4-1235/3

4-1235/3

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

6 MEI 2009


Wetsontwerp tot wijziging, wat de ziekteverzekeringsovereenkomsten betreft, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en van de wet van 20 juli 2007 tot wijziging, wat de private ziekteverzekeringsovereenkomsten betreft, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER MAHOUX


I. Inleiding

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 52-1662/001) op 11 december 2008.

Het werd op 19 maart 2009 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 72 tegen 25 stemmen bij 9 onthoudingen.

Het werd op 20 maart 2009 overgezonden aan de Senaat en op 26 maart 2009 geëvoceerd.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 31 maart, 28 april en 6 mei 2009.

II. Inleidende uiteenzetting door de staatssecretaris voor de Modernisering van de FOD Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën

Ruim een jaar geleden trad een belangrijke wet in werking. De wet van 20 juli 2007 moest immers een aantal belangrijke garanties geven in een belangrijke verzekeringssector : de sector van de private ziekteverzekering.

Toch heeft deze wetgeving niet de verwachte effecten gehad. Een wet die op principieel vlak goed is, maar moeilijk toepasbaar of gemakkelijk te omzeilen blijkt, moet herschreven worden.

Het wetsontwerp dat vandaag voorligt is dus hoofdzakelijk en in feite een reparatiewet. De bedoeling ervan is een aantal beginselen ten uitvoer te leggen waarop wij allen staan :

— de garantie om levenslang een hospitalisatieverzekeringsovereenkomst te kunnen genieten;

— het recht om individueel (voor zichzelf en familieleden) een collectieve verzekering voort te zetten waarvan men het voordeel verliest (bijvoorbeeld bij het met pensioen gaan);

— het recht op een verzekeringsovereenkomst voor personen met een handicap of chronisch zieken;

— de onbeperkte dekking van eventuele al bestaande aandoeningen die bij het afsluiten van de overeenkomst nog niet aan het licht getreden zijn;

— en, tot slot, de invoering van een index die de eventuele premieverhogingen strikt beperkt tot de verhoging van de reële kostprijs van de verleende zorg, dit om bruuske verhogingen met vaak verwoestende gevolgen te voorkomen.

De volgende vaststellingen hebben ons, in het parlement en binnen de regering, tot beraad en reactie aangezet :

1. Een bepaald aantal bij de wet voorziene onderscheiden zijn inadequaat. Dat is het geval voor het meest fundamentele onderscheid : dat tussen de zogenaamde collectieve overeenkomsten en de zogenaamde individuele overeenkomsten : tal van overeenkomsten (waarvan bepaalde overigens niet probleemloos zijn : men denke in het bijzonder aan de « affinity — verzekeringen ») kaderen niet in dit onderscheid.

2. De aanvankelijk voorziene termijnen werden op uiteenlopende wijze geïnterpreteerd, wat nadelig is voor de rechtszekerheid die voor het regelgevende gedeelte vereist is. Zo moet de interpretatie, volgens welke de overeenkomsten pas twee jaar na de inwerkingtreding van het indexcijfer of de indexcijfers van de premieverhoging aan de nieuwe regels aangepast moeten worden, krachtig weerlegd worden.

3. Het stelsel dat tot de invoering van een of meer representatieve indexcijfers voor de kostenevolutie van deze verzekeringen moest leiden, bleek overhaast opgebouwd te zijn, zonder rekening te houden met het specifieke karakter van de organen en instellingen waarop het betrekking had, en zonder enige concrete aanwijzing in verband met de te gebruiken methodologie.

Het ontwerp dat vandaag wordt voorgesteld en door de Kamer is goedgekeurd, is twee keer voorgekomen op de Ministerraad.

Rekening houdend met wat voorafgaat en met de standpunten van onder meer leden van Kamer en Senaat en naar aanleiding van de hoorzittingen in de Kamercommissie voor het Bedrijfsleven enkele maanden geleden, leek het de regering beter om dit ontwerp apart voor te leggen en niet in het kader van een wet houdende diverse bepalingen — ook al gaat het hoofdzakelijk om herstelbepalingen.

De grote lijnen van dit ontwerp zien er als volgt uit :

1. Het basisonderscheid tussen de verschillende private overeenkomsten wordt gemaakt al naargelang het gaat om een professionele relatie of niet. Voortaan vallen bijgevolg alle types van verzekeringsovereenkomsten duidelijk onder het toepassingsgebied van de wet, ook de overeenkomsten die gekoppeld zijn aan het bezit van een bankrekening of andere zogenaamde « affinity groups »-overeenkomsten. Dit wetsontwerp voert dus uitdrukkelijk geen wijziging in van de draagwijdte van de wet van 2007 door bepaalde types van overeenkomsten met terugwerkende kracht te onderwerpen aan nieuwe bepalingen. Integendeel, het ontwerp brengt enkel duidelijk tot uitdrukking wat reeds de ruim onderschreven politieke doelstelling was van bij het ontstaan van de eerste wet.

2. De premie uit overeenkomsten die niet gekoppeld zijn aan een professioneel kader, kan voortaan worden aangepast aan het normale indexcijfer der consumptieprijzen en, enkel indien de premie deze index overschrijdt, aan een index die de evolutie van de kosten van de verzekering weergeeft.

Het is uiteraard belangrijk om zich van de methodologische soliditeit en van de wetenschappelijke geldigheid van deze indexcijfers te vergewissen. Hier was het niet raadzaam deze indexcijfers door de CBFA te laten vaststellen : dit was duidelijk in strijd met haar kernopdracht, namelijk het prudentieel toezicht, dat a posteriori uitgeoefend wordt.

Dit betekent niet dat de CBFA niet bij dit dossier betrokken zal zijn : ze zal de gelijkvormigheid moeten controleren van de door de verzekeringsondernemingen verstrekte schadelastcijfers, op grond waarvan de FOD Economie de index zal berekenen.

Deze methodologie is conform de wil om de objectiviteit van de gegevens te waarborgen.

Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (het KCE) zal ook geen rol in de beleid- en besluitvorming spelen. Zijn rol als wetenschappelijke adviesinstantie wordt evenwel bekrachtigd. De waarde van zijn werk is vorig jaar nog gebleken : na een verzoek van de Ministerraad heeft het immers een studie verricht en in zijn rapport van 16 december 2008 heeft het een keuze voorgesteld tussen twee methodologieën met het oog op de invoering van een index rond de verschillende factoren die een invloed hebben op de kosten van de ziekteverzekering en meer in het bijzonder op de nettopremie.

Op grond van de resultaten van deze studie van het KCE heeft de beleidscel van Financiën samen met die van Volksgezondheid een ontwerp van koninklijk besluit voorbereid tot bepaling van de aangewende parameters, de vereiste gegevens en de wijze van berekening van de indexcijfers. Tot slot zal het de taak van de FOD Economie zijn om op basis van de cijfers die hem verstrekt zullen worden het indexcijfer of de indexcijfers te berekenen en halfjaarlijks bekend te maken. Zeer logisch is dat de ministers bevoegd voor verzekeringen en sociale zaken ertoe gemachtigd zullen zijn om de indexcijfers autonoom te herzien.

Met betrekking tot de inwerkingtreding van de wet voor de bestaande overeenkomsten stelt het ontwerp weliswaar 1 juli 2007 voorop (datum van inwerkingtreding van de wet), maar het laat een periode van 2 jaar vanaf dit ogenblik om de overeenkomsten aan te passen.

Daarentegen lijkt het ons duidelijk ongerechtvaardigd om nog een bijkomende termijn van 2 jaar in voege te laten gaan vanaf het ogenblik waarop de bewuste index van kracht wordt.

Het wetsontwerp voorziet daarentegen wel in een verlenging (met 1 jaar) van de overgangsregeling van 2 jaar, dit ten gunste van personen met een handicap of chronisch zieken, wat hun een betere toegang geeft tot een verzekering.

Tot slot zal de betere vaststelling van de toe te passen index een einde maken aan de terechte kritiek die een aantal consumentenorganisaties in het verleden uitten. Zij laakten de praktijken van bepaalde maatschappijen, die even aanzienlijke als onverwachte verhogingen doorvoerden, meestal trouwens op grond van leemten in de wet van 2007. Uiteraard betreft dit fenomeen verre van een meerderheid op de markt. Ernstige maatschappijen, die hun tarieven regelmatig bijwerkten en geen op lange termijn onhoudbare lokprijzen hanteerden, verzetten zich daar trouwens tegen. Er zijn overigens een reeks procedures aan de gang, onder meer bij de Ombudsman van de Verzekeringen.

Uiteraard zal de mededinging gevrijwaard worden en zal elke maatschappij vrij blijven om aantrekkelijke prijzen te blijven hanteren ..., maar ze zal in geen geval nog « inhaalbewegingen » kunnen verrichten. Voortaan zal iedere verzekerde, ongeacht zijn leeftijd, een reële tariefzekerheid gewaarborgd worden.

De correcte toepassing van deze index zal de verzekeringsmaatschappijen ook in de gelegenheid stellen om, in bedrijfseconomisch haalbare omstandigheden, de nieuwe verplichtingen ingevolge deze wet en de wet van 2007, en meer bepaald de verplichting in verband met levenslange dekking, na te komen. Voorts leidt het wetsontwerp tot een veel striktere omlijsting, maar niet tot een verbod, van de mogelijkheid om uitzonderlijke omstandigheden het hoofd te bieden : wanneer een verlies in zijn bedrijfstak dreigt of voorkomt, zal de verzekeraar een dossier kunnen indienen bij de CBFA, die de algehele vrijheid van handelen zal hebben om daarover te oordelen.

Vandaag gaat het er in de eerste plaats om onbetwistbare grondslagen te bepalen. Omdat de bestaande grondslagen niet voldoende eenduidig waren, gaven ze aanleiding tot een aantal weinig wenselijke praktijken in de sector van de hospitalisatieverzekering. We willen dat deze wet een krachtig signaal is daartegen. We willen dat de indexcijfers, die we aan het uitwerken zijn, ertoe leiden dat de verzekerden een reële tariefzekerheid gewaarborgd wordt, ongeacht hun leeftijd.

De regering wil trouwens dat de garanties waarin wordt voorzien via de producten van ziekenfondsen (de zogenaamde aanvullende verzekeringen) in de toekomst in de eerste plaats de consument beschermen. Daarop zal ik de komende maanden toezien, samen met mijn collega bevoegd voor de Volksgezondheid.

Kortom : dit wetsontwerp is essentieel om de verzekerde te beschermen.

Zoals reeds in Kamer aangekondigd, ligt het in de bedoeling om nog verder te gaan, om te komen tot de geleidelijke invoering van een nog betere individualisering, door rekening te houden met de via de hospitalisatieverzekering aangelegde reserves en de overdraagbaarheid daarvan mogelijk te maken. Dat is waar de minister momenteel aan werkt, samen met zijn diensten.

III. Procedure

Tijdens de vergaderingen vragen verschillende senatoren om een hoorzitting onder meer vanwege een petitie met meer dan 40 000 handtekeningen, vermits in het verslag van de Kamer van volksvertegenwoordigers niet alle tussenkomsten van de sprekers zouden zijn opgenomen en aangezien er een aantal belangrijke patiënten- en consumentenorganisaties en de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen niet werden gehoord. Echter, de vergadering gaf er uiteindelijk de voorkeur aan om alleen schriftelijk kennis te nemen van de nieuwe adviezen en van de ontbrekende tussenkomsten van de Kamer van volksvertegenwoordigers (zie bijlagen). Ze besliste ook om de regering te vragen bijkomende uitleg te verschaffen over de Gedragscode en over het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de gebruikte parameters, de vereiste gegevens en de berekeningswijze van de indexcijfers.

