4-1051/4 | 4-1051/4 |
16 DECEMBER 2008
I. INLEIDING
Beide voorliggende wetsontwerpen werden op 24 november 2008 in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als een wetsontwerp van de regering (stukken Kamer, nr. 52-1608/1 en nr. 52-1609/1).
Deze ontwerpen werden er op 11 december 2008 aangenomen door de plenaire vergadering met 86 tegen 54 stemmen. Ze werden op 12 december 2008 overgezonden aan de Senaat.
Eveneens op 12 december 2008 heeft de Senaat het optioneel bicameraal ontwerp geëvoceerd (zie stuk Senaat, nr. 4-1051/1).
Met toepassing van artikel 27, 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van deze wetsontwerpen aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Het wetsvoorstel nr. 4-1040 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 om te zorgen voor fiscale neutraliteit ten voordele van de werknemers, met name het onderwijzend personeel, van wie het salaris van december in het verleden in januari werd uitbetaald, werd aan de bespreking van het ontwerp Diverse Bepalingen (I) toegevoegd. Het beoogt immers exact hetzelfde als de amendementen die door de regering in de plenaire vergadering van de Kamer werden ingediend (zie stukken Kamer, nrs. 52-1608/15 en 52-1608/18).
De commissie heeft deze wetsontwerpen besproken tijdens haar vergaderingen van 10 en 16 december 2008.
II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN EN ALGEMENE BESPREKING
A. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I)
(Aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet)
a) Titel 4. Mobiliteit en vervoer
1. Inleidende uiteenzetting door de staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister
De staatssecretaris verklaart dat afdeling 1 van hoofdstuk 1 de slots en de administratieve sancties betreft.
Brussel Nationaal is een volledig gecoördineerde luchthaven, wat betekent dat met uitzondering van enkele vrijgestelde vluchten, alle vluchten gebruik moeten maken van een slot die vooraf door de luchthavencoördinator wordt toegewezen. Momenteel wordt geen enkele sanctie opgelegd wanneer een luchtvaartmaatschappij zonder slot of buiten haar slot vliegt, terwijl een Europese verordening uitdrukkelijk in dergelijke sancties voorziet.
Dit wetsontwerp wil in deze leemte voorzien door strafrechtelijke of administratieve sancties op te leggen.
Dit ontwerp voorziet ook in de mogelijkheid om administratieve sancties op te leggen voor overtredingen van het luchtvaartreglement die thans zelden (om niet te zeggen nooit) door het parket vervolgd worden.
Het College van procureurs-generaal heeft een advies over de ontwerptekst uitgebracht, maar pas nadat de tekst door de regering werd ingediend. Het college oppert geen fundamentele bezwaren, maar vraagt om de zwaarste overtredingen uit het toepassingsgebied te halen, en om de termijn te verlengen waarover de procureur des Konings beschikt om zijn beslissing tot strafrechtelijke vervolging mee te delen.
De amendementen van Jef Van den Bergh c.s. (nrs. 1 en 2, stuk Kamer 1608/004) komen tegemoet aan de wensen van het college van procureurs : zij verlengen de antwoordtermijn van het parket van zestig tot negentig dagen, en halen de overtredingen betreffende de openbare veiligheid en de integriteit van personen uit het toepassingsgebied van de wet.
Ten slotte wordt een technische verbetering aangebracht aan artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 : het woord « derde » wordt vervangen door het woord « vijfde ».
Een tweede afdeling van hetzelfde hoofdstuk betreft de identificatiebadges op de luchthavens. Het artikel 13 heeft als doel de termijn met één jaar te verlengen, waarbinnen de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Luchtvaart van de federale overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer of de door hem aangewezen instantie volgens zijn voorschriften, is gemachtigd veiligheidsadviezen te verstrekken over verzoeken inzake luchthaven-identificatiebadges bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 houdende regeling van de beveiliging van de burgerluchtvaart.
Zonder deze verlenging zou de Nationale Veiligheidsoverheid op 1 januari 2009 de bevoegde instantie worden om veiligheidsadviezen te verstrekken over verzoeken inzake de bovenvermelde identificatiebadges.
Het tweede hoofdstuk heeft betrekking op een voorstel tot wijziging van de wet van 22 februari 1965. Immers, het parkeerbeleid is een van de hoekstenen van het stedelijk en gemeentelijk mobiliteitsbeleid. Het kan een sterk regulerende factor zijn met betrekking tot de automobiliteit en bijgevolg ook met betrekking tot het gemeenschappelijk vervoer. Dat is dan ook de reden waarom in 2006 de overtredingen betreffende het parkeren met beperkte parkeertijd, het betalend parkeren en het parkeren met een gemeentelijke parkeerkaart werden gedepenaliseerd.
De huidige regelgeving en de gevolgde procedure maken het in de eerste plaats mogelijk dat steden en gemeenten die zelf overgaan tot de inning van het niet-betaalde retributie of belasting, rechtmatig toegang hebben tot het repertorium van de voertuigen van de DIV. Problemen kunnen echter ontstaan wanneer de gemeente het betalend parkeren in handen heeft gegeven van een concessiehouder — hetzij een openbaar, hetzij een privéparkeerbedrijf — en de identiteit van de houder van de nummerplaat doorgeeft aan de concessiehouder om het niet-betaalde parkeergeld te innen, wat in strijd zou zijn zowel met de reglementering op de inschrijving van voertuigen als met de privacywet.
