4-139/1

4-139/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2007

10 AUGUSTUS 2007


Wetsvoorstel tot invoering van een betalingsbevel in het Gerechtelijk Wetboek

(Ingediend door mevrouw Martine Taelman)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel nemt de tekst over van het DOC 51-1215/001.

A. probleemanalyse

In de Europese Unie (1) bedraagt de gemiddelde betalingsachterstand, dit is de duur van het ontbreken van betaling na de afgesproken vervaldag, vijftien dagen. In België is dit twintig dagen. Enkel Portugal (41 dagen) en Italië (22 dagen) kennen een grotere betalingsachterstand. De Europese gemiddelde effectieve totale betalingstermijn is 54 dagen. De Belgische gemiddelde totale betalingstermijn is 61 dagen. Slechts vier landen doen slechter (Griekenland 94, Portugal 91, Italië 87 en Spanje 74). België scoort ondermaats.

Uit een onderzoek van het bureau Dun&Bradstreet blijkt dat vooral Belgische KMO's het slachtoffer zijn van al te grote betalingsachterstanden (2) . Invorderings-kosten wegen bij KMO's zwaar door. Klanten die facturen niet of laattijdig betalen zetten een rem op de groei van KMO's en vormen een bedreiging voor de overlevingskansen van de bedrijven (3) .

Het merendeel van de Belgische werkgelegenheid wordt gecreëerd door KMO's. Het is dus de taak van de wetgever een efficiëntie invorderingsprocedure uit te werken. Zo kan vermeden worden dat de levensvatbaarheid van deze bedrijven in gevaar komt, evenals de werkgelegenheid die zij scheppen.

B. Europese verplichting tot snelle invorderingspro-cedure

Het Europees Parlement en de Raad trokken hun conclusies uit het verslag van de Europese Commissie en vaardigden de richtlijn van 29 juni 2000 betreffende de bestrijding van betalingsachterstanden uit (Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, PB L 8 augustus 2000, afl. 200, 35).

Artikel 5, eerste lid, van de richtlijn verplicht de lidstaten een snelle en efficiënte procedure van invordering van onbetwiste schuldvorderingen uit te werken :

« De lidstaten zorgen ervoor dat, ongeacht het bedrag van de schuld, normaliter binnen een periode van 90 kalenderdagen na de instelling bij de rechter of een andere bevoegde autoriteit van de invordering of het verzoek van de schuldeiser, een executoriale titel kan worden verkregen wanneer de schuld of aspecten van de procedure niet worden betwist. De lidstaten kwijten zich van deze verplichting overeenkomstig hun respectieve nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen. ».

Omdat het in België doorgaans mogelijk is om binnen de negentig dagen een uitvoerbare titel te bekomen, vond de minister van Justitie het op dat moment geen prioriteit om de « Summiere rechtspleging om betaling te bevelen » (art. 1338 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek) aan te passen (4) .

Alhoewel dit niet blijkt uit een letterlijke lezing van artikel 5, eerste lid, van de richtlijn, had dit artikel vooral een proceseconomisch doel. Omdat klassieke procedures vaak omslachtig en duur zijn, is het voor de schuldeiser financieel niet interessant om naar de rechter te stappen voor kleine schuldvorderingen. Dit blijkt uit de consideransen van de richtlijn :

— « Betalingsachterstand is een vorm van contractbreuk die door lage interest op achterstallige betalingen en/of door traag verlopende invorderingsprocedures in de meeste lidstaten voor de schuldenaren financieel aantrekkelijk is geworden [...] » (5) .

— « De gevolgen van betalingsachterstand kunnen slechts ontmoedigend werken indien zij vergezeld gaan van snelle, efficiënte en voor de schuldeiser niet dure invorderingsprocedures [...] (6) .

In België kan men dus kiezen voor de « summiere rechtspleging om betaling te bevelen » die voor zulke gevallen ontworpen is, of voor de gemeenrechtelijke procedure.

C. Summiere rechtspleging om betaling te bevelen

Uit cijfers blijkt echter dat de procedure « summiere rechtspleging om betaling te bevelen » geen succes is, en in de praktijk nauwelijks wordt toegepast (7) .

