4-1162/1 | 4-1162/1 |
5 FEBRUARI 2009
Algemene inleiding
De kansspelensector beleeft momenteel spectaculaire ontwikkelingen. Elke dag duiken er wel nieuwe, reële of virtuele spelen op, nieuwe plaatsen waar kans en geld samen heersen.
Door die ontwikkeling is de aard van het kansspel veranderd. Spel wordt ernst. Het laat de sfeer van louter ontspanning achter zich en wordt een volwaardige economische activiteit.
Het is verheugend dat het hart van onze economie er een nieuwe motor bij krijgt, maar we mogen ons niet laten verblinden door die snelle bloei. Het spel, een bron van genoegen en ontspanning, heeft immers ook al vaak tot sociale ellende geleid.
De nationale wetgeving inzake kansspelen moet dus worden aangepast aan de snelle ontwikkeling van onze samenleving en aan de risico's die daar voor de zwaksten mee gepaard gaan.
1) Presentatie van de wet van 1999
De wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, hierna Kansspelwet of kortweg de wet genoemd, heeft, zoals het opschrift ervan zegt, een dubbele ambitie : de exploitatie van de kansspelen (die tot dusver zonder meer verboden was) reglementeren en de spelers beschermen. Het is een strafwet, maar met een dimensie van preventie.
« De wet van 7 mei 1999 is een strafwet. De harde kern bestaat immers uit verbodsbepalingen die met strafrechtlijke sancties worden gehandhaafd. Slechts in tweede instantie en bij wijze van uitzondering, wordt een systeem van toelating door vergunning voorzien. » (1) .
In het systeem dat de wet van 1999 instelt, waarin rekening wordt gehouden met de bescherming van niet alleen de openbare orde en de spelers, maar ook van de exploitanten en van de fiscale belangen van de Staat en de gewesten, blijft de exploitatie van kansspelen dus verboden, tenzij men over een vergunning beschikt.
De wet van 1999 verbiedt dus eenieder kansspelen te exploiteren, tenzij die overeenkomstig die wet zijn toegestaan en wel uitsluitend op voorwaarde dat men een vergunning heeft overeenkomstig die wet (artikel 4).
Tevens roept hij een advies- en beslissings- maar tevens controle-orgaan inzake kansspelen in het leven : de kansspelcommissie (artikel 9). Die commissie wordt opgericht bij de Federale Overheidsdienst (FOD) Justitie. In het raam van haar controle-opdracht inzake de toepassing van de wet in het veld, mogen de leden van het secretariaat van de commissie officier van de gerechtelijke politie zijn.
Concreet voorziet de wet van 1999 in een vergunningssysteem dat uit vijf soorten vergunningen bestaat (artikel 25) : de vergunning klasse A voor de inrichtingen van klasse I (casino's), de vergunning klasse B voor de inrichtingen van klasse II (speelautomatenhallen), de vergunning klasse C voor de inrichtingen van klasse III (drankgelegenheden), de vergunning klasse D voor het personeel dat in de inrichtingen van klasse I en II werkt en de vergunning klasse E voor personen die contracten sluiten in verband met de commercialisering van de kansspelen (verkoop, productie, onderhoud, enz.).
2) Lacunes in de wet van 1999
Het toepassingsgebied van de wet is evenwel niet heel groot. Enerzijds regelt hij in zijn huidige vorm alleen de kansspelen die in de drie reeds vermelde kanspelinrichtingen beoefend worden : de casino's (klasse I), de speelautomatenhallen (klasse II) en de drankgelegenheden (klasse III) (artikel 6). Anderzijds voorziet hij zelf in uitzonderingen op het begrip kansspelen (artikelen 3 en 3bis), zoals bijvoorbeeld « spelen betreffende sportbeoefening en weddenschappen die naar aanleiding ervan worden aangegaan » (artikel 3, 1.). De kansspelwet is ten slotte niet toepasselijk op weddenschappen, mediaspelen en kansspelen die worden aangeboden via instrumenten van de informatiemaatschappij, zoals internet.
Wat dat laatste betreft, stelt men de laatste jaren vast dat hoewel die soorten kansspelen momenteel verboden zijn, ze de jongste jaren exponentieel en wild groeien, zodat reglementering ervan en kanalisering van de sector noodzakelijk wordt.
De wetgever keurde in 1999 een regulering goed die veel weg had van een compromis, waarbij hij oog had voor de dubbele noodzaak om de ontwikkeling van de spelsector te veilig te stellen en de vernietigende gevolgen ervan teniet te doen (verslaving, psychische stoornissen, criminaliteit, alcoholisme, toxicomanie, minder inzet op het werk, ontwrichting van het gezin, werkloosheid, armoede, enz.).
Wat de bescherming van de speler betreft, moet men na tien jaar vaststellen dat het reguleringssysteem grote lacunes vertoont.
De belangrijkste van die lacunes is dat de wet van 1999 alleen personen van de spelwereld uitsluit die daar persoonlijk om vragen. Hierdoor maakt hij het hele systeem van beperkte toegang tot het spel voor de kwetsbaarste spelers afhankelijk van een vrijwillig initiatief van die laatsten. De kansspelcommissie heeft weliswaar de mogelijkheid om de verslaafden uit te sluiten, maar laat de controle over het proces inzake het spelverbod op paradoxale wijze in handen van die personen die niet zonder kunnen ! De wet biedt personen die onrechtstreeks het slachtoffer zijn van de verslaving van een speler geen enkel middel om te vragen dat het spelen hem verboden zou worden.
Een andere structurele beperking van het systeem ligt in het feit dat de commissie weliswaar perfect gewapend is om het regulerende gedeelte van haar taak uit te oefenen, maar machteloos staat wanneer moet worden gezorgd voor de therapeutische bijstand van mensen voor wie ze het verbod uitspreekt of opheft. Het is betreurenswaardig dat, nu het hele wetenschappelijke korps spelverslaving erkent als een volwaardige psychische ziekte, de commissie geen middelen noch bevoegdheden heeft die nodig zijn voor de diagnose en de behandeling van die pathologie.
Tevens heeft de commissie te kampen met een chronisch gebrekkige werking, onder andere door de beperking van haar bevoegdheden en door de manier waarop ze gefinancierd wordt. Enerzijds kan de commissie niet optreden tegen personen die geen vergunning hebben en anderzijds kan ze de vergunninghouders die een overtreding begaan geen economische sancties opleggen. Bovendien is ze voor bepaalde soorten spelen, zoals weddenschappen, niet bevoegd. Anderzijds worden de centen van de commissie door de FOD Justitie beheerd, wat inertie of vertragingen in de hand kan werken.
3) Doelstellingen van het wetsvoorstel
Onderhavig voorstel strekt dus onder andere om de beschermingsmechanismen voor de pathologische speler op te voeren. Tevens is het de bedoeling zowel de weddenschappen als de kansspelen die via informatiemaatschappij-instrumenten en via de media geëxploiteerd worden op te nemen in het toepassingsgebied van de kansspelwet. Tegelijk strekt het ertoe spelen die worden aangeboden naar aanleiding van uitzonderlijke evenementen zonder winstoogmerk uit het toepassingsgebied van de wet te halen. Het heeft ten slotte ook tot doel de samenstelling en de bevoegdheden van de kansspelcommissie te wijzigen.
a) Meer bescherming voor de speler
De hoofddoelstelling van de indieners van het voorstel is de speler een betere en efficiëntere bescherming te bieden dan die van de wet van 1999, die vanzelfsprekend de verdienste heeft dat ze al bestaat ...
Om iets te doen aan de exclusief vrijwillige aanpak van de vermelde verbodsprocedure, wordt voorgesteld de manieren om een zaak bij de kansspelcommissie aanhangig te maken uit te breiden.
Het komt er meer bepaald op neer dat verscheidene personen die van een belang doen blijken de mogelijkheid krijgen een zaak bij de commissie aanhangig te maken. Het gaat in de eerste plaats om de speler zelf, maar ook om de leden van zijn gezin, zijn schuldbemiddelaar, de voorzitter van het OCMW dat zijn uitkering uitbetaalt, en de kansspelinrichtingen die hij bezoekt.
De uitbreiding van de mogelijkheden om een zaak aanhangig te maken komt er om de preventieve bescherming van de speler op te voeren, zowel inzake zijn persoon als inzake zijn bezit, en tegelijk de personen die door het gedrag van de speler ernstig nadeel kunnen ondervinden, preventief te beschermen.
Tevens wordt er een « zelfadiëringsmechanisme » ingesteld, waardoor de commissie ambtshalve het verbod over een speler kan uitspreken bij ontstentenis van enige « externe » adiëring.
Anderzijds wordt voorgesteld in de commissie een cel van psychisch-medische deskundigen op te richten, omdat zij machteloos blijkt te staan tegenover het lijden van de spelers. Die cel zal bestaan uit een psycholoog, een arts, een maatschappelijk werker en een jurist en krijgt als taak de spelers waarvoor een verzoek tot verbod of tot opheffing van een verbod bestaat, aan een deskundigenonderzoek te onderwerpen.
De cel kan de spelers die ze ziek verklaart op het tijdstip van het verbod of op het tijdstip van de opheffing ervan ten slotte doorverwijzen naar gespecialiseerde, erkende en aangepaste zorgcentra, waarbij de commissie in geen geval zelf de rol van therapeut op zich mag nemen ...
b) Uitbreiding van het begrip kansspel
1º Weddenschappen
Hoewel het formeel wél om kansspelen gaat, vallen weddenschappen momenteel niet onder de kanspelwet.
Krachtens artikel 3.1 van de wet zijn « spelen betreffende sportbeoefening en weddenschappen die naar aanleiding daarvan worden aangegaan » immers geen kansspelen.
Weddenschappen kunnen worden opgesplitst in twee belangrijke categorieën, al naargelang de zaak waarom men wedt. Eerst en vooral zijn er de weddenschappen om sportevenementen, waaronder de paardenwedrennen. Ten tweede zijn er de weddenschappen om allerlei niet sportieve evenementen.
a. Weddenschappen om sport
De eerste categorie van weddenschappen, de weddenschappen om sport, wordt geregeld door verschillende wetsbepalingen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen paardenwedrennen en alle andere sportactiviteiten, waaronder windhondenrennen en duivensport.
Wat de weddenschappen om sport, andere dan paardenwedrennen betreft, bepaalt artikel 1 van de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten : « Niemand mag, zonder de vergunning van de ministers die de lichamelijke opvoeding en de sport in hun bevoegdheid hebben, een wedstrijd van weddenschappen op sportuitslagen, andere dan paardenwedrennen inrichten indien hierbij door derden een inschrijvingsgeld of inzetten worden gestort, noch deelnemingsbulletins voor in het buitenland ingerichte wedstrijden in België verspreiden of doen uitdelen ».
De vergunningen voor weddenschappen op paardenwedrennen worden geregeld door artikel 66 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, alsook door de artikelen 44 tot 56 van het koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen en de artikelen 6 en 7 van het ministerieel besluit van 17 juli 1970 tot uitvoering van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen.
Artikel 66, § 1, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen bevat het beginsel terzake : « De opening van een paardenwedrenbaan, de inrichting van paardenwedrennen alsmede het aannemen van weddenschappen op paardenwedrennen zijn onderworpen aan de voorafgaande toelating van de minister van Financiën of van zijn gedelegeerde ».
b. Niet-sportieve weddenschappen
Rond de niet-sportieve weddenschappen bestaat in de Belgische wetgeving een groot juridisch vacuüm. De uitzondering voor de weddenschappen die in artikel 3,1. van de wet van 1999 is opgenomen, geldt immers alleen voor de weddenschappen om sport.
Artikel 2 van de wet definieert kansspelen echter als elk spel dat of elke weddenschap die voldoet aan de voorwaarden van inzet, winst of verlies en toeval.
Aangezien de kansspelwet op dit ogenblik niet voorziet in een vergunning voor het organiseren van weddenschappen, betekent dat dat de weddenschappen die niet onder de uitzondering van artikel 3,1. vallen, dus alle weddenschappen die niet om sportbeoefening gaan, momenteel illegale kansspelen zijn !
c. Noodzakelijke wetswijziging
Uit een recente studie van de KUL die door de FOD Justitie besteld werd en met als titel « Kansspel, Juridisch gedefinieerd — beleidsmatig geoperationaliseerd » (2) blijkt dat een weddenschap eigenlijk een soort spelcontract is. In deze studie wordt op het einde het advies gegeven om de wereld van kansspelen en weddenschappen beter te regulariseren.
Op pagina 361 van de studie staat te lezen : « Juridisch nog coherenter zou het zijn de wet van 1963 te integreren in de wet van 7 mei 1999 en zo de vergunningen onder één toezichthouder te brengen. De kansspelcommissie moet nu controle houden op verboden niet-sportieve weddenschappen, de ministers van Sport moeten vergunningen uitvaardigen voor de organisatie van sportweddenschappen en de minister van Financiën vergunt de weddenschappen op paardenrennen. Het zou zowel voor de organisatoren als de overheid overzichtelijker zijn die vergunningsbevoegdheid bij één instantie te leggen. De kansspelcommissie lijkt daartoe, gezien haar specifieke bevoegdheid, het beste geplaatst. Bovendien zou dan meteen in een wenselijke matiging van de ingezette bedragen worden voorzien. Zo lang echter blijven een aantal weddenschappen in een grijze zone circuleren, waar niet duidelijk is wie bevoegd is én of wel iemand bevoegd is ».
De gebreken van het systeem van de weddenschappen blijken bijvoorbeeld uit de recente omkoopschandalen in het Belgisch voetbal. Diverse voetbalmatchen bleken vervalst door spelers, trainers en eventuele bestuursleden om hun ploeg de wedstrijden te laten verliezen waarop door gokkers grote bedragen waren ingezet op een overwinning van de tegenstander. Die betreurenswaardige gebeurtenissen tonen aan dat een coherente en spoedige oplossing zich opdringt.
Het Grondwettelijk Hof zegt in zijn arrest 114/2005 van 30 juni 2005 : « Het is immers die laatste [de federale overheid] die bevoegd is om de spelen en weddenschappen te regelen, om de voorwaarden te bepalen waaronder de door haar toegestane activiteiten kunnen worden uitgeoefend, en om de controle te organiseren die noodzakelijk is wegens het gevaarlijke karakter van die activiteiten. » (3) . Bepalingen van het decreet van het Vlaams parlement van 26 maart 2004 houdende regeling van herstelmaatregelen voor de Vlaamse paardenwedrennen, houdende machtiging aan de Vlaamse regering om mee te werken aan de oprichting van de vereniging zonder winstoogmerk « Vlaamse Federatie voor Paardenwedrennen » en houdende wijziging en opheffing van sommige bepalingen van het Wetboek van de met de inkomstenbelasting gelijkgestelde belastingen, werden dan ook vernietigd door het Grondwettelijk Hof. Uit dit arrest blijkt duidelijk dat spelen en weddenschappen een federale bevoegdheid zijn.
2º Exploitatie van spelen via informatiemaatschappij-instrumenten
Weddenschappen komen niet enkel tot stand via de wedkantoren of via bookmakers op de plaats van het sportevenement zelf. Ook via elektronische communicatiemiddelen worden vandaag tal van weddenschappen afgesloten. Op de reeds vermelde wedstrijden die geteisterd werden door mogelijke omkoping werd dan ook vooral gegokt vanuit Azië via internet.
Bovendien dringt de nood zich op om alle kansspelen via internet te kanaliseren. Het pokerspel bijvoorbeeld is aan een ware opmars bezig en de nieuwste trend is online gokken, en dan vooral pokeren. Volgens het tijdschrift Klasse, dat wordt uitgegeven door het Vlaamse ministerie van Onderwijs, hebben twee op vijf jongeren tussen tien en zeventien jaar al eens voor geld gespeeld via het internet. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren beginnen te gokken is 11 jaar en 8 maanden. Dat blijkt uit een studie van OIVO (4) .
De internetsites of andere kansspelen uitgebaat via het elektronisch communicatienetwerk zijn geen aparte kansspelinrichting. Internet is slechts het middel waarmee de kansspelen en weddenschappen worden aangeboden. Spelen via internet is een « gelijke dienst » als spelen in de reële wereld. Dit wordt bevestigd door de Wereldhandelsorganisatie in een geschil van Antigua-en-Barbuda met de Verenigde Staten inzake internetcasino's (5) .
Momenteel voorziet de kansspelwet niet in een specifieke vergunning voor kansspelen aangeboden via informatiemaatschappij-instrumenten, die dus krachtens artikel 4 van dezelfde wet verboden zijn.
Hoewel repressief wordt opgetreden tegen illegale sites, blijkt dat onvoldoende te zijn. Tegen sites die in België gehost worden, kan succesvol worden opgetreden, op Europees niveau is dat echter erg moeilijk en op wereldvlak onmogelijk.
In 2005 werd naar schatting voor 60 miljard dollar gegokt op verschillende pokersites (6) . Uit Nederlands onderzoek blijkt dat 30 % van de ondervraagde jongeren verwacht in de toekomst nog vaker te zullen spelen. Poker blijft dus naar alle waarschijnlijkheid populair. Verslavingsdeskundigen hebben recent te maken gekregen met de eerste pokerverslaafden en dit terwijl de sociale controle zeer beperkt blijft.
Vandaag zijn er duizenden sites en mogelijkheden via informatietechnologie en telecommunicatiemiddelen die bereikbaar zijn voor jongeren om deel te nemen aan kansspelen. De doelstelling van de wet van 7 mei 1999, met name het verhinderen van toegang tot de kansspelen van probleemspelers en jeugdige spelers, de financiële transparantie van en controle op de geldspelen, de controle op de spelsoftware, en de identificatie van en de controle op de organisatoren, wordt niet bereikt. Daarnaast kan aangehaald worden dat de Belgische staat geen inkomsten kan heffen op de spelen en vooral dat door het gebruik van gsm, maar ook van de elektronische zakagenda (PDA) en van WAP, de waaier aan spelmogelijkheden nog breder zal worden.
Om een coherent en correct beleid te voeren, moeten de kansspelen via internet, en bij extensie via het elektronisch communicatienetwerk, worden voorbehouden aan hen die ook in de reële wereld de kansspelen uitbaten.
Het is daarom hoogst wenselijk dat voor dit grensoverschrijdend verschijnsel een Europees initiatief wordt genomen. De Raad van Commissarissen beschikt over een grondige studie hierover van het Swiss Institute of Comparative Laws. Momenteel worden de resultaten geanalyseerd en moeten ze leiden tot een duidelijk standpunt in een toekomstige richtlijn. Ze wordt echter niet voor 2010, of zelfs voor 2013 verwacht ...
3º Exploitatie van spelen via de media
Naast de televisiespelletjes die de essentie van een programma vormen en die momenteel een uitzondering zijn op de kansspelwet krachtens zijn artikel 3, 4. —, worden er nog tal van andere evenementen via de media georganiseerd.
De case van een bekende Vlaamse radiozender heeft de aandacht van het Parlement gekregen (7) . Die zender had immers een wedstrijd georganiseerd waarbij de deelnemers dienden te raden wanneer een goudklomp uit een groot blok ijs zou vallen. Momenteel ontsnappen dit soort spelletjes aan enige wettelijke reglementering.
Er zijn legio wedstrijden in die zin : de wedstrijden op het einde van een televisieprogramma waarbij de kijker een antwoord dient door te sms'en en hij een prijs kan winnen, wedstrijden die door dagbladen worden georganiseerd, waarbij spelers een fictieve ploeg dienen samen te stellen en afhankelijk van de resultaten in de realiteit van hun ploeg punten scoren (voorbeelden zijn Megabike of Gouden Elf), enz.
Het is nodig om ook deze spelen te onderwerpen aan een vergunningsplicht zoals de andere vormen van kansspelen, ook al zou men kunnen stellen dat ze minder verslavend zijn.
Het is tevens niet meer te verantwoorden om een onderscheid te maken tussen de volledige televisieprogramma's die momenteel een uitzondering vormen op de kansspelwetgeving en de kansspelen die slechts een onderdeel zijn van een programma. Voor alle mediaspelen zal een vergunning vereist zijn.
c) Uitsluiting van spelen aangeboden bij occasionele evenementen
Plaatselijke verenigingen of particulieren die een wedstrijd willen organiseren die onder de definitie van een kansspel valt, moeten die mogelijkheid blijven hebben. Als voorbeeld van deze wedstrijden kan worden gedacht aan particuliere evenementen zoals ezelkoersen, vinkenzetten, ... Deze vorm van volksvermaak moet blijven bestaan. Alhoewel dit juridisch gezien kansspelen zijn, is de verslavingskans uitermate klein en is de kans op criminele doeleinden beperkt.
Deze vorm van kansspelen zullen in de toekomst buiten de kansspelwet vallen op voorwaarde dat zij op occasionele wijze plaatsvinden en georganiseerd worden door een particulier, een feitelijke vereniging of een vereniging zonder winstoogmerk, voor een sociaal doel of ter ontspanning. Kansspelen worden hier in de ruime betekenis van het woord opgevat, met inbegrip van weddenschappen. « Occasioneel » wordt juridisch omschreven als maximaal twee keer per jaar.
Deze uitzondering viseert derhalve enkel de amateuristische organisaties ter gelegenheid van bijzondere gebeurtenissen en niet de gestructureerde organisatie van evenementen.
d) Wijziging van de status en de bevoegdheden van de kansspelcommissie
De commissie zal niet langer van de uitvoerende macht, via de FOD Justitie, afhangen, maar zal worden opgericht bij de Senaat, orgaan van de wetgevende macht, waar alle politieke strekkingen vertegenwoordigd zijn. Ze zal niet meer gedwongen zijn de inkomsten die ze heeft onder te brengen in een fonds dat door de FOD Justitie wordt beheerd, maar zou financieel autonoom en zelfstandig zijn. Autonoom via de bijdragen die de vergunninghouders betalen en zelfstandig omdat ze de mogelijkheid zal hebben haar inkomsten te gebruiken voor de verwezenlijking van haar taken.
De commissie krijgt ten slotte de status van een orgaan dat niet louter administratief is, maar jurisdictioneel en, aansluitend daarbij, een nieuwe belangrijke bevoegdheid, namelijk om geldboetes op te leggen aan eenieder die de kansspelwetgeving overtreedt.
4) Budgettaire implicaties van het voorstel
Op basis van een Nederlandse studie blijkt dat ongeveer 5,3 % van de bevolking die over internet beschikt, ook online speelt. In België hebben ongeveer 4 200 000 personen een internetverbinding. Volgens dezelfde studie speelt hiervan minstens 1,2 % regelmatig online, wat in totaal minstens 50 400 personen is.
Al die casino- en andere spelen ontsnappen momenteel aan elke controle. Bovendien leveren de kansspelen op internet in de enge zin momenteel niets op voor de Belgische staat. Momenteel wordt op die activiteiten geen enkele belasting geheven. De voor België omgerekende omzet zou 93,38 miljoen euro bedragen. Bovendien stijgt dat bedrag voortdurend.
In deze studie werd ook gekeken naar de deelname via sms of telefoon aan deze kansspelen. 37 % van de ondervraagden nam hieraan deel, of voor België een totaal van 2,2 miljoen inwoners, wat zou overeenkomen met een omzet van 23,34 miljoen euro.
Er kan ook een vergelijking worden gemaakt met het Verenigd Koninkrijk, waar uit een studie blijkt dat de omzet voor kansspelen via internet een bedrag van 7,311 miljard euro vertegenwoordigt en die per telefoon 3,363 miljard euro.
Op basis van de gegevens die verstrekt werden door de door de FOD Financiën erkende wedkantoren, kan er voor de weddenschappen tot een resultaat worden gekomen van een jaarlijkse inkomst van taksen van 27,009 miljoen euro. Dat bedrag omvat de huidige ontvangsten en de projectie van de mogelijke ontvangsten (dat wil zeggen de belastingen die de Belgische staat nu niet int op illegale weddenschappen). Die projectie beloopt, volgens voorzichtige ramingen, ongeveer 14 miljoen euro (volgens andere bronnen kan ze evenwel 21,623 miljoen euro bedragen). Wanneer men weet dat het aantal « regelmatige » wedkantoren min of meer gelijk is aan het aantal « wilde » kantoren, dan zijn de voorzichtige ramingen zeker niet te hoog.