IV. Uiteenzettingen over de gedragscode en het ontwerp van koninklijk besluit

Het ontwerp van gedragscode waartoe wij een verbintenis verzoeken zonder voorwaarden van de verzekeringssector, beantwoordt aan verschillende doelstellingen.

In de eerste plaats gaat het erom een alternatief voor te stellen voor de verzekerden die hun hospitalisatieverzekeringspolissen sinds twee jaar moesten opzeggen. Concreet : als ze over een waarborg voor een eenpersoonskamer beschikten, moet hun een soortgelijke dekking, maar in een tweepersoonskamer, kunnen worden aangeboden. Deze maatregel moet dus gericht zijn op wie met de praktijken van bepaalde marktdeelnemers werd geconfronteerd, praktijken waarmee zij de wet van 20 juli 2007 omzeilden. Een wet waarvan wij de tekortkomingen nu rechtzetten.

Vervolgens komt het erop aan om in de toekomst ook een soortgelijk alternatief voor te stellen aan alle personen die met een forse premieverhoging, dit wil zeggen meer dan 5 % per jaar, worden geconfronteerd.

Uit politiek oogpunt zal ik, onder meer bij mijn collega bevoegd voor Volksgezondheid, blijven pleiten voor een betere terugbetaling van de hospitalisatiekosten voor chronisch zieken en personen met een handicap door de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, alsook voor een betere regulering van de supplementen die in de ziekenhuizen kunnen worden gevraagd. Binnen de budgettaire mogelijkheden zullen we ook moeten zorgen voor een betere toegankelijkheid van de verzekeringsvormen en -overeenkomsten die aan hoge dekkingswaarborgen voldoen.

Voorstel van indexeringsmechanisme voor de verzekeringspremies van de overeenkomsten die niet met de beroepsactiviteit zijn verbonden

Elk contract zal worden ondergebracht in een van de vier voorgestelde categorieën : ziekenhuisopname in een eenpersoonskamer/ziekenhuisopname in een twee- of meerpersoonskamer/ambulante verzorging/tandheelkundige verzorging.

De overeenkomsten die in een premieaanpassing op grond van de leeftijd van de verzekerde in de loop van de overeenkomst voorzien, zullen eveneens kunnen worden ondergebracht in een leeftijdsgroep : 0-19 jaar/20-34 jaar/35-49 jaar/50-64 jaar/65 jaar en ouder.

De categorie waarin de overeenkomst wordt ondergebracht, zal op de kwitantie worden vermeld. Als de verkeerde categorie wordt gekozen, zal de verzekerde kunnen vragen om de eventuele tariefaanpassing terug te betalen.

De indices zullen worden berekend op grond van het bedrag van de door de verzekeraars geregelde schadegevallen (ziekenhuisfacturen).

Iedere verzekeraar zal zijn gegevens en de indeling van de overeenkomsten per categorie in de vorm van een anonieme tabel aan de CBFA en de FOD Economie moeten meedelen. De echtverklaring van de cijfers door de revisor die de CBFA daartoe bij elke maatschappij heeft erkend, zal de toezending van de gegevens met zich meebrengen. Voorts zal de traditionele « reporting » van de ondernemingen en revisoren naar de CBFA (artikel 40 van de wet betreffende de controle der verzekeringsondernemingen die de commissarissen ertoe verplicht de CBFA onmiddellijk in te lichten over een inbreuk op de wet of op andere specifieke voorschriften betreffende de uitoefening van de werkzaamheden van verzekeringsondernemingen) voor de opsporing van eventuele incoherenties, vergissingen of vervalsingen dienen. De schadelast in het kader van de ziekteverzekering is immers een element van de jaarrekening dat bij de controle door de bedrijfsrevisoren behoort.

De FOD Economie zal de halfjaarlijkse berekeningen maken. Dat zal ze echter pas doen als ten minste drie maatschappijen, die ten minste 75 % van de verzekerde bedragen op de markt vertegenwoordigen, hun cijfers hebben meegedeeld, teneinde de representativiteit van de indices te waarborgen. Zo niet zal enkel de laatst gekende index kunnen worden toegepast.

Halfjaarlijks zal een indextabel worden berekend en bekendgemaakt met de evolutie die gedurende de twaalf voorgaande maanden werd waargenomen.

Op de jaarlijkse vervaldag van de overeenkomst zal de verzekeraar kunnen beslissen om de laatst bekendgemaakte index (geheel of deels) op de premie toe te passen.

De toepasbare maximale indexering (in geval van stijging) zal dus gelijk zijn aan de evolutie van de specifieke index of aan die van het indexcijfer der consumptieprijzen sinds de laatste vervaldag. Samengevat : als de verzekeringsonderneming haar recht niet op de jaarlijkse vervaldag van de premie uitoefent, verliest ze dit recht voor het betrokken jaar. Op dezelfde wijze worden overeenkomstig de wet alle inhaalbewegingen (toepassing van een differentieel dat groter is dan een jaar) verboden.

V. Algemene bespreking

Mevrouw Stevens stelt dat het voorliggende ontwerp de patiënten eens te meer in de kou laat staan terwijl de belangen van de verzekeraars ruimschoots gediend worden. Sommige kwatongen beweren zelfs dat de tekst van het wetsontwerp grotendeels werd neergeschreven door de verzekeraars zelf. Dat deze gedachtengang nog zo gek niet is, wenst de spreekster te illustreren aan de hand van een kort overzicht van de drie belangrijke verzuchtingen van de patiënten- en consumentenorganisaties. Die blijven in het voorliggende wetsontwerp onopgelost of ze worden integendeel opgelost in het voordeel van de verzekeraars.

Ten eerste wordt er in het wetsontwerp opnieuw geen regeling getroffen voor vooraf bestaande ziekten. Tot twee jaar na het afsluiten van een verzekeringscontract blijven de verzekeraars over de mogelijkheid beschikken om het vooraf bestaan van een ziekte uit te roepen als reden om niet uit te betalen. Hiervoor dienen ze simpelweg aan te tonen dat de persoon in kwestie, voor het afsluiten van het contract, al symptomen van een aandoening had waarbij er geen diagnose van een arts hoeft te zijn gesteld. Vraag is hier welke de precieze symptomen van een aandoening zijn ?

Ten tweede treft het wetsontwerp geen regeling inzake de opgebouwde reserves van mensen die jarenlang hebben bijgedragen aan hun verzekering. De voorbije jaren hebben de verzekeraars de hospitalisatiepremies naar eigen goeddunken opgetrokken. Deze stijging ging niet om een aanpassing aan de inflatie of levensduurte maar vaak om een niet te verantwoorden vereenvoudiging van de premie. Vaak kunnen mensen daardoor momenteel hun premie niet meer betalen en worden ze gedwongen tot het opzeggen van het verzekeringscontract. Spreekster is van mening dat er in deze gevallen een rechtvaardige regeling moet worden getroffen met betrekking tot de opgebouwde reserves. Een regeling die ook moet worden toegespast indien een verzekerde van verzekeraar wenst te veranderen.

Ten derde is er de kwestie van de berekening van de medische index, een index die in de toekomst zal bepalen in hoeverre verzekeraars hun premies mogen verhogen. Basisprobleem is dat deze index zal worden berekend op basis van cijfers die de verzekeraars zelf aanleveren. Het Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg heeft hierover reeds ernstige bedenkingen geformuleerd.

De senator vindt het dan ook schrijnend dat het voorliggende wetsontwerp, dat zijn bestaansredenen vindt in de lacunes van de wet Verwilghen van 20 juli 2007, er niet in slaagt om de bovenvermelde mankementen aan de wet op te lossen of om rekening te houden met de belangen van de patiënten en consumenten. Spreekster wenst daarom te verwijzen naar haar wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie met het oog op de invoering van een verbod op segmentering op basis van handicap of gezondheidstoestand in het verzekeringswezen (St. Senaat, 4-1224/1) dat alvast één van de problemen oplost. Wat het ontwerp zelf betreft, dringt de spreekster erop aan dat de commissie ruim de tijd zou nemen om het ontwerp te bespreken en dat de nodige aanpassingen ten voordele van de patiënten en consumenten zouden worden opgenomen bijvoorbeeld door de goedkeuring van de 12 amendementen die in de Kamer van volksvertegnwoordigers werden verworpen. Kan er bovendien een hoorzitting worden georganiseerd waarop de vertegenwoordigers van beide partijen worden uitgenodigd ?

Bovendien verwijst de spreekster naar het negatieve advies van de Raad van Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen met betrekking tot de voorliggende bepalingen. Het lijkt haar belangrijk om hiermee rekening te houden en er de voorliggende bepalingen aan aan te passen.

Tot slot geeft de spreekster aan dat de wettelijke waarde van de voorgestelde Gedragscode nul is. Het is opportuun om de Gedragscode in de eigenlijke wettelijke bepalingen op te nemen.

Mevrouw Vanlerberghe herinnert eraan dat ook een aantal senatoren van de meerderheid het ontwerp mee geëvoceerd hebben en dus zijn twijfels uit over de voorgestelde tekst. Bovendien hebben ze openlijk beloofd om het ontwerp te herevalueren. En meer nog : in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd verklaard dat de voorgestelde tekst niet goed is en dat hij ging worden aangepast in de Senaat. Het kan dus niet dat het ontwerp nu snel en zonder aanpassingen door de Senaat wordt gejaagd. Spreekster benadrukt immers het belang van het onderwerp en zoals blijkt uit de reacties van de Gezinsbond, de Vlaamse Ouderenraad en andere, is het belangrijk dat ook die partijen worden gehoord en dat de bepalingen worden aangepast.

Het lid kan immers niet akkoord gaan met de enorme prijsstijgingen uit het verleden, noch met de bevestiging van deze stijgingen door de goedkeuring van de voorliggende wettelijke bepalingen. Concreet wenst ze dan ook dat er gestemd wordt over de adviesaanvraag aan de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden en over de organisatie van hoorzittingen. Op die manier moet elke stemgerechtigde aangeven hoe hij de voorliggende bepalingen wenst te behandelen.

Mevrouw Matz geeft aan dat men niet ongevoelig mag zijn voor de veelheid van opmerkingen. Daarbij is het belangrijk om enerzijds de voorliggende bepalingen en anderzijds de nog te bespreken bepalingen, namelijk de fusie tussen de wetten Verwilgen en Demotte, te onderscheiden. Kan de staatssecretaris enige toelichting verschaffen over de perspectieven en principes van deze nieuwe fusiewet ? Als er een risico is op vermarkting van de gezondheidszorg als er een risico is dat bepaalde categorieën zullen worden uitgesloten van de gezondheidszorg dan situeert zich dat op het niveau van deze fusiewet. Spreekster verwijst daarbij naar opmerkingen van de consumenten- en patiëntenorganisaties die eveneens op de risico's bij deze fusie hebben gewezen. Het kan niet de bedoeling zijn dat aan de hand daarvan de ziekenfondsen met het geheel van de « grote » risico's overblijven.

Mevrouw Crombé-Berton wenst de merites van deze tekst in herinnering te brengen en ze vraagt dat erover zou worden gestemd.

De heer Mahoux stelt dat het probleem momenteel wordt aangepakt vanuit het standpunt van de verzekeraars. Een andere optie zou de benadering van de dekking van het risico kunnen zijn. De heer Mahoux stelt in dit verband voor om binnen de index een onderscheid in te voeren tussen de ziekenhuizen die supplementen aanrekenen binnen bepaalde grenzen (vaak met een maximum van 100 % van de RIZIV-prijs) en de ziekenhuizen die geen grenzen hanteren. Hij is niet van mening dat het advies van de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden moet worden ingewonnen.

