4-387/1

4-387/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

12 NOVEMBER 2007


Wetsvoorstel op de rechtspersoonlijkheid van vakorganisaties

(Ingediend door de heer Patrik Vankrunkelsven c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 14 juni 2005 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-1244/1 - 2004/2005).

Vakbonden zijn in ons land erg machtige en belangrijke instanties. Alleen vakbonden mogen lijsten indienen bij de sociale verkiezingen; behalve voor kaderleden zijn « huislijsten » (van een groep werknemers buiten de vakbonden om) niet toegelaten. Alleen vakbonden mogen werknemers vertegenwoordigen op alle mogelijke niveaus. Alleen zij mogen collectieve arbeidsovereenkomsten sluiten met een of meer werkgevers; een « akkoord » dat een werkgever zou sluiten met al zijn werknemers, maar zonder handtekening van een vakbondssecretaris, heeft niét de juridische waarde van een cao. Een cao is dan weer nodig om een hele reeks zaken te kunnen afwikkelen die voor bedrijven belangrijk zijn, bijvoorbeeld het invoeren van flexibele arbeidsregelingen.

Het is niet overdreven te stellen dat, in tal van middelgrote en grote bedrijven, het de vakbonden zijn die beslissen wanneer er gestaakt wordt, wanneer er opnieuw gewerkt wordt en hoe (flexibel) dit verloopt. Daarnaast zijn de vakbonden in ons land ook grote dienstverlenende organisaties met een uitgebreid kantorennetwerk, die de aangesloten werknemers voorzien van advies en de aangesloten werklozen hun uitkering uitbetalen.

Het is dan ook erg bevreemdend dat de grote en machtige instituten die de Belgische vakbonden zijn — en die beschikken over zoveel wettelijke en financiële middelen — juridisch gesproken eigenlijk niet bestaan. Men zal tevergeefs op zoek gaan naar de vzw « ABVV » of de cvba « ACV », want de Belgische vakbonden zijn steeds feitelijke verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid gebleven. Dat regelmatig vanuit politieke, academische en werkgevershoek geopperd wordt dat het toch beter zou zijn als de vakbonden rechtspersoonlijkheid zouden aannemen is niet verwonderlijk, zeker niet na gijzelingsacties van directieleden door vakbondsafgevaardigden in bedrijven zoals Sigma Coatings of AGC Automotive in Fleurus. De vakbonden hebben deze vraag vanuit de politiek en de samenleving echter steeds resoluut van de hand gewezen.

Het aannemen van rechtspersoonlijkheid door de vakbonden is uiteraard geen doel op zich. Achter die vraag gaat de overtuiging schuil dat vakbonden, met de rol die ze opeisen én spelen in ons maatschappelijk bestel, transparant en aanspreekbaar moeten zijn. Het afwijzen van die rechtspersoonlijkheid geeft de indruk dat ze geen openheid willen over hun interne (financiële) keuken en dat ze geen verantwoording willen afleggen over hun doen en laten. Vraag is dan waarom ze die houding aannemen, en of die houding aan het begin van de eenentwintigste eeuw nog aanvaardbaar is.

Transparantie wordt vandaag geëist van alle organisaties die enige rol spelen in het maatschappelijk en economisch verkeer. De overheid is onderworpen aan verregaande verplichtingen inzake openbaarheid van bestuur : in principe mag geen enkel overheidsdocument voor het publiek nog geheimgehouden worden. Bedrijven zijn, volgens het economisch recht, verplicht hun resultaten openbaar te maken. Ze moeten ook hun ondernemingsraad (dus de vakbonden) regelmatig uitgebreid inlichten over het financieel-economische reilen en zeilen. Heel de tendens naar « duurzaam ondernemen » heeft de vraag naar transparantie in de bedrijven nog verder versterkt. Ook de financiële situatie van politieke partijen en werkgeversorganisaties (allemaal vzw's) is een open boek. Het kan dan ook niet anders dan absurd genoemd worden dat het grote publiek niet mag weten over hoeveel financiële middelen de vakbonden beschikken. Het is niet langer aanvaardbaar dat vakbonden, door te weigeren rechtspersoonlijkheid aan te nemen, ontsnappen aan elke verplichting om rekeningen en balansen neer te leggen en bekend te maken.

