4-606/2 | 4-606/2 |
15 APRIL 2008
Sectie 1. Inleiding
De Senaat heeft tijdens zijn plenaire vergadering van 19 maart 2008 beslist om met toepassing van artikel 259bis-19, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, een advies met spoedeisend karakter van de Hoge Raad voor de Justitie in te winnen over het wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 187bis, 191bis et 194bis van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot het statuut van de referendarissen bij het Hof van Cassatie (wetsvoorstel van de heer Hugo Vandenberghe c.s., Doc. 4-606/1).
Bij brief van dezelfde datum heeft de voorzitter van de Senaat die beslissing meegedeeld aan de Hoge Raad voor de Justitie.
Overeenkomstig de wet werd de leden van de algemene vergadering gevraagd om binnen de vooropgestelde termijn hun schriftelijke opmerkingen aan de Verenigde advies- en onderzoekscommissie te bezorgen.
Sectie 2. Doelstelling van het wetsvoorstel
Volgens de toelichting wil het wetsvoorstel een aangepaste toegangsweg tot de magistratuur bepalen voor de referendarissen bij het Hof van Cassatie.
Sectie 3. Woord vooraf over de toegangswegen tot de magistratuur
1. Historiek
Vóór de wet van 18 juli 1991 (1) , waren de toegangswegen tot de magistratuur niet gekoppeld aan de voorwaarde dat de kandidaat-magistraat geslaagd moest zijn voor een examen of vergelijkend examen.
De wet van 18 juli 1991 heeft het volledige toegangsstelsel tot de magistratuur grondig gewijzigd, en bepaalde onder meer als toegangswegen :
— vooreerst de gerechtelijke stage, via een vergelijkend examen;
— als tweede toegangsweg, het examen beroepsbekwaamheid, waarvoor van de kandidaten een grotere beroepsanciėnniteit vereist werd dan voor deelname aan het vergelijkend toelatingsexamen tot de stage.
De Hoge Raad voor de Justitie kreeg bij zijn oprichting de opdracht in te staan voor de organisatie van het vergelijkend toegangsexamen tot de gerechtelijke stage en van het examen beroepsbekwaamheid (zie artikel 259bis-9, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 (2) ).
Kort na zijn oprichting heeft de Hoge Raad voor de Justitie een advies verstrekt over een wetsontwerp dat onder meer een derde toegangsweg tot de magistratuur beoogde (3) .
In dat advies over de inrichting van een derde toegangsweg merkte de Hoge Raad voor de Justitie eerst op dat hij, gelet op het beperkte tijdsbestek dat hem toegekend werd, niet had kunnen nagaan of het onderhavige wetsontwerp strijdig was met de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie. Vervolgens beoordeelde hij die derde toegangsweg als gerechtvaardigd.
Bij wet van 15 juni 2001 werd die nieuwe toegangsweg ook daadwerkelijk in het Gerechtelijk Wetboek ingevoegd (4) . De bewuste bepalingen werden vervolgens echter vernietigd door het Arbitragehof (arrest van het Hof nr. 14 van 28 januari 2003).
Een nieuwe wet, van 7 april 2005 (5) , richtte de derde toegangsweg opnieuw in, niet zonder rekening te houden met de motivering van het arrest van het Arbitragehof (onder meer een numerieke beperking van de toegang tot de magistratuur via die derde weg en het uitzonderlijk karakter dat die weg moet behouden in vergelijking met de twee andere toegangswegen).
Het Arbitragehof heeft het beroep tot vernietiging dat tegen die nieuwe wet werd ingediend, verworpen bij arrest nr. 142 van 20 september 2006.
