4-1250/5 | 4-1250/5 |
22 APRIL 2009
I. PROCEDURE
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd op 3 februari 2009 in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 52-1786/1). Het werd door de Kamer aangenomen op 26 maart 2009 en op 27 maart 2009 overgezonden aan de Senaat, die het wetsontwerp op 3 april 2009 heeft geëvoceerd.
De commissie voor de Justitie, waaraan de artikelen 12 tot 34 werden voorgelegd, heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 25 maart en 22 april 2009, in aanwezigheid van de minister van Justitie en de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen.
Met toepassing van artikel 27.1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VOOR ONDERNEMEN EN VEREENVOUDIGEN
De hoofdstukken 1 tot 7 van Titel 3 « Administratieve vereenvoudiging en ICT » werden naar de commissie voor de Justitie verwezen.
Hoofdstuk 1 — Onbeslagbaarheid van maaltijdcheques
Artikel 12
Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan het reglementair kader dat de invoering van de elektronische maaltijdcheque mogelijk moet maken.
Een deelaspect van dit dossier betreft de problematiek van de beslagbaarheid. Papieren maaltijdcheques zijn in de praktijk moeilijk beslagbaar. Elektronische maaltijdcheques zijn daarentegen makkelijker vatbaar voor beslag omdat ze gestort worden op een maaltijdchequerekening.
Om het voordeel van de onbeslagbaarheid in feiten van de papieren maaltijdcheque voor de elektronische maaltijdcheque niet te laten verloren gaan, wordt voorgesteld om wettelijk vast te leggen dat maaltijdcheques niet vatbaar zijn voor beslag.
Daartoe moet het Gerechtelijk Wetboek worden aangepast. In artikel 1409, dat specifiek gaat over het beslag op bedragen uitgekeerd ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst, wordt daarom een nieuwe § 1ter ingevoegd die preciseert dat maaltijdcheques niet in beslag kunnen genomen worden voor zover zij niet als loon beschouwd worden volgens artikel 19bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Hierbij wordt gepreciseerd dat deze maaltijdcheques evenmin zullen meetellen bij de berekening van het voor beslag vatbare gedeelte indien iemand zowel van loon en als van sociale uitkeringen geniet, zoals bedoeld in artikel 1411 van het Gerechtelijk Wetboek. Maaltijdcheques vallen ook niet onder de uitzonderingen die worden opgenoemd in artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de « beperkingen » en « uitsluitingen » inzake vatbaarheid voor beslag ingeval van bijvoorbeeld onderhoudsplicht.
Hoofdstuk 2 — Vereenvoudiging van het vrijgeven van de tegoeden van een overledene
Artikel 13
Vóór 2007 diende men zich voor het deblokkeren van financiële tegoeden van een overleden familielid in een aantal gevallen tot de vrederechter te wenden. Dit was bijvoorbeeld het geval wanneer er geen testament of geen huwelijkscontract was nagelaten. In die gevallen diende men zich dan te wenden tot het vredegerecht voor een zogenaamde akte van bekendheid. Deze procedure ging gepaard met de nodige administratieve rompslomp, extra kosten en tijdverlies voor de familie van de overledene.
Op 22 december 2006 werd een protocol afgesloten met Febelfin om de tegoeden van een overledene vanaf 1 februari 2007 te deblokkeren op basis van een « attest van erfopvolging », afgeleverd door de registratiekantoren van de FOD Financiën. Die regeling werd in het protocol beperkt tot die gevallen waar de tegoeden van de overledene niet hoger zijn dan 50 000 euro in afwachting van een wettelijk statuut voor deze procedure. Het is dit wettelijk kader dat in het huidig wetsvoorstel wordt gecreëerd. Het attest (of de akte) van erfopvolging krijgt meer bepaald een wettelijke definitie.
Tegelijk wordt ook een wettelijke basis verleend aan de documenten die een notaris voor hetzelfde doeleinde opstelt. Er wordt ook verduidelijkt in welke gevallen een burger zich dient te wenden tot de notaris, in welke gevallen hij de vrije keuze heeft en wanneer er andere bepalingen gelden. Ten slotte wordt ook bepaald wat de inhoud van de bedoelde documenten is, met name welke gegevens precies moeten worden meegedeeld over de erfgerechtigde personen.
Hoofdstuk 3 — Vereenvoudigingen voor vzw's
Artikelen 14 tot 17
De wet van 27 juni 1921 verplicht vzw's een ledenlijst neer te leggen bij de griffie van de Rechtbank van Koophandel. Deze verplichting geldt zowel bij de oprichting, als van dan af jaarlijks voor de wijzigingen in de lijst. De wet van 2 mei 2002 voegt daar de verplichting aan toe om diezelfde ledenlijst en alle wijzigingen bij te houden in het register van de vereniging op de maatschappelijke zetel. Op die manier krijgen leden van de vzw de mogelijkheid om op elk moment gemakkelijk de identiteit van de andere leden te raadplegen.
Het huidige wetsvoorstel behoudt de verplichting tot bijhouden van de ledenlijst op de maatschappelijke zetel van de vereniging, maar schrapt de neerlegging bij de griffie. De oorspronkelijke reden voor deze neerlegging was de bepaling in dezelfde wet van 27 juni 1921 dat « de vereniging zich niet op rechtspersoonlijkheid kon beroepen indien drie vijfde van de leden niet de Belgische nationaliteit bezaten, dan wel geen in het Rijk gevestigde vreemdelingen waren die in het bevolkingsregister waren ingeschreven en in België verbleven. » Deze bepaling werd echter opgeheven door de wet van 30 juni 2000, omdat deze in strijd was met artikel 6 van het Verdrag van Rome (verbod op discriminatie op basis van nationaliteit).
De verplichting tot neerlegging bij de griffie van de Rechtbank van Koophandel heeft haar oorspronkelijke nut dus verloren. De leden van de vereniging en, indien nodig, overheden of gerechtelijke instanties behouden wel het inzagerecht in het register op de maatschappelijke zetel van de vereniging.
Tot slot brengt het voorliggend wetsvoorstel nog twee kleinere wijzigingen aan. Zo wordt het voortaan mogelijk om oproepingen voor vergaderingen ook via andere communicatiemiddelen dan enkel brief te versturen en wordt de verwijzing naar het niet meer bestaande BTW-identificatienummer vervangen door het ondernemingsnummer.
Hoofdstuk 4 — Elektronische notariële aktes
Artikelen 18 tot 26
In hoofdstuk 4 wordt het wettelijk kader gecreëerd voor een centrale, elektronische « Notariële Aktebank » (in het Frans : « Banque des Actes Notariés », afgekort NABAN) waar de minuut (notarissenjargon voor « het origineel ») van een akte in elektronische vorm kan worden bewaard.
De NABAN wordt een unieke en authentieke databank die het enige originele exemplaar bevat van akte die op gedematerialiseerde wijze is opgesteld. Zij zal daarnaast ook een gedematerialiseerde kopie bevatten van alle door de notarissen van het Rijk verleden akten, dus ook de akten die op papier worden verleden en nadien in gedematerialiseerde vorm worden omgezet. De NABAN zal onder de controle staan van de Nationale Kamer van Notarissen.