Volgens de cijfers van BLOSO (8) , zijn de taksen die ontvangen werden gedurende de laatste vijf jaar in een constant dalende lijn.
Tevens worden de bijkomende werkingskosten van de kansspelcommissie om tegemoet te komen aan de uitdagingen van de uitbreiding van de toepassing van de wet van 1999 op 1,8 miljoen euro geraamd.
Wanneer men echter de bijkomende ontvangsten ten gunste van de algemene thesaurie raamt, dan moet men 1,7 miljoen euro aan bijdragen voor nieuwe vergunnningen toevoegen aan de 3,7 miljoen euro jaarlijkse bijdragen van de houders van bestaande vergunningen, zodat men een totaal van 5,4 milljoen euro krijgt. Dat bedrag is geen belasting, maar is afkomstig van vergoedingen voor dienstverlening, die worden betaald aan het fonds van de commissie, dat momenteel onder de begroting van de FOD Justitie valt. Het fonds zal altijd een overschot boeken, temeer omdat het momenteel over meer dan 10 miljoen euro beschikt.
Tevens heeft men vastgesteld dat betere reglementering van de spelen en efficiëntere vervolging van illegale spelen de inning van de taksen gunstig beïnvloeden. De belastingadministratie heeft bijvoorbeeld vastgesteld dat voor de inrichtingen van klasse II, de speelautomatenhallen, de ontvangsten voor het jaar 2004 met 40 % gestegen waren in vergelijking met het jaar ervoor en dat de groei sindsdien nooit verzwakt is. Die groei is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het feit dat de kansspelcommissie betere controlestructuren heeft opgezet, met een aangepast informaticasysteem.
Men stelt ten slotte vast dat de omzet van de inrichtingen van klasse I, de casino's, de jongste jaren sterk is gestegen. Die stijging was zo sterk dat bijvoorbeeld het casino van Namen in 2007 vijftig mensen in dienst heeft genomen om de pokerspelen optimaal uit te baten. Vanzelfsprekend betalen die mensen inkomstenbelastingen. Tevens is het heel waarschijnlijk dat het casino meer belastingen zal kunnen betalen op zijn nieuwe winst. De belastingadministratie heeft overigens aangekondigd dat ze haar circulaires over de inning van de belastingen van casino's ging aanpassen.
De voorzichtigste ramingen van de toestand die kan ontstaan mochten de weddenschappen en de kansspelen en de weddenschappen die via informatiemaatschappij-instrumenten en via de media geëxploiteerd worden, worden opgenomen in de wet van 1999, vermelden de volgende bedragen :
Soort spel | Omzet bijkomende grondslag | Bijkomende belastingontvangsten |
Bijkomende ontvangsten reële wedkantoren | 1.328 | 14 |
Internet weddenschappen | 132 | 14 |
Casinospelen op internet | 97 | 33 |
Televisiespelen | 12 | 1,5 |
Reële illegale spelen | Pro memorie | |
TOTAAL | 373 | 62,5 |
Hoofdstuk 2 : Wijzigingen van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, van het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, van de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten en van de wet van 19 april 2002 tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij
Afdeling 1 : Bepalingen tot wijziging van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers
Artikel 2 : artikel 2 van de wet
De begrippen weddenschap, onderlinge weddenschap, weddenschap tegen vaste of conventionele notering, media, mediaspel en informatiemaatschappij-instrumenten moeten worden gedefinieerd. Het huidige artikel 2 wordt bijgevolg aangevuld met de nieuwe punten 5º tot 11º.
De weddenschap wordt gedefinieerd als een « kansspel waarbij een speler een inzet inbrengt en waarbij winst of verlies wordt gegenereerd die niet afhangt van een daad gesteld door de speler maar van de verificatie van een onzekere gebeurtenis die zich realiseert zonder tussenkomst van de spelers » (5º).
De onderlinge weddenschap is een « weddenschap waarbij een organisator als tussenpersoon dienst doet tussen de verschillende spelers die tegen elkaar spelen, en waarbij de inzetten worden samengevoegd en verdeeld tussen de winnende spelers, na afhouding van een percentage bestemd voor de betaling van de taks op de spelen en weddenschappen, voor het dekken van de organisatiekosten en voor het zich toekennen van een winst » (6º).
Dat soort weddenschappen steunt op het verdelingsbeginsel : het bedrag dat de winnende deenemers toekomt, hangt af van het bedrag dat is ingezet en van het aantal spelers. De organisator verbindt zich ertoe een systeem te organiseren waardoor de deelnemers onderling een inzet kunnen inleggen. Hijzelf loopt geen spelrisico. Het spelcontract wordt tussen de spelers gesloten.
De weddenschap tegen notering is een weddenschap waarbij een speler wedt op het resultaat van een bepaald feit en waarbij het bedrag van de opbrengst bepaald is in functie van een bepaalde notering en waarbij de organisator persoonlijk gehouden is om het bedrag van de winst te betalen aan de spelers.
Dat soort weddenschappen steunt op het compensatiebeginsel : het maximumbedrag van de eventuele winst wordt vastgelegd bij het sluiten van het spelcontract, waarbij de noteringen als de winstmogelijkheden worden opgevat. De organisator wedt met elke wedder individueel. Hij probeert echter de winst/verliesverhouding zo in te schatten dat hij zijn boekhouding in evenwicht houdt en hij in principe winst maakt. Het spelcontract wordt tussen de speler en de organisator gesloten.
Traditionele casinospelen zoals de roulette, het dobbelspel of eenentwintigen zijn weddenschappen tegen notering.
Een weddenschap tegen notering heeft een vaste notering wanneer het een weddenschap betreft waarbij de speler wedt op het resultaat van een bepaald feit, waarbij het bedrag van de winst bepaald wordt op grond van een bepaalde vaste notering, en waarbij de organisator persoonlijk verplicht is om het bedrag van de winst aan de speler te betalen (7º), terwijl een weddenschap tegen notering een conventionele notering heeft wanneer het een weddenschap betreft waarbij de speler wedt op het resultaat van een bepaald feit, waarbij het bedrag van de winst bepaald wordt op grond van een bepaalde conventionele notering waarop de partijen zich beroepen, en waarbij de organisator persoonlijk verplicht is om het bedrag van de winst aan de speler te betalen (8º).
De vaste notering wordt op voorhand gegeven, dus vóór het feit plaatsvindt, en dat feit kan zowel in België als in het buitenland plaatsvinden. De conventionele notering wordt bepaald op grond van een in België gesloten overeenkomst tussen de wedder en de organisator, waarbij zij overeenkomen om een notering te hanteren die gegrond is op de resultaten van de weddenschappen die in het buitenland over dat bepaalde feit aangegaan zijn. In de praktijk gaat het om een overeenkomst die in België wordt gesloten voor een feit dat in het buitenland plaatsvindt, maar waarbij het vreemde land in de hele zaak geen enkele rol speelt.
Weddenschappen worden aan het publiek aangeboden door de wedbureaus. Er bestaan vaste en mobiele wedbureaus. De mobiele wedbureaus zijn de bookmakers, de plaatsen waar men weddenschappen kan sluiten op plaatsen waar duivensport wordt beoefend en waar paardenwedrennen plaatsvinden (dus in de hippodroom).
De winst wordt berekend aan de hand van een verhouding met de basisinzet. Een voorbeeld om het systeem te verklaren :
1 | X | 2 | |
Wedstrijd A | 4,90 | 2,00 | 1,25 |
In bovenstaand geval ontvangt een speler die op wedstrijd A gokt en op een overwinning van de thuisploeg inzet (1), 4,90 keer zijn basisinzet. Indien hij op een gelijkspel wedt (X), kan hij 2 keer zijn inzet winnen, en bij een overwinning van de bezoekers (2), 1,25 keer zijn inzet.
De mediaspelen zijn kansspelen die in de toekomst eveneens onder een vergunningssysteem zullen vallen en dat geldt zowel voor de gesproken als voor de geschreven media. Alleen met dergelijke controle kan de efficiënte bescherming van de speler worden gewaarborgd.
De media worden gedefinieerd als « elke door de Gemeenschappen erkende radio- en televisiezender, en elk dagblad en tijdschrift waarvan de maatschappelijke zetel van de exploitant of uitgever gevestigd is in de Europese Unie » (9º) en het mediaspel als een « kansspel waarvan de exploitatie gebeurt via de media » (10º).
Voor de definitie van het begrip informatiemaatschappij-instrumenten put het wetsvoorstel uit richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en van regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (9) .
Omdat de bepalingen van het aanbod van spelen onderhevig zijn aan de technologische (r)evolutie, is het noodzakelijk dat de definitie een ruime invulling van instrumenten mogelijk maakt. De definitie die wordt voorgesteld voor het begrip « informatiemaatschappij-instrumenten » moet aan die vereiste kunnen voldoen.
De definitie ervan luidt « elektronische apparatuur voor de verwerking, met inbegrip van digitale compressie, en de opslag van gegevens, en die geheel via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen worden verzonden, doorgeleid en ontvangen » (11º).
Artikel 3 : artikel 3 van de wet
1º Het huidige artikel 3.1 van de kansspelwet bepaalt dat « spelen betreffende sportbeoefening en weddenschappen die naar aanleiding ervan worden aangegaan » geen kansspelen zijn in de zin van de wet.
Dankzij dit wetsvoorstel zullen weddenschappen voortaan onder toezicht en controle van de kansspelcommissie worden geplaatst. Dat zal voor weddenschappen op zowel sportevenementen als op niet sportieve evenementen gelden. Ze zullen dus niet langer onder de uitzondering van artikel 3 vallen.
De « sportbeoefening » moet echter als uitzondering behouden blijven : het spreekt vanzelf dat sport niet als een kansspel kan worden beschouwd in de zin van de wet van 1999, ook al is de voorwaarde van toeval op natuurlijke wijze aanwezig (zoals eventueel ook de voorwaarde van winst, via een winstpremie). Het gaat om het voortbestaan van het promoten van sportieve activiteiten.
Sport wordt omschreven als lichamelijke bezigheid ter ontspanning of als beroep met spel- of wedstrijdelement waarbij conditie en vaardigheid vereist zijn, respectievelijk bevorderd worden en waarvoor bepaalde regels gelden.
De kansspelcommissie moet zelf kunnen oordelen, op basis van objectieve criteria, wanneer een activiteit als sport kan worden beschouwd. Zij zal zich hiertoe voornamelijk baseren op de lijst van erkende sportfederaties, doch zij is hier niet door gebonden.
2º Het huidige artikel 3.3 van de wet wordt aangevuld met de spelen (met inbegrip van de weddenschappen, de kaart- en gezelsschapsspelen, enz.) ter ontspanning en de occasionele evenementen op voorwaarde dat laatstgenoemde maximum twee keer per jaar worden georganiseerd door een particulier, een feitelijke vereniging of een vereniging zonder winstoogmerk ten behoeve van een sociaal doel. De redenen van die toevoeging hebben we reeds eerder uiteengezet.
We hebben er evenwel voor gekozen in dit stadium niet te raken aan de wijze waarop het pokerspel gereglementeerd is. Vandaag vaardigt het College van procureurs-generaal regelmatig circulaires uit ter interpretatie van de begrippen « een zeer beperkte inzet » en « een materieel voordeel van geringe waarde », die in artikel 3.3 staan. Dat is de flexibelste wijze om te reageren op de huidige pokerkoorts en — bijgevolg — op de toenemende vraag om pokertornooien te organiseren. De indiener van onderhavig voorstel is echter overtuigd van het belang van een debat over dit onderwerp.
3º Tot slot wordt het huidige artikel 3.4 logischerwijze opgeheven, aangezien de spelen bedoeld in het koninklijk besluit van 10 oktober 2006 houdende de voorwaarden waaraan spelen die aangeboden worden in het kader van televisieprogramma's via nummerreeksen van het Belgische nummerplan, waarvoor het toegelaten is om van de oproeper, naast de prijs van de communicatie, ook de betaling van de inhoud te vragen, doch beperkt tot deze reeksen waarop het eindgebruikertarief geen functie is van de tijdsduur van de oproep en die een totaalprogramma inhouden dienen te voldoen, dat wil zeggen de mediaspelen, voortaan wel onder de reeds bepaalde voorwaarden zullen worden vergund.
4º Een nieuw tweede lid bepaalt dat de Koning nadere regels kan vastleggen voor de toepassing van het eerste lid, punt 3.
Artikel 4 : artikel 3bis van de wet
Omdat de wet op de kansspelen tot de weddenschappen werd uitgebreid, moet ook het stelsel van de weddenschappen van de Nationale Loterij aangepast worden, zodat ook de weddenschappen die zij organiseert kunnen worden gecontroleerd. Om die reden haalt het onderhavige voorstel de weddenschappen uit het eerste lid van artikel 3, § 1, van de wet tot rationalisering van de werking en het beheer van Nationale Loterij, en brengt hen onder in het tweede lid van dezelfde bepaling (zie art. 69 van het voorstel).
Bijgevolg wordt het woord « weddenschappen » in artikel 3bis, eerste lid, van de kansspelwet geschrapt.
Het tweede lid van artikel 3bis wordt formeel opgeheven, als gevolg van de vernietiging ervan door het Grondwettelijk Hof (arrest nr. 33/2004 van 10 maart 2004).
Artikel 5 : artikel 4 van de wet
Paragraaf 1 gaat over de eigenlijke exploitatie van de kansspelen en van de kansspelinrichtingen.
Het principe van de wet van 1999 blijft voor de kansspelen zelf gehandhaafd : die spelen mogen slechts worden geëxploiteerd indien de Koning daartoe formeel een vergunning heeft toegekend.
Hetzelfde geldt voor de kansspelinrichtingen : de exploitatie ervan is slechts toegestaan op voorwaarde dat ze vooraf een vergunning van de kansspelcommissie hebben gekregen.
We achten het nuttig uitdrukkelijk in de wet te vermelden dat « behoudens de uitzonderingen door de wet bepaald, mag geen kansspel worden geëxploiteerd op een andere plaats dan in een kansspelinrichting die overeenkomstig de wet werd vergund ». De uitzonderingen die hier worden bedoeld, behelzen de kansspelen die geëxploiteerd worden door middel van informatiemaatschappij-instrumenten en via de media, waarvan verondersteld wordt dat ze niet geëxploiteerd worden op een welbepaalde plaats.
Tevens moet het verbod niet alleen gelden voor de exploitant van een illegaal kansspel of van een illegale kansspelinrichting, maar ook voor de volgende personen bedoeld in paragraaf 2, wanneer het spel of de spelinrichting niet overeenkomen met wat de wet voorschrijft :
— hij die deelneemt aan een illegaal kansspel;
— hij die de exploitatie vergemakkelijkt van een illegaal kansspel of van een illegale kansspelinrichting;
— hij die reclame maakt of spelers werft voor een illegaal kansspel of een illegale kansspelinrichting.
Deelname — Indien er geen spelers zijn, kan er onmogelijk een illegaal kansspel worden geëxploiteerd. Die strafbaarstelling stelt een niet te verwaarlozen afschrikkingsmiddel in tegen deelname aan kansspelen die geëxploiteerd worden door middel van illegale sites of in clandestiene speelholen. Een goed voorbeeld hiervan zijn de illegale hanengevechten, waarvoor momenteel alleen de exploitant strafrechtelijk kan worden vervolgd, terwijl de spelers zelf vrijuit gaan.
Vergemakkelijken van de exploitatie — Men heeft het hier over alle personen die op wat voor manier dan ook de exploitatie van een illegaal kansspel vergemakkelijken, bijvoorbeeld een café-uitbater die zijn zaak ter beschikking stelt van de organisatoren van een pokertoernooi dat niet aan de wettelijke voorwaarden voldoet.
Reclame en werving — Onder de huidige strafwet is eenieder die reclame maakt of spelers werft voor een verboden kansspelinrichting reeds strafbaar (artikel 64). In de optiek van de onderhavige wetswijziging, die kansspelen via informatiemaatschappij-instrumenten toestaat, is dat misdrijf nauw verbonden met de exploitatie zelf van de sites. Daarom zijn de bepalingen inzake reclame en werving opgenomen bij de beginselen van artikel 4.
Op internet vindt men bijvoorbeeld heel wat banners met reclame voor onlinecasino's : Wie ze op zijn website zet krijgt in ruil 10 % van de totale inzetten van de spelers die via hun website op de site van het casino terecht komen. De diensten van de informatiemaatschappij (ISP) zijn momenteel van de Europese reglementering inzake de aansprakelijkheid van dienstleveranciers uitgesloten « aangezien het vrije verkeer van diensten op die gebieden in het licht van het Verdrag of van het bestaande afgeleide communautair recht in het huidige stadium niet kan worden gegarandeerd » (10) . Gelet op de belangrijke rol die deze dienstverleners spelen op het vlak van het aanbod van kansspelen, dienen ze eveneens strafbaar te worden gesteld.
Bovendien bepaalt paragraaf 3 dat zij die een invloed kunnen hebben op het resultaat van een kansspel in de toekomst eveneens kunnen worden vervolgd. Het gaat hier bijvoorbeeld om de corruptieschandalen die zich in het verleden hebben voorgedaan. Maar om te voorkomen dat een duivenmelker voortaan niet meer op zijn eigen wedstrijdduif zou mogen wedden, een specifiek kenmerk van dit volksvermaak, moet het verbod beperkt worden tot personen die een « rechtstreekse » invloed hebben.
Een duivenmelker, een hondenafrichter en een paardeneigenaar hebben normalerwijze geen enkele rechtstreekse invloed op het resultaat van een wedstrijd, tenzij zij bijvoorbeeeld hun dier doping hebben toegediend. Een jockey heeft wel rechtstreekse invloed op het resultaat van de wedstrijd omdat hij het dier zelf manipuleert.
Ook buiten de dierensporten kan men deze redenering doortrekken. Zo heeft een voetbaltrainer rechtstreekse invloed op het wedstrijdverloop, want hij beslist uiteindelijk welke spelers hij op het veld plaatst.
Op te merken valt dat het nieuw voorgestelde artikel 4 in een objectieve aansprakelijkheid voorziet. Het volstaat derhalve te bewijzen dat er geen wettelijke vergunning voorhanden was. De aanwezigheid van een foutieve handeling is dus irrelevant. Het feit dat een café-uitbater niet wist dat hij zijn achterliggend zaaltje ter beschikking heeft gesteld voor een pokertoernooi, terwijl hij de deelnemers ervan zelf voorziet van consumpties, zal dus niet als schuldopheffingsgrond in aanmerking worden genomen.
Artikel 6 : artikel 5 van de wet
Artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « De wet staat geen rechtsvordering toe voor een speelschuld of voor de betaling van een weddenschap. » Een constante interpretatie van die « spelexceptie » door de rechtsspraak heeft die regel meer reikwijdte gegeven dan die van louter een exceptie : speelschulden hebben een ongeoorloofde oorzaak en dus zijn de spelovereenkomsten zelf nietig. Op die manier is het principe ontstaan van de volstrekte nietigheid van de spelovereenkomsten, aangezien ze strijdig zijn met de openbare orde en de goede zeden. Die nietigheid tast alle overeenkomsten aan die gesloten zijn met het oog op de bevordering van het spel en de organisatie of de exploitatie van het spel; ze geldt ook voor de nevenovereenkomsten van de spelovereenkomsten.
Voor de kansspelwet in werking trad, gold dan ook de volgende regel : kansspelen zijn verboden, elke overeenkomst (hoofd- of nevenovereenkomst) in verband met dergelijk spel is nietig en er kan dus nooit een regelmatige rechtsvordering voor worden ingesteld.
Met de kansspelwet is het verbod op de exploitatie van kansspelen de regel gebleven, maar werd de mogelijkheid geschapen een administratieve vergunning te krijgen voor de exploitatie ervan.
Het naast elkaar bestaan van dat systeem en van artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek leidt tot toestanden die moeilijk kunnen worden aanvaard. Zo is het bijvoorbeeld voor een bediende van een casino of een speelzaal onmogelijk voor het gerecht de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst te vorderen of voor een medecontractant van een dergelijke inrichting onmogelijk de uitvoering van een leverings-, herstel-, huurcontract, enz. te vorderen, hoewel de betreffende inrichting een wettelijk toegekende exploitatievergunning heeft.
De goederen- en dienstenleveranciers van de kansspelinrichtingen werden bijgevolg met blijvende rechtsonzekerheid geconfronteerd, die men heeft proberen te verhelpen door artikel 5 in de kansspelwet in te voegen.
Dat artikel biedt een oplossing voor de contracten die werden gesloten met het oog op de exploitatie van toegestane kansspelen en die geen ongeoorloofd doel hebben, zoals bijvoorbeeld het aannemingscontract voor schilderwerkzaamheden in een casino of de arbeidsovereenkomst tussen een casino en een boekhouder. Het gaat dus om nevenovereenkomsten. Voor die overeenkomsten kunnen voortaan rechtsvorderingen worden ingesteld sinds de inwerkingtreding van de kansspelwet.
Uit de rechtspraak blijkt evenwel dat dit artikel niet beantwoordt aan de werkelijke wil van de wetgever.
Hoewel het initieel de bedoeling was van de wetgever dat nevenovereenkomsten ook op burgerlijk vlak geoorloofd zouden zijn, werd dit effect compleet gemist omdat de kansspelwet als strafwet geen enkele verwijzing inhield naar de spelexceptie op zich.
Het Hof van Cassatie interpreteerde artikel 5 van de Kansspelwet in zijn arrest van 30 januari 2006 als volgt : « het feit dat het spel, overeenkomstig artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek, strijdig is met de openbare orde en de goede zeden, staat immers los van de vraag of het spel al dan niet strafrechtelijk strafbaar is » (11) . Zolang de Kansspelwet de spelexceptie niet uitsluit, blijven derhalve burgerlijk recht en strafrecht van elkaar gescheiden (12) .
Bovendien biedt artikel 5 van de Kansspelwet tot nog toe enkel een oplossing voor de discussie over de geoorloofdheid van nevenovereenkomsten. De vorderingen betreffende de spelovereenkomsten zelf, en dus de speelschulden, blijven derhalve niet ontvankelijk. Het hof van beroep van Gent sprak zich op 20 juni 2007 als volgt uit : « Dienvolgens laten de bepalingen van de wet van 7 mei 1999, wat de verbintenis betreft, waarop de vordering van appellante is gesteund, niet toe af te wijken van het algemene principe van artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek, dat geen rechtsvorderingen toelaat voor de betaling van een speelschuld » (13) .
Een uitzondering op de spelexceptie zou bijgevolg zinvol zijn : de exploitant kan zo steeds gedwongen worden winst uit te betalen. Een gegarandeerde uitbetaling sluit aan bij het idee achter de Kansspelwet, namelijk een verantwoord spelaanbod creëren om tegemoet te komen aan een onvermijdelijke vraag. Het uitschakelen van de spelexceptie voor producten van de Nationale Loterij is daar reeds een voorbeeld van. Door de huidige speelopvatting moet de spelexceptie en vooral haar verregaande interpretatie op losse schroeven worden gezet. Zolang echter artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek niet wordt opgeheven, of op zijn minst uitgezonderd wordt door de Kansspelwet, blijven speelschulden uit legale kansspelen onafdwingbaar (14) .
Dat betekent niet dat de spelexceptie die is opgenomen in artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek zal worden uitgehold. Ze zal haar nut behouden, met name voor de overeenkomsten van illegale spelen.
Het nieuwe artikel 5 bepaalt dus : « Het principe van de exceptie van het spel overeenkomstig artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de overeenkomsten afgesloten in het kader van deze wet ».
Artikel 7 : artikel 6 van de wet
1º Momenteel verdeelt artikel 6 van de Kansspelwet de betreffende inrichtingen in drie klassen : klasse I of de casino's, klasse II of de speelautomatenhallen en klasse III of de drankgelegenheden.
Volgens de indiener van het voorstel zijn de wedkantoren een vierde klasse van kansspelinrichtingen die in de wet moet worden opgenomen. De wedkantoren zijn reële plaatsen waar spelers hun weddenschappen kunnen afsluiten en die zowel vast als mobiel (bookmakers) kunnen zijn. Zij zijn voortaan klasse IV.