Het eeuwige argument dat de vakbonden aandragen om dit niét te moeten doen, met name dat hun positie zou verzwakt worden als de werkgevers zouden weten waar de bodem van hun stakingskassen zich bevindt, raakt kant noch wal. Ten eerste omdat weken- tot maandenlang aanslepende sociale conflicten, waarbij beide partijen elkaar tot uitputting proberen te brengen, in ons land (gelukkig) bijna nooit voorkomen. Ten tweede omdat de vakbonden van hun kant óók over heel veel strategische informatie over de toestand van een onderneming beschikken, en daaruit kunnen afleiden hoeveel stakingsdagen een onderneming zich (niet) kan veroorloven. Ook het feit dat in andere Europese landen, zoals Nederland, vakbonden rechtspersoonlijkheid hebben en hun financiële gegevens openbaar maken (1) , toont aan dat de redenen van de Belgische vakbonden om dit niet te moeten doen geen steek houden.

Door geen rechtspersoonlijkheid te willen aannemen, weigeren de vakbonden ook elke aanspreekbaarheid én de juridische vertaling ervan : burgerlijke aansprakelijkheid. Dat vakbonden door hun acties regelmatig schade toebrengen aan de belangen van anderen kunnen we betreuren, maar lijkt onvermijdelijk. Erger is dat ze daarbij ook meer dan eens in de « fout » gaan, in burgerrechtelijke of in strafrechtelijke zin. De regel dat wie door het maken van fouten schade berokkent aan anderen ook moet opdraaien voor die schade, is één van de grondvesten van onze rechtsstaat, en sluit ook aan bij het rechtsgevoel van bijna een ieder. Door juridisch onbestaande te zijn, ontsnappen de vakbonden evenwel aan elke vorm van aansprakelijkheid, wanneer er bijvoorbeeld tijdens hun acties goederen worden beschadigd, of wanneer werkwilligen het werken wordt belemmerd. Dit versterkt het gevoel bij hun militanten dat in tijden van staking en sociale onrust in feite zowat alles geoorloofd is. De kans dat baldadigheden en aantasting van de persoonlijke vrijheid van medemensen achteraf nog een staartje krijgt is immers zo goed als onbestaande. Met het argument dat een organisatie niet verantwoordelijk kan gehouden worden voor het wangedrag van haar leden, heeft de wetgever ook op andere vlakken geen rekening gehouden. Zo heeft de wetgever terecht geoordeeld dat voetbalclubs aansprakelijk kunnen gehouden worden voor schade aangericht door hun supporters. Een moderne vakbond, die « accountability » vraagt van ondernemingen, dient aanspreekbaar te zijn, desnoods tot voor de rechtbank, voor zijn acties en actiemiddelen. Dit hoeft uiteraard nog niet te betekenen dat de vakbonden, als rechtspersonen, zouden moeten opdraaien voor alles wat enkele onverlaten met een vakbondsvlag in de hand aanrichten. Wél dat vakbonden zullen moeten aantonen dat ze, bij het organiseren van stakingen en betogingen, alle voorzorgen nemen om te vermijden dat er onrechtmatig schade wordt toegebracht aan personen, goederen en gebouwen.

Door geen rechtspersoonlijkheid aan te nemen, ontsnappen vakbonden tevens aan het betalen van sociale bijdragen op de aanvullende vergoeding die zij als deel van het loon uitbetalen aan hun gedetacheerde werknemers (2) . Voor naar vakbonden afgevaardigde ambtenaren kan geen sociale bijdrage afgehouden worden voor het deel dat beschouwd wordt als aanvullende vergoeding. Het feit dat een vakbond een feitelijke vereniging is, ligt daarvan aan de basis. Uit een arrest van het Arbeidshof van Luik van 11 februari 1988 blijkt immers dat er geen arbeidsovereenkomst kan bestaan tussen de gedetacheerde ambtenaar en de vakorganisatie waarbij hij gedetacheerd is. Daaruit volgt dat de vakorganisaties niet kunnen worden beschouwd als werkgever van die vrijgestelde ambtenaren en er dus op die aanvullende vergoedingen geen sociale bijdragen verschuldigd zijn. De sociale zekerheid loopt zo jaarlijks 1,4 miljoen euro mis (3) .