Het lid wenst verder op te merken dat er een speciale aandacht moet worden besteed aan gehandicapte personen en aan de problematiek van de vooraf bestaande ziektes. Deze problematieken zouden verder moeten worden uitgeklaard, zeker ook aangezien hier geopereerd wordt in een contractueel systeem. Kunnen contracten na het afsluiten ervan wel nietig worden verklaard ? Verder acht hij het een vooruitgang dat er verschillende categorieën worden ingesteld namelijk naar aanleiding van de wijze waarop de verzorging plaatsvindt en naargelang van de leeftijd. Echter, spreker stelt zijn bedenkingen te hebben bij de keuze om bijvoorbeeld alle eenpersoonskamers onder eenzelfde categorie onder te verdelen. Graag had hij hier nog een verdere onderverdeling opdat de uiteindelijke index beter met de werkelijkheid zou kunnen overeenstemmen. Kan hier worden over nagedacht ? Kan er een bovendien een oplossing worden uitgedacht voor de problematiek van de supplementen ?

De heer Collas is van mening dat voorliggende bepalingen moeten worden onderzocht.

Mevrouw Van Ermen stelt vast dat de laatste tien jaar het persoonlijke aandeel van de patiënt in de ziektekosten enorm is gestegen en dat terzelfder tijd de relatieve kwaliteit van de verzorging in vergelijking met de andere landen is gedaald. Ook vraagt de spreekster eveneens dat er hoorzittingen zouden worden georganiseerd.

Verder merkt de spreekster op dat voorliggende bepalingen wel strekken tot de regeling van de private ziekteverzekeringsovereenkomsten maar dat niet mag worden vergeten dat het grootste marktaandeel van deze verzekeringen wordt aangehouden door de ziekenfondsen. Ook daar is de leeftijd een belangrijke bepalende factor.

De heer Van Nieuwkerke stelt dat de problematiek van de eenpersoonskamers met hun supplementen de basis vormt van de hospitalisatieverzekering. Hij verklaart dat hij aan de voorliggende bepalingen een aantal correcties wenst aan te brengen aangezien het systeem uit de hand aan het lopen is door de ongebreidelde premieverhogingen vanaf begin 2008, premieverhogingen die nog kunnen voortduren tot 2009. Los daarvan is het lid voorstander van een wettelijk stelsel dat zoveel mogelijk alle medische kosten dekt.

Spreker stelt vervolgens de uitleg over de Gedragscode en het koninklijk besluit te appreciëren maar hij blijft toch van mening dat een wet het kader moet vastleggen waarbinnen de hospitalisatieverzekering kan geïmplementeerd worden. Nergens is dat echter terug te vinden. Bovendien blijft de wet asociaal.

Mevrouw Vienne stelt dat de vooraf bestaande ziekten een probleem vormen. Kan de staatssecretaris bevestigen dat dit probleem in de toekomst zal worden geregeld ?

De heer Daras merkt op dat het advies van de Raad van State over de voorliggende tekst dateert van 19 juni 2008 en dat er sindsdien een wereldwijde financiële en economische crisis heerst. Veel mensen leven daardoor meer in onzekerheid en ze wensen, meer dan vroeger, dat, bijvoorbeeld hun hospitalisatieverzekering, hun een bepaalde zekerheid zou kunnen bieden. Ze wensen dat er een bepaalde vorm van concurrentie is ten voordele van de verzekerden en dat die laatsten zonder een te hoge prijs van maatschappij kunnen veranderen.

Spreker verklaart ook dat een Gedragscode slechts een Code is en geen wet. In die zin is het dus slechts een instrument om het geheel te helpen reglementeren. Het lid dankt de staatssecretaris voor het verschaffen van de korte inhoud van het bovenvermelde koninklijk besluit. Graag echter, had hij ook de tekst zelf ter beschikking gehad om te kunnen inschatten in welke mate het koninklijke besluit de voorgestelde onaanvaardbare wettelijke bepalingen bijstelt. Bovendien merkt hij op dat de voorgestelde indeling in verschillende categorieën het systeem zeer complex zal maken. Misschien zal deze werkwijze het geheel verbeteren, maar het is moeilijk om dat onmiddellijk te begrijpen. Zeker is echter wel dat het betere ware geweest om ook deze bepalingen bijvoorbeeld over de referentie-index in de wet op te nemen.

De heer Daras wenst de regering eveneens te herinneren aan het advies van de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen. Aangezien de « genderwet » van 10 mei 2007 niet wordt nageleefd, kennen de voorliggende wettelijke bepalingen een belangrijk risico op beroepsprocedures. Gezien de zeer onzekere tijden en de lacunes vraagt de spreker dat er grondig over het ontwerp wordt nagedacht en dat het belang van de burgers niet uit het oog verloren wordt. Spreker vraagt daarom dat de regering de voorgestelde tekst intrekt en binnen een paar weken met een nieuw voorstel komt. Hij steunt ook de vraag naar een hoorzitting.

De heer Mahoux verklaart dat niet elk verschil in behandeling een discriminatie inhoudt zoals ook verschillende wetten bepalen. De heer Mahoux vindt het zorgwekkend dat het koninklijk besluit niet lijkt te voorzien in specifieke bepalingen voor personen met een handicap. In die zin zou het interessant zijn dat de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen zich zou uitspreken over het hier voorgestelde koninklijk besluit dat een aantal verduidelijkingen aangeeft. Ook benadrukt het lid dat de huidige bepalingen een duidelijke verbetering zijn ten opzichte van de wet Verwilghen. Spreker merkt nog op dat het huidige systeem van ziekenfondsen met hun aanvullende verzekeringen een andere aanpak hanteert maar creërt geen discriminatie. Spreker is verheugd dat ook mevrouw Van Ermen dit erkent. Ook de heer Mahoux vraagt tot slot nadere uitleg met betrekking tot de inhoud van de in voorbereiding zijnde fusiewet.

De heer Beke benadrukt dat het wetsontwerp ertoe strekt een wet uit de vorige zittingsperiode te repareren. Bovendien probeert de Gedragscode te bepalen hoe personen die door de vorige wet uit de boot gevallen zijn in de toekomst toch kunnen worden geholpen. Wat het koninklijk besluit betreft, stelt de voorzitter dat zelden aan de regering wordt gevraagd om voor de goedkeuring van een wet reeds de richting van het erbij horende koninklijk besluit openbaar te maken. Beide teksten geven duidelijk de richting aan waarbinnen de wet moet worden gesitueerd en ze hebben dus zeker hun belang.

In verband met de indexberekening is de spreker van mening dat ze moet gebeuren op basis van kostenelementen die de ziekenhuiskosten in hun totaliteit reflecteren en dus niet enkel op basis van de duurste kostenelementen. Hij stelt vervolgens te wensen dat de vergrijzingspremie in de voorgestelde regeling wordt verankerd.

De heer Van Nieuwkerke stelt dat zijn partij reeds van begin 2008 heeft aangedrongen op een sociale correctie van de bepalingen. Ook nu moeten de opmerkingen in die context worden beschouwd. Het moet de bedoeling zijn dat bepaalde overdreven stijgingen van premiebetaling worden teruggedraaid. Deze stijgingen treffen vooral de ouderen, vooral de oudere vrouwen maar ook de mensen met een lager inkomen, zoals de tijdeljke werklozen, alleenstaanden met kinderen, ... Echter, het wetsontwerp doet hier niets aan en er bestaat ook geen maatschappelijke draagvlak voor, zoals allerhande opmerkingen van organisaties getuigen. Verder merkt het lid nog op dat een Gedragscode eigenlijk wettelijk moet worden verankerd. Het is ook belangrijk dat de hospitalisatieverzekering wordt gesitueerd in de globale context van het verzekeringsstelsel. Een verzekeringsstelsel waarover moet worden gewaakt dat het niet verder afglijdt.

De heer Clerfayt verklaart nogmaals dat de huidige wet Verwilghen een aantal belangrijke tekortkomingen kent en dat verschillende personen hiervan het slachtoffer waren. Echter, de prijsverhogingen van de polissen, gedurende de laatste twee jaar, situeerden zich in het kader van de huidige wet. Het is daarom de bedoeling, via de voorliggende bepalingen, een einde te stellen aan de huidige heersende mechanismen en om hiervoor een oplossing te vinden.

Ook verklaart de staatssecretaris dat de belangrijkste verzekeraars, die meer dan 80 % marktaandeel hebben, geen overdreven prijsverhoging of contractwijzigingen hebben doorgevoerd. In de huidige context is het echter niet mogelijk om de wettelijke bepalingen met terugwerkende kracht te wijzigen en daarom is het belangrijk om zo snel mogelijk bepaalde wijzigingen in te voeren die de mogelijkheid van de verzekeraars om prijsverhogingen door te voeren inperken. Vandaar ook de Gedragscode die, ook al heeft hij geen kracht van wet, toch een duidelijk engagement is van de verzekeraars. Momenteel kan deze tekst nog niet letterlijk worden vrijgegeven aangezien daarover nog finaal wordt onderhandeld. Van het koninklijk besluit heeft de staatssecretaris vervolgens de grote lijnen meegedeeld. Het is echter niet de gewoonte dat de regering een koninklijk besluit letterlijk meedeelt aan het Parlement vooraleer de basiswet werd gestemd.

In verband met de zogenaamde « fusiewet », geeft de regeringsvertegenwoordiger aan dat beide wetten niet zullen fuseren maar dat het de bedoeling is om de beschermingsmechanismen die in beide wetten bestaan, of zullen bestaan, op een hoger niveau te brengen. Bovendien is het de bedoeling om vooruitgang te boeken met betrekking tot de overdraagbaarheid van de reserves en met betrekking tot de aantrekkelijke fiscale behandeling van de voor de begunstigden meest voordelige systemen.

Met betrekking tot de verdere differentiëring bij de eenpersoonskamers, wenst de staatssecretaris eraan te herinneren dat het voorgestelde mechanisme, op basis van de reële kostprijs van de hospitalisatie namelijk zoals deze werd terugbetaald door de verzekeringsinstellingen, een index gaat berekenen voor bepaalde categorieën. Deze zal echter slechts een maximaal indexatiebedrag aangeven en geen enkele verzekeringsinstelling wordt verplicht om dit maximum na te volgen. Als sommigen het maximum willen volgen en andere dan weer niet, kan hier ten volle de concurrentie spelen. In dit opzicht zal de door de heer Mahoux voorgestelde verdere differentiëring niet noodzakelijk een meerwaarde bieden. Verzekeringsinstellingen die vooral cliënten hebben die gebruik maken van de duurdere eenpersoonskamers zullen de indexering volledig volgen. Anderen, namelijk zij die cliënten hebben die gebruik maken van de minder dure eenpersoonskamers, zullen slechts gedeeltelijk de index volgen. Op die manier kunnen deze laatsten een concurrentievoordeel opbouwen.

De heer Mahoux merkt op dat de index de manier van prijsstijgingen zal bepalen. Hij vormt het gemiddelde van minder dure en duurdere kamers en geeft minder goed aansluiting bij de verschillende realiteiten. Bij een verder indeling kan er wel beter worden aangesloten bij de verschillende ontwikkelingen.

De staatssecretaris stelt dat in de toekomst misschien een verdere onderverdeling mogelijk is. Momenteel echter is er reeds een differentiatie in 20 categorieën en zijn er dus reeds 20 mogelijk toepasbare indexen. Bovendien wenst de spreker er aan te herinneren dat het voorgestelde systeem verschilt van bijvoorbeeld de automatische indexering van de lonen. De index geeft immers een toepasbaar maximum aan dat de verzekeringsinstellingen niet verplicht zijn om te volgen.

In verband met de vooraf bestaande ziekten verklaart de spreker dat dit gegeven ook de ziekenfondsen aanbelangt en dat er in de toekomst met de zogenaamde fusiewet zal geprobeerd worden om dit probleem te remediëren. Echter, ook in de toekomst zullen beide partijen zich voor specifieke gevallen tot het burgerlijk recht moeten wenden.

