeel van het kind (= wat het kind zou erven indien er geen testament was opgemaakt), zie art. 4.64 NBW.
(12) Art. 4.8 NBW : In dit Boek worden geregistreerde partners met echtgenoten gelijkgesteld. Voor de toepassing van lid 1 is mede begrepen onder : — huwelijk : geregistreerd partnerschap; — gehuwd : als partner geregistreerd; — huwelijksgemeenschap : gemeenschap van een geregistreerd partnerschap; — trouwbeloften : beloften tot het aangaan van een geregistreerd partnerschap; — echtscheiding : beëindiging van een geregistreerd partnerschap op de wijze als bedoeld in artikel 80c onder c of d van Boek 1. Onder stiefkind van de erflater wordt in dit Boek verstaan een kind van de echtgenoot of geregistreerde partner van de erflater, van welk kind de erflater niet zelf ouder is. Zodanig kind blijft stiefkind, indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap is geëindigd.
(13) BW, Boek I, Titel VII.
(14) BW, Boek I, Titel VIII.
(15) In het geval van volle adoptie worden de banden met de oorspronkelijke familie verbroken en heeft men alle rechten en plichten van een natuurlijk kind in de familie van de adoptant (art. 370 BW). Bij gewone adoptie heeft het geadopteerde kind dezelfde rechten op de nalatenschap van de adoptant als een natuurlijk kind zou hebben. Zij hebben evenwel geen erfrecht ten aanzien van bloedverwanten van de adoptant (art. 365 BW).
(16) Vgl. art. 4.27 NBW.