Het is daarentegen niet nuttig gebleken ook in een eigen klasse te voorzien voor de internetsites en de andere kansspelen die uitgebaat worden via de instrumenten van de informatiemaatschappij, omdat zij geen aparte kansspelinrichtingen zijn. Zij zijn slechts het middel waarmee de kansspelen en weddenschappen worden aangeboden. Een spel aanbieden door middel van informatiemaatschappij-instrumenten is een « gelijke dienst » als het aanbieden van een spel in de reële wereld. Dit wordt bevestigd door de Wereldhandelsorganisatie in een geschil van Antigua-en-Barbuda met de Verenigde Staten inzake internetcasino's (15) .
2º Een tweede wijziging van dit artikel betreft het vraagstuk van de numerus clausus van het aantal kansspelinrichtingen van klasse I, II en IV. De wet bepaalt dat het aantal inrichtingen van klasse I en II beperkt wordt. Het is de bedoeling ook het aantal inrichtingen van klasse IV te beperken.
De wet staat immers op Belgisch grondgebied slechts 9 inrichtingen van klasse I (art. 29) en 180 inrichtingen van klasse II (art. 34) toe. Indien dit voorstel wet wordt, zullen tevens slechts 1 000 vaste inrichtingen van klasse IV en 60 mobiele inrichtingen van klasse IV (voorgesteld art. 43/2, § 3) toegestaan zijn. Dergelijke beperking wordt verantwoord door de bescherming van het algemeen belang, in dit geval de bescherming van de spelers, hoofdzakelijk de dwangmatige en jonge spelers. Die maatregel wordt in detail verantwoord in de toelichting bij artikel 43/2, § 3.
Onderhavig voorstel geeft de Koning de mogelijkheid een regeling uit te werken voor de behandeling van de aanvraagdossiers in overtal. Dergelijke reglementering is een maatregel van goed bestuur en moet garanties bieden voor de objectieve en transparante behandeling van die aanvragen.
Artikel 8 : artikel 8 van de wet
1º Zoals dat reeds geldt voor inrichtingen van klasse I en II, moet voor de kanspelen die worden aangeboden in inrichtingen van klasse IV, voor de kansspelen die door middel van informatiemaatschappij-instrumenten worden aangeboden en voor de mediaspelen in het algemeen belang per speelkans het maximumbedrag van de inzet, het verlies en de winst van de spelers worden bepaald.
Deze bepalingen vormen immers de grondslag van het beleid inzake de bescherming van de spelers in België. Op deze wijze en door de controlemechanismen, zowel a priori, door de modelgoedkeuring door een dienst vermeld in artikel 52, als a posteriori, door de ijk, herijk en controles in het veld, kan een garantie worden gegeven dat een speler niet overmatig veel verlies lijdt in de praktijk.
De enige uitzondering op bovenstaande regeling zijn de weddenschappen.
In het nieuwe artikel 8 is evenwel sprake van de inrichtingen van klasse IV, omdat overeenkomstig het voorgestelde artikel 43/2, § 2, vierde lid, de exploitatie van maximaal twee al dan niet automatische kansspelen (behalve weddenschappen) is toegestaan in de vaste kansspelinrichtingen van klasse IV (wedkantoren), onder voorwaarden die door de Koning moeten worden bepaald. Het voorgestelde artikel 8 gaat daarom, wat de vaste inrichtingen van klasse IV betreft, alleen over de speelautomaten en niet over de weddenschappen zelf.
De regeling betreffende de inzet bij weddenschappen in inrichtingen van klasse IV wordt opgenomen onder Hoofdstuk IV — Afdeling IIIbis (zie verder).
2º Tevens wordt in het eerste, tweede en derde lid van artikel 8, de verwijzing naar gokker telkens geschrapt, aangezien het organiseren van weddenschappen in inrichtingen van klasse II (tweede lid) en van klasse III (derde lid) verboden is en exclusief voorbehouden is voor inrichtingen van klasse IV.
3º Ten slotte wordt artikel 8 aangevuld met een zesde lid, dat de Koning de mogelijkheid geeft de bedragen die hij krachtens het eerste lid heeft vastgelegd, te indexeren. Om evidente redenen in verband met de noodzakelijke bescherming van de spelers, is de kansspelcommissie bevoegd haar advies te geven over de opportuniteit van het indexeren van die bedragen.
Artikel 9 : artikel 9 van de wet
De internationale rechtscolleges menen dat de regulator inzake kansspelen onafhankelijk moet zijn tegenover de burger en de bestaande instellingen. Indien er een monopolie bestaat, moet de regulator los staan van de speloperator die dat monopolie heeft (16) .
Het komt de indieners van het voorstel voor dat de beste waarborg voor onafhankelijkheid door het Parlement wordt geboden en dat het bijgevolg wenselijk is dat de kansspelcommissie bij de Senaat wordt opgericht en niet langer onder de FOD Justitie valt, zoals dat nu het geval is.
Nog fundamenteler is dat wat maatschappijkeuzes betreft, een zo breed mogelijke waaier aan opinies aan bod komt. Dat is slechts mogelijk wanneer de reflectie in het parlement plaatsvindt, waar alle politieke strekkingen vertegenwoordigd zijn, in tegenstelling tot de uitvoerende macht, die slechts de kleuren van de meerderheid voert. Het debat kan slechts werkelijk diepgaand worden gevoerd wanneer alle opinies aan bod komen.
Omdat het thema van het spel bovendien in hoge mate ethisch is, met name inzake de bescherming van de maatschappij, is een doorlopend samenlevingsdebat vereist over de ontwikkelingen op de kansspelenmarkt. Er verschijnen dagelijks nieuwe spelen die ontwikkelaars en spelers doen dromen. De Senaat is het parlementair orgaan waar de ethische debatten worden gevoerd.
De werking en samenstelling van de commissie kan worden gereflecteerd op de Comités I (Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten) en P (Vast Comité van toezicht op de politiediensten) of op de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De Senaat zal daarenboven een betere controle kunnen uitoefenen op het gebruik van het budgettair fonds dat exclusief zal worden aangewend voor de werking van de commissie. Deze verschuiving zal geen bijkomende kosten voor de Senaat met zich meebrengen aangezien de kansspelcommissie een selfsupporting orgaan is. Het gaat louter om de overgang van het budgettair fonds van een uitvoerend orgaan naar een wetgevend orgaan.
Tevens krijgt de commissie de status van rechtscollege, zoals dat in de rechtspraak die haar betreft gevraagd wordt (17) . De commissie heeft de materiële, organische en formele kenmerken van een rechtscollege.
Door de aard van haar handelingen stelt de commissie immers jurisdictionele handelingen, die de voorafgaande aanwezigheid veronderstellen van een bepaalde daad of het ontbreken van een daad. In tegenstelling tot normatieve rechtshandelingen, zijn jurisdictionele handelingen handelingen ten opzichte van individuen.
Tevens is de commissie een onafhankelijk en onpartijdig orgaan inzake de inhoud van de beslissingen die ze neemt. Ze moet immers geen verantwoording over haar beslissingen afleggen aan hiërarchische of toezichthoudende overheden.
De rechten van de verdediging blijven evenwel gewaarborgd. De beslissingsprocedure voorziet immers in een debat op tegenspraak, de beslissingen worden gemotiveerd, hebben de formele kenmerken van jurisdictionele handelingen, hebben het gezag van het gewijsde en kunnen worden betwist door gewone en buitengewone rechtsmiddelen.
Het is tevens van belang erop te wijzen dat wanneer de wet de kansspelcommissie definieert als « een advies-, beslissings- en controleorgaan inzake kansspelen », hij alle kansspelen beoogt bedoeld door de wet, inclusief de weddenschappen.
Artikel 10 : artikel 10 van de wet
Gelet op bovenstaande veranderingen, is het opportuun ook artikel 10, dat de samenstelling van de commissie bepaalt, aan te passen en hierbij inspiratie te putten uit de structuur van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
In plaats van dertien, zal de commissie twaalf leden tellen. Het aantal gewone leden van de commissie wordt verminderd van twaalf tot tien. Die leden vertegenwoordigen niet langer een bepaalde minister.
Naar het voorbeeld van de aanpassing bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, voorziet de nieuwe regeling nog in een tweede full-time mandaat, zijnde dat van ondervoorzitter.
De vervanging van de voorzitter en de ondervoorzitter gebeurt door het « oudste lid ». Indien verscheidene leden dezelfde anciënniteit hebben, heeft het lid met de hoogste leeftijd voorrang.
Tevens is het aangewezen de looptijd van het mandaat van de commissieleden te verlengen van drie tot zes jaar, zodat ze de gelegenheid krijgen hun ervaring werkelijk nuttig te maken. Door het uitbreiden van de bevoegdheden van de kansspelcommissie en door de complexiteit van de materie inzake kansspelen, is het immers noodzakelijk dat de leden die dienen te oordelen over de dossiers en over het evenuteel nemen van sancties, de materie goed kennen.
Maar om te voorkomen dat de commissieleden te dicht bij de kansspelwereld staan, wordt geen enkele voorwaarde inzake ervaring of kennis inzake spelen gesteld, tenzij voor de voorzitter en de ondervoorzitter.
Artikel 11 : artikel 11 van de wet
De voorwaarden om benoemd te worden als lid van de commissie en om het te blijven worden ietwat aangepast : de voorwaarde van de minimumleeftijd valt weg, de voorwaarde dat men geen persoonlijk belang mag hebben wordt nader bepaald.
Artikel 12 : artikel 12 van de wet
Voortaan is de regel : « De functies van voorzitter en ondervoorzitter worden open verklaard wanneer de titularis ervan meer dan zes maanden afwezig is of wanneer zijn mandaat vroegtijdig ten einde is gekomen. »
Een afwezigheid van zes maanden kan veroorzaakt worden door ziekte of een ongeval; het vroegtijdig einde van het mandaat kan worden veroorzaakt door een ontslag, het nemen van ontslag of een overlijden. Deze voorbeelden zijn niet uitputtend.
Artikel 13 : artikel 14 van de wet
Artikel 14 gaat over de personeelsformatie van de commissie. In de huidige wet bestaat het secretariaat uit ambtenaren van het ministerie van Justitie. Aangezien de commissie niet meer bij de FOD wordt opgericht, maar bij de Senaat, moet dat artikel in die zin worden aangepast.
Tevens wordt, om de speler beter te beschermen, erin voorzien dat er in het secretariaat een « psychisch-medische » deskundigencel aanwezig is, bestaande uit een psycholoog, een arts, een maatschappelijk werker en een jurist, met als belangrijkste taak zich als deskundigen uit te spreken over spelers waarvoor een verzoek is ingediend tot verbod of tot opheffing van een verbod, en hen door te verwijzen naar erkende en aangepaste zorgcentra.
Artikel 14 : artikel 15 van de wet
Om de taken die hun zijn toebedeeld tot een goed einde te kunnen brengen, moeten de bevoegdheden van de leden van de kansspelcommissie (nu ook inclusief de ondervoorzitter) en van haar secretariaat, die de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie hebben, worden uitgebreid. Zij dienen niet alleen toegang te hebben tot de plaats waar kansspelen worden uitgebaat, maar ook tot de plaatsen waar het informaticasysteem zich bevindt indien de kansspelen worden uitgebaat via informatiemaatschappij-instrumenten.
Tevens zal de informatiestroom tussen de commissie en het parket worden gestroomlijnd.
Artikel 15 : nieuw artikel 15/1 in de wet
Ook in omgekeerde richting ... Thans worden sommige controles op kansspelen en kansspelinrichtingen uitgevoerd door verbalisanten zonder dat zij de kansspelcommissie hierover dienen in te lichten. Door het gebrek aan informatiedoorstroming worden sommige beslissingen genomen zonder kennis van de volledige achtergrond van een vergunningshouder. Om dergelijke toestanden in de toekomst te voorkomen, wordt in de wet in een verplichte doorstroom van informatie voorzien.
Bovendien is er een belangrijke wijziging in de werking van de commissie : er wordt een boetesysteem ingevoerd waardoor ze zelf geldboetes kan opleggen indien de procureur des Konings binnen zes maanden na ontvangst van het proces-verbaal geen mededeling doet zonder het strafbaar feit in twijfel te trekken. Wanneer echter de procureur des Konings de commissie wel tijdig informeert (hetzij over vervolging, hetzij over seponering van de zaak), vervalt de mogelijkheid voor de kansspelcommissie om een boete op te leggen. Er wordt gekozen voor een relatief korte termijn van zes maanden zodat een snel optreden kan worden verzekerd.
Dat is een dubbele nieuwigheid. Enerzijds krijgt de commissie de bevoegdheid geldboetes op te leggen, naast de andere sanctiemogelijkheden die ze tot dusver had. Anderzijds kan ze voortaan optreden tegen iemand die geen vergunning heeft, aangezien de geldboetes, zoals ook de waarschuwingen, kunnen worden opgelegd aan al wie de kansspelwet overtreedt, wat niet het geval was voor de sanctiemogelijkheden die tot nu toe bestonden en die alleen konden worden opgelegd aan vergunningshouders. Wie in de illegaliteit verkeert zal daar dus niet langer door bevoordeeld zijn !
Artikel 16 : nieuw artikel 15/2 in de wet
Uiteraard blijven de huidige sanctioneringsmogelijkheden van de commissie bestaan naast het nieuw ingevoerd boetesysteem. De commissie behoudt dus de bevoegdheid om waarschuwingen uit te spreken aan ieder vergunninghouder (ze kan er voortaan ook uitspreken voor wie geen vergunning heeft), zijn vergunning voor een bepaalde tijd te schorsen, ze zonder meer in te trekken of een voorlopig of definitief verbod van exploitatie van één of meer kansspelen te verbieden.
Om redenen van duidelijkheid, wordt de inhoud van het huidige artikel 21.2 overgebracht naar het nieuwe artikel 15/2.
Artikel 17 : nieuw artikel 15/3 in de wet
Artikel 15/3 bevat het reeds beschreven eigenlijke boetesysteem.
Artikel 18 : nieuw artikel 15/4 in de wet
In 2007 heeft de kansspelcommissie bij benadering 164 sanctiedossiers opgestart. Het is hoogst waarschijnlijk dat dit aantal als gevolg van de voorgestelde wijzigingen sterk zal oplopen.
Het is immers zo dat de commissie enerzijds de mogelijkheid krijgt sancties te treffen tegen niet-vergunninghouders die de Kansspelwet of zijn uitvoeringsbesluiten overtreden (zie hoger), en anderzijds dat het aantal vergunningen dat wordt toegekend onvermijdelijk zal toenemen, als gevolg van de nieuwe vergunningen die in het leven worden geroepen (zie verder).
Overigens heeft de Raad van State in zijn arrest nr. 153 124 van 22 december 2005 beslist dat, wanneer de commissie gebruik wenst te maken van haar bevoegdheid om een vergunning in te trekken, zij vooraf de betrokkene moet horen. Hij oordeelde tevens dat de Kansspelwet van 1999 niet in de mogelijkheid voorziet om dit « aanhoren » aan een paar van haar leden over te laten, die dan bij de commissie over het horen verslag uitbrengen (18) .
Wegens de werklast die haar wordt opgelegd en haar specifieke kenmerken, is het daarom nodig dat de kansspelcommissie de mogelijkheid krijgt kamers samen te stellen die de betrokkenen horen.
Het is dus wenselijk de hoorprocedure waarin de oorspronkelijke wet van 1999 voorzag in de artikelen 21, derde lid, 30, 35, 40 en 49, te hervormen in een reeks nieuwe artikels die de gehele hoorprocedure regelen.
Als antwoord op de bezwaren van de Raad van State in het vermelde arrest, legt het voorgestelde nieuw artikel 15/4 op dat de betrokkene wordt gehoord voor er een beslissing wordt genomen op grond van artikel 15/2 of 15/3, biedt het de betrokkene de mogelijkheid zich te laten bijstaan door een raadsman en voorziet het in de samenstelling van aparte kamers voor dat verhoor.
Artikel 19 : nieuw artikel 15/5 in de wet
De voorafgaande procedure wordt eveneens wettelijk uiteengezet. De uitnodiging voor de hoorzitting wordt bezorgd per aangetekende brief en vermeldt uitdrukkelijk de mogelijkheid zich door een raadsman te laten bijstaan en inzage te hebben in het dossier.
Omdat de kansspelcommissie in het verleden reeds te maken kreeg met voortdurende verzoeken tot uitstel, welke tot doel hadden de zaak te rekken, wordt thans uitdrukkelijk bepaald dat slechts een eenmalig uitstel zal worden toegestaan, zonder dat een bijkomend uitstel mogelijk is.
Artikel 20 : nieuw artikel 15/6 in de wet
Artikel 15/6 gaat over de procedure na de hoorzitting. De leden van de kamer beginnen met het opstellen van een omstandig verslag van de hoorzitting.
Bij de opstelling van het omstandig verslag kunnen de leden van de kamer zich laten bijstaan door de leden van het secretariaat.
Ter bescherming van de rechten van de verdediging van de betrokkene, wordt erin voorzien dat hij over een termijn van 15 dagen na ontvangst van een afschrift van het verslag beschikt om zijn opmerkingen aan de commissie over te zenden.
De commissie beschikt nadien over een termijn van twee maanden om zich uit te spreken. Om de problemen te voorkomen waarop in het arrest van de Raad van State wordt gewezen, wordt nu bepaald dat de leden van de kamer welke de persoon hebben verhoord, kunnen deelnemen aan de beraadslaging en stemrecht hebben.
Artikel 21 : nieuw artikel 15/7 in de wet
Eveneens wat de inachtneming van de rechten van de verdediging betreft, kan de betrokkene uiteraard de beslissing van de commissie betwisten.
Aangezien de administratieve rechtscolleges niet bevoegd zijn om te oordelen over subjectieve rechten, zal de betrokkene zich dienen te wenden tot gewone rechtbanken, meer bepaald de rechtbank van eerste aanleg, welke in laatste aanleg zal oordelen. Tegen deze beslissing staat enkel nog een voorziening in Cassatie open.
Het beroep moet worden ingesteld binnen een maand vanaf de kennisgeving van de uitspraak van de commissie en is niet schorsend.
Artikel 22 : nieuw artikel 15/8 in de wet
Ten slotte wordt een nieuw artikel 15/8 in de wet ingevoegd, dat de Koning machtiging verleent de wijze van inning en invordering van de geldboete te bepalen en dat bepaalt dat de geïnde geldboetes in het Fonds ter bestrijding van de overmatige schuldenlast, dat op 5 juli 1998 werd opgericht, zullen worden gestort.
Artikel 23 : artikel 19 van de wet
Momenteel moeten alle vergunninghouders een jaarlijkse bijdrage betalen voor de oprichtings-, personeels- en werkingskosten van de kansspelcommissie. De enige uitzondering hierop zijn de vergunninghouders klasse D ofwel het personeel van de kansspelinrichtingen klasse I, II en IV.
Het is logisch dat dit beginsel op die plaats in de wettekst blijft staan, omdat het de manier beschrijft waarop de commissie zich van haar werkingsmiddelen voorziet, maar hetzelfde geldt niet voor het tweede en derde lid. Die worden, met enkele kleine wijzigingen, overgeheveld naar hoofdstuk VIII « Waarborgen en kosten », dat nu slechts één bepaling inzake de waarborg bevat.
In het huidige systeem moeten de vergunninghouders van klasse A een jaarlijkse vaste bijdrage betalen, aangevuld met een bijdrage die wordt berekend per automatisch toestel dat wordt geëxploiteerd. De houders van een vergunning van klasse B en C van hun kant betalen slechts een jaarlijkse vaste bijdrage. Voor de houders van een vergunning van klasse E kan het gaan om een jaarlijkse vaste bijdrage of om een bedrag dat wordt berekend per schijf van het aantal automaten, naar gelang van het soort activiteit (19) . Dat mechanisme wordt nader beschreven in de toelichting bij het nieuwe artikel 70/1.
De indiener van het voorstel stelt vast dat het principe van de jaarlijkse bijdrage niet praktisch is voor de vergunningen van klasse C (inrichtingen van klasse III of drankgelegenheden), om redenen die in het nieuwe artikel 70/1 worden uiteengezet. Het is verstandiger een ander systeem in het leven te roepen voor de houders van vergunningen van klasse C. Het is aanbevolen de houder van een vergunning C, bij het ingaan van zijn vergunning, een totaalbedrag te laten betalen dat voor de volledige periode van de vergunning geldt.
Voor de vergunning van de klasse A+, of B+, verdient het aanbeveling om een vast bedrag te bepalen en geen progressieve bijdrage toe te passen. Het is immers zo goed als onmogelijk om het aantal online kansspelen te berekenen. Dat aantal kan immers van dag tot dag worden aangepast door de vergunninghouder.
De vergunninghouders van klasse F1, F1+, F2, G1 en G2 moeten eveneens een jaarlijkse retributie betalen voor de werkings- en personeelskosten van de kansspelcommissie. Door de hoeveelheid weddenschappen en de dagelijkse ontwikkeling hierin, dient ook hier een vast bedrag te worden vastgelegd.
De kansspelcommissie is dus budgettair onafhankelijk van de federale overheidsdiensten en dient haar werking te organiseren met de door de vergunninghouders betaalde bijdragen.
Er wordt een nieuw systeem voor het vastleggen van het budget ingesteld.
Artikel 24 : artikel 20 van de wet
Het beginsel van artikel 20, derde lid : « De commissie verleent de vergunningen van de klassen A, B, C, D en E » moet worden opgeheven.
Enerzijds veroorzaakt deze bepaling verwarring doordat men zou kunnen veronderstellen dat de commissie verplicht is een vergunning te verlenen. Dergelijke interpretatie moet worden verworpen; het komt vanzelfsprekend de commissie toe te oordelen of ze al dan niet een vergunning verleent.
Anderzijds lijkt de vermelding van het principe in artikel 20, derde lid, overbodig, aangezien het reeds in artikel 21 wordt vermeld.
Artikel 25 : artikel 21 van de wet
Het sanctiesysteem, dat in het voorstel tot wetswijziging is opgenomen in artikel 15 en volgende, wordt thans duidelijk afgescheiden van het vergunningssysteem.
Terwijl het huidige artikel 21 alle mogelijke beslissingen van de kansspelcommissie bevat, wordt in de voorgestelde wijziging enkel voorzien in de bepalingen omtrent de beslissingen over de vergunningen, beslissingen over het toekennen of weigeren ervan.
Ook in het stadium van de toekenning van de vergunningen wordt uiteraard in een hoorprocedure voorzien.
Artikel 26 : artikel 22 van de wet
Gelet op de veranderingen in de structuur van de kansspelcommissie, onder andere door de invoering van de functie van ondervoorzitter (nieuw art. 9), moet artikel 22 hieraan worden aangepast : in het tweede lid worden de woorden « zijn plaatsvervanger » vervangen door de woorden « de ondervoorzitter ».
Artikel 27 : artikel 25 van de wet
Artikel 25 ondergaat een van de belangrijkste wijzigingen. De bevoegdheden van de kansspelcommissie worden in hoge mate uitgebreid en er wordt tegemoetgekomen aan de Europese vraag om een coherent beleid van kanalisering van de kansspelen te voeren (20) . Er kan immers slechts sprake zijn van een samenhangend en stelselmatig kansspelenbeleid indien de bevoegdheden hieromtrent worden uitgeoefend door slechts één orgaan, zijnde de kansspelcommissie.
In het voorstel tot wijziging worden er vier nieuwe vergunningsklassen en drie bijkomende vergunningen opgenomen.
Enerzijds zijn de vergunningen F1, F2, G1 en G2 de vier nieuwe vergunningen; anderzijds kan een aanvullende vergunning worden verleend aan de houders van de vergunningen A, B en F1 voor de exploitatie van kansspelen via informatiemaatschappij-instrumenten (de aanvullende vergunningen A+, B+ en F1+ komen aan bod in het voorgestelde artikel 27/1).
1) De nieuwe vergunningen van klasse F1, F2, G1 en G2
De vergunning van klasse F1 staat de uitbating toe van een vaste kansspelinrichting van klasse IV of wedkantoor. Die vergunning wordt toegekend voor een hernieuwbare periode van negen jaar. Voor die looptijd zijn twee verantwoordingen. Ten eerste zullen de houders van de nieuwe vergunning van klasse F1 waarschijnlijk een niet te verwaarlozen investering moeten doen, waarvan slechts kan worden gehoopt dat ze afgeschreven is voor het verstrijken van een relatief lange termijn, bijvoorbeeld van negen jaar. Ten tweede geldt de looptijd van negen jaar ook voor vergunningen van klasse II, voor de speelautomatenhallen.