De heer Clerfayt stelt tevens verwonderd te zijn dat er opmerkingen zijn met betrekking tot de gelijkheid. Immers, als vrouwen in verhouding een hogere verzekeringspremie moeten betalen ten opzichte van hun pensioen is dat te wijten aan het gegeven dat de pensioenen van vrouwen gemiddeld lager zijn. De oorzaak van het probleem bevindt zich echter bij de pensioenen en daar moet er naar een oplossing worden gezocht.

De heer Mahoux verduidelijkt dat de verklaringen van de regering over de inhoud van het koninklijk besluit en over de sterkere waarborgen voor de verzekeringnemers, die de fusiewet zal bevatten maken dat hij de tekst zal goedkeuren, maar dat hij nauwlettend zal toezin op het verdere verloop in de praktijk.

De heer Clerfayt geeft toe dat de hier voorliggende reparatiewet niet alle problemen kan oplossen. Zo blijft er het probleem van de overdraagbaarheid van de reserves. In dat kader echter heeft de minister zich reeds in de Kamer van volksvertegenwoordigers geëngageerd om op termijn oplossingen te vinden. In de praktijk zal dit toch wel enkele maanden in beslag nemen. Het is daarom raadzaam om de huidige reparatiewet zo snel mogelijk te stemmen opdat de positieve elementen ervan zo snel mogelijk zouden kunnen worden toegepast.

VI. Bespreking van de amendementen

De heer Van Nieuwkerke c.s. dient een amendement nr. 1 in (St. Senaat, 4-1235/2) dat ertoe strekt in een nieuw artikel 5/1 in een regeling te voorzien voor de reserve die wordt opgebouwd voor de veroudering. Op die manier kan een verzekerde de opgebouwde reserve voor veroudering terugkopen of kan hij die overhevelen in geval de verzekerde van maatschappij verandert. Zo zullen de premies voor veroudering niet buitensporig hoog oplopen.

De heer Daras is van mening dat de amendementen een antwoord kunnen bieden op een reeks van vragen. Het is dan ook betreurenswaardig dat deze amendementen, gezien ze werden opgesteld door de oppositie, niet zullen worden goedgekeurd. Zo wenst het eerste amendement een oplossing te geven voor het probleem van de overdraagbaarheid van de reserves voor veroudering, een probleem dat zowel door de heer Beke en de staatssecretaris werd erkend.

De staatssecretaris merkt op dat het voorgestelde amendement hetzelfde regime inhoudt als werd voorgesteld door de Amerikaanse Bush-administratie en dat deze oplossing nieuwe problemen met zich zal meebrengen ten nadele van de betere ondernemingen en van de verzekerden, als de « reserves » eenmaal uitgeput zijn. Hij vraagt daarom om het initiatief van de regering af te wachten.

De heer Van Nieuwkerke c.s. dient amendement nr. 2 op artikel 6 in (St. Senaat, 4-1235/2) dat ertoe strekt duidelijkheid te scheppen over de manier waarop de premie, de vrijstellingen en de prestatie kunnen worden gewijzigd. Er wordt daarom voorgesteld om te komen tot één uniforme medische index die de FOD Economie maandelijks zal publiceren.

In verband met de voorgestelde bepaling uit § 3, derde lid, geeft mevrouw Stevens aan dat deze voorgestelde berekeningswijze niets zal veranderen. Er blijft immers een overleg in de Ministerraad en de adviezen van de Raad voor het Verbruik en van de Commissie voor de Verzekeringen zijn niet dwingend. In die zin stelt spreekster voor om hiervoor de bepaling uit § 2, eerste lid, te weerhouden en de berekening te baseren op het indexcijfer der consumptieprijzen. Eventueel kan er hier ook nog een alternatief, zijnde het luik gezondheidsuitgaven, uit de index der consumptieprijzen worden weerhouden. Deze index is betrouwbaar, objectief en transparant. Bovendien is er op die wijze geen nood aan het opstellen van een volledig nieuwe index.

Wat het indexatiesysteem betreft, is de heer Daras van mening dat de bij amendement voorgestelde oplossing een antwoord biedt op een reeks van hier opgeworpen problemen.

De heer Clerfayt stelt dat het niet mogelijk is om de index van de consumptieprijzen of een deel ervan, als basis voor de mogelijke prijsstijgingen te gebruiken aangezien de leden van de indexcommissie dit tot nu toe geweigerd hebben. De regering heeft daarom een alternatief voorgesteld en ze vraagt de leden dit alternatief goed te keuren.

De heer Van Nieuwkerke c.s. dient een amendement nr. 3 in ter invoeging van een artikel 6/1 (St. Senaat, 4-1235/2) dat ertoe strekt de huidige wet-Verwilghen te wijzigen aangezien er duidelijk wordt gesteld dat de relevante gegevens die een verzekeringsnemer aangaande zijn gezondheidstoestand moet meedelen enkel betrekking kunnen hebben op een gediagnosticeerde ziekte of aandoening.

De heer Van Nieuwkerke c.s. dient een amendement nr. 4 op artikel 7 in (St. Senaat, 4-1235/2) dat ertoe strekt de huidige wet betreffende de chronisch zieken en gehandicapten te wijzigen.

In verband met de amendementen 3 en 4 rijst de vraag waarom er nog twee jaar de tijd wordt geboden om de verzekeringscontracten aan te passen. De diagnose is immers reeds gesteld op het moment van het afsluiten van het contract. Hoe kan deze dan nog opzettelijk worden verzwegen ?

De heer Daras stelt dat enkel de kosten die rechtstreeks verband houden met een gediagnosticeerde ziekte of handicap op het moment van de sluiting van het contract kunnen worden uitgesloten. Op die manier is er een oplossing gevonden voor een aantal problemen die eveneens door de meerderheid worden opgeworpen.

De heer Van Nieuwkerke c.s. dient een amendement nr. 5 in (St. Senaat, 4-1235/2) dat ertoe strekt in een artikel 10/1 duidelijkheid te scheppen in verband met de bijkomende premie indien de hoofdverzekerde van baan verandert.

De heer Van Nieuwkerke c.s. dient een amendement nr. 6 in om artikel 12 te schrappen (St. Senaat, 4-1235/2). Het amendement strekt ertoe te verhinderen dat verzekeraars los van enige objectieve index de premies kunnen verhogen.

De heer Daras benadrukt vervolgens het belang van het voorstel om het voorgestelde artikel 12 te doen vervallen. Immers, de ontsnappingsroute voor verzekeraars om hun premies te kunnen verhogen los van enige objectieve index is te groot.

De staatssecretaris merkt op dat enkel de CBFA gemachtigd is om dergelijk uitzonderlijk mechanisme toe te staan. Dit mechanisme wordt nu reeds toegepast voor de ziekenfondsen en aangezien het de bedoeling is om beide gelijk te stellen vraagt de spreker het amendement niet goed te keuren. Bovendien is deze maatregel ook een bescherming van de consument aangezien hij de meeste schade zou lijden bij een eventueel faillissement van zijn verzekeraar.

De heer Van Nieuwkerke c.s. dient een amendement nr. 7 op artikel 13 in (St. Senaat, 4-1235/2) dat ertoe strekt duidelijk te stellen dat alle premieaanpassingen na de inwerkingtreding van de wet op 1 juli 2007 moeten gebeuren overeenkomstig de bepalingen van artikel 138bis-4.

Verder wijzigt dit amendement de uiterste datum waarop de verzekeringsonderneming wat betreft alle bestaande andere dan beroepsgebonden ziekteverzekeringsovereenkomsten een nieuwe ziekteverzekeringsovereenkomst moet aanbieden die voldoet aan de vereisten van artikel 138bis-4 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomsten.

De heer Daras merkt op dat de opmerkingen van de Raad van Gelijke Kansen van Mannen en Vrouwen zich vooral toespitsen op de retroactieve maatregel uit het voorgestelde artikel 3, § 2, tweede lid. Het laat immers toe om a posteriori alle reeds doorgevoerde prijsverhogingen te rechtvaardigen.

De heer Van Nieuwkerke c.s. dient een amendement nr. 8 op artikel 14 in (St. Senaat, 4-1235/2) dat ertoe strekt te voorzien in een strafrechtelijke sanctie in geval de wet wordt overtreden.

In verband met de sancties stelt de staatssecretaris dat het niet nuttig is om een aparte manier van bestraffing te organiseren. Dit mechanisme zal worden bepaald binnen de bestaande wet van 1992 die reeds in bestraffingsmaatregelen voorziet in de artikelen 132 en volgende.

De heer Van Nieuwkerke c.s. dient een amendement nr. 9 in (St. Senaat, 4-1235/2) dat ertoe strekt in een artikel 14/1 de dienst algemene directie Controle en Bemiddeling de bevoegdheid te verlenen om inbreuken op te sporen en vast te stellen.

De heer Van Nieuwkerke c.s. dient een amendement nr. 10 in (St. Senaat, 4-1235/2) dat ertoe strekt in een artikel 14/2 in een waarschuwingsprocedure te voorzien.

De heer Van Nieuwkerke c.s. dient een amendement nr. 11 in (St. Senaat, 4-1235/2) dat ertoe strekt in een artikel 14/3 te bepalen dat administratieve boetes kunnen worden uitgeschreven.

De heer Van Nieuwkerke c.s. dient een amendement nr. 12 in (St. Senaat, 4-1235/2) betreffende de vordering tot staking (nieuw artikel 14/4).

De heer Van Nieuwkerke c.s. dient een amendement nr. 13 in (St. Senaat, 4-1235/2) dat ertoe strekt te voorzien in een administratief toezicht en controle op de handhaving van de wet (nieuw artikel 14/5).

VII. Stemmingen

De amendementen nrs. 1 en 2 worden verworpen met 12 tegen 3 stemmen.

De amendementen nrs. 3 en 4 worden verworpen met 9 tegen 3 stemmen bij 3 onthoudingen.

De amendementen nrs. 5 tot 7 worden verworpen met 12 tegen 3 stemmen.

De amendementen nrs. 8 tot 14 worden verworpen met 10 tegen 3 stemmen bij 2 onthoudingen.

Het wetsontwerp in zijn geheel is aangenomen met 12 tegen 3 stemmen.


Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Philippe MAHOUX. Wouter BEKE.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als die van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (stuk Kamer, nr. 52-1662/006).

BIJLAGE I (TEST-AANKOOP)

Hospitalisatieverzekeringen :

Na buitensporige stijgingen van de premies, een medische index uitgewerkt door en voor de verzekeraars

Moeilijk aanvaardbare stijgingen van premies

De premies voor hospitalisatieverzekeringen stijgen onophoudelijk : bij Ethias (73 en 30 %, naar gelang van de polissen), Argenta (tot een drievoud), Axa (in het vermelde geval, van 430 tot 2300 euro voor personen van 75 jaar ! ! !). Bejaarden worden voor een voldongen feit geplaatst, en hebben de facto slechts het recht om te betalen (of om aan de verzekeraar een minder gunstige formule te vragen, bijvoorbeeld kostendekking in een tweepersoonskamer of een hele hoge franchise). De wet-Verwilghen zal op middellange en lange termijn weliswaar een (zekere ?) betrekkelijke verbetering inhouden voor intekenaars van een groepsverzekering die instemmen met het betalen van een bijkomende premie voor de duur van het contract.

De laatste beschikbare cijfers (2007) betreffende de sector tonen bovendien aan dat het saldo, uitgedrukt in percenten, van de premies sinds twee jaar positief is. Gelet op de financiële resultaten, maar zonder rekening te houden met de « tak 23 »-producten, heeft de sector massaal geïnvesteerd in obligaties (wat betekent dat de resultaten allicht niet voor lange tijd zullen verminderen), en slechts voor 18 % in aandelen.