Het is noodzakelijk om een sluitende wettelijke oplossing te vinden voor de inning van niet-betaalde parkeergelden door concessiehouders, opdat het stedelijk parkeerbeleid niet zou worden ondermijnd. Dit wetsontwerp beoogt dan ook een wettelijke basis te scheppen voor de toegang van openbare en privé-parkeerbedrijven tot het repertorium van de nummerplaten (de DIV) om de titularis van de nummerplaat te kennen, wanneer het verschuldigde parkeergeld niet werd betaald.
2. Bespreking
De heer Beke wenst enige verduidelijking met betrekking tot de belastingen op parkeergelden die ten laste gelegd worden van de houders van de nummerplaten. Is deze belasting onweerlegbaar of weerlegbaar ?
De staatssecretaris verduidelijkt dat aan chauffeurs wel de mogelijkheid wordt geboden om te bewijzen dat niet zij, maar wel iemand anders, met de wagen heeft gereden. Echter, geparkeerde auto's staan alleen. Vandaar ook dat er wordt vanuitgegaan dat de eigenaar verantwoordelijk is. Hij wordt dan ook geacht de effectieve betaler te zijn van de boete. Mocht een wagen gestolen zijn, dan zal het proces-verbaal van de diefstal een onweerlegbaar document zijn.
b) Titel 6. Zelfstandigen, KMO, voedselveiligheid
Hoofdstuk 3 - KMO — Wijziging van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect, zoals gewijzigd door de wet van 15 februari 2006 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een rechtspersoon
1. Inleidende uiteenzetting door de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid
De minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid stelt dat de wet van 15 februari 2006, die de architecten de mogelijkheid geeft hun beroep uit te oefenen in het kader van een rechtspersoon, ook voor iedere architect de verplichting heeft gecreëerd om zijn tienjarige aansprakelijkheid te laten dekken door een verzekering.
Die beroepsaansprakelijkheid is trouwens toegevoegd aan de voorwaarden om het beroep te mogen uitoefenen, zodat de architect die niet aan die voorwaarde voldoet, niet langer gemachtigd is zijn beroep uit te oefenen, en dit om zowel de consument als het publiek te beschermen.
De wet van 15 februari 2006 had niettemin niet voorzien in een afwijkende regeling voor de architectenambtenaren. Gesteld dat de verschillende overheidsinstanties waarvoor de architecten in overheidsdienst optreden, individuele verzekeringsovereenkomsten voor hen aangaan, dan zou zulks de begroting aanzienlijk belasten, aangezien ze betrekkelijk talrijk zijn.
Op grond van het beginsel dat de Staat op andere gebieden als eigen verzekeraar kan optreden, heeft de minister ervoor geopteerd sommige overheidsdiensten de mogelijkheid te bieden in de plaats te treden van een verzekeraar, met inachtneming van de uitdrukkelijke voorwaarde dat zij alle verplichtingen op zich nemen die op een verzekeraar rusten, zoals die zijn omschreven in het uitvoeringsbesluit van 25 april 2007.
Die afwijking wordt toegestaan aan de federale Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de Regie der Gebouwen, op grond van hun solvabiliteit. Ze houdt tevens in dat de voormelde entiteiten de Orde van Architecten de lijst van de architecten moeten bezorgen voor wie zij als eigen verzekeraar optreden, opdat die architecten op wettige wijze op de tabellen van de Orde worden ingeschreven.
2. Bespreking
Voorliggende bepalingen geven geen aanleiding tot enige vraagstelling.
c) Titel 9. Overheidsbedrijven
1. Inleidende uiteenzetting door de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven
De minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven stelt dat titel 9 verdeeld is in twee afdelingen en dat er twee verschillende onderwerpen onder ressorteren.
De eerste afdeling bevat de bepalingen met het oog op een verhoogde organisatorische en beslissingsonafhankelijkheid van de infrastructuurbeheerder vereist door de Europese richtlijnen;
De tweede afdeling betreft de technische aanpassing van de wettelijke bepalingen waarin het volgende wordt vastgelegd :
— de data waarop het college van respectieve commissarissen de verslagen moet indienen bij Infrabel en bij de NMBS
— alsook de datum waarop de minister de wettelijke documenten moet indienen bij het Rekenhof.
De bepalingen van de eerste afdeling gaan over de maatregelen die België aan de Europese Commissie meegedeeld heeft om tegemoet te komen aan de in juni 2008 door de Commissie gemaakte opmerkingen over de spoorweghervorming die tussen 2003 en 2005 in België werd doorgevoerd met het oog op de omzetting van de Europese richtlijnen betreffende spoorweginfrastructuur.
De minister herinnert eraan dat de richtlijnen 2001/12/EG en 2001/14/EG verscheidende zogenaamde « essentiële » taken identificeren waarvan de uitoefening een gelijke en niet-discriminerende behandeling van alle spoorwegondernemingen moet waarborgen. Bij de omzetting in Belgisch recht werden twee van deze « essentiële functies » opgedragen aan een gespecialiseerde dienst van Infrabel. Het gaat om « de toewijzing van de spoorweginfrastructuurcapaciteit » alsook om « de tarifering, de facturering en de inning van heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur ».