De vergunning van klasse F2 staat de uitbating toe van een mobiele kansspelinrichting van klasse IV of bookmaker. Ook voor deze vergunning geldt, om dezelfde redenen als voor de vergunning van klasse F1, een hernieuwbare periode van negen jaar.
Omdat de personeelsleden van de kansspelinrichtingen van klasse IV dagelijks in rechtstreeks contact komen met het cliënteel, zullen zij, zoals het personeel van de inrichtingen van klasse I en II, moeten beschikken over een vergunning van klasse D. Deze vergunning dient derhalve in die zin te worden uitgebreid.
Het koninklijk besluit van 20 juni 2002 betreffende de modaliteiten van de aanvraag, de vorm van de vergunning van klasse D en de vereiste bekwaamheden en getuigschriften voor het uitoefenen van een kansspelinrichting van klasse I of II voorziet in zijn artikel 8 in een verplichte opleiding voor de houders van een vergunning van klasse D. In deze opleiding, die door de kansspelcommissie georganiseerd wordt, is er een expliciete sessie over de manier waarop personeelsleden probleemspelers kunnen herkennen en ze kunnen aanzetten tot het zoeken van professionele hulp. Het verdient aanbeveling om ook het personeel van de wedkantoren deze opleiding te laten volgen en bijgevolg de vergunning van klasse D voor hen verplicht te stellen.
Aan deze vergunning is geen retributie verbonden en de administratieve kosten ervan worden gedragen door het budgettair fonds bedoeld in artikel 19, § 2.
De vergunning G1 staat de uitbating toe van kansspelen in televisieprogramma's via nummerreeksen van het Belgische nummerplan. Dit zijn de « belspelletjes », die thans worden geregeld door het koninklijk besluit van 10 oktober 2006. Voor deze kansspelen wordt in een kortere termijn van vijf jaar voorzien, gelet op de snelle ontwikkelingen op die kansspelenmarkt.
De vergunning G2 staat de uitbating toe van kansspelen door andere media dan de spelen welke worden aangeboden in televisieprogramma's via nummerreeksen van het Belgische nummerplan. Heel concreet betreft dit de kansspelen georganiseerd door de radio, kranten, tijdschriften, enz. Ook deze exploitanten zullen in de toekomst een vergunning nodig hebben, willen zij een kansspel uitbaten. De looptijd van de vergunning bedraagt in dat geval een jaar, rekening houdende met de korte duur van de « wedstrijden ».
2) De aanvullende vergunningen A+, B+ en F1+
Kenmerkend voor de aanvullende vergunning is, dat ze bij de « hoofdvergunningen » A, B en F1 horen, wat betekent dat hun looptijd gelijk is aan die van hun respectieve « hoofdvergunning ». Indien de « hoofdvergunning » om een of andere reden wordt ingetrokken, ondergaat de aanvullende vergunning hetzelfde lot. Het omgekeerde is echter niet het geval : de intrekking van een aanvullende vergunning leidt niet automatisch tot het verlies van de « hoofdvergunning ».
De schorsing van de « hoofdvergunning » brengt dan weer niet automatisch de schorsing van de aanvullende vergunning met zich. Bij een schorsingsbeslissing wordt immers enkel de uitvoering van de vergunning geschorst en niet het bezit ervan. Om diezelfde reden wordt een vergunning ook niet verlengd wanneer zij geschorst werd.
Artikel 28 : artikel 26 van de wet
Om elke verwarring te vermijden en om een duidelijke structuur van de verbodsbepalingen in de wet te handhaven, wordt artikel 26 vervangen door de volgende bepaling : « Het is eenieder verboden een toegekende vergunning over te dragen. »
Artikel 29 : artikel 27 van de wet
Het cumulatieverbod in het eerste lid is ingevoerd om een collusie tussen de reële exploitanten van de kansspelen en de personeelsleden enerzijds, en de fabrikanten/leveranciers van deze kansspelen anderzijds, te voorkomen. In die optiek moet hetzelfde beginsel worden toegepast voor de vier nieuwe types van vergunningen en de drie aanvullende vergunningen.
In het tweede lid wordt nu bepaald dat de houders van een vergunning van klasse A, B en C niet het recht hebben hun kansspelen om niet of onder bezwarende titel over te dragen zonder de toestemming van de kansspelcommissie. Die bepaling moet er ook komen voor de houders van een vergunning van klasse F1.
Voor de aanvullende vergunningen moet die regel er evenwel niet komen. De kansspelen die worden geviseerd door dit artikel moeten immers van materiële aard zijn, terwijl de kansspelen die door een vergunninghouder A+, B+ en F1+ worden geëxploiteerd, van virtuele aard zijn.
Artikel 30 : nieuw artikel 27/1 in de wet
Eén van de essentiële wijzigingen van onderhavig wetsvoorstel is het invoeren van een vergunningensysteem voor kansspelen die worden geëxploiteerd met informatiemaatschappij-instrumenten.
Deze bepaling valt niet onder het hoofdstuk over de kansspelinrichtingen (hoofdstuk IV) omdat het gebruik van de informatiemaatschappij-instrumenten niet wordt beschouwd als een afzonderlijke kansspelinrichting, maar wel als een medium om (virtuele) kansspelen te exploiteren die zijn toegelaten in de kansspelinrichtingen I, II of IV. Ze kan daarentegen wel gemakkelijk worden opgenomen in dit hoofdstuk, over de vergunningen (hoofdstuk III).
In de toelichting bij artikel 25 van de wet is reeds gesteld dat het bezit van een vergunning A, B of F1 een noodzakelijke voorwaarde is voor het verkrijgen van een aanvullende vergunning. De houders van een aanvullende vergunning moeten derhalve te allen tijde voldoen aan alle voorwaarden die worden gesteld voor hun vergunning A, B of F1. Daarenboven dienen zij te allen tijde te voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het verkrijgen en het behouden van een aanvullende vergunning.
Daarentegen zullen niet alle houders van een vergunning A, B of F1 een aanvullende vergunning kunnen verkrijgen. Er werd immers beslist om het aantal aanvullende vergunningen te beperken, dit om verschillende redenen : enerzijds strekt de ratio legis van de wet van 1999 er onder meer toe om verantwoord speelgedrag te promoten, en dus om het aanbod van spelen in te dijken; anderzijds zal de aanvullende vergunning niet door elke kansspelinrichting die houder is van een F1-vergunning en tot een groep behoort aangevraagd moeten worden, maar eenmalig door de groep zelf. Men heeft berekend dat 30 aanvullende vergunningen een redelijke limiet was met het oog op de bescherming van de speler en de verwachte omvang van de vraag.
Tevens wil de indiener van dit voorstel het verkrijgen van een aanvullende vergunning afhankelijk maken van het betalen van exploitatierechten. Het bedrag van die rechten moet voor elk van de betreffende licenties door de Koning worden bepaald.
De exploitatierechten moeten worden betaald aan het fonds van de kansspelcommissie, waarvan sprake is in artikel 19, § 2. De opbrengst van de exploitatierechten zal worden aangewend voor de financiering van overheidsacties tot bescherming van de speler en van de werking van de expertisecel van de commissie bedoeld in artikel 14, volgens een door de Koning te bepalen procedure.
Artikel 31 : artikel 30 van de wet
Omdat de algemene gunningsprocedure reeds in artikel 21 van de wet is opgenomen, wordt artikel 30 overbodig en dient het daarom te worden opgeheven.
Artikel 32 : artikel 31 van de wet
De voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning van klasse A door de inrichtingen van klasse I worden strikter door de toevoeging van een bijkomende voorwaarde, namelijk het overleggen van een getuigschrift van de federale overheidsdienst Financën waaruit blijkt dat de inrichting aan alle fiscale verplichtingen voldoet.
Artikel 33 : artikel 32 van de wet
Onderhavig voorstel strekt eerst en vooral tot het aanvullen van een leemte van de wet van 1999, die nergens bepaalt dat een vergunninghouder tijdens de looptijd van zijn vergunning moet blijven voldoen aan de toekenningsvoorwaarden.
Vervolgens strekt het ertoe artikel 32 van de wet aan te vullen met een punt 5, dat verplicht tot de « daadwerkelijke » exploitatie van de kansspelinrichting waarvoor de vergunning van klasse A is toegekend, of van de kansspelen die er worden geëxploiteerd, als bijkomende voorwaarde voor het behoud van de vergunning. Die voorwaarde komt tegemoet aan het probleem van de « slapende » vennootschappen.
Overeenkomstig artikel 29 van de wet, wordt het aantal toegestane kansspelinrichtingen beperkt tot 9 en overeenkomstig artikel 34 wordt het aantal toegestane kansspelinrichtingen van klasse II beperkt tot 180. Tegelijk heeft deze reglementering echter een negatief effect voor de inrichtingen van klasse II. Sinds enige tijd zijn alle plaatsen ingenomen en kan er geen enkele nieuwe kansspelinrichting worden vergund.
Het probleem is dat wanneer een vergunninghouder zijn deuren sluit, hij meestal verkiest zijn bijdragen te blijven betalen om op die manier zijn vergunning te behouden, in plaats van zijn vergunning in te leveren en zo het risico te lopen op een wachtlijst terecht te komen voor de aanvraag van een nieuwe vergunning. De huidige wet staat immers toe dat men een kansspelinrichting in stand houdt zonder dat effectieve en daadwerkelijke exploitatie vereist is. Hoewel dit probleem zich vooral manifesteert in de kansspelinrichtingen van klasse II, is het opportuun om deze bijkomende voorwaarde in te voeren voor alle kansspelinrichtingen waarvoor een quotum bestaat. Hierdoor blijft het voeren van een coherent beleid verzekerd.
De voorgestelde toevoeging zal de effectieve uitbating van de kansspelinrichting of van de kansspelen die er worden geëxploiteerd impliceren, waardoor de slapende inrichtingen plaats zullen moeten ruimen voor nieuwe vergunninghouders, die nu op een wachtlijst staan.
Om de omzeiling van de wet te verhinderen, door bijvoorbeeld slechts één toestel uit te baten, zal de kansspelcommissie discretionair kunnen oordelen over de al dan niet « daadwerkelijke » uitbating. Hierbij kunnen de economische verwachtingen een objectief criterium vormen. Bij het uitvoeren van verbouwings- of herstellingswerken zal eveneens rekening worden gehouden met een redelijke termijn.
Artikel 34 : artikel 35 van de wet
Artikel 35, dat over de inrichtingen van klasse II gaat, wordt opgeheven om dezelfde reden als die welke werd aangehaald voor artikel 30 van de wet, over de inrichtingen van klasse I.
Artikel 35 : artikel 36 van de wet
Gelijklopend met wat in artikel 31 van de wet voor inrichtingen van klasse I wordt voorgeschreven, wordt artikel 36 van de wet overr de inrichtingen van klasse II aangevuld met een punt 7, luidende : « een getuigschrift overleggen uitgaande van de federale overheidsdienst Financiën waaruit blijkt dat er aan alle fiscale verplichtingen is voldaan. »
Artikel 36 : artikel 37 van de wet
Wat over artikel 32 van de wet voor de vergunninghouders van kansspelinrichtingen van klasse I wordt gezegd, geldt ook voor die van klasse II.
Enerzijds strekt onderhavig voorstel eerst en vooral tot het aanvullen van een leemte van de wet van 1999, die nergens bepaalt dat een vergunninghouder tijdens de looptijd van zijn vergunning moet blijven voldoen aan de toekenningsvoorwaarden.
Anderzijds wordt, overeenkomstig artikel 34 van de wet, het aantal toegestane kansspelinrichtingen van klasse II beperkt tot 180. Maar om rekening te houden enerzijds met het verschijnsel van de « slapende » vennootschappen, dat zeer aanwezig is in de wereld van de speelautomatenhallen en anderzijds met het aantal aanvragers dat wacht op een vergunning die ze nu niet kunnen krijgen omdat het aantal toegestane inrichtingen bereikt is, wordt voorgesteld om de voorwaarde van « daadwerkelijke » exploitatie voor de inrichtingen van klasse II op te leggen.
Artikel 37 : artikel 40 van de wet
Artikel 40, dat over de inrichtingen van klasse III gaat, wordt opgeheven om dezelfde reden als die welke werd aangehaald voor artikel 30 van de wet, over de inrichtingen van klasse I, en voor artikel 35, over de inrichtingen van klasse II.
Artikel 38 : artikel 42 van de wet
Gelijklopend met wat in artikel 31 van de wet voor inrichtingen van klasse I en in artikel 36 van de wet voor de inrichtingen van klasse II wordt voorgeschreven, wordt artikel 42 als volgt aangevuld : « en een getuigschrift overleggen uitgaande van de federale overheidsdienst Financiën waaruit blijkt dat er aan alle fiscale verplichtingen is voldaan. »
Artikel 39 : nieuwe afdeling III/1 in de wet
Aangezien het één van de aandachtspunten van dit wetsvoorstel is de problematiek van de weddenschappen op te nemen in de wetgeving betreffende de kansspelen, moet er in de wet van 1999 een nieuwe afdeling worden ingevoegd die precies over de weddenschappen en de wedkantoren gaat.
1) De weddenschappen
Voorheen werden de weddenschappen ingedeeld in vier belangrijke categorieën : weddenschappen op sportuitslagen, weddenschappen op paardenrennen, weddenschappen op evenementen en verboden weddenschappen.
Het spreekt vanzelf dat niet al deze vormen van weddenschappen kunnen worden toegestaan. Actueel zijn enkel onderlinge weddenschappen en weddenschappen tegen vaste of conventionele notering aanwezig op de Belgische markt (met uitzondering van de paardenwedrennen). Om de Belgische reglementering in overeenstemming te brengen met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, die een beleid van kanalisatie van de sector voorstaat, verdient het aanbeveling om enkel die weddenschappen toe te laten en andere vormen van weddenschappen te verbieden.
2) Kansspelinrichtingen van klasse IV of wedkantoren en vergunningen
Kansspelinrichtingen van klasse IV of wedkantoren (vast of mobiel) zijn inrichtingen waar weddenschappen kunnen worden gesloten.
Volgens specialisten waren er in 2007 meer dan 1 100 vaste wedkantoren in België. Slechts 665 hiervan hebben een echte « erkenning » gekregen, via hun aansluiting bij de Beroepsvereniging van Wedkantoren (B.V.W.K.) (21) . De kantoren zonder erkenning betalen geen belastingen op spelen en weddenschappen. Volgens kringen die bevoegd zijn voor fraudebestrijding, bedroeg het verlies aan belastinginkomsten in 2007 voor de gewesten ongeveer 30 miljoen euro. Bovendien betekent dat verlies voor de wedkantoren die bij de B.V.W.K. aangesloten zijn uiteraard oneerlijke concurrentie, omdat de niet erkende kantoren niet dezelfde fiscale, sociale en economische verplichtingen hebben.
Toen de wet van 7 mei 1999 werd aangenomen, werd het aantal bestaande casino's, met uitzondering van het casino van Brussel, en het aantal speelautomatenhalen bevroren (artikel 29 : 9 casino's en artikel 34 : 180 speelautomatenhallen). Die maatregel kan op analoge wijze worden toegepast op de kansspelinrichtingen van klasse IV door het totaal aantal toegelaten wedkantoren te beperken tot ongeveer het totaal aantal (toegestane of wilde) wedkantoren die vandaag bestaan. Het totaal aantal vergunningen wordt daarom vastgelegd op 1 000 vergunningen voor vaste wedkantoren en op 60 vergunningen voor mobiele wedkantoren.
Die maatregel wordt opgelegd voor de kansspelinrichtingen van klasse I, II en IV, zodat het economische aanbod van spelen beperkt wordt, in het belang van de bescherming van de speler en om de controle van de inrichtingen te optimaliseren.
De beginselen die voor de weddenschappen gelden, zijn de volgende. De exploitatie van een vaste kansspelinrichting van klasse IV vereist een vergunning van klasse F1 en de exploitatie van een mobiele kansspelinrichting van klasse IV vergt een vergunning van klasse F2. Weddenschappen mogen alleen worden aangegaan binnenin een vaste of mobiele inrichting met een vergunning.
Op deze laatste regel bestaan echter drie uitzonderingen. Door hun bijzondere aard, mogen bepaalde weddenschappen buiten een inrichting van klasse IV worden georganiseerd. De organisatoren moeten evenwel beschikken over een vergunning F2. Het gaat om :
a) de weddenschappen die uitsluitend betrekking hebben op de einduitslag van reisduifwedstrijden ingericht door een duivenmaatschappij dewelke aangesloten is bij de nationale duivenliefhebbersbond. Uitzonderlijk mag deze vereniging de vorm van een VZW aannemen.
b) weddenschappen aangeboden door dagbladhandelaren, natuurlijke personen of rechtspersonen, ingeschreven in de Kruispuntbank der ondernemingen als commerciële onderneming, met uitzondering van de gelegenheden waar alcoholische dranken worden verkocht om ter plaatse te worden geconsumeerd, alsook met uitzondering van de nachtwinkels zoals bedoeld in artikel 4bis van de wet van 24 juli 1973 tot instelling van de verplichte avondsluiting in handel, ambacht en dienstverlening.
c) de onderlinge weddenschappen op wedrennen die in België plaatsvinden en die worden georganiseerd door een renvereniging die is aangesloten bij de Belgische Federatie voor Paardenwedrennen. Die weddenschappen kunnen enkel worden georganiseerd door de renvereniging die de betreffende wedren organiseert of met de instemming van deze vereniging. Ook deze vereniging mag uitzonderlijk de vorm aannemen van een VZW.
Zoals dat ook het geval is voor andere types van vergunningen, moet de aanvrager van een vergunning van klasse F1 of F2 voldoen aan vergelijkbare voorwaarden om zijn vergunning te verkrijgen en te behouden. Momenteel heeft de federale overheidsdienst Financiën de mogelijkheid om vergunningen voor het aanbieden van weddenschappen te weigeren indien niet aan de fiscale verplichtingen is voldaan. De indiener van dit voorstel heeft de bedoeling die verplichting in stand te houden, door van de aanvrager die de kansspelcommissie om een vergunning verzoekt te eisen dat hij bewijst dat hij zijn fiscale verplichtingen is nagekomen, door het overleggen van een attest in die zin van de belastingadministratie.
Het wedkantoor heeft uiteraard het recht om weddenschappen aan te nemen. Het mag echter ook gespecialiseerde bladen, sportmagazines, gadgets en niet alcoholische dranken verkopen in de vaste kansspelinrichtingen. Die producten hebben immers te maken met de economische activiteit van de wedkantoren. In een vast wedkantoor is het ook toegelaten maximaal twee al dan niet automatische kansspelen te exploiteren.
Ten slotte krijgt de Koning de bevoegdheid om de vereiste regels rond de weddenschappen, de vergunningen van klasse F1 en F2 en de kansspelinrichtingen van klasse IV nader te bepalen.
3) Weddenschappen op paardenrennen
De doelstelling van de indiener van het voorstel is te zorgen voor een betere transparantie van de sector van de paardenrennen, een sector die economisch steeds met wedenschappen gewerkt heeft, maar die slechts door een ondoorzichtige fiscale bepaling gereglementeerd wordt. Het komt hen voor dat het opnemen van de weddenschappen op paardenrennen in het algemene vergunningensysteem een goede oplossing kan zijn om die activiteit professioneler te maken en om ervoor te zorgen dat de speler beter geïnformeerd wordt en dat de aangeboden weddenschappen transparanter worden.
De sector zelf is vragende partij omdat het gaat om de geloofwaardigheid en bijgevolg om het succes van de wedrensector.
Er moet op worden gewezen dat het voor dagbladhandelaars verboden is weddenschappen tegen vaste of conventionele notering aan te nemen op paardenwedrennen die in het buitenland plaatsvinden.
Tevens krijgt de Koning de mogelijkheid om onderlinge weddenschappen op paardenrennen die in het buitenland plaatsvinden toe te staan en te reglementeren. De bedoeling is dat met de erkende renverenigingen zuivere onderlinge weddenschappen kunnen worden gesloten op bijvoorbeeld de Franse rennen in een gemeenschappelijke pot met de Franse PMU.
Er lopen immers heel wat Belgische paarden in Frankrijk, wegens het gebrek aan paardenrenbanen in België en het veel grotere aanbod van rennen in Frankrijk. De belangstelling van de spelers in de paardensector voor de Franse rennen is dus groot.
Met die opening kunnen we ons niet alleen aan de Europese wetgeving aanpassen, we kunnen bovendien de lat gelijk leggen met de Franse sector, die dat soort weddenschappen op de Belgische rennen mag aannemen, en waarin de Franse PMU bovendien overeenkomsten gesloten heeft met operatoren van andere landen.
Die bepaling maakt het voor de Belgische wedders ook mogelijk om deel te nemen aan de gemeenschappelijke potten voor de grote internationale of zelfs wereldrennen die in verschillende landen plaatsvinden. De gemeenschappelijke pot stelt Belgische wedders bovendien in staat om veel meer winsten te maken dan momenteel mogelijk is met het kleine aanbod van Belgische rennen en de krapte van de markt.
Een bijzonderheid van de weddenschappen bij paardenrennen ten opzichte van andere soorten van weddenschappen is dat zij steeds gezorgd hebben voor de financiering van de sector, van de paardenfokkerij en het paardencircuit. De marge op de onderlinge weddenschappen die aan de renverenigingen toekomt, vloeit volledig terug naar het circuit : dat is precies het doel ervan. Indien weddenschappenoperatoren deze marge niet langer zouden storten, zou de hele sector, de rennen, de grondslag van de weddenschappen en de taksen verdwijnen. Dat is niet het geval voor de andere sportweddenschappen, wat verklaart waarom weddesnchappen op paarden moeten kunnen worden gelsoten met renverenigingen of met hun instemming. Dit waarborgt zowel de kwaliteit van de aangeboden « renproducten » als het overleven van de sector.
Die bepaling moet het bovendien mogelijk maken om dankzij een rijk internationaal aanbod nieuwe inkomsten te vinden voor de paardensector, voor de gewesten via de taks op de spelen en weddenschappen en zelfs voor de federale staat via de vennootschapsbelasting.
Artikel 40 : artikel 44 van de wet
Het personeel van de kansspelinrichtingen van klasse IV moet eveneens een vergunning van klasse D hebben. We verwijzen hierbij naar de toelichting bij artikel 25 van de wet.
Artikel 41 : artikel 46 van de wet
Omdat velen binnen de sector van de kansspelen werkzaam zijn als zelfstandigen, verdient het aanbeveling de woorden « de personeelsleden » te vervangen door de woorden « houders van een vergunning D » en in hetzelfde artikel de woorden « in voorkomend geval » in te voegen tussen de woorden « aan te nemen dan die » en het woord « bepaald ».
Artikel 42 : nieuw hoofdstuk IV/1 in de wet
Ten slotte wordt er in de wet een nieuw hoofdstuk ingevoegd over de mediaspelen.
De indiener van het voorstel meent immers dat de federale wetgever bevoegd is voor het organiseren van de kansspelen die via de media worden verspreid, omdat de inhoud (kansspelen) onbetwistbaar voorrang heeft op de drager (de media). Het gaat overigens om de coherentie van het algemene kansspelbeleid, met name gezien de federale bevoegdheid inzake kansspelen die via informatiemaatschappij-instrumenten zoals het internet geëxploiteerd worden.
In 2004 werd de beslissing genomen om televisiespelletjes aan algemene en specifieke regels te onderwerpen die door de Ethische Code voor de telecommunicatie werden bepaald en die door een op te richten Ethische commissie zouden worden gecontroleerd. Wegens het uitblijven van het oprichten van dergelijke commissie, werd in de programmawet van 27 december 2004 een bepaling opgenomen dat « de Koning de voorwaarden bepaalt waaraan spelen die aangeboden worden in het kader van televisieprogramma's via nummerreeksen van het Belgische nummerplan, waarvoor het toegelaten is om van de oproeper, naast de prijs van de communicatie, ook de betaling van de inhoud te vragen, doch beperkt tot deze reeksen waarop het eindgebruikerstarief geen functie is van de tijdsduur van de oproep en die een totaal spelprogramma inhouden, dienen te voldoen. » (22) . Die alinea werd overgenomen in de wet in artikel 3., 4., dat over de grenzen van het toepassingsgebied van het begrip kansspel gaat.