2. Huidige situatie
Momenteel zijn in het Gerechtelijk Wetboek drie toegangswegen tot de magistratuur bepaald :
1. de gerechtelijke stage (zie artikel 259octies van het Gerechtelijk Wetboek) :
— de kandidaat-magistraten moeten eerst geslaagd zijn voor het vergelijkend toelatingsexamen tot de stage en een stage vervuld hebben voor zij naar een magistraatsambt kunnen solliciteren;
— het vergelijkend toelatingsexamen tot de stage staat ook open voor kandidaten met weinig beroepservaring (in de loop van de drie jaar die voorafgaan aan hun inschrijving voor het examen, een jaar balie of een jaar in een juridische functie);
— het vergelijkend toelatingsexamen wordt georganiseerd door de Hoge Raad voor de Justitie en omvat momenteel twee schriftelijke proeven en een mondelinge;
— de gerechtelijke stage duurt minimum 18 maanden voor de toegang tot het parket, en minimum 36 maanden voor de toegang tot de zetel;
2. het examen beroepsbekwaamheid :
— de kandidaat-magistraten moeten niet alleen geslaagd zijn voor een bekwaamheidsexamen, maar moeten ook een beroepservaring kunnen voorleggen waarvan de vereiste minimumduur varieert volgens het geambieerde magistraatsambt en het type beroepservaring;
— het examen beroepsbekwaamheid wordt georganiseerd door de Hoge Raad voor de Justitie en omvat momenteel twee schriftelijke proeven en een mondelinge;
3. de derde weg (het mondelinge evaluatie-examen) :
— deze toegangsweg staat enkel open voor personen die gedurende ten minste 20 jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat hebben uitgeoefend, of voor personen die gedurende ten minste 15 jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat hebben uitgeoefend čn gedurende ten minste 5 jaar een functie hebben uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist;
— het mondelinge evaluatie-examen wordt georganiseerd door de Hoge Raad voor de Justitie maar kan per definitie enkel mondelinge proeven omvatten en dus geen schriftelijke;
— slechts een beperkt aantal personen kan via deze weg tot de magistratuur toetreden (voor elk mogelijk type van ambt 12 % van het totaal aantal magistraten in dat ambt).
De algemene filosofie van die bepalingen is duidelijk de volgende :
— de stage als toegangsweg staat ook open voor jonge kandidaten die amper beroepservaring hebben;
— de tweede toegangsweg staat enkel open voor kandidaten met een ruimere juridische beroepservaring;
— de derde toegangsweg vormt de uitzondering en staat enkel open voor kandidaten met ten minste 20 jaar juridische beroepservaring, waarvan minimum 15 jaar als advocaat.
Sectie 4. Principe van het wetsvoorstel : de derde toegangsweg openstellen voor de referendarissen bij het Hof van Cassatie
De Verenigde advies- en onderzoekscommissie merkt op dat het wetsvoorstel niet spreekt van het openstellen van de derde toegangsweg voor de referendarissen bij het Hof van Cassatie, maar wel van een « aangepaste toegangsweg » voor deze referendarissen.
Niettemin,
— weerhoudt niets in de bepalingen van het geanalyseerde voorstel de referendarissen bij het Hof van Cassatie ervan deel te nemen aan het examen beroepsbekwaamheid of zelfs aan het vergelijkend toelatingsexamen tot de stage;
— het voorstel neemt als uitgangspunt de derde toegangsweg zoals die voor de advocaten werd georganiseerd, en ent de referendarissen bij het Hof van Cassatie op die wettelijke bepalingen (afgezien van een nieuw lid dat het voorstel invoegt over de persoon die wordt aangeduid om voor de kandidaten die referendaris zijn een advies te verstrekken, blijven alle wettelijke bepalingen die het mondelinge evaluatie-examen organiseren ongewijzigd; dus bijna alle leden van artikel 191bis, § 2, en de artikelen 259bis-9 et 259bis-10 van het Gerechtelijk Wetboek);
— de artikelen 187ter, 191ter et 194ter, over een procentuele beperking van het aantal personen die op grond van het mondelinge evaluatie-examen in aanmerking komen voor een benoeming tot bepaalde magistraatsambten, worden niet gewijzigd en zullen bijgevolg van toepassing zijn op de referendarissen die opteren voor het mondelinge evaluatie-examen als toegangsweg tot de magistratuur.
In het licht van wat voorafgaat, moet het wetsvoorstel dan ook niet gezien worden als een tekst die een nieuwe toegangsweg tot de magistratuur inricht, maar als een tekst die de derde toegangsweg open stelt voor de referendarissen bij het Hof van Cassatie.
