4-1654/2 | 4-1654/2 |
24 FEBRUARI 2010
I. INLEIDING
Dit wetsontwerp, dat moet worden behandeld volgens de verplicht bicamerale procedure, werd oorspronkelijk op 5 december 2008 in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend door mevrouw Van Cauter c.s. (stuk Kamer, nr. 52-1645/1).
Het werd op 11 februari 2010 in de Kamer van volksvertegenwoordigers eenparig aangenomen met 127 stemmen. Het werd dezelfde dag naar de Senaat overgezonden en voorgelegd aan de commissie voor de Justitie.
De commissie voor de Justitie heeft het ontwerp besproken tijdens haar vergadering van 24 februari 2010, in aanwezigheid van de staatssecretaris voor Gezinsbeleid.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE STAATSSECRETARIS VOOR GEZINSBELEID
De staatssecretaris herinnert eraan dat artikel 109bis van het Gerechtelijk Wetboek in drie stelsels voorziet voor de behandeling van zaken in hoger beroep.
a) een stelsel waarbij hoger beroep automatisch wordt toegewezen aan een kamer met drie raadsheren, wat de algemene regel is in hoger beroep;
b) een stelsel van automatische toewijzing van hoger beroep tegen sommige vonnissen bedoeld in § 1 van dit artikel aan een kamer met één raadsheer, en
c) een stelsel van toewijzing van sommige beroepen, opgesomd in § 2 van dit artikel, aan een kamer met één raadsheer, behalve indien de eiser in hoger beroep — in de akte van rechtsingang — of de verweerder in hoger beroep — in zijn verklaring van verschijning — vraagt dat zijn zaak wordt toegewezen aan een kamer met drie raadsheren. Indien gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid, wordt het hoger beroep automatisch toegewezen aan een kamer met drie raadsheren. Vorderingen betreffende de staat van personen zijn echter door de wetgever uitgesloten van dit stelsel. Daarop is de automatische toewijzing aan een kamer met drie raadsheren van toepassing.
Het wetsontwerp wil deze uitzondering verschaffen wegens het verschil in behandeling tussen de hoofdvordering in hoger beroep en het tegenberoep inzake echtscheiding. De mogelijkheid om een kamer met drie raadsheren te vragen wordt wel behouden.
Het afschaffen van de uitzondering voor vorderingen betreffende de staat van personen in artikel 109bis, zorgt voor een goed compromis tussen de noodzaak om de gerechtelijke achterstand te verwerken en de noodzaak om subjectieve beoordelingen van rechters te voorkomen. Bovendien wordt de samenhang tussen procedures in eerstre aanleg en in hoger beroep hersteld. De regeling zou als volgt zijn :
1) indien de verzoeker in eerste aanleg geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de zaak te verwijzen naar een kamer met drie rechters, als bedoeld in artikel 91 achtste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, kan hij dat alsnog overeenkomstig artikel 109bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, in hoger beroep doen;
2) indien de verzoeker wel gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid in eerste aanleg, wordt zijn vordering in hoger beroep behandeld door een kamer met drie raadsheren, aangezien beroep op vonnissen uitgebracht door drie rechters alleen mogelijk is voor een kamer met eenzelfde aantal raadsheren (art. 109bis, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek).
De staatssecretaris meent dat het ontwerp ervoor zorgt dat zaken betreffende de staat van personen nog steeds met de grootste omzichtigheid worden behandeld, maar dat dossiers in de hoven van beroep nu op efficiëntere wijze worden beheerd. Het is belangrijk dat de partijen de mogelijkheid behouden om te opteren voor een kamer met drie raadsheren.
Spreker wijst erop dat het voorliggende ontwerp perfect past in de hervorming die hij aan het voorbereiden is, en die moet uitmonden in de oprichting van een familierechtbank. Deze hervorming voorziet ook in de mogelijkheid om een beroep te doen op kamers met één raadsheer in het hof van beroep.
III. BESPREKING EN STEMMINGEN
De artikelen 1 tot en met 4 geven geen aanleiding tot commentaar en worden achtereenvolgens eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt vervolgens eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Yoeri VASTERSAVENDTS. | Martine TAELMAN. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 52-1645/007).