Deze stijgingen zijn weliswaar grotendeels te wijten aan de buitensporige stijging van de prijzen van eenpersoonskamers : + 9 % vorig jaar. In twee- of vierpersoonskamers zijn de prijzen echter vrij stabiel gebleven (hoewel 10 ziekenhuizen verantwoordelijk zijn voor 70 % van de prijsstijgingen van tweepersoonskamers). Maar dat volstaat lang niet om de buitensporige stijgingen van de premies te rechtvaardigen.

Die stijgingen zijn te wijten aan een bewuste keuze van sommige verzekeraars, die in het begin een zeer lage prijs vragen, en vervolgens, wanneer de klant niet meer de leeftijd heeft om van verzekeraar te veranderen, de premies geregeld verhogen.

Een index door en voor verzekeraars !

Een specifiek voor privéverzekeringen uitgewerkte medische index, of tabel van indexen, zou kunnen hebben geleid tot een redelijkere en uniformere evolutie van de premies, maar :

— de voorstudie voor het uitwerken van een dergelijke index werd toevertrouwd aan een actuarissenvennootschap die geregeld (vooral) voor verzekeringsmaatschappijen werkt. Men kan zich afvragen of een actuarissenvennootschap wel de beste keuze is voor het uitwerken van een prijzenindex, hoewel zij verklaart rekening te houden met alle aspecten van het probleem (economische, juridische, prudentiële, institutionele) maar ook erkent dat zij het standpunt van het bedrijf inneemt ...;

— de actuarissenvennootschap verklaart in haar verslag natuurlijk niet dat zij een index als het indexcijfer van de consumptieprijzen wil invoeren, maar een actuariële methode die een rookgordijn moet optrekken en de verzekeraars de kans moet geven zich te verbergen achter een wettelijke index om de premies op de voor hen meest geschikte manier te verhogen. Het verslag van de actuarissen beveelt bovendien aan om de stijgingen per leeftijdscategorie te laten variëren (vier categorieën). Dit betekent een wettelijke bevestiging van een opdeling die het mogelijk maakt om nog meer geld van de klant af te troggelen. In feite dienen de ingewikkelde actuariële formules om een systeem van absolute willekeur te verdoezelen.

Dit is des te meer het geval daar de cijfers van de sector zelf afkomstig zullen zijn, en dus niet verifieerbaar zijn.

Wij zijn niet de enigen die dat zeggen : het Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg heeft in een mededeling hetzelfde verklaard : « de cijfers zijn onbetrouwbaar ». Het Kenniscentrum hoopt dat de werkelijke stijging lager zal zijn dan de stijging die de actuariële index (lees : verzekeringsindex) toestaat.

Er bestaat al een echte index ... Waarom het warm water dan opnieuw uitvinden ?

Er bestaat nochtans binnen het indexcijfer der consumptieprijzen een subpost (« lijn 6 »), waarvan één van de subsubposten de kostprijs van de ziekenhuiszorg in een eenpersoonskamer (en ook voor de tweepersoonskamers) is. Er bestaat dus een kant-en-klare methodologie die men gewoon had kunnen aanvullen door zich bijvoorbeeld te baseren op de voor het publiek toegankelijke gegevens op de websites van de ziekenfondsen om er de honorarium- en kamersupplementen in te kunnen opnemen. In dat verband moet worden opgemerkt dat Fortis AG, een van de leidinggevende maatschappijen ter zake, haar premies indexeert op grond van de subpost van de ICP, dit wil zeggen de kostprijs van de ziekenhuiszorg in een eenpersoonskamer. Bovendien evolueert de ICP noodzakelijkerwijs met de tijd, waardoor rekening kan worden gehouden met de evolutie van de frequentie en meer bepaald van het type van uitgevoerde operaties.

Juridisch betwistbaar !

Een dergelijk ontwerp lijkt ons ook op juridisch gebied vatbaar voor kritiek omdat de Staten geen maatregelen kunnen nemen die de nuttige effecten van concurrentie kunnen beperken. De invoering van een dergelijke indexreeks heeft evenwel duidelijk tot gevolg dat de maatschappijen, ongeacht hun specifieke kenmerken, dezelfde indexreeks gebruiken.

Een ontwerp op maat voor de verzekeraars ...

Tot slot lost het wetsontwerp dat in de Kamer werd ingediend het probleem van de verzekeraars op, namelijk zich verschuilen achter een « wettelijke index », maar vergeet het bewust alle problemen op te lossen die werden gecreëerd en vergeten door de wet-Verwilghen :

— een voor de verzekeraars zeer gunstige definitie van ziekten waarvan de verzekerde geen weet had, die optreden tijdens de eerste twee jaar van de overeenkomst;

— ervoor zorgen dat het gedeelte dat wordt opzijgelegd voor de oude dag (de reserve voor veroudering) de verzekerde toebehoort;

— de verzekeraar (en niet de werkgever) verplichten de verzekerde erover in te lichten dat de groepsovereenkomst afloopt (hoofdzakelijk in geval van pensionering).

Het meest opmerkelijke voorbeeld was dat van een vrouw met borstkanker (die nog steeds behandeld werd op het moment van haar vertrek) : deze persoon was er zich niet van bewust dat ze een individuele verlenging binnen de vereiste termijn moest aanvragen. De maatschappij beriep zich op de overschrijding van de termijn om de verdere behandeling niet langer te dekken.

Wie tot slot geneigd zou zijn ter zake bevoegdheden toe te kennen aan de CBFA, moet erop worden gewezen dat de voornaamste taak van deze instelling erin bestaat toe te zien op de financiële solvabiliteit van de verzekeringsondernemingen. Hoe meer de premies dus stijgen, hoe meer oudere mensen hun contract opzeggen (of noodgedwongen aanvaarden om de dekking van hun verzekering te verminderen), hoe meer de ondernemingen er financieel wel bij varen.

BIJLAGE II

Het opstellen van een medische index voor private ziekteverzekeringsovereenkomsten

KCE reports A

Pierre Devolder, Michel Denuit, Xavier Maréchal, Benoit-Laurent Yerna, Jean-Pierre Closon, Christian Léonard, Arnaud Senn, Imgard Vinck

Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg 2008

KCE REPORTS VOL.A

Titel : Het opstellen van een medische index voor private ziekteverzekeringsovereenkomsten

Auteurs : Pierre Devolder (Reacfin), Michel Denuit (Reacfin), Xavier Maréchal (Reacfin), Benoît-Laurent Yerna (Reacfin), Jean-Pierre Closon (KCE), Christian Léonard (KCE), Arnaud Senn (KCE), Imgard Vinck (KCE).

Externe experten : Filip Nicolaï (SPF Economie), Véronique Eeckeleers (SPF Economie), Gerhard Gieselink (CBFA), Philippe Colle (Assuralia), Floris Goyens (Assuralia), René D'Hondt (Assuralia), Karel Coudre (Fortis).

Externe validatoren : Henk Becquaert (CBFA), Elisabeth Vandermeulen (Ethias), Patrick Vrancken (SPF Economie)

Conflict of interest : Philippe Colle, Floris Goyens, René D'Hondt, Karel Coudré en Elisabeth Vandermeulen werken in de verzekeringssector

Disclaimer : De externe experten hebben aan het wetenschappelijke rapport meegewerkt dat daarna aan de validatoren werd voorgelegd. De validatie van het rapport volgt uit een consensus of een meerderheidsstem tussen de validatoren. Alleen het KCE is verantwoordelijk voor de eventuele resterende vergissingen of onvolledigheden alsook voor de aanbevelingen aan de overheid.

Layout : Ine Verhulst

Brussel, december 2008

Studie nr. 2008-53

Domein : Health Services Research (HSR)

MeSH : Insurance, Health;

Economic Competition;

Cost Control;

LC Headings : Price Regulation;

Price Indexes

NLM classification : (1 Classification code)

Taal : Nederlands, Frans

Format : Adobe(r) PDF(tm) (A4)

Wettelijk depot : D/2008/10.273/XX

Elke gedeeltelijke reproductie van dit document is toegestaan mits bronvermelding. Dit document is beschikbaar van op de website van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg.

Hoe refereren naar dit document ?

Devolder P, Denuit M, Maréchal X, Yerna B-L, Closon, JP, Leonard C, Senn A, Vinck I; Het opstellen van een medische index voor private ziekteverzekeringsovereenkomsten; Health Services Research (HSR); Brussel : Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE); 2008; KCE Reports vol A; D/2008/10.273/xx

VOORWOORD

In juli 2007 kreeg het KCE, samen met de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), onverwacht van de wetgever de taak om het maximale groeipercentage van de premies van de private ziekteverzekeringsovereenkomsten vast te leggen en toe te zien op de toepassing van deze nieuwe wetgeving.

Nadat het KCE in de Kamercommissie uitgelegd had dat haar rol erin bestaat om beslissingen te onderbouwen vooraleer ze worden genomen, eerder dan deel te nemen aan het uitwerken en het in werking stellen ervan, kreeg het KCE in het begin van de zomer van 2008 een nieuwe missie die beperkt was tot de methodologie van het opstellen van een prijsindex specifiek voor deze ziekteverzekeringsovereenkomsten.

We zijn onmiddellijk aan de slag gegaan en hebben ons omringd met specialisten in deze materie die erg specifiek was in vergelijking met onze gebruikelijke interessegebieden. Bovendien waren gegevens uit de verzekeringssector noodzakelijk om het probleem te bestuderen en scenario's te simuleren.

Ondanks de korte tijdsspanne waarover we beschikten, was het rapport klaar binnen de termijn die ons door de regering was vooropgesteld. We willen Assuralia bedanken die alle nodige gegevens heeft ingezameld, afkomstig van de voornaamste verzekeringsmaatschappijen, en Reacfin, een spin-off van het « Institut des Sciences actuarielles » van de UCL die in een recordtijd deze gegevens analyseerde en een aangepaste methodologie ontwierp.

We hopen dat dit rapport zal bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen gesteld door de wetgever.

Gert Peeters Jean-Pierre Closon

Adjunct Algemeen directeur a.i. Algemeen directeur a.i.

Samenvatting en toelichtingen

INLEIDING

Veel mensen of hun werkgevers hebben een private ziekteverzekeringsovereenkomst afgesloten om zo de kosten voor gezondheidszorg te dekken die niet terugbetaald worden door een verplichte ziekteverzekering. Naar schatting hebben meer dan 5 miljoen Belgen een dergelijke verzekering afgesloten.

Het gebeurt vaak dat private ziekteverzekeringsovereenkomsten niet worden verlengd of dat de contractuele voorwaarden, vooral de tarieven, gewijzigd worden, als gevolg van ziekte of ongeval.

De wet van 20 juli 2007, die de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wat betreft de ziekteverzekeringsovereenkomsten wijzigt, was bedoeld om de verzekerden te beschermen door de mogelijkheid tot wijziging van de tariefvoorwaarden van de ziekteverzekeringsovereenkomsten te beperken tot het geval van werkelijke verhogingen van de kosten van de gewaarborgde prestaties.

Het KCE werd er door de wetgever mee belast om een methodologie uit te werken voor het opstellen van een medische index die, op basis van objectieve parameters, een vertaling zou zijn van de werkelijke verhoging van de kosten ten laste van de verzekeraars en die dus gebruikt zou kunnen worden om de jaarlijkse aanpassing van de gevraagde premies te beperken.

ONDERZOEKSVRAGEN

In de eerste plaats moest nagegaan worden of er in België of in een ander Europees land, niet al een index bestond die de kostenwijzigingen weerspiegelde waarvan sprake in de nieuwe Belgische wet. Of, bij gebrek aan zo'n index, of er elders regels of praktijken bestaan die worden gebruikt om de indexering van de ziekteverzekeringsovereenkomsten in te perken ? Deze eerste vraag moest ook gezien worden in het kader van de Europese regelgeving : hoe kan deze nieuwe nationale wetgeving ingepast worden in een eventuele Europese wetgeving ?