Sectie 5. Argumenten die voor dat principe pleiten
Het wetsvoorstel vermeldt de factoren op basis waarvan die openstelling kan worden gerechtvaardigd. Immers, de referendarissen bij het Hof van Cassatie :
— kunnen slechts worden benoemd nadat zij geslaagd zijn voor een vrij veeleisend vergelijkend examen dat schriftelijke en mondelinge proeven omvat die lijken op de proeven die de Hoge Raad voor de Justitie organiseert voor de toegang tot de magistratuur (voor details, zie pagina's 2 en 3 van het wetsvoorstel);
— worden slechts definitief benoemd na een stage van drie jaar;
— genieten een statuut dat vergelijkbaar is met het statuut van magistraat voor wat het voorrecht van rechtsmacht en de weddeschalen betreft;
— hebben binnen het korps waarin zij werkzaam zijn, geen loopbaanperspectief, in tegenstelling tot de referendarissen bij het Grondwettelijk Hof en de referendarissen bij de Raad van State;
— genieten, wat het vereiste aantal jaren beroepservaring betreft, al een voorkeursbehandeling voor de toegang, via het examen beroepsbekwaamheid, tot verschillende ambten binnen de magistratuur;
— vormen slechts een zeer klein aandeel van de gerechtelijke actoren. Hun huidige aantal is vastgesteld op 15 (ministerieel besluit van 9 februari 2001, Belgisch Staatsblad van 15 februari 2001).
De Verenigde advies- en onderzoekscommissie merkt in het bijzonder het volgende op.
1. Het hoge niveau inzake juridische competentie van de referendarissen bij het Hof van Cassatie wordt gewaarborgd door het examen dat artikel 259duodecies van het Gerechtelijk Wetboek voorschrijft.
De inbreng van dergelijke juristen in de beslissingen van een vonnisgerecht biedt allicht garanties voor meer rechtszekerheid, omdat hun vertrouwdheid met de door de grondrechters soms minder goed gekende cassatietechniek hen ertoe in staat stelt de « valstrikken » te verijdelen.
Centraal aandachtspunt daarbij is het belang van de rechtzoekende.
Procedures die hun oorsprong vinden in een redactionele vergissing van de grondrechter en waarbij de verwijzingsrechter dezelfde beslissing neemt als de grondrechter, maar die anders formuleert, moeten zo veel mogelijk worden vermeden. Voor de rechtzoekende zijn die procedures immers nutteloos.
Vandaag zijn er legio dergelijke nutteloze procedures. De oorzaak daarvan kan worden toegeschreven aan een ontoereikende opleiding van de grondrechters of aan een te grote ondoordringbaarheid van de cassatietechniek, maar hoe dan ook gaat het om een realiteit in de « sociologie van het recht ».
2. Het is wenselijk om in een rechtscollege dat, zoals het Hof van Cassatie, uit juristen van respectabele leeftijd is samengesteld, de inbreng van jongere juristen te bevorderen. Hun competentie, hun creativiteit en hun enthousiasme kunnen bijdragen tot moderniteit en ontvankelijkheid jegens de noodzakelijke evoluties van de rechtspraak.
Het Hof van Cassatie heeft, meer dan welk ander rechtscollege ook, baat bij die inbreng voor zijn bijzondere rol om beslissingen te nemen over controverses in de doctrine.
Wanneer echter de kandidaat-referendarissen bij het Hof van Cassatie het gevoel hebben dat zij in de loopbaan die zij aanvatten niet verder kunnen evolueren zonder in zekere zin « terug naar af » te gaan, bestaat het risico dat de besten onder hen zullen afhaken. Op termijn zou het hele gerechtelijke apparaat daaronder lijden.
