4-639/1 | 4-639/1 |
13 MAART 2008
Dit wetsvoorstel neemt, met wijzigingen, de tekst over van een voorstel dat reeds op 27 januari 2005 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 51-1569/1).
Op het niveau van cassatie bestaat er een langzaam groeiende werklast (1) .
Het toenemend gebruik van dit rechtsmiddel heeft verscheidene oorzaken (toenemende complexiteit van het recht, gewijzigde sociaal-economische structuren in de maatschappij veroorzaken nieuwe geschillen, toenemend rechtsbewustzijn, wijze van rechterlijke organisatie, persoonlijke beweegredenen van de partijen en advocaten, ...) (2) .
Toch hebben veel van de ingestelde voorzieningen in cassatie, nauwelijks kans op slagen (3) .
Er gaan dan ook stemmen op om, naar het voorbeeld van andere Europese landen, de toegang tot cassatie te beperken door een « leave to appeal » in te voeren (4) . Vanuit de rechtsleer bestaat echter weerstand tegen een dergelijk « verlofstelsel ».
Het Hof van Cassatie stelt zelf een alternatieve procedure voor, die in meerdere West-Europese landen gehanteerd wordt.
Het is geen « verlofstelsel », waar men beslist of men al dan niet het recht heeft om het rechtsmiddel in te stellen. Deze procedure heeft pas plaats na het instellen van het rechtsmiddel.
Een kamer met een beperkte personeelsbezetting zal dan de kennelijk onontvankelijke of kennelijk ongegronde rechtszaken door middel van een korte motivering afhandelen. Het respecteert de traditionele opvatting dat elke rechtszoekende het recht heeft zijn zaak door het hoogste rechtscollege te laten behandelen, maar verzekert de proceseconomische toepassing ervan.
— De beperkte kamer van het Grondwettelijk Hof kan, op voorstel van de verslaggever, de beroepen tot vernietiging of prejudiciële vragen die klaarblijkelijk niet ontvankelijk of niet gegrond zijn met éénparigheid van stemmen onontvankelijk of ongegrond verklaren (5) .
— Een alleenzetelend lid van de Afdeling administratie, kan het beroep bij de Raad van State, op voorstel van de auditeur, doelloos (= zonder voorwerp), kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond verklaren (6) .
— De procedure voor het Europees Hof voor de rechten van de mens werd door het 11e protocol grondig hervormd. Een comité van drie rechters kan met éénparigheid van stemmen een verzoekschrift onontvankelijk verklaren wanneer deze beslissing zonder nader onderzoek kan worden genomen (7) . Kennelijke ongegrondheid geldt bij het EHRM als grond tot onontvankelijkheid (8) .
— In Frankrijk kan de beperkte kamer (« formation restreinte ») van het Hof van Cassatie, de voorzieningen in cassatie die manifest onontvankelijk of manifest ongegrond zijn, ontoelaatbaar verklaren (9) .
— In Nederland kan de Hoge Raad de voorzieningen die niet tot cassatie kunnen leiden, met een beperkte motivering afhandelen (10) .
— Verder bestaan er gelijkaardige procedures voor de hoogste rechtscolleges van Spanje en Portugal (11) .
Deze procedure bereikt hetzelfde doel als een verlofstelsel, namelijk het gebruik van rechtsmiddelen die toch geen kans op slagen hebben, afblokken.
Het feit dat het Europees Hof voor de rechten van de mens zelf een dergelijke procedure hanteert, bewijst voldoende dat dit niet strijdig is met art. 6 EVRM. Dit werd dan ook door het EHRM bevestigd in de rechtszaken tegen de Franse en Nederlandse procedure (12) .
De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, toont aan dat een dergelijke procedure de werklast aanzienlijk zou kunnen verlichten : (13)
« Aldus wordt in Nederland toegestaan dat « klachten » in cassatie, die geen kans van slagen hebben en ook overigens niet van belang zijn, met een zeer korte motivering worden afgedaan.