Die slotsom heeft ook verregaande gevolgen voor de werknemers van vakbonden in het algemeen. Als er geen werkgever in de arbeidsovereenkomst aangewezen kan worden, kan de vakbond ook nooit voor de rechtbank gedaagd worden ingeval van arbeidsgeschil. De werknemers van vakbonden verkeren zo in een wel heel zwakke positie tegenover hun werkgever die, ironisch genoeg, juist opkomt voor de rechten van werknemers in het algemeen.

De indieners willen met dit wetsvoorstel aan de representatieve werknemersorganisatie een bijkomende voorwaarde opleggen voor deelname aan een ondernemingsraad of overlegcomité. Indien zij in dit orgaan willen vertegenwoordigd zijn, dienen de werknemersorganisatie of haar overkoepelende organisatie rechtspersoonlijkheid aan te nemen.

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat representatieve werknemersorganisaties die willen zetelen in een ondernemingsraad rechtspersoonlijkheid dienen aan te nemen.

Artikel 3

Hetzelfde geldt voor representatieve organisaties van kaderleden.

Artikel 4

Representatieve werknemersorganisatie op interprofessioneel niveau moeten rechtspersoonlijkheid bezitten, willen zij deelnemen aan collectieve arbeidsovereenkomsten en paritaire comités.

Artikel 5

Om te zetelen in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten, alsook in het comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten en in het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, stipuleert het wetsvoorstel dat vakorganisaties tevens rechtspersoonlijkheid moeten aannemen.

Artikel 6

De vereiste van artikel 7 geldt ook om zitting te kunnen hebben in het sectorcomité en in het bijzonder comité van overheidsdiensten.

Artikel 7

Dit artikel bepaalt dat vakorganisaties bij politiediensten rechtspersoonlijkheid moeten hebben, alvorens zij door de Koning erkend kunnen worden. Die erkenning is noodzakelijk om zitting te hebben in het onderhandelingscomité voor de politiediensten, zoals bepaald in artikel 6 van de wet.

Patrik VANKRUNKELSVEN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 14, § 1, tweede lid, 4º, a), van de wet van 20 september 1948 houdende de organisatie van het bedrijfsleven, gewijzigd bij de wet van 29 juli 1986, wordt vervangen als volgt :

« a) de op het nationaal vlak opgerichte interprofessionele werknemersorganisaties vertegenwoordigd in de Centrale Raad van het Bedrijfsleven en in de Nationale Arbeidsraad, die ten minste 50 000 leden tellen en rechtspersoonlijkheid hebben; ».

Art. 3

Artikel 14, § 1, tweede lid, 5º, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« 5º representatieve organisaties van kaderleden : de interprofessionele organisaties van kaderleden, die voor het hele land zijn opgericht, die ten minste tienduizend leden tellen en rechtspersoonlijkheid hebben. »

Art. 4

Artikel 3, 1., van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, wordt in fine aangevuld met de woorden :

« en rechtspersoonlijkheid hebben. »

Art. 5

Artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1983, wordt aangevuld met een 4º, luidende :

« 4º rechtspersoonlijkheid heeft. »

Art. 6

In artikel 8, § 1, 1º, en § 2, 1º, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 januari 2002, worden na de woorden « iedere vakorganisatie » telkens de woorden « met rechtspersoonlijkheid » ingevoegd.

Art. 7

Artikel 13, eerste lid, 1º, van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, wordt in fine aangevuld met de woorden « en rechtspersoonlijkheid hebben; ».

Art. 8

Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

25 oktober 2007.

Patrik VANKRUNKELSVEN
Jean-Jacques DE GUCHT
Berni COLLAS
Christine DEFRAIGNE
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.

(1) www.kamervankoophandel.nl

(2) Schriftelijke vraag van senator Van de Casteele, 22 november 2004, nr. 3-1740.

(3) Schriftelijke vraag van senator Van de Casteele, 22 november 2004, nr. 3-1740.