De wetgever heeft veelvuldige beschermingsmaatregelen getroffen om zich te verzekeren van de eerlijke en niet-discriminerende behandeling van de spoorwegondernemingen bij de uitoefening van de twee aan Infrabel opgedragen essentiële taken. Het gaat om de volgende maatregelen :
— oprichting van drie aparte autonome bedrijven (Infrabel als infrastructuurbeheerder, de NMBS als spoorwegvervoerder en Holdingvennootschap);
— wat de raad van bestuur en het directiecomité van Infrabel betreft, werden er in de wet onverenigbaarheids- en verbodsregels opgenomen om te zorgen voor de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van die organen;
— binnen Infrabel zelf werden de twee « essentiële taken » opgedragen aan een gespecialiseerde dienst die rechtstreeks afhangt van het directiecomité.
De ontwerpbepalingen zijn er dus op gericht deze voorwaarden van onafhankelijkheid van de uitoefening van de essentiële taken te versterken, niet alleen ten aanzien van de spoorwegondernemingen die het Belgische spoorwegnet gebruiken, maar ook voor de andere entiteiten van de NMBS-Groep.
De ontwerpbepalingen hebben betrekking op :
1. Het verbod van verenigbaarheid tussen een mandaat van bestuurder of van lid van het directiecomité van de NMBS of de NMBS-Holding met elk mandaat bij Infrabel (Artt. 68 en 73).
2. Het versterken van de onvereningbaarheids- en verbodsbepalingen voor de leden van de raad van bestuur of van het directiecomité, met andere functies bij een andere spoorwegonderneming, bij de NMBS-Holding maar ook bij haar dochterondernemingen (Art. 72)
3. Het verbod aan alle personeelsleden die tot deze gespecialiseerde dienst belast met de essentiële taken, behoren om enige functie of activiteit in dienst van een spoorwegonderneming uit te oefenen. Dit verbod geldt enkel tijdens de duur van hun tewerkstelling bij die dienst. Aan de gewone personeelsleden wordt bijgevolg geen wachttijd opgelegd bij de neerlegging van hun functie. (Art. 69).
4. De hogere kaderleden van de met de essentiële taken belaste gespecialiseerde dienst daarentegen wordt verboden om enige functie uit te oefenen bij een spoorwegoperator of bij een verbonden onderneming gedurende een periode van twee jaren nadat ze hun functie neergelegd hebben. Dit verbod gaat gepaard met een strafrechtelijke sanctie (Art. 71).
De ontwerpbepalingen in de tweede afdeling hebben tot doel de wijziging van de wettelijke bepalingen, die de data vastleggen waarop de verslagen van het respectieve college van commissarissen aan Infrabel en aan de NMBS moeten worden ingediend, alsook de datum waarop de minister voor elk van deze bedrijven de jaarrekeningen samen met het jaarverslag en het verslag van het college van commissarissen moet hebben ingediend bij het Rekenhof.
Om het werk van het college van commissarissen van Infrabel en van de NMBS te vergemakkelijken, wordt voorgesteld dat het verslag van de commissarissen bij de minister wordt neergelegd 14 dagen vóór de algemene vergadering van de aandeelhouders. Dat is hetzelfde tijdschema als voor de NMBS-Holding (afwijking geïntroduceerd in 2002).
=> Art. 74 -> nieuw art. 27, § 4, wet 21 maart 1991
De datum waarop de minister de documenten aan het Rekenhof moet bezorgen (« de jaarrekening van het betrokken boekjaar, samen met het jaarverslag en het verslag van het college van commissarissen ») is ook geharmoniseerd : naar 30 juni.
=> Art. 74 -> nieuw art. 27, § 5, wet 21 maart 1991
2. Bespreking
De heer Collas vraagt hoeveel privé-operatoren momenteel werkzaam zijn in het goederenvervoer via het spoor. Wat is hun marktaandeel ?
Mevrouw Vervotte geeft aan dat het marktaandeel van de NMBS in het totaal van het goederenvervoer daalt. Gezien deze gegevens winnen de andere operatoren dus aan belang.
De heer Daras wenst hierop te verduidelijken dat het aandeel van NMBS-cargo toch nog steeds ongeveer 90 % van het totaal bedraagt.
d) Titel 10. Economie
1. Inleidende uiteenzetting door de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen
Een eerste hoofdstuk heeft tot doel om artikel 42 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten te wijzigen, teneinde de beslissingsmodaliteiten van de commissie belast met de vaststelling van de tarieven voor de billijke vergoeding te verduidelijken en juridisch technisch conform te maken aan de bedoeling van de wetgever in 1998.
Er wordt verduidelijkt dat een gelijk aantal stemmen toegekend worden aan de twee groepen die deel uitmaken van de commissie, zijnde de vennootschappen voor het beheer van de rechten, enerzijds, en de organisaties van hen die de vergoeding verschuldigd zijn, anderzijds.
Het tweede hoofdstuk beoogt de afschaffing van het « klein » Belgisch octrooi van zes jaar.
Deze wijziging moet doorgevoerd worden gezien de geringe kwaliteit van het kleine octrooi en het gebrek aan rechtszekerheid dat dit octrooi biedt, schade dreigt te berokkenen aan de door de wet van 6 maart 2007 genomen maatregelen om het octrooisysteem te versterken en te valoriseren.
Een derde hoofdstuk strekt ertoe artikel 22, § 1, 4ºbis, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten te wijzigen, teneinde de integrale reproductie van bladmuziek van een individueel muziekwerk verricht ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, toe te staan. De integrale reproductie van bundels die samengesteld zijn uit verschillende bladmuziek van individuele muziekwerken, blijft niettemin onderworpen aan de toestemming van de rechthebbenden.