In 2002 werden in civiele zaken 174 op 303 verwerpingen op die wijze afgehandeld tegen 151 op 290 in 2001. Wat betreft de strafzaken werden in 2002, in 483 op 675 verwerpingen toepassing gemaakt van artikel 81 RO, tegen 654 op 736 verwerpingen in 2001. In belastingzaken is artikel 81 RO in 2002 toegepast in 211 op 495 verwerpingen en in 2001 in 196 op 481 verwerpingen. (Jaarverslag 2001-2002 — Hoge Raad der Nederlanden, 55, 61 en 67).
Een bepaling analoog aan die van artikel 81 RO zou kunnen toelaten de zaken voor het Hof vereenvoudigd af te handelen. Dit is reeds door het Hof van Cassatie voorgesteld in het jaarverslag 2001 op p. 487.
Een analoge bepaling bestaat in het Frans recht : volgens de wet van 25 juni 2001 kan een beperkt korps van drie magistraten de cassatieberoepen die niet ontvankelijk zijn of die niet op een ernstig cassatiemiddel gegrond zijn verworpen verklaren. Die bepaling wordt vaak toegepast.
De wetgever zou die mogelijkheid kunnen overwegen in de gevallen waarin hij reeds nu het Hof de mogelijkheid biedt zitting te houden in een beperkt college met drie raadsheren. »
Anderzijds kan men niet ontkennen dat de rechtspraak van het Hof van Cassatie tevens een rechtsvormend karakter heeft. Doordat deze rechtspraak zulk een groot gezag heeft, is het belangrijk dat de motiveringen bij arresten van het Hof van Cassatie voldoende gestoffeerd zijn. Nu heeft het Hof van Cassatie in ons land geen al te goede faam omwille van haar motiveringen. Motiveringen van het Belgische Hof van Cassatie worden, net als die van het Franse Hof, onder de noemer van apodictische motiveringen geplaatst. Ze zijn te situeren in het verlengde van het rechtpositivisme en getuigen van een sterk heteronoom zelfbeeld (14) .
Anglosaksische landen verkiezen voor hun manier van motivering eerder langere essays. Er wordt een ruime verantwoording van de genomen beslissing toegelicht, waarbij vaak ook melding wordt gemaakt van dissenting of separate opinions. In andere landen, zoals Duitsland, zoeken de hoge rechtscolleges dan weer hun toevlucht in wetenschappelijk onderbouwde motiveringen. Ook niet gemakkelijk toegankelijk maar wel uitgebreid toegelicht en van een bijzondere hoge wetenschappelijke waarde. In ons land opteert men dus voor motiveringen die in sterk abstracte formules gegoten worden waarbij men haast op een rituele wijze vaste zinsneden herhaalt en het woordgebruik wikt en weegt.
De traditie wil dus dat het Hof van Cassatie zich in haar motiveringen laat leiden door het apodictische. Voor de rechtsleer is dit echter niet steeds de meest dankbare wijze van motiveren. Sinds 1 januari 2002 heeft het Hof van Cassatie de redactie van zijn arresten aanzienlijk bijgesteld. Toch blijft het nog te vaak zoeken naar de redenering die het Hof gevolgd heeft. Het arrest maakt immers geen alternatieven zichtbaar en daarom blijft het moeilijk om in te schatten waarom het Hof voor de ene interpretatie gekozen heeft en niet voor een andere.
Voor de rechtsleer blijft het bijgevolg vaak wachten naar bijkomende arresten over eenzelfde zaak vooraleer men de lijn die het Hof wenst te volgen uit haar rechtspraak kan afleiden.
De conclusie van het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie kan hier meer klaarheid bieden vooral als ze conform zijn met het uiteindelijke arrest. Deze conclusies zijn vaak van hoge kwaliteit. Probleem is dat deze niet steeds gepubliceerd worden.