Deze Notariële Aktebank wordt ook het centrale punt waarlangs verschillende belanghebbende en gemandateerde derden in de toekomst informatie zullen kunnen ophalen. De wijze waarop en de voorwaarden waaronder dit gebeurt, zullen door de Koning worden bepaald na advies van de privacycommissie.
Hoofdstuk 5 — Wijziging van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972, met het oog op de invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister
Artikelen 27 tot 30
Alhoewel het centraal register voor testamenten al een aantal huwelijkscontracten vermeldt (die invloed hebben op de verdeling van de erfenis) is er op dit ogenblik geen centraal register dat alle huwelijkscontracten bevat. Dit maakt het vaak moeilijk om op te zoeken of een dergelijk contract bestaat en om na te gaan welk huwelijksstelsel van toepassing is. Het op de hoogte zijn van het bestaan van huwelijkscontract is nochtans belangrijk in een aantal procedures (bijvoorbeeld kredietverstrekking, faillissementen, ...).
Nu dient men zich te wenden tot de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar men huwde (die melding maakt van de huwelijksovereenkomsten in de huwelijksakten) of tot de houder van de registers van koophandel (artikel 12 Wetboek Koophandel) wanneer één van beide echtgenoten zelfstandige is.
Het is daarbij voor een derde belanghebbende partij moeilijk om uit te vissen waar de informatie over het huwelijkscontract beschikbaar is.
Bedoeling is dus een nieuwe databank op te richten waarin ook de andere huwelijkscontracten dan die hiervoor vermeld, worden weergegeven.
Er moet worden opgemerkt dat het huwelijks-overeenkomstenregister enkel metagegevens zal bevatten (de basisgegevens die aantonen dat er een contract bestaat, maar niet de details en zeker niet de gehele tekst).
Hoofdstuk 6 — Wijziging van het burgerlijk wetboek inzake de wijze waarop testamenten kunnen worden opgesteld
Artikel 31
Dit vereenvoudigingsvoorstel spreekt voor zich. Tot nu toe dienen notarissen de testamenten die zij opstellen nog met de hand neer te schrijven.
Dit is natuurlijk niet meer van deze tijd. We bepalen dan ook dat testamenten, zoals de notariële akten, ook via een tekstverwerker kunnen worden opgesteld.
Hoofdstuk 7 — Versnelling van de procedure om onroerend goed te kopen of te verkopen
Artikelen 32 tot 34
Volgens studies van de Wereldbank bekleedt België de 168e plaats in de rankings betreffende de eenvoud en kostprijs om een onroerend goed (bedrijfsgebouw) te verwerven. Dit is natuurlijk niet goed voor ons imago en kan investeerders afschrikken.
In het voorliggende wetsontwerp wordt bepaald dat na het verlijden van de akte de notaris nog maximaal één maand heeft om te zorgen dat de formaliteiten ivm registratie zijn afgehandeld en dat de akte is overgezonden aan het hypotheekkantoor. Daarnaast wordt bepaald dat dat hypotheekkantoor nog maximaal één maand heeft om het dossier terug te bezorgen aan de notaris. Deze twee procedures samen slepen volgens de Wereldbank momenteel een stuk langer aan.
Tegelijk wordt ook expliciet bepaald dat het hypotheekkantoor de akte overschrijft in het hypotheekregister op de dag van ontvangst. Dit is erg belangrijk met het oog op een snelle tegenstelbaarheid van de koopakte tegenover derden.
III. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VOOR DE JUSTITIE
Titel 13 van het wetsontwep, bevattende twee hoofdstukken heeft betrekking op het departement Justitie.
Voor de artikelen 175 en 176 verwijst de minister naar het verslag uitgebracht namens de commissie voor de Justitie van de Kamer door mevrouw Nyssens (stuk nr. 52 1786/016).
IV. BESPREKING
De heer Delpérée steunt de voorgestelde wijzigingen, omdat ze het leven van personen, vzw's of notarissen kunnen vergemakkelijken. Hij betreurt echter dat de redactie van de tekst te wensen overlaat. Hij stelt vast dat heel wat artikelen van het ontwerp in de toekomst zijn geformuleerd, wat niet orthodox is voor een wetgevende tekst. Sommige bepalingen zijn bovendien onleesbaar. Hij verwijst bijvoorbeeld naar artikel 13.
De heer Vandenberghe betreurt dat een reeks bepalingen die wijzigingen aanbrengen aan het Burgerlijk en het Gerechtelijk Wetboek worden voorgesteld als een loutere administratieve vereenvoudiging, terwijl deze eerder een justitiële aangelegenheid betreffen. De voorgestelde wijzigingen hebben immers een ruimere draagwijdte. Verder is het geen goed systeem om individuele bepalingen steeds te wijzigen in opeenvolgende wetten houdende diverse bepalingen.
Verder heeft spreker ook twijfels bij de inhoudelijke gegrondheid van de voorgestelde bepalingen en kan hij zich niet van de indruk ontdoen dat hier te lichtzinnig is overgegaan.
Spreker meent dat de minister van Justitie zich moet uitspreken voor wijzigingen van het Gerechtelijk en het Burgerlijk Wetboek. Een breed debat is nodig wanneer juridische zaken, als beslagrecht en dergelijke, worden gewijzigd.
De minister voor de Justitie verklaart dat hij zich volledig schaart achter het voorliggende wetsontwerp.
Titel 3
Hoofdstuk 1. Onbeslagbaarheid van maaltijdcheques
De heer Mahoux merkt op dat het voorliggende wetsontwerp maaltijdcheques onbeslagbaar wil maken indien voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden. Wat met de andere soorten cheques die niet in het salaris zijn opgenomen, zoals geschenkbonnen, enz. ? Zijn die eveneens onbeslagbaar ?
De heer Vandenberghe vraagt waarom de huidige wettekst het beslag niet zou toelaten ? Spreker meent dat de huidige wetgeving algemeen is geformuleerd en dat een wijziging dus niet nodig is.
De minister antwoordt op de vraag van de heer Mahoux dat de onbeslagbaarheid enkel van toepassing is op maaltijdcheques en niet geldt voor andere soorten cheques. De voorgestelde wijziging wordt ingevoerd op uitdrukkelijk verzoek van de sociale partners. Het is echter niet uitgesloten dat dit stelsel in de toekomst wordt uitgebreid naar andere soorten cheques, maar dat hangt van het standpunt van de sociale partners af.
Bij het systeem van de maatltijdcheques op papier kon geen beslag worden gelegd. De maaltijdcheques op papier waren dus niet vatbaar voor beslag. De vakbonden vreesden dat de maaltijdcheques, bij de overstap naar een elektronisch systeem, waarbij de tegoeden op een rekening zouden worden gestort, wel in beslag zouden kunnen worden genomen. Alsdan zou er een tegenstelling bestaan tussen enerzijds het systeem waarbij de werkgevers hun personeel ter plaatse maaltijden aanbieden, waar beslag per definitie onmogelijk is, en anderzijds het systeem waarbij gebruik wordt gemaakt van maaltijdcheques. Om deze redenen wordt een expliciete uitzondering ingelast, op verzoek van de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad.