Een vierde hoofdstuk behandelt de wijziging van de wet van 24 mei 1888 houdende regeling van de toestand der te Luik gevestigde proefbank voor vuurwapens. De opdrachten van de Proefbank voor vuurwapens in Luik werden vastgelegd in de wet van 24 mei 1888. Deze wet van 1888 voorziet dat de Proefbank vergoedingen kan aanrekenen voor deze opdrachten. De tarieven worden goedgekeurd via een koninkijk besluit. De wapenwet van 8 juni 2006, recent gewijzigd bij wet van 25 juli 2008, heeft extra opdrachten opgelegd aan de Proefbank. De bedoeling van het wetsontwerp is om deze bijkomende opdrachten toe te voegen in de wet van 1888 zodat deze in overeenstemming is met de wapenwet van 2006.
Op die manier worden de volgende opdrachten voorzien in de wet van 1888 :
1. het beproeven en stempelen van vuurwapens (stond al in de wet van 1888);
2. de identificatie van alle in België gefabriceerde of ingevoerde wapens (nieuw);
3. het neutraliseren, het ombouwen en het vernietigen van de vuurwapens (nieuw);
4. de politie en de bewaking van de vuurwapens (stond al in wet 1888);
5. het attesteren van de technische kenmerken van vuurwapens (nieuw).
Daarnaast wordt voorzien dat de Proefbank ook voor deze bijkomende opdrachten een vergoeding zal kunnen aanrekenen, goed te keuren via koninklijk besluit, zonder dat dit kosten met zich meebrengt voor de Schatkist.
Een vijfde hoofdstuk heeft betrekking op de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee die de rechtsgrond creërde voor controles op een aantal activiteiten op zee. Door een vergetelheid zijn er geen bepalingen opgenomen voor de controles van activiteiten, uitsluitend geregeld door de wet van 13 juli 1969 inzake exploratie en exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat. Daardoor is alleen de gerechtelijke politie wettelijk bevoegd om die controles uit te voeren; zij beschikt evenwel niet over de specifieke expertise en de middelen om dit te doen.
De bevoegde ambtenaren van de FOD Economie zijn bevoegd om inbreuken vast te stellen krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu, hetgeen niet tot hun onmiddellijke kerntaken behoort. Zij zijn evenwel niet bevoegd om inbreuken op te sporen en vast te stellen voor activiteiten die enkel geregeld zijn door de wet van 1969, meer in het bijzonder de exploitatie van zeezand en -grind, wat wel tot hun kerntaken behoort. Een absurde situatie, waaraan zo snel mogelijk een einde moet komen met deze wetswijziging.
Een laatste hoofdstuk strekt ertoe administratieve sancties in te lassen in de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek en in de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen. Het is belangrijk dat het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) en de instellingen van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) beschikken over regelgevende instrumenten die het hen mogelijk maakt een kwaliteit van statistieken te bieden die aan de verwachtingen van de EU beantwoordt.
Deze kwaliteit hangt in ruime mate af van de medewerking en de bijdrage van de ondernemingen die worden ondervraagd bij enquêtes.
De huidige wetgeving voorziet in strafrechtelijke sancties wanneer rechtspersonen niet antwoorden maar deze procedure is traag, zwaar en moeilijk uitvoerbaar in de praktijk.
Zeker in het kader van de ingezette administratieve vereenvoudiging bij het NIS en het INR is het van cruciaal belang dat ondernemingen de gevraagde gegevens ook effectief doorgeven.
Zo treedt bijvoorbeeld de vereenvoudiging van de structuurenquête van de ondernemingen in werking op 1 januari 2009. Door deze vereenvoudiging zullen 40 % minder bedrijven worden ondervraagd. Om de kwaliteit van de statistieken te garanderen is het dus belangrijk om van de overblijvende bedrijven de gevraagde gegevens correct en tijdig te ontvangen.
In navolging van de meeste EU-lidstaten wordt voorgesteld om het NIS en het INR de mogelijkheid te bieden om, naast het systeem van strafrechtelijke sancties, administratieve boetes op te leggen aan rechtspersonen die hun statistische verplichtingen niet naleven.
2. Bespreking
De voorzitter vraagt of er ook vereenvoudigingsoperaties bezig zijn naar het invullen van deze statistieken toe. De praktijk leert immers dat heel wat ondernemingen het invullen van deze statistieken als een zware administratieve last zien. Zijn er bovendien mechanismen die zorgen voor kwaliteitscontrole ?
De minister geeft aan dat er ook naar het invullen van de statistieken zelf, en rekening houdend met de Europese wetgeving terzake, verschillende vereenvoudigingsoperaties gaande zijn. Zo is er bijvoorbeeld het invullen van de structuurenquête door de ondernemingen die onder een vereenvoudigde vorm in werking treedt op 1 januari 2009. Vanaf dat moment zullen nog slechts 60 % van de bedrijven, in plaats van momenteel 100 %, deze enquête moeten invullen. Er werd ervoor geopteerd dat de grote bedrijven, vanwege hun representativiteit deze enquête wel nog jaarlijks zullen invullen. Daar waar de kleine bedrijven slechts om de 3 jaar zullen worden bevraagd.
Zo werd voor de landbouwers de landbouwtelling sterk vereenvoudigd en werd ook hier ongeveer 20 % van de bedrijven vrijgesteld van het invullen van deze enquête.
Zo wordt er gewerkt om het de bedrijven mogelijk te maken om online of eventueel indien dat mogelijk is rechtstreeks vanuit het boekhoudpakket, enquêtes te laten invullen. En tot slot wordt er ook geprobeerd om te vermijden dat bedrijven meer dan eens dezelfde gegevens moeten doorsturen.