Overeenkomstig die bepaling werden televisiespelletjes in de uitzonderingsregeling van artikel 3 van de wet opgenomen, zodat mediaspelen momenteel niet worden beschouwd als kansspelen zoals bedoeld in de wet van 7 mei 1999.
Het koninklijk besluit waarvan sprake in de programmawet, is uiteindelijk in werking getreden op 1 januari 2007 (23) . Het bepaalt dat de goedkeuring van die spelen en de klachtenbehandeling errond door de kansspelcommissie gebeurt.
In 2007 werden meer dan vierhonderd klachten door de commissie behandeld. Momenteel garandeert een intrekking van de goedkeuring geen follow-up van het fenomeen van de televisiespelletjes. Ook al hebben de operatoren hun aanbod aanzienlijk aangepast, er blijven problemen bestaan. De andere mediaspelen zoals radiospelen en spelen via de gedrukte pers zijn in principe verboden. De gerechtelijke reactie is echter geen adequate reactie, omdat ze de flexibiliteit van het aanbod niet kan volgen.
In het kader van het voeren van een coherent beleid, is het noodzakelijk dat zowel de televisiespelletjes, als de radiospelletjes en de spelletjes via de gedrukte media, in een vergunningensysteem worden ondergebracht dat dezelfde waarborgen biedt als de andere vergunningen (financiële transparantie, solvabiliteit, vereisten van de functie, regelmatigheid van de spelen, bijdrage in de personeelskosten van de commissie).
Alleen door het invoeren van duidelijke regels kan de bescherming van de spelers worden gegarandeerd. De meeste mediaspelen vereisen een kleine inzet en geven kans op een grote winst, wat de aantrekkelijkheid van het spel verhoogt. Het risico dat deelnemers boven hun financiële mogelijkheden repetitief gaan spelen, is groot.
Daarenboven zijn deze spelen met gemak toegankelijk voor minderjarigen. Steeds meer van dergelijke spelen worden georganiseerd in een steeds agressievere vorm. In het licht van de bescherming van de speler, kan het huidige gedoogbeleid niet langer worden geaccepteerd.
Belspelletjes zijn een uitzondering op die toestand. De wettelijke omkadering betreffende de inbelspelen heeft ervoor gezorgd dat mensen bewust worden gemaakt, onder andere via de communicatie van de presentator, via het monitoringsysteem ... Er is dan ook een daling van het aantal oproepen vast te stellen bij de inbelspelen. Een dergelijke omkadering dient er ook te komen voor alle andere mediaspelen.
Omdat deze soorten spelen niet in een duidelijk aanwijsbare kansspelinrichting plaatsvinden, worden zij niet in hoofdstuk IV (Kansspelinrichtingen) opgenomen, maar worden dit soort spelen in een apart hoofdstuk IV/1 ondergebracht.
Dat nieuwe hoofdstuk bestaat uit acht artikelen (artikelen 47/1 tot 47/8). Zoals voor de andere kansspelen, rust het systeem voor de mediaspelen op het voorafgaand verwerven van een G1- (televisieprogramma's geëxploiteerd door middel van nummerreeksen van het Belgische nummerplan) of G2-vergunning (kansspelen uitgebaat door een ander medium dan televisieprogramma's geëxploiteerd door middel van nummerreeksen van het Belgische nummerplan). Om die vergunning te verkrijgen en te behouden, moet worden voldaan aan verscheidene voorwaarden die in de tekst van het voorstel worden vermeld.
In de meeste gevallen zal de aanvrager van die vergunning voor een spel dat via televisie wordt geëxploiteerd, een televisieomroep of de leverancier van het spel zijn en, voor een spel dat via de radio of de gedrukte pers wordt geëxploiteerd, de radio of het blad.
Artikel 43 : artikel 48 van de wet
Als gevolg van het zeer brede toepassingsgebied van de in artikel 48 opgenomen begrippen, voornamelijk van de woorden « uitrusting van kansspelen », valt zeer veel materiaal dat bij kansspelen wordt gebruikt onder deze vergunningsplicht.
De kansspelcommissie heeft bij de beoordeling van de aanvragen van een vergunning klasse E geoordeeld dat een vergunning nodig is vanaf het ogenblik dat het gebruikte materiaal, ongeacht materiële of immateriële vorm, een invloed kan hebben op het spel of op zijn controlemechanismen.
Indien men die strikte interpretatie doortrekt tot de exploitatie van kansspelen via informatiemaatschappij-instrumenten, moeten ook internetproviders en telefoonmaatschappijen een vergunning van klasse E hebben. Hun netwerken worden immers gebruikt en die netwerken dienen te garanderen dat de gegevens correct worden doorgezonden.
Die ondernemingen staan evenwel reeds onder toezicht van een overheidsorgaan, het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (BIPT), overeenkomstig artikel 9, § 1 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. Het ligt dus voor de hand dat die leveranciers, die reeds door het BIPT worden gecontroleerd, een uitzondering vormen op artikel 48.
Artikel 44 : artikel 49 van de wet
Om dezelfde reden als voor artikel 30 van de wet, dat wil zeggen wegens redundantie met artikel 21, verdient het ook aanbeveling artikel 49 op te heffen.
Artikel 45 : artikel 50 van de wet
Om dezelfde reden als bij artikel 31 van de wet, wordt artikel 50 eveneens aangevuld met een punt dat de aanvrager van de vergunning ertoe verplicht « een getuigschrift over te leggen uitgaande van de federale overheidsdienst Financiën waaruit blijkt dat hij aan alle fiscale verplichtingen heeft voldaan ».
Artikel 46 : artikel 51 van de wet
Artikel 51 put inspiratie uit soortgelijke artikelen die gelden voor de houders van een vergunning A, B, F1, F2, G1 en G2.
Artikel 47 : artikel 52 van de wet
In het raam van de uitbreiding van de vergunningen, dient artikel 52 uiteraard te worden uitgebreid naar elk model van materiaal of van toestel dat wordt gebruikt in het kader van de vergunningen F1, F2, G1 en G2 en elk model van materiaal of van toestel dat wordt gebruikt in het raam van de aanvullende vergunningen.
In het eerste lid van dit artikel worden de woorden « in een kansspelinrichting klasse I, II en III » vervangen door de woorden « door een vergunninghouder bedoeld in deze wet ».
Daarenboven wordt ook de laatste zin van het eerste lid van dat artikel vervangen. Door het gebruik van het woord « vergunning » is de kans op verwarring immers groot met de wettelijke toegekende vergunningen A, B, C, D, E, F1, F2, G1 of G2, die ook « vergunningen » worden genoemd. Het betreft echter niet een dergelijke vergunning maar eerder een goedkeuring. De laatste volzin van het eerste lid dient derhalve als volgt te worden vervangen : « Als bewijs van de goedkeuring wordt een goedkeuringsattest uitgereikt. »
Wat het tweede lid betreft, moeten de lidstaten zich krachtens de artikelen 43 en 49 van het EG-Verdrag en de daarbij horende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen onthouden om internationale marktdeelnemers, die nochtans voldoen aan de van toepassing zijnde regels, uit te sluiten uit de kansspelsector (24) . Daaruit volgt de wijziging die voor het tweede streepje van het tweede lid wordt voorgesteld.
Eveneens in het tweede lid voorziet een nieuw punt 4 nog in een andere controlemogelijkheid « hetzij door een dienst, aangewezen door de commissie en waarvan de werkmethode en de werkingsmiddelen door de Koning worden bepaald ».
Artikel 48 : artikel 54 van de wet
Paragraaf 1 betreft de minimumleeftijd om te mogen spelen. De indiener van het voorstel heeft de minimumleeftijd om te kunnen deelnemen aan kansspelen (met inbegrip van weddenschappen) eenvormig willen maken, ongeacht of het gaat om spelen in inrichtingen van klasse I, II, III of IV, dan wel om spelen die via elektronische weg of via de media aangeboden worden. Die leeftijd wordt vastgesteld op 18 jaar, het jaar van de meerderjarigheid.
Dit betekent weliswaar een verlaging van de huidige minimumleeftijd voor de inrichtingen van klasse I en II (21 jaar), maar kan om twee redenen verantwoord worden. Ten eerste is 18 jaar de wettelijke minimumleeftijd om toegang te krijgen tot casino's en automatische speelzalen in de meeste andere landen. Indien de Belgische wet niet aangepast wordt, kan dit leiden tot concurentievervalsing tussen inrichtingen in België en in de buurlanden. Ten tweede is 18 jaar de minimumleeftijd voor het personeel van deze inrichtingen.
Tevens worden op verscheidene plaatsen in deze bepaling de woorden « kansspelinrichtingen klasse I en II » systematisch vervangen door de woorden « kansspelen in de zin van deze wet ». Die wijziging moet de kansspelcommissie de mogelijkheid geven uitdrukkelijker vat te krijgen op alle kansspelen, ongeacht of ze reëel dan wel virtueel zijn.
Krachtens paragraaf twee rust op bepaalde beroepen een verbod om kansspelinrichtingen te bezoeken. De weddenschappen worden echter uit dat verbod gelicht, omdat het bezoeken van een kansspelinrichting klasse IV nu tot het klassieke societyleven en het volksleven behoort en vele mensen de mogelijkheid biedt op een « ontspannen » wijze contacten te leggen. Om reeds vermelde redenen zijn de weddenschappen bovendien kansspelen die minder verslavend zijn. De weddenschappen via informatiemaatschappij-instrumenten blijven echter voor deze personen verboden.
Paragraaf 3 wordt aangevuld met een belangrijk punt 1/1. Thans kan een verbod uitsluitend worden opgelegd aan personen die daartoe zelf hebben verzocht. Uit ervaring blijkt evenwel dat die regel onvoldoende bescherming biedt aan de spelers. Gokverslaving beperkt zich veelal niet enkel tot de speler zelf, maar breidt zich vaak uit tot de personen in zijn omgeving. Het gezin, de werkomgeving, vrienden, ... kunnen op de hoogte zijn van een gokprobleem en de speler willen helpen. Op basis van de huidige reglementering kunnen deze personen niet veel meer doen dan inpraten op de speler en hopen dat hij zich wil laten helpen.
De indiener van dit voorstel is van oordeel dat bepaalde categorieën van belanghebbenden, zoals de speler zelf, de mogelijkheid moeten hebben een verzoek in te dienen om de speler de toegang tot kansspelen te verbieden. Het gaat om leden van zijn familie, zijn schuldbemiddelaar, de voorzitter van het OCMW waaronder hij valt en de kansspelinrichting die hij bezoekt.
Tevens moet de commissie dergelijk verbod ook ambtshalve kunnen uitspreken. Om dergelijk initiatief te kunnen nemen, moeten echter een aantal objectieve criteria vervuld zijn (frequentie van bezoek, hoogte van de inzet, medisch vastgestelde stoornissen, afwijkend gedrag veroorzaakt door het spel, enz.), waaruit een pathologie blijkt.
Eveneens wat paragraaf 3 betreft, verdient het aanbeveling er de verplichting voor de commissie in te voegen om het advies in te winnen van haar deskundigencel voor elke beslissing tot verbod of tot opheffing van een verbod.
Aan de hand van het advies dat zal worden gegeven, zal men bij een verzoek tot verbod kunnen bepalen of de speler aan een pathologie lijdt die medisch, psychologisch, maatschappelijk en/of juridisch moet worden aangepakt en, bij een verzoek tot opheffing van een verbod, of de speler zonder risico opnieuw kansspelinrichtingen kan bezoeken en aldus kunnen voorkomen dat niet genezen personen opnieuw aan de verleiding van het spel worden blootgesteld.
Tevens moet de cel de speler kunnen doorverwijzen naar een erkend en aangepast zorgcentrum, en wel gedurende het hele proces van het verbod, van de uitspraak tot de opheffing ervan.
Om praktische redenen wordt paragraaf 4 aangevuld met een derde lid, dat het volgende bepaalt : « De informatie die aan de commissie moet worden overgemaakt door de gerechtelijke instanties, moet op elektronische wijze worden verzonden ».
Ten slotte wordt paragraaf 5 aan het bovenstaande aangepast.
Artikel 49 : artikel 55 van de wet
Artikel 55 van de wet dient in overeenstemming te worden gebracht met artikel 9 en moet voortaan over de « Federale Overheidsdienst Justitie » gaan.
Artikel 50 : artikel 58 van de wet
Dit artikel verbiedt krediet te geven aan spelers. De enige uitzondering op dit principe is het gebruik van kredietkaarten in kansspelinrichtingen van klasse I.
De bedoeling van de indiener van het voorliggende voorstel is om deze beperkende uitzondering te behouden en dus niet tot andere inrichtingen uit te breiden, noch tot kansspelen die uitgebaat worden via instrumenten van de informatiemaatschappij of de media.
Tevens wordt het verbod van geldautomaten in alle soorten kansspelinrichtingen opgeheven. Met « geldautomaat » bedoelt men elke automaat waarmee men geld van zijn rekening kan opnemen. De aanwezigheid van automaten lijkt geen gevaar in de context van de bescherming van de spelers. Enerzijds is de geldopname meestal per week begrensd; anderzijds zijn er buiten de spelinrichtingen zoveel automaten dat het feit dat men zich moet verplaatsen om geld op te nemen niet echt ontradend is. Ten slotte is het in het licht van een efficiënt beleid ter bestrijding van witwaspraktijken gemakkelijker de herkomst van geld van een bankrekening te identificeren dan van contant geld.
Tevens is voortaan voorzien in het toelaten van geldwisselaars in alle soorten kansspelinrichtingen.
Artikel 51 : artikel 59 van de wet
Door het specifieke systeem van deelname aan virtuele kansspelen, kan de toepassing van artikel 59 van de wet niet worden doorgetrokken naar kansspelen die geëxploiteerd worden via informatiemaatschappij-instrumenten. Om alle verwarring hierrond te voorkomen, wordt het woord « reële » ingevoegd tussen de woorden « Aan de » en de woorden « kansspelen ».
Evenmin kan deze bepaling worden doorgetrokken naar de kansspelinrichtingen klasse IV, omdat het eigen is aan deze kansspelinrichting dat met contant geld wordt betaald om weddenschappen te plaatsen. De weddenschappen moeten expliciet van de toepassing van dit artikel worden uitgesloten.
Artikel 52 : artikel 60 van de wet
Gelet op het strikte beleid in België voor het geven van geschenken, dranken en eten, verdient het aanbeveling om ook in de kansspelinrichtingen klasse IV of wedkantoren hieromtrent maatregelen te nemen. De enige kansspelinrichtingen waar die praktijk thans is toegestaan, zijn de casino's (klasse I). Zij mogen per week en per speler tot maximaal 50,00 euro gratis of tegen een lagere prijs dan de marktprijs geschenken, drank of maaltijden geven. In de inrichtingen van de andere klassen is dat verboden, want de bedoeling ervan is natuurlijk cliënteel aan te trekken.
Om een coherent beleid te voeren, is het noodzakelijk ook in de nieuwe klasse van kansspelinrichtingen het integrale verbod op cadeaus toe te passen. Indien dat niet gebeurt, krijgen de wedkantoren immers een concurrentieel voordeel op de andere klassen van kansspelinrichtingen. Daarnaast is het ook in het belang van de spelers dat die inrichtingen die vorm van promotie niet kunnen gebruiken.
Wat de bestaande uitzondering voor casino's betreft, werd het wenselijk geacht om het systeem van teogestane « geschenken » in Klasse I-inrichtingen te wijzigen, door het plafond vast te stellen op jaar basis in plaats van de huidige wekelijkse basis (zonder echter het jaar lijkse maximumbedrag te wijzigen). Het maximumbedrag wordt nu dus 2 600 euro per speler per jaar in plaats van 50 euro per speler per week.
Artikel 53 : artikel 61 van de wet
Nu is het verplicht dat er folders voor de spelers beschikbaar zijn in de drie door de wet bedoelde kansspelinrichtingen. Eigenlijk worden die folders gemaakt en verspreid door de kansspelcommissie.
Het is wenselijk dat die folders ook beschikbaar zijn in kansspelinrichtingen van klasse IV en kunnen worden gedownload bij kansspelen die worden geëxploiteerd via informatiemaatschappij-instrumenten.
Artikel 54 : artikel 62 van de wet
Het registratiesysteem is nauw verbonden met de problematiek van de uitsluiting van spelers, waarvan sprake in artikel 54 van de wet. Artikel 62 van de wet moet gelijktijdig met artikel 54 worden aangepast.
De periode van tien jaar die is opgelegd voor het bewaren van een afschrift van de identiteitsbewijzen van de spelers moet overigens sterk worden ingekort. Het is immers onpraktisch en nutteloos om de afschriften met betrekking tot de identiteit van de spelers zo lang bij te houden. Voor een onderzoek of procedure volstaat een periode van vijf jaar ruimschoots.
Het zesde en laatste lid moet eveneens worden aangepast aan de bepalingen in het eerste lid. De verplichting om een register bij te houden wordt uitgebreid tot de vaste kansspelinrichtingen van klasse IV waar de uitbater gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om één of twee al dan niet automatische kansspelen te installeren.
In dit opzicht dient er te worden opgemerkt dat de termen « klasse II of III » die thans in de wet vermeld staan, een materiële vergissing inhouden die gecorrigeerd dient te worden. Enerzijds verwijst dit lid rechtstreeks naar het eerste lid van hetzelfde artikel en betreft het dus dezelfde kansspelinrichtingen, namelijk de inrichtingen van klasse I en II. Anderzijds is er sprake van het intrekken van de vergunning, maar de vergunningen worden niet naar Romeinse cijfers geklasseerd (klasse I of II), maar naar letters (klasse A of B).
De Koning krijgt trouwens de mogelijkheid om regels te bepalen wat de toelating en de registratie betreft voor de deelname aan kansspelen in inrichtingen van klasse III. In de nabije toekomst zullen alle Belgen immers een elektronische identiteitskaart hebben en kunnen dus alle kansspelen die in drankgelegenheden aanwezig zijn, op basis van die identiteitskaart werken.
Op dat moment kan het nuttig zijn om snel te kunnen inspelen op de eventuele problemen die deze evolutie met zich zal meebrengen, meer bepaald doordat bijhouden van een register in de drankgelegenheden verplicht zal zijn. Iedereen weet bijvoorbeeld dat de bingospelen, die ongevaarlijk lijken, eigenlijk niet zo onschuldig zijn en dat hun toegankelijkheid zeer jonge spelers kan aanzetten tot verslaving.
Ten slotte wordt er ook geadviseerd om een achtste lid aan artikel 62 van de wet toe te voegen. In de toekomst zullen spelers van virtuele kansspelen ook geregistreerd worden. De manier waarop die registratie concreet moet gebeuren is nog niet bepaald en hangt gedeeltelijk af van technologische systemen die nog volop worden ontwikkeld. De koning zal de manier waarop dit moet gebeuren verder vastleggen.
Artikel 55 : artikel 63 van de wet
Het toepassingsgebied van artikel 63 van de wet moet uitgebreid worden met de volgende, bijkomende verbodsbepalingen.
De minimum- en maximumbedragen zijn aangepast aan de invoering van de euro.
Artikel 56 : artikel 64 van de wet
Overeenkomstig artikel 63, wordt ook dit artikel aangevuld met een aantal verbodsbepalingen.
De minimum- en maximumbedragen worden aangepast aan de invoering van de euro.
De huidige bepaling van artikel 64, tweede lid, 2º, kan vervallen. In dit wetsvoorstel wordt het maken van reclame voor verboden kansspelen of voor verboden kansspelinstellingen expliciet strafbaar gesteld door artikel 4, § 2.
Artikel 57 : nieuw artikel 70/1 in de wet
Momenteel moeten alle vergunninghouders een jaarlijkse bijdrage betalen voor de oprichtings-, personeels- en werkingskosten van de kansspelcommissie. De enige uitzondering hierop zijn de vergunninghouders klasse D ofwel het personeel van de kansspelinrichtingen klasse I, II en IV.
De machtiging die aan de Koning wordt gegeven in de oude leden 2 en 3 van artikel 19, wordt overgenomen in het nieuwe artikel 70/1, in het hoofdstuk « Waarborgen en kosten », dat de reglementering aanpast aan de voorgestelde wijzigingen. Inhoudelijk verandert er niets : het is nog steeds de Koning die jaarlijks het bedrag van de waarborg bepaalt voor iedere categorie van vergunninghouders.
Bij wijze van voorbeeld volgt hier het meest recente koninklijke besluit, dat dateert van 20 december 2007 (25) en dat de volgende bijdragen vastlegt voor het jaar 2008 (artikel 1) :
— klasse A : 16 726 euro + 541 euro per toestel (minimum 16 244 euro);
— klasse B : 8 363 euro;
— klasse C : 113 euro;
— klasse E : diensten in het raam van het onderhoud, het herstel of de uitrusting : 2 789 euro;
— klasse E : verkoop, verhuur, leasing, levering, terbeschikkingstelling, invoer, uitvoer en productie : 1 394 euro per aangevatte schijf van vijftig toestellen.
Voor de vergunning van de klasse A+, of B+, verdient het aanbeveling om een vast bedrag te bepalen en geen progressieve bijdrage toe te passen. Het is immers zo goed als onmogelijk om het aantal online kansspelen te berekenen. Dat aantal kan immers van dag tot dag worden aangepast door de vergunninghouder.
De vergunninghouders van klasse F1, F1+, F2, G1 en G2 moeten eveneens een jaarlijkse retributie betalen voor de werkings- en personeelskosten van de kansspelcommissie. Door de hoeveelheid weddenschappen en de dagelijkse ontwikkeling hierin, dient ook hier een vast bedrag te worden vastgelegd.
Wat de vergunningen van klasse C betreft ten slotte, is er een gewijzigd mechanisme gepland. Zoals verder zal worden uitgelegd in het commentaar bij artikel 71 van de wet, is het aangewezen geen jaarlijkse bijdrage meer te vragen van de vergunninghouders van klasse C (en trouwens ook geen waarborg), maar om hen om praktische redenen de eenmalige betaling te vragen van een hoger bedrag, op het moment dat de vergunning wordt gegeven.
Artikel 58 : artikel 71 van de wet
In zijn eerste lid legt artikel 71 van de wet een systeem van waarborgen vast voor alle vergunninghouders, behalve die van klasse D. Die waarborgen dienen gestort te worden bij de Deposito- en Consignatiekas, in geld of in effecten. Bij gebreke van betaling van de kosten in ruime zin, dat wil zeggen wanneer noch de jaarlijkse bijdrage, noch de eventuele som per toestel, de mogelijke boetes, enz. betaald worden, kan de commissie, uit hoofde van het tweede lid, de verschuldigde sommen geld afhouden van de gestorte waarborg.
Het systeem van de waarborgen brengt grote problemen mee voor de behandeling van de dossiers die betrekking hebben op inrichtingen met een vergunning van klasse C, de vergunning die gegeven wordt voor het plaatsen van kansspelen in drankgelegenheden.
Ongeveer 8 137 drankgelegenheden zijn momenteel in het bezit van een vergunning C. Wanneer zij een aanvraag doen, moeten zij uit hoofde van punt 3 van lid 4 van artikel 71, een waarborg storten van 500 euro om de vergunning te krijgen. Sinds de wet op de kansspelen in werking is getreden, zijn er in totaal 21 045 vergunningen aangevraagd. Zeer schematisch voorgesteld betekent dit dat 12 908 (21 045 min 8 137) drankgelegenheden die een aanvraag indienden al geen licentie meer hebben en dat men al die waarborgen al heeft moeten terugstorten. Het dagelijks administratief beheer is dus erg zwaar.
Anderzijds kan de commissie, wanneer een vergunninghouder zijn bijdrage niet betaalt, beslissen om een overeenkomstig bedrag in te houden op de betaalde waarborg. Aangezien de jaarlijkse bijdragen, met indexering, al meer dan 100 euro bedragen (113 euro in 2008), dekt de waarborg van 500 euro dus niet eens meer de verschuldigde bedragen voor vijf jaar. Hierdoor ziet de commissie zich regelmatig genoodzaakt om de vergunninghouders van klasse C te vragen om, overeenkomstig lid 3 van artikel 71, binnen vijf dagen een nieuwe waarborg te storten, op straffe van schorsing van de vergunning.