De rechtsleer, maar ook onze hedendaagse maatschappij, verwachten van de arresten van het Hof van Cassatie een duidelijkere en uitgebreidere motivering, het zichtbaar maken van de alternatieven en de verantwoording van de keuze (15) . Hiervoor hoeft het Hof zijn apodictische traditie niet op te geven. In talloze kwaliteitsvolle conclusies van advocaten-generaal vindt men bovenstaande voorwaarden terug. Helaas kan het openbaar ministerie nog steeds mondeling conclusie nemen waardoor men hierop niet kan terugvallen. Nochtans worden deze conclusies wel telkens schriftelijk voorbereid. Het zou dus niet zozeer extra werk vergen om ook daadwerkelijk in alle zaken schriftelijk conclusie te nemen.
Analoog met de bedoeling van het nieuwe artikel 1105bis kan er enkel nog mondeling conclusie genomen worden in geval van een voor de hand liggend cassatieberoep. Dit kan ook bij cassatieberoepen waarin er reeds voldoende eensluidende rechtspraak van het Hof beschikbaar is. De uitspraak heeft in deze immers geen rechtsvormende betekenis meer, tenzij ze afwijkt van eerdere stellingen van het Hof.
Tot slot kan men ook de vraag stellen waarom het openbaar ministerie pas conclusie dient te nemen na het summier verslag dat wordt opgesteld door de aangestelde verslaggever. Als alle conclusies genomen worden voor het ontwerpverslag, ook deze van het openbaar ministerie zou dit een aanzienlijke vereenvoudiging van de werking van het Hof betekenen. De filtermechanismen voor cassatie zouden meteen kunnen beoordeeld worden.
Uiteraard worden alle conclusies dan niet enkel aan de verslaggever overgemaakt maar tevens aan alle partijen.
De aanpassingen aan het uiteindelijk verslag kunnen zich dan beperken tot de eventuele noten die de partijen nog neerleggen na de conclusie van openbaar ministerie. Dit betekent meteen ook dat aan het doorlooptraject van een cassatiezaak in wezen niets verandert.
Artikel 2
Dit artikel voorziet erin dat het openbaar ministerie bij cassatieberoepen steeds schriftelijk conclusie neemt. Schriftelijk conclusie nemen wordt regel voor het openbaar ministerie. Hiervan kan echter afgeweken worden in geval van cassatieberoepen zoals omschreven in het volgende artikel. Het schriftelijk conclusie nemen door het openbaar ministerie heeft immers tot doel om het rechtsvormend karakter van cassatie-arresten te versterken. In geval van cassatieberoepen zoals in volgend artikel, zou de bepaling van dit artikel enkel tot bijkomende werkbelasting leiden.
Artikel 3
De formulering van het artikel moet aan drie voorwaarden voldoen :
1. enkel voor zaken die kennelijk onontvankelijk of ongegrond zijn;
2. beperkte inzet van personeel;
3. slechts korte motivering van die beslissing.
Naar analogie met de gecoördineerde wetten op de Raad van State, worden zaken die zonder voorwerp zijn aan de tekst toegevoegd.
Art. 1105bis van het Gerechtelijk Wetboek vermeldde reeds dat de beperkte kamer bestaande uit drie raadsheren kennis nam van de cassatieberoepen waarbij het antwoord voor de hand lag. Daar worden nu de zaken aan toegevoegd die kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond zijn.
Daarna geeft het openbaar ministerie zijn advies. Daarna kan de beperkte kamer dan beraadslagen. Dit verandert niet.
De meeste rechtscolleges (Europees Hof voor de rechten van de mens, Raad van State, Franse Hof van Cassatie) gebruiken de term « verklaren » om te wijzen op de beperkte motivering van een dergelijk arrest. Enkel het Grondwettelijk Hof gebruikt de term « arrest van onmiddellijk antwoord ». Deze term lijkt echter meer geschikt voor cassatieberoepen waarin het antwoord voor de hand ligt.