Wat vervolgens de tweede vraag van de heer Beke betreft, antwoordt de minister dat ingevulde statistieken steeksproefgewijs of via het afleiden van bepaalde gegevens worden getoetst aan de realiteit. Ook moeten statistieken steeds de goedkeuring krijgen van Eurostat en tot nu toe heeft België daar geen problemen ondervonden. Verder geeft de minister ook aan dat bedrijven over het algemeen meer gemotiveerd zijn om eenvoudige statistieken in te vullen en het is dus de bedoeling dat ook daar verder aan wordt gewerkt.
e) Titel 12. Energie
1. Inleidende uiteenzetting door de minister van Klimaat en Energie
Afkondiging door de wet van het koninklijk besluit van 20 december 2007 betreffende de Elia-heffing Het betreft een wettelijke bekrachtiging van dat koninklijk besluit, dat terugwerkende kracht heeft tot 1 juli 2007.
Zoals in de memorie van toelichting staat aangegeven, bestaat er evenwel sinds 1 januari 2008, ingevolge het besluit van de Vlaamse regering een volledige vrijstelling te verlenen, geen wettelijke basis meer op grond waarvan de federale overheid de Elia-heffing kan innen.
Met andere woorden, sinds 1 januari 2008 is de federale overheid niet langer bevoegd een Elia-heffing in te stellen om de door de Vlaamse DNB's betaalde voorschotten te recupereren (conform een studie van de CREG).
Invoering van garanties met betrekking tot de oorsprong van offshorewindenergie.
Zoals dit reeds op gewestelijk niveau bestaat, wordt een wettelijke basis ingevoerd voor certificaten in verband met de garantie van de oorsprong van offshore-energie, die aantonen dat de elektriciteitsproductie inderdaad afkomstig is van offshorewindenergie.
2. Bespreking
Voormelde artikelen geven geen aanleiding tot een verdere algemene bespreking.
f) Titel 15. Financiën
1. Inleidende uiteenzetting door de staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën
De heer Clerfayt, staatssecretaris toegevoegd aan de minister van Financiën, verduidelijkt waartoe de hier voorgestelde bepalingen strekken :
Hoofdstuk 1 — Personenbelasting en diverse bepalingen
Dit hoofdstuk past enkele bepalingen inzake personenbelasting aan om onvolkomenheden weg te werken, om toepassingsproblemen op te lossen en om rekening te houden met bepaalde opmerkingen van de Europese Commissie.
Tevens worden de fiscale bepalingen van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008 aangepast teneinde een eventueel verhaal op juridisch vlak te vermijden. Het is duidelijk dat deze aanpassingen de algemene filosofie die de wet van 2007 over het interprofessioneel akkoord regelt niet opnieuw ter discussie stelt.
Afdeling 1 — Wijzigingen van sommige fiscale bepalingen inzake levensverzekeringscontracten
Deze afdeling beoogt een duidelijke oplossing in de gevallen dat kapitalen worden betaald in uitvoering van levensverzekeringscontracten of spaarverzekeringscontracten en worden vereffend ten gevolge van het overlijden van de verzekerde, ten belope van het bedrag dat dient voor het wedersamenstellen of waarborgen van een door hem gesloten lening voor een onroerend goed, in het bijzonder als de erfgenaam van het onroerend goed niet de persoon is die in het contract als begunstigde van het kapitaal wordt aangeduid.
Deze uitdrukkelijke tekst is nodig gebleken omdat nogal wat geschillen zijn ontstaan over de vaststelling van de werkelijke belastingplichtige volgens de wettelijk opgelegde begunstigingsclausule (artikel 1454 en/of 1459, WIB 1992). De nieuwe formulering zorgt er dus voor dat hierover geen enkele betwisting meer mogelijk is.
Deze nieuwe bepaling is van toepassing op alle contracten (« oude » en « nieuwe ») en laat toe te aanvaarden dat de begunstigingsclausule in de « oude » contracten niet aan de nieuwe begunstigingsclausule moet worden aangepast.
Afdeling 2 — Diverse wijzigingen inzake personenbelasting
Deze afdeling beoogt eerst en vooral de verbetering van artikel 66, § 1, WIB 1992, om een einde te stellen aan de discussie voor de rechtbanken over het feit of minderwaarden op voertuigen nu al dan niet beroepskosten zijn en dus al dan niet aftrekbaar zijn bovenop het forfait van 0,15 euro per kilometer voor woon-werkverplaatsingen met een personenauto.
Daarbij bevestigt de voorgestelde wijziging de bedoeling van de wetgever die teruggaat op de algemeen aanvaarde filosofie dat de minderwaarden deel uitmaken van de kosten van een onderneming.
Anderzijds antwoordt deze afdeling op diverse ingebrekestellingen vanwege de Europese Commissie of arresten van het Europees Hof van Justitie die met betrekking tot de volgende punten aanpassingen van het WIB 1992 vereisen :
— De onverenigbaarheid van de Belgische belastingwetgeving inzake de aftrekbaarheid van giften aan niet in België gevestigde culturele instellingen. De Commissie oordeelt inderdaad dat de giften aan een in een andere lidstaat gevestigde culturele instelling eveneens voor aftrek in aanmerking moeten worden genomen. Daarom wordt in de voorgestelde wijziging aan culturele instellingen die zijn gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte de mogelijkheid geboden om dezelfde erkenning te krijgen als de Belgische culturele instellingen;
— De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft aan België een ingebrekestelling betekend betreffende de mogelijke onverenigbaarheid van de Belgische belastingwetgeving inzake de aftrekbaarheid van kosten voor kinderopvang met de verplichtingen van het EG-verdrag en de EER-overeenkomst. Momenteel sluit België de ouders die hun kind plaatsen in een niet in België gelegen opvangvoorziening uit van het genot van het fiscaal voordeel, wat een bron van diverse discriminaties is zowel ten opzichte van de dienstverleners (opvanggezinnen) die niet in België zijn gevestigd als van de begunstigden van de dienst in hun hoedanigheid van belastingplichtige onderworpen aan de Belgische inkomstenbelasting, naargelang ze niet in België verblijven met hun familie, ze tijdelijk in België zijn gedetacheerd of ze recent naar België zijn verhuisd.