3. Door de referendarissen bij het Hof van Cassatie een bezoldiging toe te kennen die, overeenkomstig artikel 365bis van het Gerechtelijk Wetboek, na een stage van drie jaar identiek is aan de wedde van substituut-procureur-generaal en substituut-generaal bij een hof van beroep, en na het verstrijken van het dertiende jaar, identiek is aan de wedde van advocaat-generaal bij een hof van beroep of bij het arbeidshof, heeft de wetgever impliciet erkend dat die referendarissen binnen de rechterlijke organisatie een bijzondere categorie vormen.
De vergelijkingen met de andere categorieėn van referendarissen of met de parketjuristen moeten dan ook gerelativeerd worden.
Sectie 6. Argumenten die tegen dat principe pleiten
1. Argumenten over de inhoud van het voorstel
De Verenigde advies- en onderzoekscommissie vestigt er de aandacht op dat, afzonderlijk beschouwd, op veel van de hierboven vermelde factoren kritiek mogelijk is, en wel om de volgende redenen :
— het slagen voor een bijzonder veeleisend vergelijkend examen is ook een toegangsvoorwaarde voor andere vergelijkbare categorieėn, zoals de referendarissen bij het Grondwettelijk Hof;
— indien het vergelijkend examen voor referendarissen bij het Hof van Cassatie te vergelijken is met de proeven die de Hoge Raad voor de Justitie organiseert, dan zouden die referendarissen toch probleemloos moeten kunnen slagen voor de toegangsexamens tot de magistratuur;
— de referendarissen bij het Hof van Cassatie hebben geen loopbaanperspectief binnen hun korps, maar dat geldt evenzeer voor de referendarissen bij de hoven en rechtbanken en voor de parketjuristen;
— inzake het vereiste aantal jaren beroepservaring voor de toegang, via het examen beroepsbekwaamheid, tot verschillende ambten in de magistratuur, behoren de referendarissen zeker tot een specifieke categorie; die categorie bevat echter ook andere personen voor wie de derde toegangsweg niet wordt opengesteld (zie bijvoorbeeld, artikel 190, § 2, 2ŗ, dat in die specifieke categorie om tot rechter te kunnen worden benoemd onder meer vermeldt, de referendarissen en adjunct-referendarissen bij de Raad van State, de referendarissen bij het Arbitragehof, de referendarissen of parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg);
— het aantal referendarissen bij het Hof van Cassatie is momenteel gering, maar hun aantal is vrij vergelijkbaar met andere referentiegroepen van referendarissen, zoals de referendarissen bij de hoven van beroep.
Evenzo is de verantwoording dat het voor het Hof van Cassatie belangrijk is om jonge en bekwame juristen te kunnen aanwerven, vergelijkbaar met de verantwoording die de andere rechtscolleges kunnen aanvoeren voor hun referendarissen en juristen.
Hoewel de bijzondere ervaring van de referendarissen bij het Hof van Cassatie zeer nuttig ten dienste van de rechtscolleges van eerste aanleg kan worden ingezet, is zij niet meer dan een ervaring zonder particulier contact met de rechtzoekenden, die vrij ver verwijderd is van de dagelijkse werkelijkheid waarin de magistraten van het niveau van eerste aanleg werken.
2. Argumenten van technische aard
2.1. De tekstformulering van het voorstel
De tekst van het voorstel bepaalt dat de derde toegangsweg zal worden opengesteld voor twee categorieėn van personen : de huidige categorie en de categorie van de referendarissen bij het Hof van Cassatie.
Voor de eerste categorie zijn er geen wijzigingen. Die categorie omvat dus « eenieder die gedurende ten minste twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat heeft uitgeoefend of die gedurende ten minste vijftien jaar deze activiteit als voornaamste beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en gedurende ten minste vijf jaar een functie heeft uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist ».
Voor de referendarissen bij het Hof van Cassatie vermeldt de tekst van het voorstel : « eenieder die gedurende ten minste twaalf jaar het ambt van referendaris bij het Hof van Cassatie heeft uitgeoefend of die gedurende ten minste zeven jaar dit ambt heeft uitgeoefend en daarnaast gedurende ten minste vijf jaar een functie heeft uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist ».
Voor de beide categorieėn is op die formulering kritiek mogelijk.