De tweede vraag was om het concept voor een index te definiëren die de kosten van willekeurige gebeurtenissen die met de leeftijd toenemen, moet weerspiegelen.

De derde vraag bestond uit het vaststellen van de gegevens die nodig zijn voor het berekenen van deze index.

Ten slotte rees ook de vraag naar de uniciteit van de index. Kan één enkele index de variatie aan aangeboden overeenkomsten dekken, of was het nodig om een lijst van indexen te definiëren per grote categorie van overeenkomsten ?

METHODOLOGIE

Om de eerste vraag te beantwoorden, werden enquêtes uitgevoerd bij Belgische, Franse, Engelse, Duitse en Nederlandse organisaties. Bovendien werd het Europese project « Solvabiliteit II » over de verzekeringssector, bestudeerd en samengevat.

Het concept van de medische index dat het best aansluit bij de private ziekteverzekeringsovereenkomsten werd vervolgens gedefinieerd.

In samenspraak met Assuralia werd bepaald welke gegevens nodig waren en die werden daarna door Assuralia verzameld bij maatschappijen die actief zijn op de verzekeringsmarkt van de gezondheidszorg. Deze gegevens werden in geaggregeerde en anonieme vorm aan het KCE bezorgd.

Ten slotte, nadat de verschillende elementen die in het tariferingsproces van de private ziekteverzekeringsovereenkomsten een rol spelen, waren geanalyseerd, werd gezocht naar de actuariële formules om een proces voor premieaanpassing te definiëren dat rekening zou houden met alle objectieve parameters.

RESULTATEN

De internationale vergelijking

België

De index die door het KCE moet worden opgesteld, vervangt in geen enkel geval de rubrieken van het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen (ICP) die betrekking hebben op de sector van de gezondheidszorg. Omwille van hun opbouw houden deze rubrieken inderdaad alleen rekening met

— het remgeld en niet met de supplementen;

— de bijdragen van de aanvullende verzekering van de mutualiteiten en niet met de premies die aan de private verzekeringsmaatschappijen worden betaald.

Frankrijk

Er bestaat geen specifieke index voor deze sector en evenmin een eenvormig nationaal beleid. De gebruikte formules voor indexering stoelen vaak op indexen buiten de sector van de aanvullende gezondheidsverzekering, vastgelegd door de overheid : index voor herwaardering van het plafond van de Sociale Zekerheid, index van herwaardering van het ogenblik van pensionering, ...

Duitsland

Er bestaat geen specifieke index voor deze sector maar een nationaal reglementair kader, dat voornamelijk gedefinieerd wordt vanuit het idee van de verdediging van de belangen van de verzekerden, maar ook van de bescherming van het beroep. De bestaande indexeringsmaatregelen worden geïnspireerd door de levensverzekeringstechnieken, maar aangepast aan de behoeften van de sector van de gezondheidszorg. De gegevens en methodologieën die door elke maatschappij worden gebruikt om hun overeenkomsten te indexeren, moeten systematisch vooraf worden gevalideerd door een « onafhankelijke beheerder ».

Verenigd Koninkrijk

Er bestaat geen specifieke index voor deze sector. De modaliteiten voor het berekenen van de indexering hangen vooral af van het beleid dat door elke maatschappij vrij kan worden bepaald.

Nederland

Geen bindende reglementering inzake indexering van de premies van de aanvullende verzekering.

Besluit

In de verschillende onderzochte landen bestaat er geen echte officiële index die specifiek is voor de private ziekteverzekeringsovereenkomsten. We willen wel wijzen op de originele controlemethode die in Duitsland werd uitgewerkt.

In elk van deze landen moet bovendien rekening worden gehouden met de Europese richtlijnen bij de voorbereiding van het project « Solvabiliteit II » dat tot doel heeft de financiële soliditeit van de verzekeringsmaatschappijen te versterken, hun risicobeheer te verbeteren en meer transparantie te eisen naar de bevolking toe.

MOGELIJKE INDEXERINGSMETHODEN

Twee verschillende benaderingswijzen werden overwogen en hun voor- en nadelen geanalyseerd.

Een index van het type Index van de Consumptieprijzen

Dit komt erop neer dat opnieuw een korf met goederen en diensten wordt gekozen die representatief zijn voor wat door de ziekteverzekering wordt gedekt, aan deze elementen een zeker gewicht wordt toegekend en systematisch hun prijsevolutie wordt genoteerd. Ongetwijfeld moeten verschillende elementen worden gekozen naargelang de verzekering al dan niet de kosten van een éénpersoonskamer dekt.

Naast de moeilijkheid om de goederen en diensten te identificeren die bij de berekening van de medische prijsindex in aanmerking moeten worden genomen (en deze een gewicht toe te kennen), wordt de uitvoering van deze benadering geconfronteerd met drie grote problemen. De medische prijsindex

— weerspiegelt slechts de prijswijzigingen en helemaal niet alle veranderingen in frequentie (aantal prestaties) die nochtans sterk kunnen doorwegen op de kosten;

— houdt geen rekening met de beperkingen in tussenkomst en de vrijstellingen;

— is onafhankelijk van de leeftijd van de verzekerde. Alleen verzekeraars die beschikken over een portefeuille waarin de leeftijdspiramide overeenkomt met die van de markt zullen in evenwicht zijn. Voor de anderen geldt dat ze eventueel onderworpen kunnen zijn aan systematische verliezen (of winsten).

Een actuariële benadering

Deze benadering is niet zozeer gebaseerd op de prijsevolutie van sommige elementen die als representatief werden gekozen, maar wel op de evolutie van het verwachte bedrag van de uitgaven per verzekerde. Het verzamelen van informatie wordt dan veel eenvoudiger want men moet zich informeren over de evolutie van slechts twee bedragen : de totale kostprijs van de uitbetaalde schadegevallen en de blootstelling aan het overeenstemmende risico. Natuurlijk moet er een onderscheid worden gemaakt tussen de totale gemiddelde kosten per leeftijd en per type verzekering. Dit bedrag komt overeen met wat de verzekeringsmaatschappij verondersteld wordt te factureren als risicopremie. Het dient te worden opgemerkt dat de automatische impact van de totale kosten van de betaalde schadegevallen op de evolutie van de premies kan leiden tot onachtzaam gedrag van bepaalde verzekeraars.

In tegenstelling tot de voorgaande benadering laat de actuariële benadering toe om zowel rekening te houden met de prijsevolutie, frequentie, maxima, vrijstellingen en de leeftijd van de verzekerde. Dit is dus de benadering die hierna wordt gevolgd.

EEN BIJZONDER PROBLEEM BIJ DE AANPASSING VAN DE VERZEKERINGSPREMIES

Allereerst moet er een onderscheid worden gemaakt tussen risicodekking met opeenvolgende premies en risicodekking met genivelleerde premies en vervolgens de nieuwe zaken onderscheiden van de reeds bestaande portefeuille van overeenkomsten. Wanneer de verzekeraar elk jaar de premie vastlegt op basis van het gedekte risico (opeenvolgende risicopremies), zal deze premie stijgen met de leeftijd en zeer hoog zijn op het einde van het leven. Meestal worden de premies dus genivelleerd zodat de verzekeraar reserves opbouwt tijdens de eerste jaren van de overeenkomst wanneer de verzekerde jong en weinig ziek is en waaruit zij dan kunnen putten tijdens de laatste jaren wanneer de genivelleerde premie niet meer voldoende is om alle verzekerde uitgaven te dekken.

Deze techniek van genivelleerde premies veronderstelt echter dat, wanneer de kosten op een bepaald moment met X % stijgen, de genivelleerde premie dan met meer dan X % moet worden verhoogd aangezien men ook de reserves moet herwaarderen om aan deze verhoging in de toekomst het hoofd te kunnen bieden.

Deze herwaardering van de reserve zal des te zwaarder zijn naarmate er meer jaren verstreken zijn sinds het afsluiten van de verzekering.

PRESENTATIE VAN DE VERZAMELDE GEGEVENS

Deze gegevens worden gepresenteerd in de vorm van een matrix van jaarlijkse gemiddelde kosten van schadegevallen per verzekerde, per leeftijdsklasse en per type verzekering.

De leeftijdsklassen zijn de volgende :

klasse 1 : 0 tot 17 jaar; klasse 2 : 18 tot 44 jaar;

klasse 3 : 45 tot 64 jaar; klasse 4 : > 64 jaar;

en de types van risicodekking :

Dekking 1 : Hospitalisatie, onbeperkte dekking, alle kamers;

Dekking 2 : Hospitalisatie, onbeperkte dekking, uitgezonderd éénpersoonskamers;

Dekking 3 : Hospitalisatie, beperkte dekking alle kamers;

Dekking 4 : Pre/post-hospitalisatie;

Dekking 5 : Ernstige ziekten;

Dekking 6 : De rest (dit wil zeggen wat niet onder de andere dekkingen valt).

Er konden slechts gegevens worden verkregen tot drie jaar terug. Wanneer we het jaar 2005 als referentiejaar gebruiken (2005 = 100), zijn de gemiddelde kosten als volgt :

Tabel 1 : Gemiddelde kosten per verzekerde (2005 = 100)

2006 Dekking 1 — Couverture 1 Dekking 2 — Couverture 2 Dekking 3 — Couverture 3 Dekking 4 — Couverture 4 Dekking 5 — Couverture 5 Dekking t — Couverture t
Klasse 1 — Classe 1 104,69 124,87 138,79 121,62 156,27 124,40
Klasse 2 — Classe 2 105,86 117,81 138,69 126,64 142,16 114,44
Klasse 3 — Classe 3 103,62 121,26 135,21 138,59 145,65 120,96
Klasse 4 — Classe 4 103,35 93,84 143,79 142,17 165,14 134,46
2006 Dekking 1 — Couverture 1 Dekking 2 — Couverture 2 Dekking 3 — Couverture 3 Dekking 4 — Couverture 4 Dekking 5 — Couverture 5 Dekking t — Couverture t
Klasse 1 — Classe 1 116,58 148,08 130,06 112,88 164,07 109,47
Klasse 2 — Classe 2 112,84 116,16 125,40 122,57 133,37 105,78
Klasse 3 — Classe 3 114,88 124,15 120,90 127,29 142,59 104,54
Klasse 4 — Classe 4 108,40 116,48 132,23 123,21 149,10 112,36

Wanneer we deze cijfers bekijken, zien we dat de groeipercentages zeer hoog zijn in 2006, dat een atypisch jaar lijkt te zijn. Deze cijfers moeten met de nodige omzichtigheid worden gehanteerd. Het blijkt immers dat niet alle verzekeraars dezelfde informatie hebben kunnen leveren, namelijk de kosten van de schadegevallen na toepassing van de clausules die hun tussenkomst beperken, en dat ze niet allemaal op dezelfde manier rekening hielden met verzekerden die slechts een deel van het jaar aanwezig waren.

METHODOLOGIE VOOR AANPASSING VAN DE PREMIE

De berekening van de premieaanpassing zal dus individueel moeten gebeuren, contract per contract. Inderdaad, met een gelijkaardige dekking en op een gelijkaardige leeftijd, zal de premie van een verzekerde opnieuw worden geëvalueerd aan verschillende percentages naargelang de leeftijd bij het afsluiten van de verzekering. Om een matrix van indexen gepubliceerd in het Staatsblad te kunnen laten toepassen, moet een manier gevonden worden om deze groeipercentages van de premies tussen verzekerden van dezelfde leeftijd en met hetzelfde type dekking, te harmoniseren.