Na een grondig onderzoek van de door de Commissie geformuleerde kritiek heeft België besloten dat artikel 113, § 1, 3º, WIB 1992 wel degelijk discriminerend is ten opzichte van de hiervoor opgesomde bepalingen van het Europees recht. De voorgestelde tekst streeft ernaar een einde te stellen aan deze discriminatie.
Er wordt ook een kleine wijziging aangebracht in artikel 138, WIB 1992, teneinde kinderen die in de loop van een jaar werden geboren en die in datzelfde jaar zijn verdwenen of ontvoerd, als zijnde ten laste te beschouwen. Men zal er dus van uitgaan dat die kinderen ten laste zijn op 1 januari van het aanslagjaar volgend op hun verdwijning of ontvoering.
Om ieder misverstand te vermijden, wordt artikel 146, 3º, WIB 1992 aangepast om duidelijk te maken dat de werkloosheidsuitkeringen die begrepen zijn in het brugpensioen (zie artikel 31bis, derde lid, 1º, WIB 1992) geen deel uitmaken van de in het eerstgenoemde artikel bedoelde werkloosheidsuitkeringen. Zoals voorheen worden die uitkeringen behandeld als een brugpensioen, en dus als een « ander vervangingsinkomen » bedoeld in artikel 146, 5º, WIB 1992.
In het WIB 1992 laat artikel 154 toe een bijkomende belastingvermindering te verlenen met het oog op een feitelijke vrijstelling wanneer deze inkomsten uitsluitend zijn samengesteld uit pensioenen, werkloosheidsuitkeringen of andere vervangingsinkomsten. Sinds 1 januari 2007 maakt een bepaling mogelijk dat een lichte overschrijding van de inkomstengrens geen bruuske belastingtoeslag teweegbrengt. Deze tekst wordt in dit ontwerp verfijnd om een aantal ongewenste effecten van de vorige wijziging weg te werken.
De wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact voerde een gunstig belastingregime in voor de aanvullende pensioenkapitalen die in het kader van de tweede pensioenpijler ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot die leeftijd effectief actief is gebleven. Wanneer iemand effectief actief is gebleven tot de wettelijke pensioenleeftijd maar overlijdt vooraleer hij de uitkering van zijn aanvullend pensioenkapitaal heeft opgevraagd of ontvangen, komt het kapitaal toe aan de persoon die als begunstigde in geval van overlijden is aangeduid, bijvoorbeeld de langstlevende echtgenoot of de kinderen. Op basis van de bestaande wettelijke bepalingen moeten de voorwaarden voor het gunsttarief worden beoordeeld in hoofde van de begunstigde van de uitkering. In geval van een uitkering bij overlijden is het heel goed mogelijk dat in hoofde van de begunstigde (bijvoorbeeld de kinderen van de verzekerde) niet is voldaan aan de hoofdvoorwaarde (effectief actief blijven tot de wettelijke pensioenleeftijd) voor het gunstig belastingstelsel. Deze anomalie wordt dus in het wetsontwerp verbeterd.
Inzake de vrijstelling van doorstorten van bedrijfsvoorheffing voor overwerk bevat het wetsontwerp een bepaling die ertoe strekt te verduidelijken, zoals de belastingadministratie het reeds toepast, dat het bedrag van de niet te storten bedrijfsvoorheffing beperkt moet worden tot de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft — en werd ingehouden op — andere (gewone) bezoldigingen van de werknemer en die is opgenomen in eenzelfde aangifte in de bedrijfsvoorheffing, en dus niet enkel op de bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de bezoldigingen die daadwerkelijk betrekking hebben op het door de werknemer gepresteerde overwerk.
Ook wordt artikel 275/8, WIB 1992 ingetrokken, met betrekking tot de vrijstelling van doorstorten van bedrijfsvoorheffing voor de champignontelers, overwegende dat de Europese Commissie oordeelde dat deze bepaling onverenigbaar is met de regels ter zake in verband met de steunmaatregelen.
In deze afdeling wordt bovendien nog recent een aanvulling gestemd in verband met het voorgestelde artikel 125. Het moet de openbare overheid toelaten om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar, zonder dat deze bij de inkomsten worden gevoegd waarvoor het marginaal tarief geldt. Wel wordt dit loon afzonderlijk belast tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de inkomsten van het betreffende jaar.
Afdeling 3 — Diverse bepalingen
De bepalingen van afdeling 3 van dit hoofdstuk zijn slechts het rechtstreekse gevolg van sommige bepalingen van afdeling 2.