Bij de eerste categorie is het immers vanzelfsprekend dat voorrang wordt gegeven aan de activiteit als advocaat en dat het de bedoeling is de personen aan te spreken die 20 jaar nuttige beroepservaring hebben, waarvan 15 jaar als advocaat.
Afgaande op de formulering van het voorstel zou een persoon met 19 jaar beroepservaring als advocaat en 4 jaar beroepservaring in een functie die een gedegen kennis van het recht vereist, niet aan de voorwaarden voldoen (in tegenstelling tot een persoon met 15 jaar ervaring als advocaat en 5 jaar in een functie die een gedegen kennis van het recht vereist).
Voor de categorie van de referendarissen bij het Hof van Cassatie is de kritiek nog scherper : uitgaande van de huidige formulering zou een persoon die 11 jaar referendaris is en 4 jaar ervaring heeft in een functie die een gedegen kennis van het recht vereist, niet aan de voorwaarden beantwoorden (in tegenstelling tot een persoon die 7 jaar referendaris is en 5 jaar ervaring heeft in een functie die een gedegen kennis van het recht vereist).
Die kritiek was er ook bij de redactie van de voorwaarden inzake de vereiste beroepservaring voor toegang tot sommige magistraatsambten, en kan worden weggenomen door de tekst anders te formuleren.
Zo zou de wetgever zich kunnen inspireren op de formulering van artikel 189, § 1, 1ŗ, van het Gerechtelijk Wetboek (« sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar als lid van de zittende magistratuur of als magistraat van het openbaar ministerie »).
In het onderhavige geval zou voor de eerste categorie de formulering kunnen luiden : « eenieder die gedurende ten minste twintig jaar een functie die een gedegen kennis van het recht vereist heeft uitgeoefend, met als voornaamste beroepsactiviteit tijdens de laatste vijftien jaar het beroep van advocaat ».
Diezelfde formulering zou ook voor de tweede categorie van personen moeten worden gebruikt : « eenieder die gedurende ten minste twaalf jaar een functie die een gedegen kennis van het recht vereist heeft uitgeoefend, met als voornaamste beroepsactiviteit tijdens de laatste zeven jaar het beroep van referendaris bij het Hof van Cassatie ».
2.2. De vergelijking tussen de beide categorieėn van personen voor wie de derde toegangsweg wordt opengesteld
Het voorstel bepaalt dat voor de referendarissen een anciėnniteit van in principe 12 jaar vereist is, waarvan ten minste 7 jaar als referendaris.
Voor de advocaten zijn er geen wijzigingen, en is de vereiste anciėnniteit in principe 20 jaar, waarvan 15 jaar als advocaat.
Is dat onderscheid te rechtvaardigen ?
Afgaande op de logica van het voorstel wordt in realiteit een anciėnniteit van minimum 7 jaar als referendaris vergeleken met een anciėnniteit van 15 jaar als advocaat.
Nuttigheidshalve wordt er hier op gewezen dat voor een benoeming tot referendaris bij het Hof van Cassatie geen beroepsanciėnniteit wordt vereist (zie het eerste lid van artikel 259duodecies van het Gerechtelijk Wetboek, dat enkel bepaalt dat de kandidaat, om te worden benoemd, volle 25 jaar oud moet zijn).
In theorie zou een referendaris bijgevolg aan de voorwaarden van de derde toegangsweg kunnen voldoen 12 jaar na het beėindigen van zijn rechtenstudie, terwijl een advocaat na de rechtenstudie 20 jaar zou moeten wachten om datzelfde voordeel te genieten.
2.3. De vergelijking met de andere toegangswegen
Net zoals de advocaten hebben de referendarissen het recht om ook gebruik te maken van de toegangsweg van het examen beroepsbekwaamheid, en zullen zij dat recht behouden.
Volgens de logica van het systeem vormt de derde toegangsweg een uitzondering op de toegangswegen van de stage en het examen beroepsbekwaamheid.
Voor de advocaten is dat inderdaad het geval.