De heer Vandenberghe wijst erop dat er ook vandaag geen enkele bepaling is die stelt dat de maaltijdcheques niet vatbaar zijn voor beslag.
De minister antwoordt dat zij in de praktijk niet vatbaar zijn voor beslag, omdat het gaat om papieren waarvan de tegoeden niet op een rekening staan.
De heer Vandenberghe wijst erop dat bij een maaltijdcheque het recht in de titel zit en wel vatbaar is voor beslag. Alle goederen zijn vatbaar voor beslag tenzij de uitzonderingen door de wet bepaald, dus ook de maaltijdcheques. Iets anders is dat zij in de praktijk niet in beslag worden genomen.
De heer Van Parys verwijst naar een opmerking van de Dienst Wetsevaluatie. De voorgestelde § 1ter verwijst naar « de voorwaarden van artikel 19bis, §§ 2 en 3 » van het koninklijk besluit van 28 november 1969. Deze verwijzing houdt geen rekening met artikel 8 van het koninklijk besluit van 22 juni 2004 dat § 3 van artikel 19bis heeft opgeheven.
Het is belangrijk dat de wetgeving geen pertinente fouten bevat en dat de regering aldus een oplossing vindt om een aantal zaken recht te zetten.
De minister heeft er geen bezwaar tegen dat een aantal technische correcties worden aangebracht. Amendering kan hij echter niet aanvaarden, aangezien een snelle uitvoering werd beloofd en dit de zaken ongetwijfeld zou vertragen.
Bovendien denkt de heer Van Parys dat ook de artikelen 1411 en 1412 van het Gerechtelijk Wetboek dienen te worden aangepast. Het volstaat niet in de voorgestelde bepaling in te voegen dat de maaltijdcheques niet onder de samenvoeging vallen waarin artikel 1411 voorziet, noch tot de uitzonderingen behoren die worden opgesomd in artikel 1412. Dit moet worden bepaald in de betreffende artikelen zelf.
De heer Mahoux is verbaasd over het antwoord van de minister. Waarom zou men een tekst goedkeuren die voor verbetering vatbaar is op wetgevingstechnisch vlak, terwijl niets belet om de tekst te amenderen teneinde de coherentie tussen de verschillende bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek veilig te stellen ? Indien de opmerkingen gerechtvaardigd zijn, is het efficiënter om het wetsontwerp te verbeteren en het geamendeerd terug te sturen naar de Kamer van volksvertegenwoordigers. Ofwel moet de regering bevestigen dat de voorgestelde tekst geen problemen oplevert met betrekking tot de coherentie op juridisch gebied.
De minister antwoordt dat hij kan instemmen met de technische opmerkingen van de dienst Wetsevaluatie. Wat de opmerking betreft met betrekking tot de coherentie tussen het voorgestelde artikel 1409, § 1ter, tweede lid (artikel 12 van het wetsontwerp), en de artikelen 1411 en 1412 van het Gerechtelijk Wetboek, denkt de minister dat de voorgestelde tekst geen problemen op juridisch vlak oplevert. Het was mogelijk om ofwel de artikelen 1411 en 1412 van het Gerechtelijk Wetboek aan te passen, zoals de heer Van Parys voorstelt, ofwel een bepaling in te voegen die voorschrijft dat maaltijdcheques niet vallen onder de cumulatieregeling als bedoeld in artikel 1411 en evenmin deel uitmaken van de uitzonderingen in artikel 1412, zoals de regering voorstelt. Beide oplossingen zijn gelijkwaardig. Het is dan ook niet noodzakelijk om het ontwerp te amenderen met betrekking tot dit punt.
De heer Vankrunkelsven besluit dat de technische opmerkingen van de Dienst Wetsevaluatie als tekstverbetering kunnen worden aangebracht. Met betrekking tot de opmerking van de heer Van Parys over de aanpassing van de artikelen 1411 en 1412, noteert spreker dat dit de toepasbaarheid van de bepaling niet in het gedrang brengt. De regering zal dan later onderzoeken of deze artikelen al dan niet dienen te worden aangepast.
Hoofdstuk 2. Vereenvoudiging van het deblokkeren van de tegoeden van een overledene
Wat het attest van erfopvolging betreft, vraagt de heer Mahoux verduidelijking over de tegenwerpelijkheid van het document. Wat gebeurt er wanneer verschillende personen een attest van erfopvolging voorleggen ? In hoeverre wordt de huidige procedure gewijzigd ?
De heer Vandenberghe kan moeilijk aanvaarden dat men stelt dat deze bepalingen, die de regeling van de erfopvolging betreffen, zijn onderhandeld met de banken, waarbij het Parlement, en zeker de Senaat, dan enkel als een registratiekamer zou moeten fungeren. De Senaat moet een objectieve tweede lezing kunnen doen. Dat er een akkoord is met de banken volstaat trouwens geenszins als ratio legis voor de vooropgestelde vereenvoudiging.
In de huidige stand van zaken is een akte van bekendheid van de vrederechter nodig, terwijl voorliggende tekst bepaalt dat de schuldenaar de tegoeden van de overledene kan deblokkeren aan of op instructie van de personen aangewezen in een attest van erfopvolging opgesteld door de ontvanger van het successiekantoor. Spreker meent dat de ontvanger van het successiekantoor, met name een orgaan van de uitvoerende macht, niet dezelfde waarborg van objectiviteit, onafhankelijkheid en kennis van het erfrecht kan bieden als de vrederechter. Aldus zal men hier, onder het mom van een administratieve vereenvoudiging, de rechtswaarborgen verminderen. Men mag nochtans niet vergeten dat de betwistingen tussen de erfgenamen erg zijn toegenomen en dat er veelvuldig gevallen voorkomen van erfenisbejaging. Beschikt de ontvanger van successierechten wel over voldoende kennis van het erfrecht om dit juist te beoordelen ? Worden er specifieke eisen gesteld bij de aanwerving van deze ontvangers ? Spreker heeft trouwens twijfels bij de vermeende vereenvoudiging. Vroeger had men het attest van de vrederechter op een halve dag, nu moet men notaris en ontvanger inschakelen. Is dit wel een vereenvoudiging ?
Wat betreft de bepalingen met betrekking tot het deblokkeren van de tegoeden van de overledene, schetst de minister het verschil met de huidige procedure. Op dit ogenblik aanvaardt de bank, tot een bedrag van 50 000 euro, het attest van erfopvolging dat nu reeds wordt afgeleverd door het lokale registratiekantoor. Dit is wettelijk echter nergens geregeld. Wat betreft de administratieve vereenvoudiging van het attest ten aanzien van de akte van de vrederechter, wijst spreker op het feit dat men, bij de akte van bekendheid, de zaak op de rol moet laten plaatsen, dat men zich een halve dag dient te verplaatsen, dat men twee getuigen dient te hebben en dat men 30 euro moet betalen. Het attest van de ontvanger van het lokale registratiekantoor daarentegen is gratis en wordt onmiddellijk afgeleverd. De ontvanger kent deze materie zeer goed, zelfs beter dan de vrederechters en heeft een zeer goed zicht op de devolutieleer, aangezien hij ook de successierechten bepaalt.