Afdeling 4 — Niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen
De wet van 21 december 2007 heeft op sociaal vlak een bijzondere regeling voor de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen ingevoerd. Ze worden uitgesloten uit het loonbegrip voor werknemers. Ze vallen niet onder de toepassing van de gewone socialezekerheidsbijdragen. Deze uitsluiting speelt ten belope van een plafond van 2 200 euro (niet geïndexeerd bedrag) per kalenderjaar per werknemer.
Op fiscaal vlak zijn de resultaatsgebonden voordelen vrijgesteld van inkomstenbelastingen ten belope van het bedrag dat van toepassing is op het vlak van de sociale zekerheid (2 200 euro), op voorwaarde dat zij werkelijk aan de bijzondere werkgeversbijdrage zijn onderworpen (artikel 38, § 1, eerste lid, 24º, WIB 1992).
Met de wet van 24 juli 2008 wordt de maatregel uitgebreid met de uitzendkrachten (artikel 85) en met de autonome overheidsbedrijven (artikel 169), maar enkel de expliciete verwijzing naar de autonome overheidsbedrijven is nodig in artikel 38, WIB 1992).
De tekst inzake sociale zekerheid geeft aan de Koning de mogelijkheid om het bedrag aan te passen, wat een probleem op fiscaal vlak veroorzaakt, daar op grond van artikel 172 van de Grondwet geen enkele vrijstelling of vermindering van belasting kan worden vastgelegd dan door een wet.
Teneinde te vermijden dat de fiscale tekst ongrondwettig zou worden verklaard daar hij verwijst naar het bedrag dat van toepassing is inzake sociale zekerheid en dat daardoor bij koninklijk besluit kan worden aangepast, is het aangewezen om in artikel 38, § 1, eerste lid, 24º, WIB 1992 en dit om elk mogelijk verhaal te vermijden, het vrijgesteld bedrag op uitdrukkelijke wijze te vermelden, hetgeen de eigenlijke kern van de maatregel noch de mogelijke indexeringen ten belope van 2 200 euro geenszins ter discussie stelt.
Hoofdstuk 2 — Diverse wijzigingen inzake vennootschappen en rechtspersonen
Afdeling 1 — Voordelen van alle aard en bestrijding van omkoping
Afdeling 2 — Voertuigen
Deze afdeling :
— vult artikel 198bis, eerste lid, 1º, a, 5e streepje, en b, 5e streepje, WIB 1992 aan, om het laagste tarief van aftrekbaarheid toe te passen in het geval dat geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstoot beschikbaar zijn bij de dienst voor inschrijving van de voertuigen;
— wijzigt artikel 205, § 2, eerste lid, 6º, WIB 1992, om het met artikel 198bis, WIB 1992, ingevoegd bij de programmawet van 27 april 2007, in overeenstemming te brengen;
— wijzigt artikel 235, 2º, WIB 1992, om de maatregel volledig toe te passen voor de belasting van niet-inwoners (vennootschappen).
Afdeling 3 — Afschaffing van de effecten aan toonder
Deze afdeling strekt ertoe het WIB 1992 te verbeteren ten gevolge van de wijzigingen aangebracht door het koninklijk besluit van 7 december 2007 tot aanpassing van de fiscale wetgeving en de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België aan de bepalingen van de wet van 14 december 2005 houdende afschaffing van de effecten aan toonder :
— een fout in verband met de verwijzing naar artikel 269, vierde lid, WIB 1992, zoals ingevoegd bij artikel 2, 2º, van het voornoemde besluit;
— vier foutief geworden verwijzingen naar verschillende artikelen van het WIB 1992, die in de memorie van toelichting bij elk artikel uitdrukkelijk zijn geformuleerd.
Afdeling 4 — Belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling
Deze afdeling strekt ertoe de maatregel van het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling, dat voor de aan de vennootschapsbelasting onderworpen belastingplichtigen bij de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact vanaf aanslagjaar 2007 werd ingevoerd, uit te breiden tot de aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen met het oog op de afschaffing van het verschil in behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse vennootschappen, dat een door de Europese wetgeving en het akkoord van de Europese Economische Ruimte verboden discriminatie vormt. De Commissie van de Europese Gemeenschappen had op 4 april 2008 een ingebrekestelling betekend.
Afdeling 5 — Vestiging van de belastingen
Deze afdeling strekt ertoe moeilijkheden op te lossen die zijn gerezen nadat een fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting heeft plaatsgevonden, inzake de aangifteverplichting, de termijn ter zake en de gelijkstelling in geval van nieuwe inkohiering of subsidiaire aanslag.
Hoofdstuk 3 — Belasting van niet-inwoners betreffende natuurlijke personen en diverse bepalingen
Dit hoofdstuk brengt een aantal wijzigingen aan in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992), hoofdzakelijk inzake de belasting van niet-inwoners betreffende natuurlijke personen (BNI/nat.pers.). De belangrijkste wijziging is, naar aanleiding van een ingebrekestelling vanwege de Europese Commissie, de invoering van een stelsel van optionele regularisatie van de inkomsten, naast het bestaande stelsel van verplichte regularisatie en het stelsel van de bevrijdende voorheffing.
Daarnaast worden een aantal bijkomstige wijzigingen aangebracht, die in de memorie van toelichting per artikel uitdrukkelijk worden geformuleerd.
Hoofdstuk 4 — Fortis-Fonds
De financiële crisis heeft ook in ons land sporen nagelaten en geleid tot ernstige waardeverminderingen in de aandelenportefeuilles. Dit is in het bijzonder het geval voor de aandeelhouders van Fortis NV.