Zo moet een advocaat, om rechtstreeks tot rechter in een rechtbank van eerste aanleg te kunnen worden benoemd, geslaagd zijn voor het examen beroepsbekwaamheid en bovendien gedurende ten minste tien jaar ononderbroken het beroep van advocaat hebben uitgeoefend (zie artikel 190, § 2, 1ŗ, van het Gerechtelijk Wetboek).
Om gebruik te kunnen maken van de derde weg moet een advocaat ten minste twintig jaar nuttige anciėnniteit hebben, waarvan vijftien jaar als advocaat.
Uitgaande van het wetsvoorstel zal dat voor de referendarissen bij het Hof van Cassatie heel anders zijn.
Datzelfde artikel 190, § 2, 2ŗ, bepaalt immers, nog steeds voor een benoeming tot rechter in eerste aanleg, dat vijf jaar anciėnniteit als referendaris vereist is, terwijl de derde weg zal openstaan voor referendarissen met zeven jaar anciėnniteit.
Sectie 7. Eindopmerkingen
Voorliggend advies wordt verstrekt door de Verenigde advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie.
Alvorens het advies te verstrekken, heeft de commissie eerst kennis genomen van de schriftelijke opmerkingen van de leden van de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie.
Er moet worden opgemerkt dat de schriftelijke opmerkingen van een niet onbelangrijk aantal leden van de Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie veeleer negatief adviseren over het wetsvoorstel, vanuit het argument dat er onvoldoende rechtvaardigingsgronden zijn om de derde toegangsweg tot de magistratuur open te stellen of een vierde toegangsweg in te richten voor de referendarissen bij het Hof van Cassatie (sommige leden preciseren dat, mocht het principe behouden blijven, de referendarissen bij het Hof van Cassatie aan dezelfde anciėnniteitsvoorwaarden zouden moeten voldoen als de advocaten).
De Verenigde advies- en onderzoekscommissie heeft beslist om een advies te verstrekken waarin enkel de argumenten voor en de argumenten tegen het wetsvoorstel uiteenzet geworden, en achtte het bijgevolg niet dienstig een samenvatting van de opmerkingen van de leden van de algemene vergadering te voegen, nu die opmerkingen in de bovenvermelde argumenten werden verwerkt.
Bovendien moet worden onderstreept dat bij het Grondwettelijk Hof beroepen werden ingediend tegen zowel de wettelijke bepalingen over de toegangswegen tot de magistratuur als de wettelijke bepalingen over de voorwaarden inzake de ervaring die vereist is om te kunnen toetreden tot de magistratuur, die vaak gegrond werden bevonden wat de schending van de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie betreft.
Het is niet zonder risico om, gelet op de toegekende termijn voor het spoedeisend advies, een formele uitspraak te doen over de vraag of een beroep tegen de bepalingen van het onderhavige wetsvoorstel al dan niet kans van slagen heeft.
KRACHTLIJNEN VAN HET ADVIES
Vanuit technisch standpunt is het wetsvoorstel bedoeld om de derde toegangsweg tot de magistratuur open te stellen voor de referendarissen bij het Hof van Cassatie.
De Verenigde advies- en onderzoekscommissie heeft beslist om een advies te verstrekken waarin enkel de argumenten voor en de argumenten tegen het wetsvoorstel worden uiteengezet.
(1) Wet tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en de werving van magistraten, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 juli 1991.
(2) Wet tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 2 februari 1999.
(3) Zie het door de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie op 28 juni 2000 goedgekeurde advies met betrekking tot het wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 190, 194, 259bis-9, 259bis-10, 259octies en 371 van het Gerechtelijk Wetboek, tot invoering van de artikelen 191bis en 194bis in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van artikel 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en werving van magistraten.
(4) Wet tot wijziging van de artikelen 190, 194, 259bis-9, 259bis-10, 259octies en 371 van het Gerechtelijk Wetboek, tot invoeging van artikel 191bis in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van artikel 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en werving van magistraten, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 21 juli 2001.
(5) Wet tot invoeging van de artikelen 187bis, 187ter, 191bis, 191ter, 194bis en 194ter in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van de artikelen 259bis-9 en 259bis-10 van hetzelfde Wetboek, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 mei 2005.