Wanneer de vergunninghouder zijn waarborg stort bij de Deposito- en Consignatiekas, krijgt hij bovendien een bewijs van die storting. In de boeken van de kas wordt dit formulier « inschrijvingsbewijs » genoemd. Wanneer de drankgelegenheid haar activiteiten stopzet, dient dit bewijs terugbezorgd te worden aan de Deposito- en Consignatiekas, samen met een brief van « vrijstelling » van de kansspelcommissie. Dit document ontbreekt vaak, omdat de uitbater van de drankgelegenheid het niet kan terugvinden. Dan dient er aangifte te worden gedaan van het verlies van het document, waarbij de aangifte ondertekend moet worden door de bevoegde burgemeester, in aanwezigheid van twee getuigen. Ook de terugbetaling van de waarborg verloopt niet altijd even vlot. De vergunninghouder kan bijvoorbeeld verhuisd zijn, het rekeningnummer klopt niet, de waarborgen zijn door een derde persoon gestort (bijvoorbeeld door de leverancier van de kansspelen, of door de echtgenoot), of de vergunninghouder kan failliet verklaard zijn, waarbij de waarborg tot de boedel behoort.
Tot op heden hebben 11 622 drankgelegenheden een waarborg bij de Deposito- en Consignatiekas gestort, voor een som van 5 811 000 euro.
Het inschrijvingsbewijs moet ook kunnen worden voorgelegd wanneer de commissie beslist om de niet-betaalde bedragen in te houden op de waarborg. In dit geval zal de vergunninghouder echter zelden vrijwillig meewerken. Het is pas nadat de commissie verschillende pogingen heeft ondernomen om de vereiste documenten te krijgen, dat de Deposito- en Consignatiekas het bedrag van de gestorte waarborg kan inhouden.
Indien op een gegeven moment de vergunninghouder de waarborg niet meer stort, zal een controledienst van de kansspelcommissie samen met de lokale politie nagaan of de bingotoestellen daadwerkelijk buiten gebruik zijn gesteld. Het exploiteren van kansspeltoestellen nadat de vergunning geschorst is, vormt immers een inbreuk op artikel 4 van de Strafwet.
Vanuit een praktisch oogpunt is het systeem onmogelijk toe te passen wat de vergunninghouders van klasse C betreft en zorgt het voor onnodige kosten en problemen. Het beheer van deze procedure houdt drie personeelsleden van de kansspelcommissie en twee personeelsleden van de Deposito- en Consignatiekas voltijds bezig.
Het lijkt dus een goed idee om een ander systeem te bedenken voor de vergunninghouders van klasse C. Het is aan te raden om de houder van een vergunning van klasse C het totale verschuldigde bedrag te doen betalen bij het begin van de looptijd van de vergunning. Het bedrag van die bijdrage wordt jaarlijks vastgelegd, overeenkomstig de bepalingen van het nieuwe artikel 70/1 van de wet.
Een wijziging van de wet in die zin zou ongetwijfeld een grote administratieve vereenvoudiging betekenen, die de betrokkenen erg gelegen zou komen.
Ongeacht de hierboven beschreven wijzigingen, dient artikel 71 ook te worden aangepast aan de nieuw ingevoerde vergunningen.
Aangezien er vier nieuwe klassen van vergunningen en drie bijkomende soorten vergunningen worden ingevoerd, en de kansspelcommissie financieel onafhankelijk is, moeten de houders van een nieuwe vergunning en van een bijkomende vergunning ook een waarborg storten. Het bedrag van de waarborg die verbonden is aan de nieuwe en de bijkomende vergunningen wordt als volgt geëvalueerd :
— waarborg voor de houder van een vergunning klasse A+ : 250 000 euro;
— waarborg voor de houder van een vergunning klasse A+ : 75 000 euro;
— waarborg voor de houder van een vergunning klasse F1 : 13 000 euro;
— waarborg voor de houder van een vergunning klasse F1+ : 75 000 euro;
— waarborg voor de houder van een vergunning klasse F2 : 9 000 euro;
— waarborg voor de houder van een vergunning klasse G1 : 80 000 euro.
Artikel 59 : artikel 71/1 van de wet
Na wat er is uiteengezet met betrekking tot de houders van een vergunning van klasse C, moet er ook een overgangsbepaling komen voor de houders van een vergunning van klasse C die hun waarborg reeds hebben betaald. Het systeem van de waarborgen wordt behouden voor de houders van een vergunning van klasse C die hun vergunning hebben gekregen voor 1 januari volgend op de inwerkingtreding van het huidige wetsontwerp.
Artikel 60 : nieuw artikel 76/1 in de wet
Het spreekt vanzelf dat er voor de bestaande inrichtingen van klasse IV en voor de andere bestaande fysieke en rechtspersonen die — als uitzondering — weddenschappen mogen organiseren, een overgangsperiode moet komen. Tijdens het uitwerken van de wet van 7 mei 1999 werd aan een gelijkaardig systeem gedacht voor de casino's, de speelautomatenhallen en de drankgelegenheden.
Er bestaan momenteel ongeveer 2 000 plaatsen waar kan worden gewed in België (1 100 vaste wedkantoren, waarbij nog de mobiele wedkantoren, de bookmakers op de paardenrenbanen, op de wielrenbanen, in de krantenwinkels, enz. moeten worden geteld). Men moet deze personen de mogelijkheid bieden om hun economische activiteiten voort te zetten tot de kansspelcommissie zich over hun dossier heeft uitgesproken.
De voorwaarden waaraan de inrichtingen van klasse IV moeten beantwoorden om van de overgangsperiode te kunnen genieten, omvatten enerzijds het bestaan van een waarborg en anderzijds het indienen van een compleet en correct dossier, binnen een redelijke termijn, die hier twee maanden zal bedragen. Indien de betrokken personen geen volledig en correct dossier indienen binnen deze termijn, verliezen zij het recht om tijdens de overgangsperiode hun activiteiten voort te zetten.
Hetzelfde geldt voor de bestaande televisiespelletjes die, overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 oktober 2006, een toelating hebben gekregen van de kansspelcommissie.
Alle andere bestaande inrichtingen blijven uiteraard verboden en strafbaar tot er een vergunning is van de kansspelcommissie.
Artikel 61 : nieuw artikel 76/2 in de wet
Opdat de overgang tussen de huidige en de toekomstige werking van de commissie snel en soepel zou verlopen, worden er ook een aantal overgangsmaatregelen met betrekking tot de commissie opgenomen.
Deel 2 : Bepalingen tot wijziging van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Artikel 62 : artikel 2 van het Wetboek
In artikel 2 van het het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, vervangen door het koninklijk besluit van 29 maart 1994 en gewijzigd bij de wetten van 22 maart 1998, 4 mei 1999, 8 april 2003 en 10 augustus 2005, wordt het cijfer « 327 « ingevoegd tussen de cijfers « 307 » en « 337 ».
Artikel 63 : artikel 66 van het Wetboek
Titel III van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen heeft betrekking op de belasting op de spelen en weddenschappen. In Hoofdstuk VII zijn de « bijzondere bepalingen in verband met de paardenwedrennen en de weddenschappen hierop » opgenomen. Dit hoofdstuk omvat de artikelen 66 en 67 van het Wetboek. Deze artikelen dienen te worden opgeheven, aangezien zij de paardenwedrennen onderbrengen onder de vlag van de FOD Financiën.
Artikel 64 : artikel 67 van het Wetboek
Zoals hierboven aangegeven, wordt artikel 67 van het Wetboek opgeheven.
Deel 3 : Bepalingen tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Artikel 65
De wet van 7 mei 1999 voegde indertijd in het Wetboek op de Inkomstenbelastingen een bepaling toe waardoor de kansspelcommissie verplicht was de FOD Financiën in te lichten wanneer zij een geval van fiscale fraude vermoedde.
Door de voorgestelde wijziging, zal ook het omgekeerde gelden : de directeur van de bevoegde belastingdienst die aanwijzingen heeft in verband met een eventuele fiscale fraude, moet daarover ook de commissie inlichten. Zo kan de informatie beter circuleren.
Deel 4 : Bepalingen tot wijziging van de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten
Artikel 66
Aangezien Hoofdstuk I van de wet, dat de « regeling van de inrichting van weddenschappen op sportuitslagen » behandelt (artikelen 1 tot 9) opgeheven wordt (cf. hierboven), dient ook het opschrift van de wet te worden gewijzigd, zodat de verwijzing naar de inrichting van die weddenschappen verdwijnt.
Artikel 67
Hoofdstuk I van de wet, dat de artikelen 1 tot 9 bevat, dient opgeheven te worden, aangezien de inrichting van weddenschappen op sportuitslagen voortaan geregeld wordt door de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, zoals gewijzigd door het huidige wetsvoorstel en onder toezicht gebracht van de kansspelcommissie.
Artikel 68
Het 1º van artikel 12 van de wet wordt opgeheven, aangezien het handelt over « de opbrengst der weddenschappen op sportuitslagen » en verwijst naar het reeds opgeheven artikel 8.
Hoofdstuk 5 : Bepalingen tot wijziging van de wet van 19 april 2002 tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij
Artikel 69
Aangezien de weddenschappen voortaan onder de wet op de kansspelen vallen en dus aan dezelfde voorwaarden als de kansspelen in de nege zin van het woord moeten voldoen, is het nodig om hiermee rekening te houden in de wet op de Nationale Loterij.
In de wet van 19 april 2002 tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij (de zogenaamde wet op de Nationale Loterij), wordt dan ook voorgesteld om het woord « weddenschappen » in het eerste lid van artikel 3, § 1, te schrappen en te verplaatsen naar het tweede lid.
Dit tweede lid bepaalt immers de voorwaarden waaronder de Nationale Loterij kansspelen kan organiseren : « in de vormen en volgens de (algemene) regels bepald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voordracht van de minister en van de minister van Justitie en na advies van de kansspelcommissie, bedoeld in artikel 9 van de wet van 7 mei 1999 (...) », maar dus zonder de in die wet bedoelde vergunning te moeten verkrijgen.
Het lijkt logsich om op dezelfde manier te werken voor de door de Nationale Loterij georganiseerde weddenschappen, waarvoor dus geen vergunning van klasse F meer vereist zou zijn, maar die wel onder dezelfde voorwaarden zouden vallen als de kansspelen die de Nationale Loterij aanbiedt, waaronder het verkrijgen van een gunstig advies van de kansspelcommissie.
Aangezien zij voortaan in het tweede lid (en niet langer het eerste lid) van artikel 3, § 1, van de wet op de Nationale Loterij opgenomen worden, zullen de weddenschappen van de Nationale Loterij ook, op dezelfde manier als de « echte » kansspelen van de Nationale Loterij, onderworpen worden aan de controle van de kansspelcommissie, als bepaald in artikel 21, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, inzake de « naleving van de nadere regels, vastgesteld in de uitvoeringsbesluiten, genomen op grond van artikel 3, § 1, tweede lid ».
Artikel 70
In artikel 21, § 1, van dezelfde wet worden, in het tweede lid, de woorden « in de kansspelinrichtingen » geschrapt.
Bovendien dient in artikel 21, § 1, van dezelfde wet, het derde lid vervangen te worden als volgt :
« De Koning zal de nadere regels bepalen waaronder deze controle zal geschieden. »
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. |
Hoofdstuk 1 : ALGEMENE BEPALING
Art. 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, met uitzondering van de artikelen 9 tot 30, die aangelegenheden regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Hoofdstuk 2 : WIJZIGINGEN VAN DE WET VAN 7 MEI 1999 OP DE KANSSPELEN, DE KANSSPELINRICHTINGEN EN DE BESCHERMING VAN DE SPELERS, VAN HET WETBOEK VAN DE MET INKOMSTENBELASTINGEN GELIJKGESTELDE BELASTINGEN, VAN HET WETBOEK VAN DE INKOMSTENBELASTINGEN, VAN DE WET VAN 26 JUNI 1963 BETREFFENDE DE AANMOEDIGING VAN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING, DE SPORT EN HET OPENLUCHTLEVEN EN HET TOEZICHT OP DE ONDERNEMINGEN DIE WEDSTRIJDEN VAN WEDDENSCHAPPEN OP SPORTUITSLAGEN INRICHTEN EN VAN DE WET VAN 19 APRIL 2002 TOT RATIONALISERING VAN DE WERKING EN HET BEHEER VAN DE NATIONALE LOTERIJ
Afdeling 1 : Bepalingen tot wijziging van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers
Art. 2
Artikel 2 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, wordt aangevuld met een 5º tot 11º, luidende :
« 5º weddenschap : kansspel waarbij een speler een inzet inbrengt en waarbij winst of verlies wordt gegenereerd die niet afhangt van een daad gesteld door de speler maar van de verificatie van een onzekere gebeurtenis die gerealiseerd wordt zonder tussenkomst van de spelers;
6º onderlinge weddenschap : weddenschap waarbij een organisator als tussenpersoon dienstdoet tussen de verschillende spelers die tegen elkaar spelen, en waarbij de inzetten worden samengevoegd en verdeeld tussen de winnende spelers, na afhouding van een percentage bestemd voor de betaling van de taks op de spelen en weddenschappen, voor het dekken van de organisatiekosten en voor het zich toekennen van een winst;
7º weddenschap tegen vaste notering : weddenschap waarbij een speler wedt op het resultaat van een bepaald feit waarbij het bedrag van de opbrengst bepaald is op grond van een bepaalde vaste notering en waarbij de organisator persoonlijk gehouden is om het bedrag van de winst te betalen aan de speler;
8º weddenschap tegen conventionele notering : weddenschap waarbij een speler wedt op het resultaat van een bepaald feit dat zich in het buitenland afspeelt en waarbij het bedrag van de opbrengst bepaald is op grond van een conventionele notering waarop de partijen zich beroepen en waarbij de organisator persoonlijk gehouden is om het bedrag van de winst te betalen aan de spelers;
9º media : elke door de Gemeenschappen erkende radio- of televisiezender, en elk dagblad en tijdschrift waarvan de maatschappelijke zetel van de exploitant of uitgever gevestigd is in de Europese Unie;
10º mediaspel : kansspel waarvan de exploitatie gebeurt via de media;
11º informatiemaatschappij-instrumenten : elektronische apparatuur voor de verwerking, met inbegrip van digitale compressie, en de opslag van gegevens, die geheel via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen worden verzonden, doorgeleid en ontvangen. ».
Art. 3
In artikel 3, enig lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º punt 1 wordt vervangen door de woorden : « 1. de sportbeoefening; »;
2º in punt 3 worden de woorden « alsook spelen die occasioneel en maximaal twee keer per jaar worden ingericht door een particulier, door een feitelijke vereniging of door een vereniging zonder winstgevend oogmerk ten behoeve van een sociaal of liefdadig doel, » ingevoegd tussen het woord « omstandigheden » en de woorden « , die slechts »;
3º punt 4 wordt opgeheven;
4º er wordt een tweede lid ingevoegd, luidende :
« De Koning kan nadere regels bepalen voor de toepassing van het eerste lid, punt 3. »
Art. 4
In artikel 3bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 april 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid wordt het woord « weddenschappen » geschrapt;
2º het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 5
Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 4. — § 1. Het is eenieder verboden, in welke vorm ook, op welke plaats en op welke directe of indirecte manier ook, een of meer kansspelen te exploiteren, tenzij ze overeenkomstig deze wet door de Koning zijn toegestaan.
Het is eenieder verboden om, zonder voorafgaande vergunning van de kansspelcommissie, onder welke vorm ook, op welke plaats en op welke directe of indirecte manier ook, een of meer kansspelinrichtingen te exploiteren, tenzij ze overeenkomstig deze wet zijn toegestaan.
Behoudens de uitzonderingen door de wet bepaald, mag geen kansspel worden geëxploiteerd op een andere plaats dan in een kansspelinrichting die overeenkomstig de wet werd vergund.
§ 2. Het is eenieder verboden om deel te nemen aan een kansspel, de exploitatie ervan te vergemakkelijken, er publiciteit voor te voeren of er spelers voor te werven, wanneer men redelijkerwijze moet weten dat het kansspel, in strijd met deze wet, elders wordt georganiseerd dan in een kansspelinrichting, die overeenkomstig de wet werd vergund, of door eenieder die geen kansspelinrichting is die overeenkomstig de wet werd vergund.
Het is eenieder verboden de exploitatie van kansspelen te vergemakkelijken, publiciteit te voeren of spelers te werven voor een kansspelinrichting die niet werd vergund overeenkomstig de wet.
§ 3. Het is eenieder verboden deel te nemen aan enig kansspel indien men, door zijn hoedanigheid, een rechtstreekse invloed kan hebben op het resultaat ervan. »
Art. 6
Artikel 5 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 5. — Het principe van de exceptie van het spel zoals bepaald in artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de overeenkomsten gesloten in het kader van deze wet. ».
Art. 7
In artikel 6 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het woord « drie » wordt vervangen door het woord « vier » en de woorden « en de kansspelinrichtingen klasse IV of wedkantoren » worden ingevoegd tussen het woord « drankgelegenheden, » en het woord « naargelang ».
2º het artikel wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :
« Het aantal kansspelinrichtingen klasse I, II en IV wordt door de wet beperkt. De Koning kan de procedure bepalen voor de behandeling van de aanvraagdossiers in overtal. »
Art. 8
In artikel 8 van dezelfde wet, gewijzigd bij de programmawet van 8 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden de woorden « klasse II en III » vervangen door de woorden « klasse II, III en IV, met uitzondering van de weddenschappen, alsook voor elk kansspel geëxploiteerd via informatiemaatschappij-instrumenten en voor elk kansspel geëxploiteerd via de media » en vervallen de woorden « en gokkers »;
2º in het tweede lid worden de woorden « of gokker » geschrapt;
3º in het derde lid worden de woorden « of gokker » geschrapt;
4º het artikel wordt aangevuld met een zesde lid, luidende :
« De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na het advies van de kansspelcommissie, de bedragen van de kansspelen, bedoeld in het eerste lid, indexeren. »
Art. 9
In artikel 9 van dezelfde wet worden de woorden « het ministerie van Justitie » vervangen door « de Senaat ».
Art. 10
Artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 april 2002, wordt vervangen als volgt :
« Art. 10. — § 1. De commissie is samengesteld uit twaalf leden : een voorzitter, een ondervoorzitter, tien vaste gewone leden en tien plaatsvervangende gewone leden.
§ 2. De voorzitter en de ondervoorzitter worden door de Senaat voor een hernieuwbare termijn van zes jaar benoemd.
Zij worden gekozen onder personen die alle waarborgen inzake onafhankelijkheid bieden en een deskundigheid hebben inzake kansspelen.
De voorzitter en de ondervoorzitter behoren tot een verschillende taalrol.
De voorzitter is een magistraat van de rechterlijke orde. Hij wordt gekozen onder de Nederlandstalige of Franstalige magistraten die, overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, het bewijs geleverd hebben van de kennis van, respectievelijk, het Frans of het Nederlands.
De voorzitter wordt van rechtswege door zijn gerecht gedetacheerd. Hij behoudt als magistraat zijn plaats op de ranglijst. Tijdens zijn mandaat wordt hij geacht zijn ambt te hebben uitgeoefend. De bepalingen inzake pensionering en pensioen blijven op hem van toepassing. Er wordt in zijn vervanging voorzien door een benoeming in overtal overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Indien het een korpschef betreft, wordt in zijn vervanging voorzien door een benoeming in overtal van een magistraat tot de onmiddellijk lagere rang.
Ingeval de voorzitter zijn ambt niet kan vervullen, wordt hij vervangen door de ondervoorzitter en bij ontstentenis door het oudste gewone lid.
De ondervoorzitter is een lid van de federale gerechtelijke politie die kan bewijzen dat hij over een voldoende kennis van de tweede landstaal beschikt en minstens vijf jaar ervaring heeft op het gebied van kansspelen. Hij geniet een wedde die gelijkstaat met die van de voorzitter alsmede de daaraan verbonden verhogingen en voordelen.
De voorzitter en de ondervoorzitter oefenen hun functie voltijds uit. Zij mogen tijdens de duur van hun mandaat geen andere beroepsactiviteiten uitoefenen tenzij zij daartoe gemachtigd zijn door de Ministerraad.
Zij hebben recht op dezelfde bezoldiging als die van de eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie, evenals op de daaraan verbonden verhogingen en voordelen, inbegrepen de taalpremie bedoeld in artikel 357, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 3. De tien vaste gewone leden en de tien plaatsvervangende gewone leden worden door de Senaat benoemd voor een hernieuwbare termijn van zes jaar.
Zowel binnen de groep van de vaste gewone leden als binnen de groep van de plaatsvervangende gewone leden dient een taalevenwicht te bestaan.
De gewone commissieleden ontvangen per vergadering reis- en verblijfkosten, alsook presentiegeld, waarvan de Koning het bedrag vaststelt.
§ 4. Alle leden van de commissie blijven in functie tot hun opvolgers zijn benoemd.
§ 5. De commissie voert haar opdrachten in alle onafhankelijkheid uit. ».
Art. 11
Artikel 11 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 11. — § 1. Om tot voorzitter, ondervoorzitter, of gewoon lid van de commissie te worden benoemd en het te blijven, moet men :
1. Belg zijn;
2. de burgerlijke en politieke rechten genieten en van goed zedelijk gedrag zijn;
3. zijn woonplaats in België hebben;
4. geen functie uitoefenen of hebben uitgeoefend in een kansspelinrichting of geen persoonlijk, direct of indirect belang, van welke aard ook, hebben of hebben gehad voor zichzelf, noch voor een echtgeno(o)t(e) of een wettelijk samenwonende, noch voor een familielid of een verwante tot in de vierde graad, in de exploitatie van een dergelijke inrichting of in een andere vergunningsplichtige activiteit die bedoeld is in deze wet;
5. geen titularis zijn van een verkozen mandaat op gemeentelijk, provinciaal, regionaal of federaal vlak;
6. gedurende ten minste tien jaar een academisch, juridisch, administratief, economisch of sociaal ambt uitoefenen.
§ 2. De voorzitter, ondervoorzitter en de gewone leden van de commissie mogen gedurende een termijn van vijf jaar na beëindiging van hun mandaat geen functie uitoefenen in een kansspelinrichting of geen persoonlijk, direct of indirect belang hebben, van welke aard ook, voor zichzelf, voor een echtgeno(o)t(e) of een wettelijk samenwonende, voor een familielid of een verwant tot in de vierde graad, in de exploitatie van een dergelijke inrichting, of in een andere vergunningsplichtige activiteit die bedoeld is in deze wet. ».
Art. 12
Artikel 12 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 12. — De functies van voorzitter en ondervoorzitter worden open verklaard wanneer de titularis ervan meer dan zes maanden afwezig is of wanneer zijn mandaat vroegtijdig ten einde is gekomen. ».
Art. 13
Artikel 14 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 14. — De commissie beschikt over een secretariaat, waarvan de personeelsformatie, het statuut en de wijze van werving bepaald worden door de Senaat, op voorstel van de commissie.
Het secretariaat omvat met name een expertisecel, die is samengesteld uit een psycholoog, een arts, een maatschappelijk assistent en een jurist. ».
Art. 14
In artikel 15 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen ingevoerd :
1º in § 1, tweede lid, tweede zin, worden de woorden « , de ondervoorzitter » ingevoegd tussen de woorden « De voorzitter » en de woorden « en de leden »;
2º in § 1, derde lid, 1., worden de woorden « , plaatsen waar zich onderdelen van het internetnetwerk bevinden die worden gebruikt voor de exploitatie van kansspelen » ingevoegd tussen het woord « lokalen » en de woorden « en vertrekken »;
3º § 2, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin :
« In voorkomend geval maakt zij het origineel van het proces-verbaal dat door haar desbetreffend werd opgesteld, over aan het bevoegde parket. »;
4º § 2, tweede lid, wordt vervangen als volgt :
« Het proces-verbaal bedoeld in het vorige lid, opgesteld inzake strafrechterlijke overtredingen van de bepalingen van deze wet of van de uitvoeringsbesluiten ervan, heeft bewijskracht tot het tegendeel bewezen is. ».
Art. 15
In dezelfde wet wordt een artikel 15/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 15 — § 1. De politieambtenaar die een overtreding vaststelt van de bepalingen van deze wet of van de uitvoeringsbesluiten ervan, maakt een afschrift van het betreffende proces-verbaal over aan de commissie.
Dit afschrift vermeldt uitdrukkelijk de datum waarop het origineel van het proces-verbaal werd toegestuurd of ter hand werd gesteld aan de procureur des Konings.