De regering heeft beslist om een eenmalige tegemoetkoming te doen ten voordele van de aandeelhouders natuurlijke personen en heeft hiervoor een « Fortis-Fonds » opgericht waarin de Staat een deel van de mogelijke meerwaarde van de deelname in BNP Paribas zal storten. Toegang tot dit fonds wordt verleend tot maximaal 5 000 effecten aan de natuurlijke personen die als een goede huisvader hebben gehandeld en tevens aan een aantal andere voorwaarden moeten voldoen. Het gaat om een vrijwillig gebaar van de regering en niet om enige verplichting.
Hoofdstuk 5 — Registratie als aannemer
Met dit hoofdstuk wenst de regering twee zaken te realiseren :
— Naar aanleiding van technische problemen is er geen publicatie van de beslissingen tot registratie en beslissingen tot schrapping mogelijk via de website van de Kruispuntbank van Ondernemingen. Daarom wordt opnieuw het oude systeem van bekendmaking via het Belgisch Staatsblad ingevoerd tot een performanter systeem is uitgewerkt;
— Wanneer na raadpleging van de databank van de fiscale schulden blijkt dat een aannemer fiscale schulden heeft en er dus een inhoudingsplicht is in hoofde van de opdrachtgever, moet de opdrachtgever aan de aannemer een attest vragen om de door de aannemer verschuldigde belastingen te kennen en zo de te verrichten inhouding, in voorkomend geval, te kunnen beperken tot het bedrag van die verschuldigde belasting. Om te vermijden dat attesten moeten worden uitgereikt omtrent kleine schulden, wordt die verplichting om een attest te vragen, beperkt tot de gevallen waarin het factuurbedrag hoger is dan of gelijk aan 7 143 euro.
2. Bespreking
De heer Fournaux vraagt of het de bedoeling is dat de berekeningsbasis voor de successierechten wordt aangepast om rekening te houden met de ongewilde effecten van de financiële crisis. Immers, momenteel worden erfgenamen soms verplicht om successierechten te betalen op aandelen die momenteel veel minder of zelfs helemaal niets meer waard zijn.
De heer Clerfayt verduidelijkt dat dit element een regionale materie is en dat de federale belastingsdiensten slechts de bepalingen van de gewesten uitvoeren.
De heer Collas wenst enige verduidelijking met betrekking tot de fiscale aftrekbaarheid van giften.
De staatssecretaris verklaart dat in het verleden de fiscale aftrek voor giften aan culturele instellingen enkel geldig was voor instellingen die erkend waren en gevestigd waren op het Belgische grondgebied. Echter, om tegemoet te komen aan de ingebrekestelling van de Europese Commissie is het de bedoeling dat de discriminatie wordt weggewerkt en zijn de fiscale voordelen onder bepaalde voorwaarden uitgebreid naar alle culturele instellingen gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte. Echter, deze instellingen moeten zich nog altijd laten erkennen door de FOD Financiën opdat ze kunnen worden geïdentificeerd.
B. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (II)
(Aangelegenheden als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet)
Titel 4. Mobiliteit
1. Inleidende uiteenzetting door de staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister
Deze artikelen voeren een stelsel van administratieve sancties in voor overtredingen die eigen zijn aan de luchtvaart. Zie de verantwoording van dit stelsel en de details van de procedure in de bespreking van het wetsontwerp dat onder artikel 78 van de Grondwet valt.
De artikelen waardoor de rechtbank van eerste aanleg bevoegd wordt gemaakt voor het behandelen van het beroep tegen een beslissing waarbij een administratieve geldboete wordt opgelegd, zijn dan ook opgenomen in een afzonderlijk wetsontwerp.
De gerechtelijke organisatie is immers één van de materies waarvoor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn.
2. Bespreking
De bepalingen hebben geen aanleiding gegeven tot verdere bespreking.
III. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN
A. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I)
Er werden geen amendementen ingediend op de bepalingen verwezen naar deze commissie.
B. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (II)
Er werden geen amendementen ingediend op de artikelen 5 en 6 verwezen naar deze commissie.
IV. STEMMINGEN
A. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I)
Het geheel van de artikelen verwezen naar deze commissie, zijnde deze opgenomen in de Titels 4, 6- hoofdstuk 3, 9, 10, 12 en 15, wordt aangenomen met 10 tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.
Ten gevolge van het aannemen van dit wetsontwerp komt het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 om te zorgen voor fiscale neutraliteit ten voordele van de werknemers, met name het onderwijzend personeel, van wie het salaris van december in het verleden in januari werd uitbetaald (stuk Senaat, nr. 4-1040) te vervallen.
B. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (II)
De artikelen 5 en 6 verwezen naar deze commissie, worden aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Olga ZRIHEN. | Wouter BEKE. |
De teksten van de door de commissie aangenomen artikelen zijn dezelfde als die overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers (stukken Kamer, nr. 52-1608/19 — 2008/2009 en 52-1609/6 - 2008/2009).
De commissie beslist evenwel de volgende tekstverbeteringen aan te brengen aan het wetsontwerp houdende de diverse bepalingen (I) :
Artikel 116
In artikel 116 wordt de verwijzing naar « artikel 107 van de wet van ... houdende diverse bepalingen » vervangen door een verwijzing naar « artikel 114 van de wet van ... houdende diverse bepalingen ».
Artikel 117
In artikel 117 wordt de verwijzing naar de « artikelen 107 en 108 van de wet van ... houdende diverse bepalingen » vervangen door een verwijzing naar de « artikelen 114 en 115 van de wet van ... houdende diverse bepalingen ».