Anders gezegd, er moet een methode worden gevonden die de impact van de verouderingsreserve weghaalt. Dergelijke methode is echter niet mogelijk. Daarom zullen er verschillende indextabellen bestaan volgens de tariferingsmethode (risicopremies of genivelleerde premies) en volgens de gekozen dekking.

Een eerste indextabel zou van toepassing zijn bij tarieven met een jaarlijkse risicopremie.

Vervolgens zou een reeks indextabellen nodig zijn om de genivelleerde premies te dekken, één tabel per dekking.

Concreet zou de aanpassing van de premies in twee fasen moeten gebeuren. Voorgesteld wordt om aan de verzekeraars die dat wensen de mogelijkheid te bieden een eerste aanpassing door te voeren vóór het gebruik van de nieuwe index. Die zal polis per polis worden berekend naargelang de leeftijd die bereikt werd op het ogenblik van die eerste aanpassing, het type dekking en de termijn die verlopen is sinds het afsluiten van de verzekering. We wijzen erop dat die eerste aanpassing zeer aanzienlijk kan zijn voor overeenkomsten die al lange tijd geleden afgesloten zijn en die nog nooit werden aangepast, tenzij vanaf het begin al zeer ruime hypothesen voor de groei van toekomstige kosten werden gebruikt.

Voor de volgende aanpassingen zal het daarna mogelijk zijn om een indexeringstabel te gebruiken met dezelfde structuur als tabel 1 hierboven, en berekend op basis van de gegevens die door de verzekeraars worden bezorgd.

CONCLUSIES

Het is mogelijk om op een relatief eenvoudige manier een index op te stellen en te implementeren waarvan de progressie de stijging van de premies van de private ziekteverzekeringsovereenkomsten plafonneert in overeenstemming met de wet van 20 juli 2007, terwijl ook rekening wordt gehouden met de verplichting voor de verzekeraars om levenslange overeenkomsten af te sluiten. Vooraleer deze hervorming op een uniforme manier kan worden ingevoerd voor alle overeenkomsten moet aan de verzekeraars die dat wensen de mogelijk worden gelaten de premies van de vroeger afgesloten overeenkomsten aan te passen.

Deze ingreep zou kunnen leiden tot een aanzienlijke verzwaring van de premies voor sommige verzekerden.

Bovendien moet de aandacht worden gevestigd op volgende punten :

INZAMELEN VAN GEGEVENS

Er moeten duidelijke en nauwkeurige instructies komen betreffende de inhoud van de gegevens die door de verzekeraars moeten worden bezorgd om deze index op te stellen. De gegevens die voor het maken van deze oefening werden verkregen, lijken niet erg betrouwbaar, waarschijnlijk omdat de verschillende verzekeraars niet allemaal dezelfde selectiecriteria op de gegevens hebben toegepast. Er moet gegarandeerd worden dat de bedragen van de uitgaven die ter beschikking worden gesteld effectief overeenkomen met de sommen die aan de verzekerden werden betaald, dus met aftrek van het deel van de mutualiteiten, de vrijstellingen en de plafonds.

Bovendien moeten we ons ervan vergewissen dat de noemer die toelaat de gemiddelde kosten te berekenen van de gezondheidszorg per verzekerde over een eenheidsperiode, wel goed overeenstemt met de blootstelling aan het risico dat kan worden benaderd door het aantal verzekerden in de helft van het jaar.

Tevens moet met de sector worden nagegaan of de leeftijdsklassen en categorieën van dekking die gekozen werden voor het opstellen van de matrix van indexen inderdaad representatief zijn.

VOORAFGAANDE AANPASSING

Er moeten duidelijke en nauwkeurige instructies komen voor de voorafgaande aanpassing en in het bijzonder voor de basistechnieken voor de vaststelling van de premies (actualiseringspercentage, mortaliteitstabellen, valpercentages, ...). Indien zou blijken dat niet alle verzekeraars dezelfde basistechnieken kunnen gebruiken, moet minstens, zoals in Duitsland, door een onafhankelijke derde (bijvoorbeeld de CBFA) gecontroleerd worden of de gebruikte basistechnieken aanvaardbaar zijn.

Er moet in een redelijke termijn worden voorzien om over te gaan tot deze aanpassing.

PRAKTISCHE UITVOERING VAN DE ACTUARIËLE METHODE

Het is raadzaam dat de verzekeraars de gevraagde gegevens elk jaar aan de bevoegde dienst van de FOD Economie sturen (in de helft van het jaar). Deze dienst kan de matrix van de indexen publiceren in de loop van de herfst, en de verzekeringsmaatschappijen kunnen vervolgens hun premie aanpassen op de eerste vervaldatum van de overeenkomst die volgt op bekendmaking in het Staatsblad. Één vraag moet echter nog beantwoord worden. Wie zal de eigenlijke berekeningen voor de indexering uitvoeren ? De verzekeringsmaatschappijen of een onafhankelijke organisatie zoals de CBFA ?

Er zijn twee mogelijkheden :

— « verzekeraar » methode : alleen de matrix van de evolutie van de gemiddelde kosten van de markt wordt gepubliceerd. Dit zou dan inhouden dat de verzekeraars zelf het stijgingspercentage van de premies die op elke polis moeten toegepast worden, zouden (her)berekenen op basis van hun eigen tariferingsmethode en hun eigen basistechnieken.

— « markt » methode : meerdere matrixen van stijgingspercentages van de premies worden gepubliceerd. Dit zou tot gevolg hebben dat enerzijds overeenstemming moet worden bereikt over uniforme basistechnieken voor heel de markt en anderzijds over één (of meerdere) tariferingsmethoden.

Wat er ook van zij, de indexeringstabel(len) die in het Staatsblad worden bekendgemaakt, komt/komen overeen met de verhoging van de kosten van de te vergoeden schadegevallen. De premies die door de verzekerden worden betaald, omvatten ook de extra kosten van de verzekeraars (administratiekosten, makelaarsloon en winstmarge). Het zou dus logisch zijn om de stijging van deze extra kosten te beperken tot die van het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen.

Concurrentiële aspecten

Het systeem bevoorrecht duidelijk de grote verzekeraars die een doorslaggevende invloed zullen hebben op de index.

De aanpassing die door de in deze studie voorgestelde methodologie wordt verkregen, is een maximale aanpassing. Actoren wier de risicopremie in gunstiger zin evolueert, dan de markt, kunnen dus de premies die ze aan hun verzekerden vragen, minder sterk laten stijgen. Anderzijds, actoren de risicopremies wier minder gunstig evolueren doormaken dan de markt, zullen zich echter moeten houden aan deze maximale stijging. Hierdoor kunnen ze gestimuleerd worden om hun operationele efficiëntie te verbeteren, wat op termijn een positief effect kan hebben op de toekomstige stijgingen die zullen worden doorgerekend aan de verzekerden.

AANBEVELINGEN

Te verstrekken gegevens

— In samenspraak met de verschillende partijen die bij het project betrokken zijn, moeten het bedrag van de door de verzekeraars uitbetaalde schadegevallen (na aftrek van de vrijstellingen en de plafonds) en de blootstelling aan het risico duidelijk worden gedefinieerd.

— De leeftijdsklassen en de types van dekking moeten ook duidelijk worden gedefinieerd.

— Zodra al deze elementen verduidelijkt zijn, zal een externe audit van de gegevens door de CBFA er niet alleen voor zorgen dat elk belangenconflict wordt vermeden, maar ook dat de betrouwbaarheid van de gegevens wordt gegarandeerd.

— Het is aan te raden over een voldoende lange evolutiegeschiedenis van de kosten van de schadevergoedingen te beschikken. De drie jaren 2005, 2006, 2007 alleen zullen niet volstaan om significatieve groeipercentages uit het verleden af te leiden.

— Aanbevolen wordt om de termijn voor het leveren van de gewenste gegevens zo kort mogelijk te houden en misschien de frequentie van de publicatie te verhogen, zodat zo snel mogelijk de reële kosten van de gezondheidszorg kunnen worden doorgerekend.

PRAKTISCHE UITVOERING VAN DE ACTUARIËLE METHODE

In het rapport worden twee methoden overwogen die allebei hun voor- en nadelen hebben.

— De zogenaamde « verzekeraar » methode lijkt de voorkeur te genieten van de sector en wordt in de praktijk gebracht in Duitsland zonder dat enige aantoonbare problemen werden genoteerd. Ze heeft als nadeel dat de verzekerden zullen onderworpen zijn aan verschillende indexeringen al naargelang de verzekeringmaatschappijen, wat niet overeen lijkt te komen met de geest van de Belgische wet. Men moet er ook over waken dat geen enkele hypothese over de toekomstige groei van de kosten binnensluipt in de berekening van de genivelleerde premie want dit zou leiden tot een dubbele indexering voor de verzekerden.

— De zogenaamde « markt » methode garandeert dezelfde maximale premieverhoging voor alle verzekerden maar vereist dat gemeenschappelijke basistechnieken voor alle verzekeraars moeten worden gedefinieerd. Bovendien veronderstelt ze ook de publicatie van een groter aantal tabellen.

VERSCHILLENDE EXTRA KOSTEN

— Men moet in een gedifferentieerde verhoging voorzien voor de extra kosten en voor de zuivere premies. Deze extra kosten hebben niet allen direct verband met de evolutie van de kosten van de gezondheidszorg, maar hangen meer af van meer algemene indexen zoals de gezondheidsindex.

CONCURRENTIËLE ASPECTEN

— Men kan zich afvragen of de publicatie van een index eerder zal leiden tot het inperken van de stijging van de premies dan dat men het spel van concurrentie laat spelen. Dit laatste zal overigens waarschijnlijk de stijging lager houden dan de index voor de meest efficiënte maatschappijen.

— Vooraleer over te gaan tot de uitvoering van het nieuwe systeem moet men evalueren in welke mate de kleine actoren zich in een systeem kunnen terugvinden waarbij de verzekeraars die over grote delen van de markt beschikken, een doorslaggevende invloed uitoefenen op de index.

BIJLAGE IIIA

Hospitalisatieverzekering : het wetsontwerp bekrachtigt een discriminatie op basis van leeftijd en geslacht

De Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, met de ondersteuning van het OIVO, stelt het zogenaamde « herstel »-wetsontwerp aan de kaak, dat op 19 maart 2009 in de Kamer goedgekeurd werd en dat verondersteld wordt een oplossing te brengen voor de problemen met de Wet-Verwilghen van 20 juli 2007 betreffende de hospitalisatieverzekering. De tekst levert geen afdoende oplossing voor de premieverhogingen die de private verzekeraars toepassen. Praktijken die al te vaak de bejaarden en de vrouwen benadelen.

De tekst bepaalt dat de private verzekeraars tot 1 juli 2009 hun hospitalisatiepremies mogen aanpassen zoals zij willen. Op die datum wordt de medische index, die als basis voor de premieverhogingen zal dienen, van toepassing. Maar tot dan laat het wetsontwerp aan de verzekeraar toe om een lopend contract naar believen te veranderen en stelt het wetsontwerp dus geen plafond voor de eventuele premieverhogingen voorop. Als voorbeelden kunnen we aanhalen dat hospitalisatieverzekeringspremies recent en op enkele maanden tijd verdrievoudigd zijn bij Argenta, met wel 73 % verhoogd werden bij Ethias en Axa en dat gepensioneerden hun premie hebben zien vervijfvoudigen.

De Raad onderstreept dat sinds 10 juni 2007, de « genderwet » van 10 mei 2007 geen enkele geslachtsdiscriminatie meer toelaat. Bijgevolg kan de overgangsperiode van twee jaar (tot 1 juli 2009) bepaald door artikel 11 van het ontwerp 1662 (nieuw artikel 3 van de wet van 20 juli 2007) niet gebruikt worden voor de validatie van geslachtsdiscriminaties die in strijd met de wet van 10 mei 2007 zouden gehandhaafd zijn.