§ 2. Indien de procureur des Konings, binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de dag van ontvangst van het origineel van het proces-verbaal, de commissie ter kennis brengt, hetzij dat een vervolging zal worden ingesteld, hetzij dat hij van oordeel is dat geen toereikende bezwaren voorhanden zijn, vervalt de mogelijkheid voor de commissie om artikel 15/3 toe te passen.
§ 3. Indien de procureur des Konings, binnen de in het vorige lid gestelde termijn, geen mededeling doet aan de commissie of deze laat weten dat, zonder het bestaan van de overtreding in twijfel te trekken, geen gevolg zal worden gegeven aan de feiten, vervalt de strafvordering. In dat geval kan de commissie artikel 15/3 toepassen. »
Art. 16
In dezelfde wet wordt een artikel 15/2 ingevoegd, luidende :
« Art. 15/2. — De commissie kan bij gemotiveerde beslissing aan ieder natuurlijk of rechtspersoon die de bepalingen van deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan overtreedt, waarschuwingen uitspreken, de vergunning voor een bepaalde tijd schorsen, de vergunning intrekken en een voorlopig of definitief verbod van exploitatie van een of meer kansspelen opleggen. ».
Art. 17
In dezelfde wet wordt een artikel 15/3 ingevoegd, luidende :
« Art. 15/3. — Onverminderd de maatregelen bepaald in het vorige artikel, kan de commissie, in geval van overtreding van de artikelen 4, 8, 26, 27, 43/1, 43/2, 43/6, 43/7, 46, 54, 58, 60, 62 of 64, lid 2, en onder de voorwaarden bepaald in artikel 15, § 3, aan de daders een geldboete opleggen.
Het maximumbedrag van deze boete bedraagt 3 000 euro in geval van overtreding van de artikelen 4, 8, 26, 27, 43/1, 43/2, 43/6, 43/7, 46 of 64, lid 2. Het maximumbedrag van de boete bedraagt 700 euro in geval van een inbreuk op de artikelen 54, 60 of 62.
De betaling van de boete, zoals bedoeld in bovenstaande paragrafen, doet de strafvordering vervallen. ».
Art. 18
In dezelfde wet wordt een artikel 15/4 ingevoegd, luidende :
« Art. 15/4. — Geen van de maatregelen bepaald in de artikelen 15/2 en 15/3 kan door de commissie worden genomen zonder de betrokkene vooraf te hebben uitgenodigd om te worden gehoord, ongeacht of die houder is van een vergunning bedoeld in de wet. De betrokkene heeft het recht om zich door een raadsman te laten bijstaan. Dit recht wordt uitdrukkelijk in de uitnodiging vermeld.
De commissie kan daartoe aparte kamers samenstellen die bestaan uit de voorzitter of de ondervoorzitter, en twee gewone leden. ».
Art. 19
In dezelfde wet wordt een artikel 15/5 ingevoegd, luidende :
« Art. 15/5. — In de gevallen bepaald in de artikelen 15/2 en 15/3 nodigt de daartoe opgerichte kamer van de commissie, per aangetekende brief, de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon uit op de hoorzitting, waarbij melding wordt gemaakt van de mogelijkheid tot inzage van het dossier.
De betrokkene kan, bij aangetekende brief gericht aan de in het vorige lid bedoelde kamer, eenmalig om een uitstel van de hoorzitting verzoeken.
De kamer bepaalt de nieuwe datum waarop het dossier zal worden behandeld. ».
Art. 20
In dezelfde wet wordt een artikel 15/6 ingevoegd, luidende :
« Art. 15/6. — De leden van de kamer die de betrokkene hebben gehoord, stellen een omstandig verslag op van het onderhoud. Een afschrift hiervan wordt, per aangetekende brief, bezorgd aan de betrokkene.
Na ontvangst van het in het vorige lid bedoelde afschrift beschikt de persoon tegen wie de procedure loopt, over een termijn van vijftien dagen om zijn opmerkingen hieromtrent aan de commissie te bezorgen.
De commissie beraadslaagt en doet uitspraak binnen een termijn van twee maanden na het verstrijken van de in § 2 bedoelde termijn. De leden van de kamer die de persoon hebben gehoord, mogen deelnemen aan deze beraadslaging en hebben stemrecht. De uitspraak wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht van de betrokkene. ».
Art. 21
In dezelfde wet wordt een artikel 15/7 ingevoegd, luidende :
« Art. 15/7. — De betrokkene die de uitspraak van de commissie betwist kan, binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de kennisgeving van de uitspraak van de commissie, door middel van een verzoekschrift beroep instellen bij de rechtbank van eerste aanleg van zijn woonplaats of maatschappelijke zetel.
Het beroep schorst de uitwerking van de beslissing van de commissie niet.
Tegen de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg is alleen een voorziening in cassatie mogelijk.
Onverminderd het bepaalde in de vorige paragrafen, zijn de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing op het beroep bij de rechtbank van eerste aanleg. »
Art. 22
In dezelfde wet wordt een artikel 15/8 ingevoegd, luidende :
« Art. 15/8. — De Koning bepaalt de wijze van inning en invordering van de opgelegde geldboete.
De geïnde geldboetes worden gestort in het Fonds ter bestrijding van de overmatige schuldenlast, opgericht door de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen. ».
Art. 23
In artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 8 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1,
a) worden de woorden « klasse A, B, C en E » vervangen door de woorden « klasse A, A+, B, B+,C, E, F1, F2, F1+, G1 en G2 »;
b) worden het tweede en het derde lid opgeheven;
2º in § 2,
a) worden de woorden « Federale Overheidsdienst Justitie » vervangen door het woord « Senaat »;
b) worden de woorden « klasse A, B, C en E » vervangen door de woorden « klasse A, A+, B, B+,C, E, F1, F2, F1+, G1 en G2 »;
3º het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende :
« § 3. — De Senaat bepaalt jaarlijks, op voorstel van de commissie, haar begroting, die wordt opgenomen in de begroting van de dotaties.
Het saldo van de lopende opbrengsten vermeld in Titel I van artikel 16.06 (saldo bestemd voor programma 12-62-5) van de begroting van de Federale Overheidsdienst Justitie wordt uitgekeerd in het voordeel van de begroting van de Senaat.
De commissie voegt bij haar begrotingsvoorstel een bondig bestuursplan waarvan zij, onverminderd de opmerkingen van de Senaat, de inhoud en de vorm bepaalt. Het in artikel 16 bedoelde jaarlijkse verslag over haar werkzaamheden bevat een onderdeel waarin de follow-up van dat plan wordt omschreven.
Na heffing van de bijdragen in de oprichtings-, personeels- en werkingskosten van de commissie wordt het saldo van de bijdragen bedoeld in dit artikel, uitgekeerd door de rekenplichtige van de commissie aan de begroting van de Senaat. ».
Art. 24
In artikel 20 van dezelfde wet wordt het derde lid opgeheven.
Art. 25
Artikel 21 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 21. — De commissie beoordeelt, bij een met redenen omklede beslissing, de aanvragen tot toekenning van de vergunningen waarin deze wet voorziet.
Bij haar uitspraak gaat de commissie na of al de door deze wet bepaalde voorwaarden met betrekking tot de aanvrager en de beoogde vergunning zijn vervuld.
De commissie kan de aanvrager horen vooraleer zich uit te spreken over de aanvraag. Indien de aanvrager dat wenst, moet hij door de commissie worden gehoord.
In alle gevallen heeft de aanvrager het recht zich te laten bijstaan door een raadsman. ».
Art. 26
In artikel 22, tweede lid, derde zin, van dezelfde wet worden de woorden « zijn plaatsvervanger » vervangen door de woorden « de ondervoorzitter ».
Art. 27
Artikel 25 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 25. — Er bestaan negen soorten vergunningen en drie aanvullende vergunningen :
1. de vergunning klasse A staat, voor hernieuwbare periodes van vijftien jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van een kansspelinrichting klasse I of casino;
2. de aanvullende vergunning klasse A+ staat, onder de voorwaarden die zij bepaalt, de exploitatie toe van kansspelen, door middel van informatiemaatschappij-instrumenten;
3. de vergunning klasse B staat voor hernieuwbare periodes van negen jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van een kansspelinrichting klasse II of speelautomatenhal;
4. de aanvullende vergunning klasse B+ staat, onder de voorwaarden die zij bepaalt, de exploitatie toe van kansspelen, door middel van informatiemaatschappij-instrumenten;
5. de vergunning klasse C staat, voor hernieuwbare periodes van vijf jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van een kansspelinrichting klasse III of drankgelegenheid;
6. de vergunning klasse D staat, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de houder ervan toe een beroepsactiviteit, van welke aard ook, uit te oefenen in een kansspelinrichting klasse I, II of IV;
7. de vergunning klasse E staat, voor hernieuwbare periodes van tien jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de verkoop, de verhuur, de leasing, de levering, de terbeschikkingstelling, de invoer, de uitvoer en de productie van kansspelen, de diensten inzake onderhoud, herstelling en uitrusting van kansspelen toe;
8. de vergunning klasse F1 staat, voor hernieuwbare periodes van negen jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van een vaste kansspelinrichting klasse IV of wedkantoor;
9. de aanvullende vergunning klasse F1+ staat, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van een vaste kansspelinrichting klasse IV of wedkantoor via informatiemaatschappij-instrumenten;
10. de vergunning klasse F2 staat voor hernieuwbare periodes van negen jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van een mobiele kansspelinrichting klasse IV of bookmaker;
11. de vergunning G1 staat, voor hernieuwbare periodes van vijf jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van kansspelen in televisieprogramma's via nummerreeksen van het Belgische nummerplan;
12. de vergunning G2 staat, voor een hernieuwbare periode van 1 jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van kansspelen door de media, andere dan in televisieprogramma's via nummerreeksen van het Belgische nummerplan. ».
Art. 28
Artikel 26 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 26. — Het is eenieder verboden een toegekende vergunning over te dragen. ».
Art. 29
In artikel 27 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden de woorden « klasse A, B, C en D » vervangen door de woorden « klasse A, A+, B, B+,C, D, F1, F1+, F2, G1 en G2 »;
2º in het tweede lid worden de woorden « A, B of C » vervangen door de woorden « A, B, C of F1 » en worden de woorden « klasse I, II en III » vervangen door de woorden « klasse I, II, III en IV ».
Art. 30
In dezelfde wet wordt een artikel 27/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 27/1. — § 1. De commissie kan aan een vergunningshouder klasse A, B of F1 een aanvullende vergunning toekennen, respectievelijk A+, B+ en F1+, voor het uitbaten van kansspelen via informatiemaatschappij-instrumenten.
§ 2. De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de kwaliteitsvoorwaarden die door de exploitant dienen te worden vervuld en die minstens betrekking hebben op :
— de veiligheid van het betalingsverkeer tussen de exploitant en de speler;
— de kredietwaardigheid van de exploitant;
— de spelregels die voor de kansspelen worden gehanteerd;
— het beleid van de exploitant ten aanzien van de toegankelijkheid van de kansspelen voor sociaal kwetsbare groepen;
— de klachtenregeling;
— de nadere bepalingen omtrent publiciteit;
— de nadere bepalingen inzake toezicht op en controle van de geëxploiteerde kansspelen.
De vergunning kan slechts worden toegekend op voorwaarde dat de servers waarop de gegevens en de website-inrichting van de kansspelen worden beheerd, zich bevinden in een permanente inrichting op het Belgische grondgebied en beschikken over een domeinnaam uitgereikt door DNS België.
Er kunnen maximum dertig aanvullende vergunningen worden toegekend.
§ 3. De aanvullende vergunning kan enkel worden verkregen na betaling door degene die de exploitatierechten aanvraagt. De Koning bepaalt bij een in de Ministerraad overlegd besluit het bedrag van de exploitatierechten voor elke aanvullende vergunning.
De exploitatierechten moeten worden betaald aan het fonds van de kansspelcommissie, waarvan sprake is in artikel 19, § 2. De opbrengst van de exploitatierechten zal worden aangewend voor de financiering van overheidsacties ter bescherming van de speler en van de werking van de in artikel 14 bedoelde expertisecel van de commissie, volgens een door de Koning vast te stellen procedure.
§ 4. De geldigheidsduur van de aanvullende vergunning is gekoppeld aan de geldigheidsduur van de vergunning A, B of F1. ».
Art. 31
Artikel 30 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 32
Artikel 31 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 april 2003, wordt aangevuld met een punt 6., luidende :
« 6. een getuigschrift voorleggen van de federale overheidsdienst Financiën waaruit blijkt dat aan alle fiscale verplichtingen is voldaan. ».
Art. 33
In artikel 32 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º de inleidende zin van het enig lid wordt aangevuld als volgt :
« niet alleen blijven voldoen aan de voorwaarden opgesomd in het vorige artikel, maar tevens : »;
2º het enig lid wordt aangevuld met een punt 5., luidende :
« 5. de vergunde kansspelen of kansspelinrichtingen daadwerkelijk in werking stellen of houden, installeren of instandhouden. ».
Art. 34
Artikel 35 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 35
Artikel 36, enig lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 april 2003, wordt aangevuld met een punt 7., luidende :
« 7. een getuigschrift voorleggen van de federale overheidsdienst Financiën waaruit blijkt dat aan alle fiscale verplichtingen is voldaan. ».
Art. 36
In artikel 37 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º de inleidende zin van het enig lid wordt aangevuld als volgt :
« niet alleen blijven voldoen aan de voorwaarden opgesomd in het vorige artikel, maar tevens : »;
2º het enig lid wordt aangevuld met een punt 5., luidende :
« 5. de vergunde kansspelen of kansspelinrichtingen daadwerkelijk in werking stellen of houden, installeren of instandhouden. ».
Art. 37
Artikel 40 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 38
Artikel 42 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 april 2003, wordt aangevuld als volgt :
« en een getuigschrift voorleggen van de federale overheidsdienst Financiën waaruit blijkt dat aan alle fiscale verplichtingen is voldaan. ».
Art. 39
In Hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt een Afdeling III/1 ingevoegd, die de artikelen 43/1 tot 43/8 omvat, luidende :
« Afdeling III/1. — Kansspelinrichtingen klasse IV of wedkantoren
Onderafdeling I : Weddenschappen
Art. 43/1. — § 1. Het is verboden een weddenschap zoals omschreven in artikel 2, 5º tot 8º, af te sluiten omtrent een gebeurtenis of activiteit die strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.
§ 2. Behoudens weddenschappen inzake paardenrennen zijn alleen de volgende weddenschappen toegelaten :
1º onderlinge weddenschappen;
2º weddenschappen tegen vaste notering.
§ 3. Alle weddenschappen overeenkomstig deze wet, waarvoor een inzet werd gedaan die het bedrag of de tegenwaarde bepaald door de Koning overschrijdt, dienen door de exploitant te worden geregistreerd in een geïnformatiseerd systeem waarbij de opgeslagen gegevens gedurende 5 jaar moeten worden bewaard.
De Koning bepaalt welke gegevens moeten worden geregistreerd en de wijze waarop dat moet gebeuren.
Onderafdeling II : Kansspelinrichtingen
Art. 43/2. — § 1. Kansspelinrichtingen klasse IV of wedkantoren zijn inrichtingen waar weddenschappen kunnen worden georganiseerd.
Behoudens de uitzonderingen bepaald in de artikelen 43/2, §§ 5 en 6, en 43/7, § 1, is het verboden weddenschappen te organiseren buiten een kansspelinrichting klasse IV.
§ 2. Kansspelinrichtingen klasse IV of wedkantoren zijn mobiel of vast van aard.
Een mobiel wedkantoor is een tijdelijke inrichting, duidelijk afgebakend in de ruimte, die wordt geëxploiteerd ter gelegenheid, voor de duur en op de plaats van een evenement, een sportwedstrijd of een sportcompetitie. Zij dient duidelijk te worden afgescheiden van de plaats waar alcoholische drank wordt verkocht voor verbruik ter plaatse.
Een mobiel wedkantoor mag geen andere weddenschappen afsluiten dan die welke betrekking hebben op dat evenement, die wedstrijd of die competitie.
Een vast wedkantoor is een permanente inrichting, duidelijk afgebakend in de ruimte, die uitsluitend bestemd is voor het afsluiten van weddenschappen. Zij mag evenwel tevens overgaan tot :
— de verkoop van gespecialiseerde bladen, sportmagazines en gadgets;
— de verkoop van niet alcoholische dranken;
— de exploitatie van maximaal twee automatische kansspelen.
De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de automatische kansspelen bedoeld in het vierde lid, derde streepje, kunnen worden uitgebaat.
§ 3. Er worden ten hoogste 1 000 vaste en 60 mobiele kansspelinrichtingen klasse IV toegestaan.
§ 4. De exploitatie van een vaste kansspelinrichting klasse IV vereist een vergunning klasse F1. De exploitatie van een mobiele kansspelinrichting klasse IV vereist een vergunning klasse F2.
§ 5. De weddenschappen die uitsluitend betrekking hebben op de einduitslag van reisduifwedstrijden, ingericht door een duivenmaatschappij die aangesloten is bij de nationale duivenliefhebbersbond en de vorm mag aannemen van een vereniging zonder winstoogmerk, mogen worden ingericht of afgesloten buiten een kansspelinrichting klasse IV. De organisatoren moeten beschikken over een vergunning F2.
§ 6. De dagbladhandelaars, natuurlijke personen of rechtspersonen, ingeschreven in de Kruispuntbank voor Ondernemingen in de hoedanigheid van commerciële onderneming, met uitzondering van gelegenheden waar alcoholische dranken worden verkocht voor verbruik ter plaatse, en met uitzondering van nachtwinkels als bedoeld in artikel 4bis van de wet van 24 juli 1973 tot instelling van de verplichte avondsluiting in handel, ambacht en dienstverlening, kunnen weddenschappen aannemen die overeenkomstig de wet zijn toegelaten. Zij dienen te beschikken over een vergunning F2.
Art. 43/3. — Om een vergunning F1 of F2 te kunnen verkrijgen, moet de aanvrager :
1. indien het gaat om een natuurlijk persoon, aantonen dat hij onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, of, indien de aanvrager een rechtspersoon betreft, aantonen dat hij deze hoedanigheid naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie bezit;
2. indien het gaat om een natuurlijk persoon, aantonen dat hij het volle genot heeft van zijn burgerlijke en politieke rechten, of, indien de aanvrager een rechtspersoon betreft, aantonen dat de bestuurders en zaakvoerders deze rechten genieten. In alle gevallen dienen de bestuurders en de zaakvoerders zich te gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie;
3. in voorkomend geval de lijst opgeven van de sporten waaromtrent hij weddenschappen wenst af te sluiten, en voor de vergunning klasse F1 de kansspelen opgeven die hij wenst te exploiteren, overeenkomstig § 2, vierde lid;
4. het bewijs leveren van zijn kredietwaardigheid en financiële draagkracht;
5. aan de commissie alle nuttige inlichtingen verstrekken die haar de mogelijkheid bieden de transparantie van de exploitatie, de identiteit van de aandeelhouders alsook de latere wijzigingen daaromtrent te controleren.
6. een getuigschrift voorleggen van de federale overheidsdienst Financiën waaruit blijkt dat aan alle fiscale verplichtingen is voldaan;
7. het reglement van de weddenschappen aan de commissie notifiëren.
Art. 43/4. — Om houder van een vergunning klasse F1 of F2 te kunnen blijven, moet de aanvrager niet alleen blijven voldoen aan de voorwaarden opgesomd in het vorige artikel, maar tevens :
1. indien het gaat om een natuurlijk persoon die op enigerlei wijze, direct of indirect, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon deelneemt aan de exploitatie van een kansspelinrichting klasse IV, zijn identiteit doorgeven aan de commissie en te allen tijde op ondubbelzinnige wijze door de commissie kunnen worden geïdentificeerd;
2. de commissie de mogelijkheid bieden om alle andere natuurlijke personen die op enigerlei wijze direct of indirect, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon deelnemen aan de exploitatie van een kansspelinrichting klasse IV, te allen tijde op ondubbelzinnige wijze te identificeren en de identiteit van die personen te kennen;
3. aan de commissie alle nuttige inlichtingen verstrekken die haar de mogelijkheid bieden de transparantie van de exploitatie, de identiteit van de aandeelhouders alsook de latere wijzigingen daaromtrent te allen tijde te controleren;
4. alle wijzigingen in het reglement van de weddenschappen aan de commissie notifiëren;
5. desgevallend de bepalingen van het samenwerkingsakkoord met de commissie naleven;
6. de vergunde kansspelen of kansspelinrichtingen daadwerkelijk in werking stellen of houden, installeren of instandhouden.
Art. 43/5. — De Koning bepaalt :
1. de vorm van de vergunningen klasse F1 en F2;
2. de wijze waarop de aanvragen van een vergunning F1 en F2 moeten worden ingediend en onderzocht;
3. de verplichtingen waaraan kansspelinrichtingen klasse IV moeten voldoen inzake beheer en boekhouding;
4. de werkingsregels van de weddenschappen geëxploiteerd in een kansspelinrichting klasse IV;
5. de regels van toezicht op en controle van de weddenschappen geëxploiteerd in een kansspelinrichting klasse IV, eventueel door middel van gebruik van een passend informaticasysteem.
Onderafdeling III : Weddenschappen op paardenrennen
Art. 43/6. — Inzake paardenrennen zijn enkel de volgende weddenschappen toegelaten :
1. de onderlinge weddenschappen op wedrennen die in België plaatsvinden en die worden georganiseerd door een renvereniging die is aangesloten bij de Belgische Federatie voor Paardenwedrennen,
2. de weddenschappen tegen vaste notering op wedrennen die in België plaatsvinden en die worden georganiseerd door een renvereniging die is aangesloten bij de Belgische Federatie voor Paardenwedrennen,
3. de weddenschappen op wedrennen die plaatsvinden in het buitenland, hetzij tegen vaste, hetzij tegen conventionele notering, waarnaar de partijen verwijzen, op het resultaat van onderlinge, buitenlandse weddenschappen.
Art. 43/7. — § 1. De weddenschappen zoals bedoeld in artikel 43/6,1., kunnen enkel worden georganiseerd door de renvereniging die de betreffende wedren organiseert of met haar voorafgaande toestemming. De organisator van die weddenschappen dient te beschikken over een vergunning F2 en mag de vorm aannemen van een vereniging zonder winstoogmerk.
§ 2. De weddenschappen zoals bedoeld in artikel 43/6, 2., kunnen enkel worden georganiseerd door de renvereniging die de betreffende wedren organiseert of door een mobiel wedkantoor, met voorafgaande toestemming van de genoemde vereniging. Zij dient te beschikken over een vergunning F2.
§ 3. De weddenschappen zoals bedoeld in artikel 43/6, 3., kunnen enkel worden georganiseerd door een vast wedkantoor.
Art. 43/8. — In afwijking van artikel 43/6, 1., kan de Koning de onderlinge weddenschappen op paardenwedrennen die in het buitenland plaatsvinden, toestaan. Deze weddenschappen mogen enkel worden georganiseerd door een renvereniging die is aangesloten bij de Belgische Federatie voor Paardenwedrennen. Zij dient te beschikken over een vergunning F2. Deze vereniging mag de vorm aannemen van een vereniging zonder winstoogmerk.
De Koning kan de voorwaarden vaststellen waaronder deze weddenschappen kunnen worden afgesloten. Deze voorwaarden beogen met name een voorafgaand internationaal bilateraal akkoord en en de goedkeuring hiervan door de kansspelcommissie.
Art. 40
In artikel 44 van dezelfde wet worden de woorden « klasse I of II » vervangen door de woorden « klasse I, II of IV ».
Art. 41
In artikel 46 van dezelfde wet worden de woorden « de personeelsleden klasse D » vervangen door de woorden « houders van een vergunning klasse D » en wordt het woord « desgevallend » ingevoegd tussen de woorden « aan te nemen dan die » en het woord « bepaald ».
Art. 42
In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IV/1 ingevoegd, dat de artikelen 47/1 tot 47/8, omvat, luidende :
« Hoofdstuk IV/1 — Mediaspelen.
Afdeling I. — Algemene bepalingen.
Art. 47/1. — Het is verboden een kansspel via de media, zoals omschreven in artikel 2, 9º en 10º, te exploiteren zonder voorafgaandelijk een vergunning klasse G1 of G2 te verkrijgen.