Artikel 4
Dit artikel voorziet erin om het openbaar ministerie vóór het verslag conclusie te laten nemen. Dit zou moeten leiden tot een vereenvoudiging van de werking van het Hof. Uiteraard wordt dan elke conclusie niet enkel aan de verslaggever overgemaakt, maar ook aan alle partijen.
Martine TAELMAN Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 1105 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 14 november 2000, worden het tweede lid en derde lid vervangen als volgt :
« Het openbaar ministerie wordt in alle zaken gehoord en neemt schriftelijk conclusie, tenzij het een cassatieberoep betreft zoals in artikel 1105bis.
De schriftelijke conclusie wordt uiterlijk op de dag waarop de griffier aan de partijen kennis geeft van de dagbepaling, ter griffie neergelegd om bij het dossier van de rechtspleging te worden gevoegd. Bij de kennisgeving die de griffier verricht met toepassing van artikel 1106, tweede lid, wordt in dat geval een kopie van de conclusie gevoegd. »
Art. 3
Artikel 1105bis van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt :
« Art. 1105bis. — § 1. De voorzitter van de kamer kan, op voorstel van de raadsheer-verslaggever en na advies van het openbaar ministerie, de zaak voorleggen aan een beperkte kamer met drie raadsheren, wanneer :
1º de beslissing in verband met het cassatieberoep blijkbaar voor de hand ligt;
2º het cassatieberoep kennelijk onontvankelijk, kennelijk ongegrond, of zonder voorwerp is.
§ 2. Die beperkte kamer beslist éénparig over het beroep door respectievelijk een arrest van onmiddellijk antwoord, of door het cassatieberoep kennelijk onontvankelijk, kennelijk ongegrond, of zonder voorwerp te verklaren.
Indien er geen éénparigheid is of indien één van de magistraten van die beperkte kamer het vraagt, moet zij het onderzoek van het beroep naar de kamer samengesteld uit vijf raadsheren verwijzen. »
Art. 4
In artikel 1107 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 14 november 2000, worden in het eerste lid, de eerste en tweede zin, vervangen als volgt :
« Alvorens het verslag geeft het openbaar ministerie zijn conclusie. Na het verslag worden de partijen gehoord. »
14 februari 2008.
Martine TAELMAN Patrik VANKRUNKELSVEN. |
(1) http://www.cass.be, Jaarverslag Hof van Cassatie 2003, p. 268.
(2) Gilles, P., « Ziviljustiz und Rechtsmittelproblematik. Rechtstatsachenforschung », Bundesministerium Justiz, 161.
(3) http://www.cass.be, Jaarverslag Hof van Cassatie 2003, p. 269, randnr. 6; p. 274 : het slaagpercentage schommelt rond de 33 %, dat betekent dat bijna 66 % wordt verworpen.
(4) http://www.cass.be, Jaarverslag Hof van Cassatie 2003, p. 286.
(5) Artikelen 69 tot 73 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.
(6) Artikelen 21, § 2, 30, § 2, eerste lid, 90, tweede lid, 2o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973.
(7) Artikel 27, § 1, 28, elfde protocol bij het EVRM.
(8) Artikel 35, § 3, elfde protocol EVRM.
(9) Artikel L 131-6, du Code de l'organisation judiciaire.
(10) Artikel 81 van de wet op de Rechterlijke Organisatie (RO).
(11) http://www.cass.be, Jaarverslag Hof van Cassatie, p. 290.
(12) EHRM 30 januari 2001, M.M. vs. Nederland; EHRM 9 juli 2002, Polman vs. Nederland; EHRM 9 maart 1999, Groupe Kosser vs. Frankrijk; EHRM 24 juni 2003, Stepinska vs. Frankrijk.
(13) http://www.cass.be, Jaarverslag 2003 van het Hof van Cassatie — voorstellen de lege ferenda door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, p. 238.
(14) De Corte R., De eerste 175 jaar van het Hof van Cassatie, 15 augustus 2007, 6.
(15) De Corte R., id., 9.