Spreker heeft daarover reeds onderhandeld met de voorzitter van het verbond van vrederechters die zelf vragende partij waren om de akte van bekendheid niet meer te moeten afleveren, aangezien zij oordelen onvoldoende zicht te hebben op de successie. Zij weten ook niet of er in casu een testament is of een huwelijkscontract met effecten op de erfopvolging, terwijl de registratiekantoren een online toegang hebben tot het CRT, dat ook de huwelijksovereenkomsten bevat. De getuigen dient men meestal op het vredegerecht in de gang op te pikken, die zich daarvoor meestal nog laten betalen. Hier bestaan heel veel klachten voor. De waarde van hetgeen de vrederechter dient op papier te zetten valt dus te betwijfelen. De vrederechters zelf willen daarvan trouwens graag afstappen, aangezien zij geen zekerheid hebben over de correctheid van de gegevens in hun akte. De ontvangers beschikken dus over meer instrumenten om correct te oordelen.
Tegelijkertijd wordt voor de notaris een rechtsbasis gecreëerd aangezien de akte van bekendheid in principe de geboorteakte vervangt en wettelijk niet is voorzien om tegoeden te deblokkeren bij een overlijden. Daarom krijgt het in voorliggend ontwerp voorziene document ook een andere benaming en sluit het ongetwijfeld meer aan bij het attesteren van wie recht heeft op de geblokkeerde gelden.
Spreker wenst er ook op te wijzen dat over dit attest niet enkel is onderhandeld met de banken, maar ook met de notarissen, met Febelfin, met de FOD financiën, de vrederechters en het kabinet Justitie.
De heer Vandenberghe kan niet instemmen met dergelijke gezagsargumenten. De rechtstreeks verkozenen worden hier eens te meer buiten spel gezet. Het gaat niet op dat de uitvoerende macht gaat onderhandelen met afgeleide organen over de uitoefening van de wetgevende macht.
Spreker gaat ook niet akkoord met het argument dat men een akte van bekendheid een grotere verplaatsing zou vereisen dan het bedoelde attest. De bevoegde vrederechter voor het opstellen van de akte van bekendheid is de vrederechter van het kanton van de overledene. Maar de ontvanger van successierechten bevindt zich toch ook in het registratiekantoor van het kanton van de overledene ? Dit argument klopt dus niet.
Spreker wenst ook te weten of alle plaatselijke registratiekantoren zijn aangesloten op de databanken voor de testamenten.
Bovendien merkt de minister op dat het attest van erfopvolging eigenlijk in om het even welk registratiekantoor kan worden aangevraagd, dus ook dat van het kantoor van de woon- of werkplaats. De burger heeft hierbij de vrije keuze.
Spreker verduidelijkt dat alle ontvangers vandaag een soepelere toegang hebben tot het rijksregister, en de daarin voorziene afstammingsgegevens, dan de rechtbanken. Er is wel een project opgestart om na te gaan hoe men de rechtbanken een meer soepele toegang zou kunnen verlenen tot het rijksregister en de kruispuntbank. Verder hebben de ontvangers ook toegang tot het CRT en hebben zij de verplichting dit steeds te consulteren, inzoverre het testament zich niet in hun eigen databank bevindt. Uiteraard vallen eigenhandige, niet geregistreerde testamenten uit de boot, maar dit probleem geldt ook voor de vrederechter. Spreker onderlijnt dat het meldpunt enorm veel klachten krijgt met betrekking tot de akte van bekendheid voor de vrederechter, vaak te wijten aan vergissingen door de werklast.
De heer Vandenberghe bevestigt dat men steeds maar bespaart op het personeel van de rechterlijke macht. Het is echter geen oplossing een hogere werklast te verschuiven naar de lokale registratiekantoren, als men ook daar geen bijkomend personeel aanwerft.
De minister stipt aan dat er niets is voorzien op het vlak van bijkomend personeel voor de registratiekantoren. Op de vraag of de databank van testamenten in ieder kanton objectief aanwezig is, antwoordt spreker dat de lokale ontvangers verplicht zijn de database te ondervragen. Aangezien de database nog niet online is, vragen de ontvangers per fax de gegevens op aan de notarissen. Er is wel een project opgestart om deze database online te maken.
Wat betreft de gebruikte terminologie in het voorgestelde artikel 1240bis, namelijk « bevrijdend » en « vrijgeven », wenst de minister aan te stippen dat deze gewikt en gewogen is door de verschillende partijen bij de onderhandelingen. Het woord bevrijdend heeft een welbepaalde juridische connotatie en men kan dit moeilijk vervangen.
De heer Mahoux bevestigt dat de Franse versie van het voorgestelde artikel 1240bis moeilijk te begrijpen is.
De heer Van Parys blijft zich afvragen of de vervanging van de akte van bekendheid door een verklaring van de ontvanger van het successiekantoor werkelijk zal leiden tot een vereenvouding en versnelling van het deblokkeren van de tegoeden van de overledene. Zijn de ontvangers daartoe voldoende uitgerust. Beschikken zij over voldoende instrumenten en over voldoende informatie over de erfopvolging ? Biedt het attest voldoende rechtzekerheid ? Spreker wil dat de nodige middelen en mankracht ter beschikking worden gesteld om aldus efficiënter te kunnen werken.
De minister herhaalt dat het attest reeds bestaat voor erfenissen onder de 50 000 EUR en dat dit systeem goed werkt. De bepaling werd trouwens overlegd met vrederechters en banken. De vrederechters hebben zelf om deze wijziging gevraagd en de banken menen dat er voldoende rechtzekerheid bestaat. De ontvangers zijn voldoende uitgerust. Uit de praktijk blijkt dat zij, dankzij hun aansluiting op allerlei databanken, zelfs beter zijn uitgerust dan de actoren van Justitie. Het voorgestelde systeem werd voldoende afgetoetst met de betrokken actoren op het terrein om efficiënt te kunnen zijn. Dit blijkt trouwens nu al het geval te zijn.
Hoofdstuk 3. Admnistratieve vereenvoudigingen voor vzw's
De heer Mahoux steunt het ontwerp dat vzw's niet meer verplicht om hun ledenlijst en de lijst van hun administratieve organen neer te leggen bij de griffie. Al die informatie zal voortaan kunnen worden geraadpleegd op de maatschappelijke zetel van de vereniging. Spreker vraagt wie die documenten zal kunnen raadplegen. De griffie is een publiek toegankelijke plaats, maar zal elke belanghebbende derde de lijsten kunnen raadplegen op de zetel van de vereniging ?
Wat de wijze van bijeenroeping van de vergaderingen van de verenigingen zonder winstoogmerk betreft (artikel 14 van het wetsontwerp), merkt de minister op dat de voorgestelde wijziging een erg beperkte draagwijdte heeft. Ze beoogt enkel de Nederlandse tekst van artikel 6, eerste lid, van de wet van 27 juni 1921. De Franse tekst blijft ongewijzigd.
Op de vraag of iedereen toegang heeft tot de ledenlijsten van een vzw, antwoordt spreker dat enkel in de toegang voor de leden is voorzien, alsook de toegang voor de belanghebbende. Dit is inderdaad beperkter dan voorheen, waar iedereen de lijsten kon inzien. De ledenlijsten waren toen echter per definitie verouderd aangezien zij de leden van het jaar voordien weergaven. Nu gaat men naar een systeem waar de eventueel opgevraagde gegevens steeds up to date zijn. Daarenboven lieten de meeste vzw's na hun ledenlijsten neer te leggen.
De heer Mahoux denkt dat de schrapping van de neerlegging van de ledenlijst een goede maatregel is. Het ontwerp omschrijft door wie en door welke instanties de ledenlijst van een vzw mag worden geraadpleegd. Hij leidt hieruit af dat de modale burger die informatie niet meer kan raadplegen.
De minister antwoordt dat men omwille van de privacy, expliciet wilde regelen dat niet iedereen zomaar toegang moest krijgen tot de ledenlijsten van een vzw. Men moet dus een zeker belang tonen. Deze drempel werd in de praktijk trouwens reeds door de meeste griffies van de rechtbanken van koophandel toegepast. Indien iemand de ledenlijst wilde inzien, vroeg men meestal waarom hij toegang wilde tot de lijst.
Hoofdstuk 4. Elektronische notariële aktes
Wat betreft de elektronische notariële akte, stipt de minister aan dat in voorliggend wetsontwerp enkel het algemeen principe is vervat van de elektronische notariële akte. Dit zal later dienen te worden uitgewerkt in koninklijke besluiten. De uitvoeringsbesluiten zullen in nauw overleg met het kabinet Justitie worden voorbereid.
Artikel 18
De heer Van Parys verwijst naar de opmerkingen van de Raad van State in verband met de gedematerialiseerde akte, inzonderheid met betrekking tot het gevolg op het vlak van valsheid in geschrifte. Hoe zal men immers eventuele misbruiken van deze nieuwe vorm van authentieke akte sanctioneren ? Waarom worden de bepalingen met betrekking tot de valsheid in geschrifte niet aangepast ?
De minister antwoordt dat het duidelijk de bedoeling is dat de gedematerialiseerde akte volkomen gelijkwaardig is aan de papieren akte. Enkel de drager verschilt. Deze nieuwe vorm van authentieke akte brengt in se geen enkele wijziging mee ten aanzien van de papieren authentieke akte, ook niet op het vlak van eventuele valsheid in geschrifte.
De heer Van Parys vermoedt dat er in het Strafwetboek geen strafrechtelijke sanctie is bepaald voor geïnformatiseerde akten. Bovendien is het strafrecht van strikte toepassing. Aangezien een sanctie niet uitdrukkelijk is bepaald, zou men aan een eventuele vervolging kunnen ontsnappen.
De minister meent dat er geen enkele wijziging optreedt ten opzichte van de papieren akte. Beide akten zijn volkomen evenwaardig en er wordt ook nergens in het wetboek bepaald dat het moet gaan om een akte op papier. Voorliggende bepalingen strekken er enkel toe een andere drager mogelijk te maken.
De heer Mahoux meent dat het belangrijk is dat de wetgever de garantie krijgt van de regering dat de wijziging van informatiedrager geen enkele aanpassing van de strafbepalingen vereist inzake valsheid en het gebruik van valse stukken. De administratieve vereenvoudiging mag de opdracht van vervalsers niet vergemakkelijken. Zijn er voorbeelden uit het verleden waarbij men van papier naar een elektronische informatiedrager overstapte zonder de overeenkomstige strafbaarstellingen in het Strafwetboek te wijzigen ? De vervolging voor valsheid moet immers mogelijk blijven zelfs voor een akte op een elektronische informatiedrager.
De minister verwijst naar gelijkaardige overstappen in het verleden van een papieren akte naar een gedematerialiseerde akte, zoals de verklaring van tewerkstelling en de aangifte van sociale risico's. De strafrechtelijke behandeling bij het niet respecteren van de wetgeving is exact dezelfde voor beide vormen van akte.
Mevrouw Crombé-Berton denkt niet dat de strafrechtelijke tenlasteleggingen inzake valsheid een definitie bevatten van de gematerialiseerde informatiedrager van de akte.
Artikel 19
De heer Van Parys wijst erop dat de geldboete van 100 frank in de voorgestelde § 2 (artikel 19 van het wetsontwerp) werd omgezet naar 2,50 euro. Dit betekent in feite een verlaging van de geldboete, aangezien bij de overstap naar de euro, werd beslist de bedragen niet te verminderen, maar de opcentiemen aan te passen. Vroeger werd daarvoor vermenigvuldigd met 200, sinds de invoering van de euro, met 5.
De minister bevestigt dat deze bepaling de facto een verlaging van de geldboete met zich brengt. Hij voegt eraan toe dat deze geldboete tot op heden nog nooit werd toegepast.
Artikelen 20 en volgende
De heer Delpérée stelt vast dat het ontwerp de Koning erg ruime machtigingen toekent om in diverse materies op te treden. Voor het oprichten van de Notariële Aktebank, waren de indieners van het ontwerp zich bewust van de problemen die deze machtigingen zouden teweegbrengen in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 20 voorziet bijgevolg in bepaalde garanties omdat over het besluit tot regeling van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de Notariële Aktebank zal worden opgericht, beheerd, georganiseerd en de toegang ertoe, in de Ministerraad moet worden overlegd, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Artikel 29 van het ontwerp voorziet in een vergelijkbare machtiging voor de invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister.
Spreker vraagt op welke grond die machtiging aan de Koning gerechtvaardigd is in materies die onder de bescherming van de persoolijke levenssfeer vallen. Hij herinnert eraan dat artikel 22 van de Grondwet het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer waarborgt en hij vraagt dat deze materie in de wet wordt geregeld. Het is de wet zelf die deze materies moet regelen. De voorgestelde machtigingen zijn niet gerechtvaardigd.
De minister antwoordt dat de voorgestelde oplossing dezelfde is als bij de oprichting van de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid. Het principe wordt in de wet vastgesteld en de Koning krijgt een machtiging voor de praktische uitvoering.
De heer Delpérée gaat niet akkoord met die analyse. De voorliggende tekst stelt immers geen algemene principes vast in verband met de organisatie van de Notariële Aktebank. De voorziene machtiging geeft aan de Koning de bevoegdheid om de Notariële Aktebank op te richten, te beheren, te organiseren en de toegang ertoe te regelen, zonder een algemeen kader in de wet te omschrijven. De bepaling geeft een reeks materies of thema's, maar stelt geen principes vast die de Koning dient na te leven. Daarin ligt het probleem vervat.
De minister begrijpt de opmerking maar hij herinnert eraan dat dezelfde werkwijze werd gevolgd voor de oprichting van de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid en de Kruispuntbank voor Ondernemingen zonder dat dit aanleiding gaf tot moeilijkheden.
Mevrouw Crombé-Berton merkt op dat er al werd bepaald dat het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zou worden gevraagd over koninklijke besluiten die op grond van een wettelijke machtiging zijn genomen.
De heer Delpérée herinnert eraan dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in artikel 22 van de Grondwet staat ingeschreven. Dat is een vrijheid die bijgevolg beschermd is door de wet. In die materies is het niet de Koning die de zaken mag regelen.
De heer Vandenberghe sluit zich hierbij aan. De volmacht aan de Koning om alle voorwaarden van geldigheid van de notariële akte vast te leggen, beantwoordt niet aan de essentie van de ventôsewet.
De minister verduidelijkt dat door in onze wetgeving een authentieke elektronische akte in te voeren, er een probleem van archivering van die akten ontstaat. Een notariële akte moet immers eeuwig worden bewaard. Om financiële redenen kon men onmogelijk aan elke notaris apart vragen om voor een elektronische archivering te zorgen.
De voorgestelde oplossing, die op het Franse systeem is gebaseerd, voorziet in de oprichting van een gecentraliseerde gegevensbank. Hierdoor kunnen de kosten worden gespreid. Om veiligheidsredenen zullen er waarschijnlijk, net als in Frankrijk, twee gegevensbanken moeten worden opgericht. De enige bedoeling van de gegevensbank is te zorgen voor de bewaring van de akten. De problemen die bij de invoering moeten worden aangepakt, situeren zich hoofdzakelijk op het vlak van informatica. Het is niet duidelijk welke grote principes in de wet zouden kunnen worden ingeschreven.
Mevrouw Crombé-Berton meent dat het probleem bij de oprichting van een gegevensbank het bewaren van de vertrouwelijkheid van de persoonlijke gegevens is. Het is gebruikelijk de Koning te machtigen voor de oprichting van een gegevensbank en aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te vragen om te zorgen voor de vertrouwelijkheid van de persoonlijke gegevens.
De heer Mahoux merkt op dat het advies van de Commisie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de Koning niet bindt.
Spreker stelt bovendien vast dat artikel 21 van het ontwerp bepaalt dat de notaris de minuut van de ontvangen akte in gedematerialiseerde vorm niet hoeft te bewaren na deponering van de akte bij de Notariële Aktebank. Wat gebeurt er bij verlies van de notariële akte ? Wie is aansprakelijk ? De cliënt kent enkel de instrumenderende notaris. Hem treft echter geen aansprakelijkheid omdat hij de minuut van de akte niet meer moet bewaren. Moet de Notariële Aktebank bovendien afschriften maken van de akten die ze bewaart ? Geen enkele informatiedrager is eeuwig, zelfs geen elektronische.
Wat de bewaring van het origineel van de akte betreft, oppert de minister dat de huidige regels van de ventôsewet niet worden gewijzigd. Het origineel wordt bewaard op het notariskantoor. In voorliggend ontwerp wordt er een centrale database gecreëerd met twee types akten.
Voor de akten op papieren drager wordt door de notaris een PDF-versie van het document neergelegd bij de bank voor Notariële Aktebank. De notaris bewaart het origineel van de akte.
Als de akte elektronisch wordt neergelegd, staat men voor een volledig gedematerialiseerde akte. Er is ook het systeem, bijvoorbeeld in Frankrijk, waarbij de virtuele akte juridische waarde heeft.
Volgens de heer Mahoux bestaat er verwarring tussen de begrippen « gedematerialiseerd » en « virtueel ». In het eerste geval bedoelt men iets dat geen enkele drager meer heeft. Informatie die in een elektronische taal wordt weggeschreven, staat op een drager, bijvoorbeeld een harde schijf. Hij vraagt op welke drager de notariële akten zich bevinden.
De minister antwoordt dat beide begrippen worden bedoeld. In het ene geval bestaat er een originele akte op papier, die door de notaris wordt bewaard en waarvan een elektronische kopie als « backup » wordt neergelegd bij de bank voor Notariële Aktebank. In het andere geval betreft het een elektronisch ondertekende akte die volledig gedematerialiseerd is.
Volgens de heer Mahoux kan er geen sprake zijn van volledige dematerialisatie zolang er nog een drager, zelfs al is dat een elektronische, blijft. De dragers moeten wel blijven bestaan. Is er, ook op budgettair vlak, aan gedacht dat deze gegevens geregeld opnieuw zullen moeten worden gekopieerd ?
De minister verduidelijkt dat een elektronische akte wordt opgeslagen op een elektronische drager. Alle voorwaarden van de huidige ventôsewet, bijvoorbeeld inzake bewaartermijn, zullen ook moeten worden nageleefd bij de elektronische akte.
Spreker erkent dat het een erg technische materie is. Wellicht moeten om veiligheidsredenen twee kopieën op twee verschillende plaatsen worden bewaard.
Hoofdstuk 5. Wijzigingen van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972, met het oog op de invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister
De heer Delpérée betwist niet dat aan de Koning een machtiging kan worden gegeven inzake bescherming van rechten en vrijheden. Deze machtigingen moeten echter beperkt blijven tot concrete en praktische zaken. Voorliggend ontwerp bevat echter een veel uitgebreidere machtiging.
Zo stelt artikel 30 van het ontwerp voor in de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972, een artikel 6/2 in te voegen, dat de Koning machtigt om de van kracht zijnde wettelijke bepalingen inzake de verplichte registratie en bekendmaking van huwelijksovereenkomsten op te heffen, aan te vullen en te wijzigen.
De heer Mahoux stelt vast dat de machtiging de Koning zelf toelaat de wettelijke bepalingen op te heffen. Hier worden heimelijk bijzondere machten verleend.
Mevrouw Crombé-Berton wijst erop dat het artikel bepaalt dat de koninklijke besluiten bij wet bekrachtigd moeten worden binnen vierentwintig maanden.
De heer Mahoux stelt vast dat de koninlijke besluiten geen uitwerking meer zullen hebben als zij niet binnen vierentwintig maanden bij wet worden bekrachtigd. Twee jaar is een erg lange termijn. Gedurende deze hele periode kan de Koning, zonder dat de wetgever ingrijpt, een aangelegenheid regelen dat te maken heeft met het privéleven. Wat zal er gebeuren als de besluiten niet door het Parlement worden bekrachtigd ?
De heer Delpérée wijst erop dat bijzondere machten gewoonlijk ten hoogste een jaar duren.
De minister antwoordt dat de voorgestelde procedure een kopie is van de procedure voor het register van testamenten. Hij verwijst naar artikel 6 van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972.
Het ontwerp bepaalt dat het koninklijk besluit binnen vierentwintig maanden door het Parlement moet worden bekrachtigd. Dat is een waarborg. De maximumduur is bepaald op twee jaar omdat het instellen van een registratiesysteem voor huwelijksovereenkomsten tijd zal vergen.
De heer Delpérée vraagt binnen welke termijn het koninklijk besluit inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten indertijd werd bekrachtigd.
Mevrouw Crombé-Berton verduidelijkt dat de voorgestelde termijn ten hoogste vierentwingtig maanden bedraagt. Het kan dus ook sneller gaan. Zij wijst erop dat dit systeem van bekrachtiging van koninklijke besluiten gangbaar is in BTW-zaken.
Volgens de heer Delpérée moet het systeem voor registratie van testamenten worden omgezet naar de registratie van huwelijksovereenkomsten. Dan kan het algemeen kader voor de registratie van huwelijksovereenkomsten meteen in de wet worden ingeschreven, zonder dat een machtiging aan de Koning nodig is.
De heer Vankrunkelsven leest het artikel als een volmacht omtrent voorliggende problematiek, aan alle komende regeringen, zonder beperking in tijd. Het Parlement dient de eventuele koninklijke besluiten te bevestigen binnen de resterende twee jaar.
De minister bevestigt dat de beperking die in voorliggende bepaling wordt opgelegd inderdaad geen periodebeperking vormt. Het betreft hier echter enkel wettelijke bepalingen inzake de verplichte registratie en bekendmaking van huwelijksovereenkomsten. Men heeft geen beperking in tijd willen opleggen, aangezien het niet opgaat te raken aan de huidige verplichtingen inzake registratie en bekendmaking, zolang het centraal huwelijksovereenkomstenregister niet op punt staan en operationeel is. De draagwijdte is dat het parlement twee jaar de tijd heeft om de oude verplichtingen af te schaffen, nadat het nieuwe systeem operationeel is.
De doelstelling van deze bepaling is een vereenvoudiging te realiseren voor de burger.
De heer Vankrunkelsven leidt hieruit af dat er geen zekerheid bestaat over het feit dat het nieuwe systeem nog zal worden gerealiseerd in de huidige legislatuur.
De minister wijst op de techniciteit en bovendien op de noodzaak van een overgangsperiode.
De heer Mahoux begrijpt de wetgevingstechniek niet die hier wordt gevolgd. De regering vraagt van het Parlement een blanco volmacht voor de instelling van een centraal register van huwelijksovereenkomsten maar gaat geen enkele resultaatsverbintenis aan.
De minister antwoordt dat voor de instelling van een centraal register van huwelijksovereenkomsten een wettelijk kader noodzakelijk is.
De heer Mahoux verkiest in de wet te voorzien in overgangssystemen.
Aangezien de bank voor testamenten bestaat, kan men zich volgens de heer Delpérée baseren op de bestaande regels voor beheer en toegang en die overnemen in de wet houdende instelling van een centraal huwelijksovereenkomstenregister.
Volgens mevrouw Crombé-Berton biedt de machtiging aan de Koning de nodige flexibiliteit : voor de verschillende stappen die gaandeweg zullen leiden tot de instelling van een centraal huwelijksovereenkomstenregister zal niet telkens een wetsontwerp in het Parlement moeten worden ingediend. De Koning zal bij iedere stap de bestaande wetgeving stapsgewijs kunnen aanpassen. Het Parlement heeft bovendien het laatste woord, aangezien de koninklijke besluiten moeten worden bekrachtigd.
De heer Mahoux herhaalt zijn vraag wat er zal gebeuren met de volgens de koninklijke besluiten geregistreerde huwelijksovereenkomsten als die besluiten later niet door het Parlement worden bekrachtigd ? Welke uitwerking zullen deze overeenkomsten hebben ?
De heer Delpérée antwoordt dat het koninklijk besluit dat niet wordt bekrachtigd, zijn uitwerking in de toekomst verliest. De uitwerking voordien blijft gelden.
De minister wijst erop dat het register niet de huwelijksovereenkomst zelf bevat, maar enkel de aanduiding dat er een huwelijksovereenkomst is opgesteld. De Koning krijgt geen bevoegdheid om te raken aan de in de wet bepaalde stelsels. Men kan enkel raadplegen of er een huwelijksovereenkomst is, en zo ja, welk stelsel. De bekendmakingsformaliteiten worden door deze bepaling gecentraliseerd, geharmoniseerd, toegankelijker en goedkoper voor de burger.
De heer Vankrunkelsven begrijpt dat het in feite een soort wegwijzer is om contracten terug te vinden.
De minister verduidelijkt dat er een onderscheid is met het register van testamenten, omdat testamenten en het bestaan ervan, in uitvoering van het verdrag van Basel, enkel kenbaar kunnen worden gemaakt en toegankelijk zijn na het overlijden van de betrokkene. De toegankelijkheid van het register van testamenten is dus fundamenteel verschillend en veel beperkter.
Volgens de heer Delpérée blijkt uit het antwoord van de regering dat de toegankelijkheid van het register van fundamenteel belang is.
De heer Vankrunkelsven meent dat de bepalingen met betrekking tot het register zeer technisch inzicht vereisen en dat het dan ook terecht is dat deze worden toevertrouwd aan de regering.
Hoofdstuk 6. Wijziging van het Burgerlijk Wetboek inzake de wijze waarop testamenten kunnen worden opgesteld
Over dit hoofdstuk worden geen opmerkingen gemaakt.
Hoofdstuk 7. Versnelling van de procedure om een onroerend goed te kopen of te verkopen
Daar waar de huidige wet twee maand voorziet voor de overschrijving van een authentieke akte, wijst de heer Vandenberghe op het feit dat voorliggende tekst bepaalt dat de notarissen en al degenen, openbare ambtenaren of anderen, die belast zijn met het verlenen van authenticiteit aan de akten die aan overschrijving zijn onderworpen, gehouden zijn de vervulling van deze formaliteit te vorderen binnen de maand na de dagtekening van die akten.
Hoeveel bijkomend personeel zal men hiervoor ter beschikking stellen van de hypotheekkantoren ? Spreker wijst erop dat sommige kantoren nu reeds niet in de mogelijkheid zijn, wegens gebrek aan personeel, om de aktes over te schrijven binnen de twee maanden. Men mag de gevolgen die soortgelijke bepaling heeft voor de aansprakelijkheid van de notaris en van de hypotheekbewaarder niet onderschatten. Het probleem van de dode hoek, met name de termijn tussen het verlijden van de authentieke akte en de overschrijving ervan, wordt trouwens niet opgelost door deze bepaling. Deze termijn kan immers worden misbruikt, bijvoorbeeld om een hypotheeklening te vestigen op een verkocht goed, aangezien de verkoop niet door derden is gekend. In elk geval zal de verkorting van de termijn gepaard moeten gaan met de aanwerving van bijkomend personeel, zoniet is het volksbedrog.
Wat betreft de werkwijze voor de registratie van aktes, wijst de minister erop dat de voorliggende tekst de goedkeuring wegdraagt van alle betrokken partijen, diensten van Financiën en notarissen. Deze moeten ook gekaderd worden in een lopend informatiseringsproject, dat een fusie inhoudt van de vandaag bestaande drie verschillende bestanden bij Financiën (kadaster, hypotheek en registratie) en een vermindering van de werklast zal meebrengen. Verder is het de bedoeling dat de notarissen de akten, net als de vennootschapsakten, elektronisch neerleggen bij de belastingdiensten. Het werk dat nu dient te gebeuren door ambtenaren van Financiën, met name de invoering van alle meta-gegevens, zal aldus reeds gedaan zijn bij de neerlegging van de akte. Dus zal men proberen de dode hoek zo veel mogelijk te beperken.
De heer Vandenberghe wijst erop dat de informatisering reeds werd aangekondigd door minister Maystadt in 1994. Wanneer zal dit werkelijk worden toegepast ? Verder dient de authentieke akte door de hypotheekbewaarder te worden overgeschreven, en dit brengt rechtsgevolgen teweeg. De elektronische akte zal deze overschrijving niet vervangen en het probleem van de dode hoek zal blijven bestaan. Indien men de termijn terugbrengt tot een maand, zal er bijkomend personeel nodig zijn op het kantoor van de hypotheekbewaarder
Wat betreft de termijn van één maand, stipt de minister aan dat deze duidelijk werd overlegd met de ambtenaren van Financiën, die garanderen dat deze timing kan worden gerespecteerd. Spreker wijst wel op de blijvende uitzonderingen voor akten houdende openbare verkoop of die betrekking hebben op onroerende goederen die in onderscheiden ambtsgebieden zijn gelegen, waarvoor de termijn op twee maanden wordt gehouden. De huidige termijn zou gemiddeld 40 dagen bedragen.
De heer Vandenberghe stipt aan dat een oplossing voor het probleem van de dode hoek erin zou bestaan dat de notaris, wanneer hij de authentieke akte verlijdt, op hetzelfde ogenblik de akte elektronisch zou moeten overzenden aan de hypotheekbewaarder die dan onmiddellijk de overschrijving doet. De decalage van de termijn van het verlijden van de akte en van de overschrijving ervan maakt misbruiken mogelijk. Het beperken van de termijn van twee maand tot één maand lost het probleem niet op.
De minister voegt er nog aan toe dat de hier gehanteerde technologie ook vandaag reeds wordt gebruikt voor de oprichting van vennootschappen. Het volledige circuit gebeurt daar binnen het uur. De publicatie in het Belgisch Staatsblad vindt dan plaats de dag nadien. Voor de verkoopsakten zou dit moeten zijn verwezenlijkt eind 2010. Uiteraard gebeurt de verwezenlijking gefaseerd. Vandaag worden 25 % van de akten met betrekking tot de oprichting van vennootschappen door de notaris elektronisch neergelegd.
V. TECHNISCHE VERBETERINGEN
Tijdens de bespreking verwijst de heer Van Parys naar de volgende nota van de dienst Wetsevaluatie :
« Artikel 12
Er wordt voorgesteld om een § 1ter in artikel 1409 van het Gerechtelijk Wetboek in te voegen. In deze paragraaf wordt verwezen naar artikel 19bis, §§ 2 en 3, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Paragraaf 3 van dit artikel 19bis werd echter opgeheven door artikel 8 van het koninklijk besluit van 22 juni 2004.
Artikel 13
In § 3 van het voorgestelde artikel 1240bis dienen tussen de woorden « tot de » en het woord « vermelde » de woorden « in § 1, eerste lid » te worden ingevoegd.
In § 4 van hetzelfde artikel 1240bis is het woord « zowel » niet in het Frans vertaald.
In § 5 : « de gedane verklaringen en de verrichte opzoekingen » ≠ « les déclarations faites ou les recherches effectuées ».
Artikel 18
In de inleidende zin moeten in de Franse tekst de woorden « alinéa 2 » voor de woorden « modifié par les lois ... » geschrapt worden. Zij zijn immers overbodig.
Artikel 19
In § 2 van het voorgestelde artikel 13, moeten in de Franse tekst de woorden « sans abréviation, blanc, lacunes ni intervalle » net als in de Nederlandse tekst in het meervoud worden gezet.
In § 3, moet omwille van een perfecte overeenstemming met de Nederlandse tekst het woord « prescrira » worden vervangen door het woord « prescrit ».
Artikel 20
In het eerste lid van het voorgestelde artikel 18 : « bestuur » ≠ « gérance ».
Artikel 23
Dit artikel bepaalt dat artikel 26, laatste zin, van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt, wordt aangevuld met de woorden « of onder de minuut wordt neergelegd. ». Artikel 26 bestaat echter slechts uit één zin. Het artikel luidt immers als volgt : « Op de minuut maakt de notaris melding van de aangifte van een eerste grosse aan elk van de belanghebbende partijen, op straffe van afzetting mag hij hun geen tweede grosse afgeven dan krachtens een beschikking van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, welke beschikking aan de minuut gehecht moet blijven. ».
Artikel 24
« Zij houden » ≠ « ils tiendront ». De Franse tekst moet worden gewijzigd : « ils tiennent ».
In de Nederlandse tekst moet het woord « de » worden ingevoegd tussen de woorden « hetzij op » en de woorden « gedematerialiseerde wijze ».
Artikel 25
De inleidende zin dient als volgt te worden gewijzigd : « Artikel 1317 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 11 maart 2003 ... ».
Artikel 29
In de Nederlandse tekst, de woorden « de modaliteiten » vervangen door de woorden « de nadere regels ». Bovendien stemmen de Nederlandse en de Franse tekst niet helemaal met elkaar overeen : in de Franse tekst is er sprake van « les règles précises en matière d'accès au registre », in de Nederlandse van « de nadere regels inzake de toegang tot het register ».
Artikel 30
In de Franse tekst van artikel 6/2, eerste lid, de woorden « de vigueur » vervangen door de woorden « en vigueur ».
Artikel 33
« onderscheiden ambtsgebieden » ≠ « plusieurs ressorts ». »
De commissie beslist eenparig om in het wetsontwerp bepaalde vormverbeteringen die door de dienst Wetsevaluatie werden voorgesteld, aan te brengen.
VI. STEMMINGEN
Verklaringen voor de stemmingen.
De heer Mahoux herinnert eraan dat bijzondere machten doorgaans voor een maximumtermijn van één jaar aan de regering worden toegekend. Het ontworpen artikel 30, dat lijkt op een overdracht van bijzondere machten, voorziet in een bekrachtiging binnen een termijn van maximum twee jaar wegens de complexiteit van deze aangelegenheid. Spreker vraagt dat de regering zich ertoe verbindt om los van de maximumtermijn van vierentwintig maanden, de koninklijke besluiten te laten bekrachtigen binnen de normale termijn van maximum één jaar. Hij herinnert eraan dat deze bepalingen handelen over aangelegenheden die te maken hebben met de persoonlijke levenssfeer.
De heer Delpérée is het met deze suggestie eens. Hij herinnert eraan dat bijzondere machten voor een maximumtermijn van één jaar worden toegekend. Na het verstrijken van deze termijn worden zij algemene machten.
De minister bevestigt dat het de bedoeling is het koninklijk besluit en de bekrachtigingswet in eenzelfde beweging op te stellen. Er wordt hier keihard aan gewerkt en één jaar lijkt spreker een redelijke termijn om beide klaar te hebben.
De artikelen verzonden naar de commissie voor de Justitie, mits bepaalde tekstverbeteringen, worden aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Philippe MAHOUX. | Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Onder voorbehoud van enkele technische correcties is de tekst aangenomen door de commissie dezelfde als de tekst van het wetsontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers (zie stuk Kamer, nr. 52-1786/24)