Art. 47/2. — Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet worden verstaan onder :
— spelduur : periode begrepen tussen de inzet en het definitief afsluiten van het spel met winst of verlies;
— operator : iedere persoon die, in eigen naam en voor eigen rekening, diensten of netwerken voor elektronische of telefonische communicatie levert of herverkoopt;
— organisator : iedere persoon die een spel organiseert zoals bepaald in dit hoofdstuk en/of de inhoud ervan vastlegt;
— spelaanbieder : de televisiezender op wiens uitzendkanaal het spel wordt vertoond aan de kijker;
— facilitator : iedere persoon die zijn infrastructuur ter beschikking stelt en/of medewerking verleent voor het beheer en de afhandeling van de communicatie uitgaande van de speler.
Art. 47/3. — Om een vergunning G1 of G2 te kunnen verkrijgen, moet de aanvrager :
1. indien het gaat om een natuurlijk persoon, onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie; indien het gaat om een rechtspersoon, deze hoedanigheid naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie bezitten;
2. indien het gaat om een natuurlijk persoon, volledig zijn burgerlijke en politieke rechten genieten en zich gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie; indien het gaat om een rechtspersoon, moeten de bestuurders en zaakvoerders volledig hun burgerlijke en politieke rechten genieten en zich gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie;
3. een volledig dossier indienen bij de commissie waarin de organisatie, de wijze van selecteren en de methodiek van het spel volledig worden uiteengezet.
In het aanvraagdossier bedoeld in het eerste lid, 3., moet duidelijk worden weergegeven wie de desbetreffende operator, organisator, spelaanbieder en facilitator zal zijn. Ook moet elk van die personen aantonen dat hij het volle genot heeft van zijn burgerlijke en politieke rechten indien het gaat om een natuurlijk persoon of, indien de aanvrager een rechtspersoon betreft, aantonen dat de bestuurders en zaakvoerders deze rechten genieten.
Art. 47/4. — Om houder van een vergunning G1 of G2 te kunnen blijven, moet de aanvrager niet alleen blijven voldoen aan de voorwaarden opgesomd in het vorige artikel, maar tevens :
1. indien het gaat om een natuurlijk persoon die op enigerlei wijze, direct of indirect, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon deelneemt aan de exploitatie van een mediaspel, zijn identiteit doorgeven aan de commissie en te allen tijde op ondubbelzinnige wijze door de commissie kunnen worden geïdentificeerd;
2. de commissie de mogelijkheid bieden om alle andere natuurlijke personen die op enigerlei wijze, direct of indirect, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon, deelnemen aan de exploitatie van een mediaspel, te allen tijde op ondubbelzinnige wijze te identificeren en de identiteit van die personen te kennen;
3. aan de commissie alle nuttige inlichtingen verstrekken die haar de mogelijkheid bieden de transparantie van de exploitatie, de identiteit van de aandeelhouders alsook de latere wijzigingen daaromtrent te allen tijde te controleren;
4. een getuigschrift overleggen uitgaande van de federale overheidsdienst Financiën waaruit blijkt dat aan alle fiscale verplichtingen is voldaan.
Afdeling II. — Televisieprogramma's via nummerreeksen van het Belgische nummerplan.
Art. 47/5. — Er is een vergunning G1 vereist voor de uitzending van televisieprogramma's via nummerreeksen van het Belgische nummerplan, waarvoor het toegelaten is om van de oproeper, naast de prijs van de communicatie, ook de betaling van de inhoud te vragen, doch beperkt tot de reeksen waarop het eindgebruikerstarief niet afhangt van de tijdsduur van de oproep en die een totaalprogramma inhouden.
Art. 47/6. — De Koning bepaalt :
— de vorm van de vergunning klasse G1;
— de wijze waarop de aanvragen van een vergunning G1 moeten worden ingediend en onderzocht;
— de wijze waarop de inrichtingen die mediaspelen mogen aanbieden, moeten werken en worden beheerd, met dien verstande dat een afzonderlijke boekhouding moet worden gevoerd voor alle kansspelactiviteiten;
— de werkingsregels van de mediaspelen;
— de regels van toezicht op en controle van de mediaspelen.
Afdeling III. — Kansspelen geëxploiteerd door de media, andere dan televisieprogramma's via nummerreeksen van het Belgische nummerplan.
Art. 47/7. — Er is een vergunning G2 vereist om kansspelen via de media te mogen verspreiden, behoudens wat betreft de televisieprogramma's via nummerreeksen van het Belgische nummerplan die een totaalprogramma inhouden.
Art. 47/8. — De Koning bepaalt :
— de vorm van de vergunning klasse G2;
— de wijze waarop de aanvragen van een vergunning G2 moeten worden ingediend en onderzocht;
— de wijze waarop de inrichtingen die mediaspelen mogen aanbieden, moeten werken en worden beheerd, met dien verstande dat een afzonderlijke boekhouding moet worden gevoerd voor alle kansspelactiviteiten;
— de werkingsregels van de mediaspelen;
— de regels van toezicht op en controle van de mediaspelen. ».
Art. 43
Artikel 48 van dezelfde wet wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :
« De operatoren die de kennisgeving, bepaald in artikel 9 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, hebben gedaan, zijn vrijgesteld van deze verplichting voor de kansspelen en de weddenschappen waarvoor een vergunning werd verkregen overeenkomstig de bepalingen van deze wet. ».
Art. 44
Artikel 49 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 45
Artikel 50 van dezelfde wet wordt aangevuld met een punt 4, luidende :
« 4. een getuigschrift voorleggen van de federale overheidsdienst Financiën waaruit blijkt dat aan alle fiscale verplichtingen is voldaan. ».
Art. 46
Artikel 51 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 51. — Om een vergunning klasse E te kunnen behouden, moet de titularis ervan niet alleen blijven voldoen aan de voorwaarden opgesomd in het vorige artikel maar tevens :
1. indien het gaat om een natuurlijk persoon die op enigerlei wijze, direct of indirect, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon deelneemt aan een activiteit waarvoor een vergunning klasse E is vereist, zijn identiteit doorgeven aan de commissie en te allen tijde op ondubbelzinnige wijze door de commissie kunnen worden geïdentificeerd;
2. aan de commissie alle nuttige inlichtingen verstrekken die haar de mogelijkheid bieden de transparantie van de exploitatie, de identiteit van de aandeelhouders alsook de latere wijzigingen daaromtrent te allen tijde te controleren. ».
Art. 47
In artikel 52 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid,
a) in de eerste zin worden de woorden « in een kansspelinrichting klasse I, II en III » vervangen door de woorden « door de vergunninghouder bedoeld in deze wet »;
b) de tweede zin wordt vervangen als volgt :
« Als bewijs van de goedkeuring wordt een goedkeuringsattest uitgereikt. »;
2º in het tweede lid,
a) worden in het eerste streepje de woorden « het ministerie van Economische Zaken » vervangen door de woorden « de federale overheidsdienst Economie »;
b) het tweede streepje wordt vervangen als volgt :
« — hetzij door een orgaan dat hiertoe geaccrediteerd is in het raam van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling of geaccrediteerd in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een ander land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, onder toezicht van de Metrologische Dienst van de federale overheidsdienst Economie »;
c) het tweede lid wordt aangevuld met een vierde streepje, luidende :
« — hetzij door een dienst, aangewezen door de commissie en waarvan de nadere uitwerking en werkingsmiddelen door de Koning zullen worden bepaald. ».
Art. 48
In artikel 54 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :
« De toegang tot de speelzalen van kansspelinrichtingen klasse I en II, alsook de deelneming aan kansspelen in kansspelinrichtingen klasse III en IV en de deelneming aan kansspelen via informatiemaatschappij-instrumenten of via de media, zijn verboden voor minderjarigen. »;
2º in § 2,
a) worden de woorden « klasse I en II » vervangen door de woorden « klasse I, II en IV waarin kansspelen worden geëxploiteerd in de zin van artikel 43/2, § 2, vierde lid, »;
b) er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende :
« De deelneming aan kansspelen, behalve weddenschappen, via informatiemaatschappij-instrumenten of via de media alsook de deelname aan weddenschappen buiten een kansspelinrichting klasse IV zijn eveneens voor deze personen verboden. »;
3º in § 3, enig lid,
a) de inleidende zin wordt vervangen als volgt :
« Op advies van de expertisecel verbiedt de commissie de toegang tot kansspelen in de zin van deze wet aan : »;
b) er wordt een punt 1/1. tussen de punten 1. en 2. ingevoegd, luidende :
« 1/1. personen van wie het toegangsverbod is gevraagd door onverschillig welke persoon die een belang aantoont en die een familielid van de betrokkene, de schuldbemiddelaar van de betrokkene, de voorzitter van het OCMW waarop de betrokkene een beroep doet of de door de betrokkene bezochte kansspelinrichting is, of van wie het toegangsverbod ambtshalve door de commissie wordt overwogen; »;
c) een tweede lid wordt toegevoegd, luidende :
« In het geval bedoeld in het eerste lid, punt 1/1, kan het toegangsverbod worden uitgesproken door een kamer van de commissie. De kamer neemt haar beslissing na alle nuttige inlichtingen te hebben ingewonnen en na de betrokkene te hebben gehoord. De beslissing wordt gemotiveerd en aan de betrokkenen bezorgd. »;
d) een derde lid wordt toegevoegd, luidende :
« In het geval bedoeld in het eerste lid, punt 1. en 1/1., kan de betrokkene de commissie verzoeken het toegangsverbod op te heffen. De commissie spreekt zich uit na alle nuttige inlichtingen te hebben ingewonnen, waaronder het advies van haar expertisecel. De beslissing moet worden gemotiveerd en aan de betrokkenen bezorgd. »;
e) een vierde lid wordt toegevoegd, luidende :
« In de gevallen bedoeld in het eerste lid, punt 1. en 1/1., kan de expertisecel van de commissie, indien zij het nodig acht, de personen die een verbod opgelegd gekregen hebben of van wie het verbod gelicht is, doorverwijzen naar een erkend en aangepast zorgcentrum. ».
4º in § 4,
a) de inleidende zin van het eerste lid wordt vervangen als volgt :
« De commissie verbiedt preventief de toegang tot kansspelen in de zin van deze wet aan : »;
b) er wordt een derde lid toegevoegd, luidende :
« De informatie die aan de commissie moet worden bezorgd door de gerechtelijke instanties, moet op elektronische wijze worden verzonden. »;
5º In § 5 worden de woorden « kansspelinrichtingen klasse I en II » vervangen door de woorden « kansspelen in de zin van deze wet ».
Art. 49
In artikel 55, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 april 2003, worden de woorden « het ministerie van Justitie » vervangen door de woorden « de federale overheidsdienst Justitie ».
Art. 50
In artikel 58 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 8 april 2003, wordt het vierde lid vervangen als volgt :
« De aanwezigheid van geldautomaten is toegestaan in kansspelinrichtingen klasse I, II, III en IV. ».
Art. 51
In artikel 59, enig lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het woord « reële » wordt ingevoegd tussen de woorden « Aan de » en « kansspelen »;
2º de volgende zin wordt toegevoegd :
« Deze bepaling geldt niet voor de deelname aan weddenschappen. ».
Art. 52
In artikel 60 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 8 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden de woorden « klasse II en III » vervangen door de woorden « klasse II, III en IV »;
2º in het tweede lid worden de woorden « 50 euro per week » vervangen door de woorden « 2 600 euro per jaar ».
Art. 53
Artikel 61, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« De commissie stelt aan de kansspelinrichtingen klasse I, II, III, en IV folders ter beschikking met informatie over gokverslaving, het telefoonnummer van de hulplijn 0800 alsmede adressen van hulpverleners. Deze folders dienen door de betreffende inrichtingen steeds zichtbaar voor het cliënteel te worden opgesteld en ter beschikking te worden gehouden. In het geval van kansspelen via informatiemaatschappij-instrumenten dient de folder virtueel beschikbaar te zijn. ».
Art. 54
In artikel 62 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden de woorden « klasse I en II » vervangen door de woorden « klasse I, II en IV waarin kansspelen worden geëxploiteerd in de zin van artikel 43/2, § 2, vierde lid »;
2º in het derde lid wordt het woord « tien » vervangen door het woord « vijf »;
3º in het zesde lid worden de woorden « klasse II of III » vervangen door de woorden « klasse A, B of F1 »;
4º er wordt een zevende lid toegevoegd, luidende :
« De Koning kan de wijze bepalen waarop de spelers worden toegelaten en geregistreerd voor deelneming aan kansspelen in inrichtingen klasse III. »;
5º er wordt een achtste lid toegevoegd, luidende :
« De Koning bepaalt de wijze waarop de spelers worden toegelaten en geregistreerd voor deelneming aan kansspelen via een elektronisch communicatienetwerk. ».
Art. 55
In artikel 63 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º de woorden « de artikelen 4, 8, 26, 27, 46 en 58 » worden vervangen door de woorden « de artikelen 4, §§ 1 en 3, 8, 26, 27, eerste lid, 46 en 58 »;
2º de woorden « van 100 frank tot 100 000 frank » worden vervangen door de woorden « van 3 euro tot 3 000 euro ».
Art. 56
In artikel 64 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid,
a) worden de woorden « de artikelen 54, 60 en 62 » vervangen door de woorden « de artikelen 4, § 2, 43/1, 43/2, 43/6, 43/7, 54, 60 en 62 »;
2º worden de woorden « van 26 frank tot 25 000 frank » vervangen door de woorden « van 0,70 euro tot 700 euro »;
2º in het tweede lid wordt de bepaling onder 2º opgeheven.
Art. 57
In hoofdstuk VIII van dezelfde wet wordt een artikel 70/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 70/1. — De jaarlijkse bijdragen van de vergunninghouders klasse A, A+, B, B+, E, F1, F2, F1+, G1 en G2 alsook de startbijdrage van de vergunninghouders klasse C, die krachtens artikel 19, § 1, de bijdrage vormen tot de oprichtings-, personeels- en werkingskosten van de commissie, worden vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
De Koning zal de Wetgevende Kamers verzoeken een wetsontwerp aan te nemen ter bekrachtiging van het in uitvoering van het vorige lid genomen besluit. ».
Art. 58
In artikel 71 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden de woorden « de vergunning klasse D » vervangen door de woorden « de vergunningen klasse C en D »;
2º het tweede lid wordt vervangen als volgt :
« Bij niet-betaling van de kosten door een vergunninghouder kan de kansspelcommissie bij voorrang de waarborg aanwenden om de verschuldigde bedragen te betalen. »;
3º het vierde lid wordt vervangen als volgt :
« De reële waarborg is als volgt vastgesteld :
— 250 000 euro voor een vergunning klasse A;
— 250 000 euro voor een aanvullende vergunning klasse A+;
— 75 000 euro voor een vergunning klasse B;
— 75 000 euro voor een aanvullende vergunning klasse B+;
— 25 000 euro voor een vergunning klasse E, wanneer de houder uitsluitend diensten levert in het raam van het onderhoud, het herstel of de uitrusting van de kansspelen; het bedrag van 12 500 euro per aangevangen schijf van 50 toestellen wanneer de houder onverschillig welke andere activiteiten uitvoert waarvoor een vergunning klasse E vereist is;
— 13 000 euro voor een vergunning klasse F1;
— 75 000 euro voor een aanvullende vergunning klasse F1+;
— 9 000 euro voor een vergunning klasse F2;
— 80 000 euro voor een vergunning klasse G1. ».
Art. 59
In dezelfde wet wordt een artikel 71/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 71/1. — In tegenstelling tot het bepaalde in artikel 71, wordt het waarborgsysteem behouden voor de vergunninghouders klasse C die hun vergunning hebben ontvangen vóór 1 januari van het jaar volgend op de inwerkingtreding van de wet van ... houdende diverse wijzigingen inzake kansspelen. Het bedrag van de waarborg wordt elk jaar vastgesteld overeenkomstig artikel 71 zoals het bestond vóór de inwerkingtreding van deze wet. ».
Art. 60
In dezelfde wet wordt een artikel 76/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 76/1. — De bestaande vaste en mobiele inrichtingen klasse IV alsook de andere bestaande natuurlijke en rechtspersonen welke op grond van de artikelen 43/2, §§ 5 en 6, en 43/7, § 1, weddenschappen mogen ontvangen, die een attest kunnen voorleggen van de federale overheidsdienst Financiën waaruit blijkt dat zij voldoen aan hun fiscale verplichtingen, kunnen hun activiteiten voortzetten tot op het ogenblik dat de commissie een beslissing heeft genomen inzake het toekennen van een vergunning klasse F1 en F2, onder voorbehoud van het betalen van een waarborg zoals bedoeld in artikel 71 en de indiening van een volledig en correct dossier bij de commissie zoals bedoeld in artikel 43/3 binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de wet van ... houdende diverse wijzigingen inzake kansspelen.
De aanvragers van een vergunning G1 voor de exploitatie van bestaande televisieprogramma's via nummerreeksen van het Belgische nummerplan die een toelating hebben van de commissie, kunnen eveneens hun activiteiten voortzetten onder dezelfde voorwaarden. ».
Art. 61
In dezelfde wet wordt een artikel 76/2 ingevoegd, luidende :
« Art. 76/2. — De aanwijzing van de huidige leden van de kansspelcommissie overeenkomstig de bepalingen van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers zoals die gold op het ogenblik van de goedkeuring van de wet van ... houdende diverse wijzigingen inzake kansspelen blijft geldig, net zoals de termijn waarin zij voorziet.
De personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van ... houdende diverse wijzigingen inzake kansspelen in dienst zijn bij de commissie, behouden hun functie en hun statuut totdat de met toepassing van § 1 genomen maatregelen zijn goedgekeurd. Indien die ambtenaren ter gelegenheid van de aanwijzingen overeenkomstig de voormelde maatregelen niet worden overgenomen door de commissie, keren ze van rechtswege terug naar de diensten van de federale overheidsdienst Justitie, met het statuut dat op hen van toepassing is. ».
Afdeling 2 : Bepalingen tot wijziging van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Art. 62
In artikel 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 maart 1994 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998, 4 mei 1999, 8 april 2003 en 10 augustus 2005, wordt het cijfer « 327 » ingevoegd tussen de cijfers « 307, » en « 337, ».
Art. 63
Artikel 66 van hetzelfde wetboek wordt opgeheven.
Art. 64
Artikel 67 van hetzelfde wetboek wordt opgeheven.
Afdeling 3 : Bepaling tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 65
Artikel 327, § 6, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 7 mei 1999, wordt aangevuld als volgt :
« Ingeval voor de toepassing van de bepalingen van de genoemde wet, de directeur van de belastingen een overtreding vaststelt van de bepalingen van dit Wetboek of het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, of van de besluiten genomen ter uitvoering ervan, of als concrete elementen het bestaan van fiscale fraude doen vermoeden, dient hij, bij aangetekend schrijven, de commissie hiervan in kennis te stellen. ».
Afdeling 4 : Bepalingen tot wijziging van de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten
Art. 66
In het opschrift van de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten, worden de woorden « en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten » geschrapt.
Art. 67
Hoofdstuk I van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 4 juni 1971, 28 december 1973 en 19 april 2002, wordt opgeheven.
Art. 68
Artikel 12, 1º, van dezelfde wet wordt opgeheven.
Afdeling 5 : Bepalingen tot wijziging van de wet van 19 april 2002 tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij
Art. 69
In artikel 3, § 1, van de wet van 19 april 2002 tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij, zoals gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid wordt het woord « , weddenschappen » geschrapt;
2º in het tweede lid worden de woorden « , met inbegrip van weddenschappen, » ingevoegd tussen de woorden « kansspelen » en de woorden « te organiseren ».
Art. 70
In artikel 21, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het tweede lid vervallen de woorden « in de kansspelinrichtingen »;
2º het derde lid wordt vervangen als volgt :
« De Koning zal de nadere regels bepalen waaronder deze controle zal plaatsvinden. ».
Hoofdstuk 3 : INWERKINGTREDING
Art. 71
Deze wet treedt in werking op de door de Koning bepaalde datum.
17 juli 2008.
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. |
(1) K. Andries, N. Carette en N. Hoekx, Kansspel. De wettelijke definitie gewikt en gewogen, Recht en Onderneming, Brugge, Die Keure, 2006, blz. 35.
(2) Daarna werd de studie bijna integraal overgenomen in een boek : K. Andries, N. Carette en N. Hoekx, Kansspel. De wettelijke definitie gewikt en gewogen, Kulak, Die Keure, 2006, Franse vertaling : Les jeux et paris. Analyse critique des éléments constitutifs de la définition légale, Contrats et Patrimoine, Brussel, Larcier, 2008. In de studie stonden echter ook aanbevelingen, die niet in het boek zijn opgenomen.
(3) Grondwettelijk Hof, arrest nr. 114/2005 van 30 juni 2005, http://www.arbitrage.be.
(4) OIVO : Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties.
(5) DS285 United States — Measures Affecting the Cross-Border Supply of Gambling and Betting Services.
(6) NRC Weekblad, 7 juni 2005, http:// www.toezichtkansspelen.nl/verslagen/Het_gezicht_van_Poker.pdf.
(7) Vraag nr. 51-10142 van de heer Servais Verherstraeten van 7 februari 2006 in de commissie voor de Justitie in de Kamer van volksvertegenwoordigers, http://www.dekamer.be.
(8) BLOSO : sportadministratie van de Vlaamse Gemeenschap.
(9) De oorspronkelijke richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften werd gewijzigd door de richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998. De voorgestelde definitie komt uit artikel 1, 2), a), van die laatste richtlijn.
(10) Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (« richtlijn inzake elektronische handel » of « E-commerce-richtlijn »).
(11) Cass. (3e k.) AR C.040212.F, 30 januari 2006, All Business Services/Unibox Games, 21 februari 2006, Pas. 2006, p. 239, http://www.cass.be
(12) N. Hoekx, nota onder Gent 20 juni 2007, DAOR 2008.
(13) Gent 20 juni 2007, DAOR 2008.
(14) Ibid. 6.
(15) DS285 United States — Measures Affecting the Cross-Border Supply of Gambling and Betting Services, http://www.wto.org/french/tratop_f/dispu_f/cases_f/ds285_f.htm.
(16) Hof EVA, 14 maart 2007, E-1/06, http://www.eftacourt.int.
(17) Brussel, 26 januari 2006 (RG 2004/11253/A).
(18) Raad van State, arrest nr. 153.124 van 22 december 2005, http://www.raadvst-consetat.be
(19) Cf., voor 2008, koninklijk besluit van 20 december 2007 betreffende de bijdrage in de werkings-, personeels- en oprichtingskosten van de kansspelcommissie verschuldigd door de houders van de vergunningen klasse A, B, C en E voor het kalenderjaar 2008 (Belgisch Staatsblad van 7 januari 2008).
(20) Europees Hof van Justitie, 6 november 2003, C-243/01 (Italië/Piergiorgio Gambelli); Europees Hof van Justitie, 6 maart 2007, C-338/04 (Italië/Placanica); http://eur-lex.europa.eu.
(21) Perscommuniqué van 13 maart 2007 van de Beroepsvereniging van Wedkantoren.
(22) Artikel 291 van de programmawet van 27 december 2004 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2004).
(23) Koninklijk besluit van 10 oktober 2006 houdende de voorwaarden waaraan spelen die aangeboden worden in het kader van televisieprogramma's via nummerreeksen van het Belgische nummerplan, waarvoor het toegelaten is om van de oproeper, naast de prijs van de communicatie, ook de betaling van de inhoud te vragen, doch beperkt tot deze reeksen waarop het eindgebruikertarief geen functie is van de tijdsduur van de oproep en die een totaalprogramma inhouden dienen te voldoen (Belgisch Staatsblad van 19 oktober 2006).
(24) Europees Hof van Justitie, 6 november 2003, C-243/01 (Italië/Piergiorgio Gambelli); Europees Hof van Justitie, 6 maart 2007, C-338/04 (Italië/Placanica); http://eur-lex.europa.eu.
(25) Koninklijk besluit van 20 december 2007 betreffende de bijdrage in de werkings-, personeels- en oprichtingskosten van de kansspelcommissie verschuldigd door de houders van de vergunningen klasse A, B, C en E voor het kalenderjaar 2008 (Belgisch Staatsblad van 7 januari 2008).