De ongecontroleerde verhoging van de hospitalisatieverzekeringspremies bevestigt een ernstige discriminatie op basis van leeftijd en van geslacht. Enerzijds verhogen de premies immers heel sterk bij de oppensioenstelling, vaak als gevolg van de stopzetting van de verzekeringscontracten die de bedrijven afgesloten hebben. Anderzijds is het zo dat de vrouwen in verhouding meer gediscrimineerd worden doordat ze een lager pensioen ontvangen dan de mannen. Voor zeer veel vrouwen is het risico groot dat ze een verzekering zullen moeten opzeggen die onbetaalbaar geworden is, terwijl ze er toch gedurende hun hele beroepsloopbaan bijdragen voor betaald hebben.

Kostprijs van de hospitalisatieverzekering voor een loontrekker Man Vrouw
Gemiddeld maandinkomen 2 846 euro 2 491 euro
Hospitalisatieverzekeringspremie (bedrijfscontract) 15 euro 15 euro
Deel van het inkomen 0,5 % 0,6 %
Hospitalisatieverzekeringspremie (individueel contract) 40 euro 40 euro
Deel van het inkomen 1,4 % 1,6 %
Bron : Gemiddelde maandelijkse brutolonen, algemene directie van de Statistiek en Economische Informatie — Enquête over de structuur en de verdeling van de lonen, OIVO.

Kostprijs van de hospitalisatieverzekering voor een gepensioneerde Man Vrouw
Gemiddeld maandelijks pensioen (Alle pensioenregelingen door elkaar.) 1 148,34 euro 864,14 euro
Hospitalisatieverzekeringspremie (bedrijfscontract) 47 euro 47 euro
Deel van het inkomen 4,1 % 5,4 %
Hospitalisatieverzekeringspremie (individueel contract) 57 euro 57 euro
Deel van het inkomen 5,0 % 6,6 %
Bron : Jaarlijkse statistiek van de pensioentrekkers, Rijksdienst voor pensioenen (2007), OIVO.

Daarenboven werd het wetsontwerp goedgekeurd terwijl de berekeningsmodaliteiten voor de medische index nog niet zijn vastgelegd. Naar het voorbeeld van de index van de consumptieprijzen heeft die index tot doel om de premieverhogingen in verband met hospitalisatieverzekeringen strikt te omkaderen. De Wet Verwilghen van 20 juli 2007 voorziet in de invoering van die index.

Om het debat toe te spitsen op het solidariteitsbeginsel dat in ons gezondheidssysteem zo dierbaar is, pleit de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen voor een eerlijke deling van de risico's en vragen zij aan de politieke wereld om rechtvaardige regelingen voor alle burgers uit te werken.

Contact

Voorzitter : Karin Jiroflée

Perscontact : Veerle Boodts, 02 233 41 76

E-mail : [email protected]

Internet : www.raadvandegelijkekansen.be

Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, Ernest Blerotstraat 1,1070 Brussel

Contact in het OIVO :

Algemene directie : Marc Vandercammen, 02/547.06.51

Persdienst : Paula Morales, 02/547.06.05

Internet : www.oivo.be

E-mail : [email protected]

OIVO, Paapsemlaan 20 - 1070 Brussel

BIJLAGE IIIB

Geachte mevrouw, geachte heer

De Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, met de ondersteuning van het OIVO, houdt eraan uw aandacht te vestigen op de discriminaties die tal van burgers vandaag ondergaan met betrekking tot hun hospitalisatieverzekering.

Er is in de eerste plaats een leeftijdsdiscriminatie. Veel mensen die de pensioenleeftijd bereiken, hebben hun hospitalisatieverzekeringspremie duizelingwekkend zien stijgen. Ze hebben die verzekering moeten opzeggen en moeten het nu stellen zonder deze hoogstnoodzakelijke verzekering die voor hen onbetaalbaar geworden is. Als voorbeelden kunnen we aanhalen dat de hospitalisatieverzekeringspremies in de voorbije maanden verdrievoudigd zijn bij Argenta, met wel 73 % verhoogd werden bij Ethias en dat gepensioneerden hun premie hebben zien vervijfvoudigen bij Axa.

Verder is er ook een discriminatie op grond van het geslacht. Vrouwen krijgen een lager pensioen dan de mannen en worden daardoor in verhouding meer gediscrimineerd. Voor veel vrouwen is het risico groot dat ze een onbetaalbaar geworden verzekering moeten opzeggen, terwijl ze er toch gedurende hun hele beroepsloopbaan bijdragen voor betaald hebben.

De vrouwen worden in deze context dus dubbel gediscrimineerd.

Kostprijs van de hospitalisatieverzekering voor een loontrekker Man Vrouw
Gemiddeld maandinkomen 2 846 euro 2 491 euro
Hospitalisatieverzekeringspremie (bedrijfscontract) 15 euro 15 euro
Deel van het inkomen 0,5 % 0,6 %
Hospitalisatieverzekeringspremie (individueel contract) 40 euro 40 euro
Deel van het inkomen 1,4 % 1,6 %
Bron : Gemiddelde maandelijkse brutolonen, algemene directie van de Statistiek en Economische Informatie — Enquête over de structuur en de verdeling van de lonen, OIVO.

Kostprijs van de hospitalisatieverzekering voor een gepensioneerde Man Vrouw
Gemiddeld maandelijks pensioen (Alle pensioenregelingen door elkaar.) 1 148,34 euro 864,14 euro
Hospitalisatieverzekeringspremie (bedrijfscontract) 47 euro 47 euro
Deel van het inkomen 4,1 % 5,4 %
Hospitalisatieverzekeringspremie (individueel contract) 57 euro 57 euro
Deel van het inkomen 5,0 % 6,6 %
Bron : Jaarlijkse statistiek van de pensioentrekkers, Rijksdienst voor pensioenen (2007), OIVO.

De Wet-Verwilghen

De hospitalisatieverzekeringen zitten al sinds enige tijd in het oog van de storm.

De wet van 20 juli 2007, ook Wet-Verwilghen genoemd, had tot doel om een antwoord te bieden op het bestaande probleem in de sector door een wijziging aan te brengen, voor wat de private ziekteverzekeringscontracten betreft, in de wet van 25 juni 1992 betreffende het landverzekeringscontract.

Die wet voorziet onder andere in de individuele voortzetting van de groepsverzekeringen, die meestal in het kader van de werkplek afgesloten worden, een recht voor de personen met een handicap of met een chronische ziekte om van een hospitalisatieverzekering te genieten en de uitwerking van een medische index die, naar het voorbeeld van de index van de consumptieprijzen, de mogelijkheid moet bieden om de premieverhogingen veel strikter te omkaderen.

Hoewel die wet een grote stap vooruit betekende , heeft hij echter (helemaal) niet gezorgd voor een afdoend antwoord voor deze kwetsbare personen, die door hun verzekeraar gegijzeld worden.

Daarom heeft een wetsontwerp, het zogenaamde « herstel »-wetsontwerp, geprobeerd om oplossingen aan te brengen.

« Herstel »-wetsontwerp

Dit wetsontwerp, dat op 19 maart in de Kamer goedgekeurd werd, is echter onaanvaardbaar.

De tekst laat enerzijds tal van belangrijke vragen open en brengt anderzijds geen enkele oplossing voor de sociale wanhoop van gepensioneerden die hun verzekeringspremies niet meer kunnen betalen.

Dit wetsontwerp haalt zijn doelstellingen dus helemaal niet.

De tekst bepaalt immers dat de verzekeraars nog tot 1 juli 2009 tijd hebben om hun premies te verhogen naar believen omdat de medische index waarop die verhogingen zich moeten baseren, zoals in de Wet Verwilghen bepaald wordt, pas vanaf die datum van toepassing wordt. Er wordt aan de verzekeraars dus de volledige vrijheid gelaten om louter in hun eigen belang te handelen tot die datum in plaats van die vrijheid in te perken.

De Raad onderstreept dat sinds 10 juni 2007, de « genderwet » van 10 mei 2007 geen enkele geslachtsdiscriminatie meer toelaat. Bijgevolg kan de overgangsperiode van twee jaar (tot 1 juli 2009) voorzien door artikel 11 van het ontwerp 1662 (nieuw artikel 3 van de wet van 20 juli 2007) niet gebruikt worden voor de validatie van geslachtsdiscriminaties die in strijd met de wet van 10 mei 2007 zouden gehandhaafd zijn.

Dit wetsontwerp werd goedgekeurd terwijl er nog niets is vastgelegd met betrekking tot de berekeningsmethode voor de medische index en het toezicht op de toepassing ervan. Deze wet heeft gezorgd voor een bekrachtiging van de mogelijkheid die aan de verzekeraars werd geboden om het lopende contract nog snel aan te passen zonder zich verder te buigen over de modaliteiten en het toezicht op die premieverhogingen.

De tekst voorziet ook is de omkering van de bewijslast in het voordeel van de verzekeraars. Vanaf heden zou de verzekerde moeten aantonen dat er geen enkel teken van zijn of haar ziekte zichtbaar was op het ogenblik waarop het contract onderschreven werd. Dat bewijs is onmogelijk te leveren.

Bovendien blijven de kosten die verbonden zijn aan de ziekte of aan de handicap algemeen uitgesloten, terwijl de uitsluiting enkel zou mogen gelden voor de kosten die rechtstreeks aan de ziekte of handicap verbonden zijn als het streefdoel erin bestond om de toegang tot de verzekering voor deze kwetsbare personen te vergemakkelijken.

Discriminatie vs. Solidariteit

We hebben hier te maken met echte discriminaties.

De verzekeraars baseren zich op de leeftijd en het geslacht van de betrokken personen voor het vastleggen van peperdure en totaal onaanvaardbare premies. Discrimineren is onwettig en dat moet overal zo zijn.

De wetgever, die verondersteld wordt een antwoord te bieden op dit probleem, keurt hier een wetsontwerp goed dat niets anders doet dan die discriminerende praktijken nog wat meer bekrachtigen, die uiteindelijk leiden tot de uitsluiting van de gepensioneerden en vooral van de gepensioneerde vrouwen van een verzekering die van essentieel belang is voor hen.

Zou die wetgever zich niet vooral moeten buigen over een nauwgezet toezicht op de ziekenhuiskosten, waar al vaker misbruiken werden vastgesteld nadat een opgenomen persoon had verklaard verzekerd te zijn.

Of nog over de huidige nomenclatuur, over de financiering van de ziekenhuizen, over de patiënteninformatie, ...

De Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen pleit voor een deling van de risico's, om zo aan de solidariteit opnieuw de plaats te geven die haar toekomt in dit debat. Ieder van ons zal op een dag wel eens in het ziekenhuis opgenomen moeten worden en het zou dus logisch zijn dat we allemaal op gelijke voet gesteld worden ten overstaan van dat risico. Er is geen ruimte voor discriminatie wanneer het om de gezondheid van de burgers gaat.

Wij zijn ervan overtuigd dat al deze vragen verdienen om aandachtig bestudeerd te worden, om op die manier het probleem zo compleet mogelijk aan te pakken. Daarom vragen wij antwoorden die efficiënt en rechtvaardig zijn voor alle burgers.

België staat hoog aangeschreven omdat het een maximale toegang tot de gezondheidszorgen biedt. We moeten fier zijn op die reputatie en moeten ze te allen koste verdedigen tegen elke aantasting.

Solidariteit moet in die context het sleutelwoord zijn, vooral in de harde economische tijden die we nu doormaken.

De Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen vraagt daarom aan de dames en heren senatoren om dit wetsontwerp in zijn huidige staat niet goed te keuren en er de nodige wijzigingen in aan te brengen om te zorgen voor een betere naleving van het fundamentele gelijkheidsbeginsel dat onze rechtsstaat zo dierbaar is.

Karin Jiroflée

Voorzitter Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen