4-1171/1

4-1171/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

9 FEBRUARI 2009


Voorstel van resolutie betreffende het voeren van een bewustmakingscampagne voor jonge vrouwen

(Ingediend door de dames Martine Taelman en Nele Lijnen)


TOELICHTING


Uit een recent onderzoek van het magazine Flair blijkt dat vrouwen anno 2008 nog altijd meer huishoudelijke taken op zich nemen dan mannen, zeker wanneer er kinderen komen. Vrouwen die maximaal vijf jaar samenwonen besteden 16,52 uur aan huishoudelijk werk, hun mannelijke partner 10,49 uur. Het verschil neemt nog toe naarmate man en vrouw langer samenwonen. Na vijf jaar samenwonen besteedt de vrouw 21,50 uur aan het huishouden, de man ongeveer de helft, zijnde 11,25 uur. Toch wel belangrijk is het feit dat 73 % van de respondenten jonger is dan 30 jaar. Deze situatie is dus niet deze van de veertigers of vijftigers, maar deze van twintigers in een relatie.

De resultaten van dit onderzoek moeten niet verbazen. Ze lopen gelijk met andere tijdsbestedingsonderzoeken. In 2005 werd een grootschalig tijdsbestedingsonderzoek uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) van de FOD Economie. Gelijkaardige onderzoeken werden gedaan in 1999.

Wat betreft de tijdsbesteding van mannen en vrouwen zijn de conclusies gelijklopend met de vaststellingen van Flair. Vrouwen tussen 19 en 65 jaar besteden per week gemiddeld bijna 10 uur meer aan huishoudelijk werk en bijna 2 uur meer aan kinderverzorging en de opvoeding dan de mannen. Mannen besteden ongeveer 9,30 uur per week meer aan loonarbeid. De totale werklast is voor vrouwen ruim 2 uur hoger dan voor mannen. De wekelijkse werklast bij mannen tussen 19 en 65 jaar bedraagt 40,01 uur, bij vrouwen is dat 42,08 uur.

Deze taakverdeling weerspiegelt zich in een aantal statistieken met betrekking tot participatie of niet-participatie — geheel of gedeeltelijk — aan het arbeidsproces en de verloning die daarvoor wordt ontvangen.

1. Verloven

De aanzienlijke zwaardere belasting van de vrouw in de huishoudelijke taken, heeft tot gevolg dat zij met het oog op de combinatie arbeid en gezin haar loopbaan anders — al dan niet vrijwillig — organiseert dan de man. Zij maakt anders gebruik van bezoldigde loopbaanonderbrekingssystemen dan de man. De onderstaande tabel bewijst dit.

Uit onderstaande tabellen leren we drie dingen :

1. het aantal mensen dat gebruik maakt van alle vormen van loopbaanonderbreking — tijdskrediet, ouderschapsverlof, verlof om medische redenen — neemt toe;

2. meer mannen en vrouwen kiezen er proportioneel almaar meer voor even minder bezig te zijn met hun beroep in plaats van voor een volledige onderbreking ofschoon ook de voltijdse onderbreking nog toeneemt;

3. mannen en vrouwen nemen op verschillende tijdstippen in hun carrière tijdskrediet, ook omwille van andere redenen. Vrouwen nemen tijdskrediet en loopbaanonderbreking om werk en gezin beter te kunnen combineren, vooral in het begin van hun carrière. Mannen daarentegen nemen dit om uit te bollen, dus op het einde van de carrière. De onderbreking van de loopbaan bij vrouwen omwille van zorg en de combinatie arbeid/gezin uit zich in meer themaverloven, zoals ouderschapsverlof en verlof omwille van medische bijstand.

Tabel 1. Evolutie van het aantal mannen en vrouwen dat tijdskrediet opneemt in de privésector

Jaar —  Année Volledige onderbreking —  Interruption complète Verminderde prestaties —  Prestations réduites Totaal —  Total
M/H V/F Mannen/Hommes Vrouwen/Femmes
- 50 jaar/- 50ans +50 jaar/+ 50 ans - 50 jaar/- 50ans +50 jaar/+ 50 ans M/H V/F Totaal/Total
2002 1 837 4 799 1 618 5 413 6 320 3 178 88 868 14 297 23 165
2003 3 492 9 403 4 085 13 820 15 077 8 578 21 397 33 058 54 455

Bron : Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, Vrouwen en mannen in België. Genderstatistieken en gender-indicatoren, editie 2006.

De bovenstaande tabel leert ons dat het aantal mensen dat tijdskrediet neemt in de private sector in drie jaar tijd bijna is verdrievoudigd. We zien vooral een forse toename bij het deeltijds tijdskrediet. De loopbaanonderbrekers en degene die tijdskrediet opnemen zijn voor 62 % van de gevallen vrouwen en voor 38 % mannen.

De grootste groep tijdskredieters zijn de jonge vrouwen die minder willen werken. De tweede grootste groep zijn mannen ouder dan 50 jaar.

Tabel 2. Evolutie van het aantal personen dat kiest voor een volledige loopbaanonderbreking of kortere werktijd naar geslacht en leeftijd in de overheidssector

Jaar —  Année Volledige onderbreking —  Interruption complète Verminderde prestaties —  Prestations réduites
Mannen/Hommes Vrouwen/Femmes Mannen/Hommes Vrouwen/Femmes
- 50 jaar/ - de 50 ans + 50 jaar/ + de 50 ans - 50 jaar/ - de 50 ans + 50 jaar/ + de 50 ans - 50 jaar/ - de 50 ans + 50 jaar/ + de 50 ans - 50 jaar/ - de 50 ans + 50 jaar/ + de 50 ans
2002 2 115 737 11 273 2 133 3 440 9 703 39 486 24 589
2003 903 432 5 385 1 746 3 466 9 510 33 804 24 660
2004 833 858 4 869 1 792 3 172 9 850 29 900 24 590
Jaar —  Année Totaal —  Total
Mannen/Hommes Vrouwen/Femmes Totaal/Total
2002 15 995 77 481 93 476
2003 14 311 65 595 79 906
2004 14 713 61 151 75 864

Bron : Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, Vrouwen en mannen in België. Genderstatistieken en gender-indicatoren, editie 2006.

Wat opvalt is het enorme aantal mensen in overheidsdienst dat gebruik maakt van loopbaanonderbreking. In tegenstelling met de private sector, neemt het aantal onderbrekers af. Maar gelet op het enorm aantal is dit misschien normaal. Andere evoluties lopen wel gelijk met wat we zien bij de werknemers.

De formule van de volledige loopbaanonderbreking verliest aan belang.

Meer vrouwen dan mannen nemen voltijdse of deeltijdse loopbaanonderbreking. Bij de verminderde prestaties zijn de verschillen enorm. Bij de vrouwen nemen meer vrouwen jonger dan 50 jaar loopbaanonderbreking terwijl bij de mannen zich net het omgekeerde voordoet. Zij nemen loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van 50 jaar.

Tabel 3. Evolutie van het aantal en aandeel personen dat ouderschapsverlof opneemt naar geslacht en type

Jaar — Année
Volledig. — Temps plein Vermindering. — Réduction Totaal. — Total
M/H V/F M/H V/F
1999 146(2,8) 3 822(71,9) 99(1,9) 1 249(23,5) 5 316
2000 212(2,6) 4 935(61,1) 220(2,7) 2 704(33,5) 8 071
2001 245(2,7) 5 364(58,7) 339(3,7) 3 190(34,9) 9 138
2002 266(2,3) 5 477(47,2) 753(6,5) 5 110(44) 11 606
2003 307(1,6) 5 632(29,5) 2 091(10,9) 11 089(58) 19 119
2004 338(1,4) 5 642(23,7) 3 257(13,7) 14 582(61,2) 23 819

Bron : Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, Vrouwen en mannen in België. Genderstatistieken en gender-indicatoren, editie 2006.

Tabel 4. Evolutie van het aantal en aandeel personen dat verlof neemt omwille van medische bijstand naar geslacht en type

Jaar —  Année Aantal (Aandeel) — Nombre (Proportion)
Volledig. — Temps plein Vermindering. — Réduction Totaal. — Total
M/H V/F M/H V/F
1999 49(6,8) 418(58,1) 48(6,7) 204(28,4) 719
2000 81(6,1) 580(43,5) 141(10,6) 530(39,8) 1 332
2001 114(6,4) 676(38) 215(12,1) 775(43,5) 1 780
2002 124(5,4) 788(34,2) 326(14,1) 1 068(46,3) 2 306
2003 133(4,5) 804(27,2) 509(17,2) 1 511(51,1) 2 957
2004 140(4) 805(23,2) 695(20) 1 837(52,8) 3 477

Bron : Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, Vrouwen en mannen in België. Genderstatistieken en gender-indicatoren, editie 2006.

Dat vrouwen hun loopbaan vaker onderbreken om zorgtaken op zich te nemen blijkt ook duidelijk uit bovenstaande twee tabellen. Vrouwen maken drie kwart uit van de mensen die hun loopbaan onderbreken in het kader van het ouderschapverlof, palliatief verlof of het verlof voor medische bijstand. Nauwelijks een kwart van de mannen onderbreekt de carrière om die reden. Ook bij de themaverloven zien we, net als bij het tijdskrediet, het stijgend succes van deeltijdse onderbrekingen.

2. Tewerkstellingsgraad

Uit cijfers van het NIS blijkt dat in 2001 in de leeftijdscategorie van 25 tot 49 jaar 92,82 % van de mannen beroepsactief is tegenover 75,07 % van de vrouwen.

Vrouwen werken meer deeltijds dan mannen. In 2004 bedroeg de deeltijdse arbeidsgraad 41,5 % bij vrouwen en 7,0 % bij mannen.

Bron : Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, Vrouwen en mannen in België. Genderstatistieken en gender-indicatoren, editie 2006.

De redenen waarom vrouwen en mannen deeltijds werken is verschillend.

De onderstaande tabel leert ons dat bij mannen de belangrijkste reden om deeltijds te gaan werken het niet vinden van voltijds werk is (25,5 %), andere persoonlijke of familiale redenen (22,8 %) en andere redenen (15,7 %). Bij vrouwen is de zorg voor de kinderen de belangrijkste reden (28,4 %) en omwille van andere persoonlijke of familiale redenen (25,6 %). Pas dan volgen het niet vinden van voltijds werk (18 %) en andere redenen (10,5 %).

Tabel 5. Verdeling van de deeltijds werkende vrouwen en mannen naar reden van deeltijds werk, 2004

Reden voor deeltijds werk —  Motif du travail à temps partiel Vrouwen —  Femmes Mannen —  Hommes Totaal —  Total
(Brug)pensioen en mag enkel deeltijds werken. — (Pré-)pension et peut uniquement travailler à temps partiel 0,9 3,4 1,3
Geen voltijds werk gevonden. — Pas trouvé de travail à temps plein 18,0 25,5 19,3
Andere deeltijdse betrekking vult de hoofdbetrekking aan. — Un autre emploi à temps partiel complète l'activité principale 1,7 7,2 2,6
Combinatie Opleiding-werk. — Combinaison Formation-travail 1,3 6,9 2,2
Arbeidsongeschikt. — Incapacité de travail 2,5 5,0 2,9
Kinderopvang. — Prise en charge des enfants 28,4 3,9 24,2
Andere persoonlijke of familiale redenen. — Raisons familiales et personnelles autres 25,6 22,8 25,1
Geen voltijds werk gewenst. — Travail à temps plein non souhaité 11,2 9,6 10,9
Andere redenen. — Autres motifs 10,5 15,7 11,4
Totaal. — Total 100 100

Bron : Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, Vrouwen en mannen in België. Genderstatistieken en gender-indicatoren, editie 2006.

3. De loonkloof

Vrouwen hebben gemiddeld een lager loon. Dit wordt onder meer verklaard door het feit dat vrouwen vaker deeltijds werken dan mannen. Wie deeltijds werkt, heeft uiteraard een lager maand- of jaarloon dan wie voltijds werkt.

Waar veel — ook jonge — vrouwen zich niet van bewust zijn, is dat deeltijds werk ook een negatieve invloed heeft op de loonopbouw doorheen de jaren. Deeltijdwerkers bouwen immers minder anciënniteit op, hebben vaak minder kansen op promotie, komen minder in aanmerking voor bepaalde extralegale voordelen, enzovoort.

In het Genderjaarboek 2006 MV United kan men zien welke factoren verantwoordelijk zijn voor de loonkloof tussen mannen en vrouwen. De loonkloof wordt geraamd op 14 % bij de start en deze neemt nog toe na verloop van tijd. Mannen met zes jaar anciënniteit zitten al 28,7 % boven hun startloon terwijl vrouwen in diezelfde periode hun salaris zagen groeien met slechts 17,8 %.

Een andere manier om de loonkloof te berekenen is het aandeel van vrouwen en mannen in de loonmassa te vergelijken met hun aandeel in het totaal aantal gewerkte dagen. In 2004 werd in België in het totaal 83 553 224 000 euro aan brutoloon uitbetaald. 36,16 % daarvan ging naar vrouwen, terwijl vrouwen 40,07 % van alle werkuren voor hun rekening nemen. De totale loonkloof voor alle vrouwelijke werknemers samen bedroeg daardoor 3,267 miljard euro.

Bij analyse van de loonkloof stelt het Genderjaarboek dat het grootste aandeel van deze loonkloof te wijten is aan de ongelijke verdeling van mannen en vrouwen over hiërarchische niveaus. Vrouwen promoveren niet voldoende. Daarnaast spelen eveneens het in ongelijke mate leiding geven en verschillen in budgetbevoegdheid mee. Op de tweede plaats volgt de factor werkervaring. Vrouwen verdienen minder omdat ze gemiddeld minder anciënniteit opbouwen. Dat laatste verwijst naar de punten 1 en 2 die maken dat vrouwen zich meer dan mannen geheel of gedeeltelijk terugtrekken van de arbeidsmarkt.

4. Gevolgen van carrièrekeuzes

a) Op de carrière en het carrièreverloop

Loopbaanonderbreking en tijdskrediet zijn inactiviteitsvallen.

Onderzoek wijst uit dat zo'n 50 % van de Belgische werknemers die in 1999 hun loopbaan onderbraken drie jaar later opnieuw aan de slag waren. Van degenen die vóór de onderbreking voltijds werkten, werkten minder dan 50 % opnieuw voltijds. Dit betekent dat na de loopbaanonderbreking en tijdskrediet, vrouwen hetzij deeltijds gaan werken, hetzij definitief uit het arbeidsproces treden.

Deeltijds werken of loopbaanonderbreking heeft gevolgen voor het verloop van de carrière en maakt dat vrouwen minder anciënniteit opbouwen. Werkervaring, trouw en betrokkenheid die verondersteld worden samen te gaan met een voltijdse betrekking zijn de objectieve factoren die bij werkgevers meespelen bij promotiebeslissingen.

Uit een studie van Elchardus & Smits van 2005 bij jongvolwassenen tussen 18 en 36 jaar blijkt dat, naast een te lage vergoeding, de negatieve invloed op carrièrekansen de meest aangehaalde reden is om geen gebruik te maken van tijdskrediet. Bovendien blijken vooral diegene met minder ambitie en lagere werkbetrokkenheid erop gebrand te zijn hun tijdskrediet te kunnen opnemen, terwijl de respondenten die gaan voor een stabiele opwaartse loopbaan vinden dat dit niet samengaat met tijdskrediet.

b) Op het pensioen

Het pensioen wordt bepaald door vier elementen :

1. de beroepsactiviteit met bijdrageplicht aan de sociale zekerheid;

2. de duur van de loopbaan en de arbeidsintensiteit;

3. het loon of fiscaal beroepsinkomen voor de zelfstandige;

4. de gelijkstelling voor bepaalde perioden van inactiviteit.

Vrouwen scoren door het deeltijds werken, loopbaanonderbreking of het stopzetten van beroepsbezigheden slecht op de punten 1, 2 en 4. Doordat zij de loopbaan onderbreken, al dan niet met compensatie op vlak van loon- en pensioenrechten, lopen zij promoties mis en dus hebben zij een lager loon dan hun mannelijke leeftijdsgenoten. Al die factoren maken dat hun pensioen gemiddeld lager ligt dan dat van de mannen.

De statistieken van de Rijksdienst voor Pensioenen tonen aan dat het gemiddeld wettelijk pensioen van vrouwen 65 tot 72 % bedraagt van dat van de mannen. Als we kijken naar het gemiddelde van alle pensioenen (rustpensioenen, overlevingspensioenen, rust- en overlevingspensioenen, gewaarborgd inkomen) zien we dat vrouwen gemiddeld een maandelijks pensioen ontvangen van 830 euro tegenover 1 188 euro voor een man. Het verschil is nog iets scherper bij de rustpensioenen. Daar ontvangt de vrouw een gemiddeld rustpensioen van 812 euro per maand tegenover 1 363 euro voor een man. Ook bij de combinatie van een rust- en overlevingspensioen zien we een verschil, namelijk een gemiddeld pensioen van 1 151 euro voor de vrouwen en 1 212 euro voor de mannen. Zelfs bij de inkomensgarantie voor ouderen blijven mannen meer ontvangen als vrouwen : 595 euro voor de vrouw, 718 euro voor de mannen. Alleen bij het overlevingspensioen ontvangen vrouwen aanzienlijk meer dan de mannen, gemiddeld 959 euro per maand tegenover 681 euro per maand voor de man (Bron : FOD Sociale Zekerheid, Working Paper nr. 6 « De Belgische gepensioneerden in kaart gebracht. Deel 1 : De wettelijke pensioenbescherming »).

Geëxtrapoleerd naar de stelsels versterkt zich deze genderkloof nog.

Het gemiddeld rustpensioen van gepensioneerden met een zuiver pensioen als werknemer in 2004 bedroeg voor een alleenstaande man 1 035 euro per maand tegenover 536 euro per maand voor een vrouw. Het gezinspensioen op basis van de carrière van de man bedroeg 1 346 tegenover 644 euro voor een gezinspensioen op basis van de carrière van de vrouw.

Bij zelfstandigen is de situatie van de vrouwen ronduit dramatisch. Waar het gemiddeld pensioen als alleenstaande voor de man in 2004 509 euro bedroeg, bedroeg het voor de vrouw nauwelijks 208 euro. Het gezinspensioen op basis van de carrière van de man bedroeg 759 euro per maand, dat op basis van de carrière van de vrouw nauwelijks 256 euro.

Niet alleen in het wettelijk pensioen delven vrouwen het onderspit, ook inzake het aanvullend pensioen zien we dat minder vrouwen een aanvullend pensioen ontvangen en dat dit aanvullend pensioen aanzienlijk lager is dan dat van de mannen.

Vandaag ontvangen mannelijke gepensioneerden drie keer zo vaak als vrouwelijke gepensioneerden een pensioen. 42 % van de mannelijke gepensioneerden heeft een aanvullend pensioen tegenover 15 % van de vrouwen. De belangrijkste verklaring voor dit grote genderverschil is te wijten aan het feit dat vrouwen onvoldoende vertegenwoordigd zijn in de hogere pensioencategorieën. Ook het feit dat vrouwen minder dan mannen een volledige loopbaan kenden, heeft tot gevolg dat zij geen aanvullend pensioen hebben. Slechts 56 % van de gepensioneerde vrouwen heeft een loopbaan langer dan 30 jaar. Ter vergelijking : 97 % van de mannen voldoet aan gestelde voorwaarde van 30 jaar carrière voor het bekomen van een minimumpensioen. In het verleden bevatten heel wat pensioenplannen strenge anciënniteitsvoorwaarden, wat verklaart waarom heel wat van de huidige gepensioneerde vrouwen geen aanvullend pensioen hebben.

Het gemiddeld aanvullend pensioen van vrouwen bedraagt 208 euro per maand tegenover 608 euro voor de mannen.

(Bron : FOD Sociale Zekerheid, Working Paper nr. 8 « De Belgische gepensioneerde in kaart gebracht. Deel 2 : Eerste en tweedepijlerpensioenen bij gepensioneerde werknemers »).

We zouden de illusie kunnen hebben dat in de toekomst vrouwen het beter zullen hebben.

We stellen vast dat vrouwen nog altijd meer deeltijds werken dan mannen en dat vrouwen nog altijd hun beroepsbezigheden verminderen of stopzetten in het begin van hun carrière in functie van de combinatie arbeid en gezin. Dit zal ertoe leiden dat ook in de toekomst hun wettelijk pensioen lager zal zijn dan dat van hun mannelijke collega's.

Ook voor het aanvullend pensioen zijn de cijfers weinig bemoedigend.

Uit antwoorden op vragen van Annemie Turtelboom tijdens de vorige zittingsperiode blijkt dat in de periode 2001-2005 van al de Belgen die een aanvullend pensioen opbouwen in de derde pijler 65 % mannen zijn tegenover 35 % vrouwen. Die verhouding komt het meest overeen met de verhouding tussen mannen en vrouwen in de leeftijdscategorie 38 tot 47 jaar. In de leeftijdscategorie van 18 tot 27 jaar zijn van de Belgen die een aanvullend pensioen opbouwen er 94 % man en 6 % vrouw. Voor de daaropvolgende leeftijdscategorie 28-37 jaar is 73 % man en 27 % vrouw.

Als we kijken naar de evolutie over vijf jaar, dan zien we bij de mannen van jaar tot jaar een stijging van hun aandeel in de groep van spaarders. Bij vrouwen doet zich het omgekeerde voor. In elke categorie verliezen zij terrein. Daar waar in 2001 van alle spaarders in de leeftijdscategorie 38-47-jarigen 37 % vrouw was, was dat in 2005 nog 35 %; voor de leeftijdscategorie 28-37 zien we eenzelfde daling van 29 % in 2001 naar 25 % in 2005; voor de leeftijdscategorie 18-27-jarigen van 7 % in 2001, een plotse stijging in 2002 tot 9 % om dan te dalen tot 5 % in 2005. (Bron : Antwoord op de schriftelijke vraag nr. 545 van mevrouw Annemie Turtelboom, Vragen en Antwoorden, nr. 51-155 van 26 februari 2007, p. 30 001)

Gelijkaardige verhoudingen vinden we ook terug in de tweedepensioenpijler. In 2005 zien we dat van de 2 011 326 mensen die een aanvullend pensioen opbouwen via een groepsverzekering of via een instelling voor pensioenfonds er 67,43 % man is en 32,57 % vrouw. We zien dat het aandeel van de mannen in de periode 2001-2005 lichtjes stijgt en dat van de vrouwen lichtjes afneemt.

Jaar —  Année Totaal —  Total Mannen —  Hommes Vrouwen —  Femmes
2001 1 436 142 66,89 % 33,11 %
2002 1 565 984 66,77 % 33,23 %
2003 1 639 936 66,63 % 33,37 %
2004 1 814 795 67,79 % 32,21 %
2005 2 011 326 67,43 % 32,57 %

Bron : Schriftelijke vraag nr. 187 van mevrouw Turtelboom van 13 november 2006 (Vragen en Antwoorden, nr. 51-159 van 26 maart 2007, p. 30923)

Deze cijfers tonen aan dat, bij gelijk beleid, ook aanstaande gepensioneerde vrouwen aanzienlijk minder goed bedeeld zullen zijn dan mannen, zowel voor het wettelijk als voor het aanvullend pensioen.

Responsabilisering van vrouwen is nodig

Vanuit deze vaststellingen is het nodig dat de overheid vrouwen wijst op de gevolgen van hun beslissingen op gebied van de werk-gezinscombinatie op hun toekomstige pensioenrechten en dit zowel wat betreft het wettelijk als het aanvullend pensioen.

De indieners vinden het nodig om een bewustmakingscampagne te voeren opdat echtparen en samenwonenden zouden beseffen dat de keuze voor arbeidsduurvermindering in het kader van themaverloven of deeltijdse arbeid gevolgen heeft voor hun carrière en hun sociale rechten, in het bijzonder de pensioenrechten.

Bewustmakingscampagnes kunnen de vorm aannemen van een mediacampagne, maar het is ook belangrijk om via folders en websites systematisch zwangere vrouwen en hun partners of gezinnen met jonge kinderen te informeren. Deze folders moeten te vinden zijn op plaatsen waar zwangere vrouwen en jonge gezinnen vaak komen, zoals bij de gynaecoloog, de huisarts, winkels voor babykleren, enz.

Sommige gezinnen kunnen werk en gezin moeilijk combineren. Het is uiteindelijk de bedoeling dat zij hierover kunnen praten. De oplossing van het probleem hoeft niet noodzakelijk te liggen in arbeidsduurvermindering. Hulp in het huishoudelijk werk, buitenschoolse opvang, e.d., kunnen een aanzet vormen tot een oplossing.

De indieners willen ook verwijzen naar andere initiatieven die zij rond dit thema hebben genomen. Het voorstel van resolutie betreffende de invoering van de jaarlijkse mededeling van de pensioenportefeuille (Stuk nr. 4-892/1) wil jaarlijks alle Belgen confronteren met de opgebouwde pensioenrechten en hen vertellen wat hun pensioen zal bedragen indien zij blijven verderwerken. Bij arbeidsduurvermindering zal men ook kunnen zien welk effect dit heeft op de pensioenrechten. Het jaarlijks meedelen van deze informatie zal vrouwen en mannen doen nadenken over het toekomstig pensioen. We willen met deze jaarlijkse mededelingen starten vanaf de eerste baan. Dit kan mensen helpen om tijdens hun carrière het pensioen weer voldoende op te bouwen door bijvoorbeeld meer te gaan werken of — een andere mogelijkheid — het aanvullend pensioen aan te dikken om misgelopen wettelijke pensioenrechten goed te maken.

Wanneer een gezin — hopelijk na een grondige discussie hierover en in de wetenschap wat dit betekent voor de carrière en de pensioenrechten van de partner die minder gaat werken — dan toch beslist minder te gaan werken, dan moeten we er ook voor zorgen dat de gevolgen door beide partners worden gedragen. Hierbij willen we verwijzen naar ons wetsvoorstel met betrekking tot de pensioensplit (Stuk nr. 4-964/1), waarbij degene die zijn loopbaan onderbreekt en daardoor pensioenrechten inlevert pensioenrechten krijgt lastens de partner die voltijds blijft verderwerken. De indieners hebben ter zake een wetsvoorstel ingediend en het principe staat ook ingeschreven in het regeerakkoord.

Martine TAELMAN
Nele LIJNEN.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. overwegende dat vrouwen hun loopbaan veel vaker onderbreken dan mannen om zorgtaken op zich te nemen;

B. overwegende dat vrouwen vaker deeltijds werken of stoppen met werken om te zorgen voor het gezin of om de kinderen op te voeden;

C. overwegende dat jonge vrouwen carrièrekeuzes maken in functie van de combinatie van arbeid en gezin en daarbij natuurlijk wel het onmiddellijk inkomensverlies voor zichzelf en hun gezin ervaren, maar niet of onvoldoende denken aan de bijkomende gevolgen voor de loopbaan of de pensioenvorming, zowel wettelijk als aanvullend;

D. overwegende dat vrouwen terugvallen op lagere wettelijke pensioenen. De statistieken van de Rijksdienst voor Pensioenen tonen aan dat het gemiddeld pensioen van vrouwen 65 tot 72 % bedraagt van dat van de mannen;

E. overwegende dat vrouwen minder dan mannen een aanvullend pensioen opbouwen en dat het bedrag van het aanvullend pensioen lager is dan dat van mannen en dit zowel in de tweede- als de derdepensioenpijler;

F. wetend dat het noodzakelijk is om vrouwen bewust te maken van de gevolgen van deeltijds werk of het opzeggen van hun baan op hun toekomst, zowel op het vlak van de loopbaan als op het vlak van hun sociale rechten;

Vraagt de federale regering :

1. via een bewustmakingscampagne, onder meer in de media, vrouwen en hun partners bewust te maken van de gevolgen voor de loopbaan en het pensioen van het terugschroeven of stopzetten van de beroepsbezigheden;

2. mensen die themaverloven willen nemen zoals loopbaanonderbreking, tijdskrediet en ouderschapsverlof of zij die deeltijds willen gaan werken, te informeren over de gevolgen van deze arbeidsduurvermindering op hun toekomstig pensioen.

28 januari 2009.

Martine TAELMAN
Nele LIJNEN.