De knelpunten van de « summiere rechtspleging om betaling te bevelen » zijn algemeen bekend (8)  :

— enkel van toepassing op vorderingen voor geldsommen tot 1 860 euro;

— moet gestaafd zijn door een geschrift dat uitgaat van de schuldenaar, waardoor de schuld zelfs niet kan bewezen worden via een door een handelaar aangenomen factuur (9) ;

— tussenkomst van een advocaat is vereist, wat aanzienlijke meerkosten veroorzaakt;

— de voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis is niet mogelijk. Een voorafgaande aanmaning is vereist;

— te hoge gerechtskosten, waardoor men liever beroep doet op incassobureaus.

Dit heeft een proceseconomisch gevolg. Deze beperkingen zorgen ervoor dat een kosten-batenanalyse van de summiere rechtspleging om betaling te bevelen vaak negatief uitvalt voor de schuldeiser. Dit zorgt er dan weer voor dat schuldenaars niet reageren op aanmaningen om te betalen. Zij speculeren op het feit dat de schuldeiser zal ontmoedigd raken door de gerechtskosten. Omdat de schuldvorderingen niet hoger mogen zijn dan 1 860 euro is dat meestal het geval.

Gevolg : de kleine schuldvorderingen worden nauwelijks ingevorderd en dan nog kiest men liever voor de gemeenrechtelijke weg (waar de kosten overigens ook niet gering zijn). De summiere rechtspleging om betaling te bevelen, doet dus niet waarvoor hij ontworpen is.

De omslachtige Belgische procedures zijn de Europese Commissie niet ontgaan :

« In verschillende lidstaten is evenwel het bewijs geleverd dat een specifieke betalingsbevelprocedure een bijzonder waardevol instrument is om voor een snelle en goedkope invordering te zorgen van schuldvorderingen die niet het voorwerp van een rechtsgeschil zijn. Tot dusver maakt een dergelijke procedure in elf lidstaten (Oostenrijk, België, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Portugal, Spanje en Zweden) een integrerend deel uit van het burgerlijk procesrecht. Evenwel met uitzondering van België, waar de « summiere rechtspleging om betaling te bevelen » ingevolge enkele structurele gebreken (het betalingsbevel moet bijvoorbeeld worden voorafgegaan door een ingebrekestelling) omslachtiger is gebleken dan de gewone burgerlijke procedure en bijgevolg weinig ingang heeft gevonden bij de juridische beroepsbeoefenaars » (10) .

De Europese Commissie stelde dan ook een Groenboek « betreffende een Europese Procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen » op. Dit Groenboek bevat concrete aanbevelingen aan de lidstaten.

D. Rechtsvergelijkende studie

Het Groenboek bevat een rechtsvergelijkende studie van de betalingsbevelprocedures in de verschillende lidstaten. Maar wat houdt een bevelprocedure eigenlijk in ? Een bevelprocedure kan als volgt samengevat worden :

— op verzoek van de eiser neemt de rechterlijke macht over de betrokken vordering een eenzijdige beslissing, dit is zonder dat de verweerder vooraf de mogelijkheid tot verweer krijgt;

— deze beslissing wordt aan de verweerder betekend met het bevel binnen een bepaalde termijn ofwel het bevel na te komen door te betalen, ofwel de vordering te betwisten door verzet aan te tekenen;

— indien de verweerder op geen van beide wijzen reageert, wordt het bevel tot betaling uitvoerbaar;

— enkel indien hij verzet aantekent, wordt de gemeenrechtelijke procedure opgestart.

De Fransen noemen dit « l'inversion du contentieux ». Het bevel gaat vooraf aan een eventueel debat. Het is aan de gedaagde (de beweerde schuldenaar), om de zaak aanhangig te maken bij de rechter. Men kan de vergelijking maken met een gewone verstekprocedure : daagt de verweerder niet op, dan zal hij bij verstek veroordeeld worden. Meent hij dat hij ten onrechte veroordeeld is, dan moet hij de zaak zelf terug aanhangig maken bij de rechter door verzet aan te tekenen.

Een onvoldoende « inversion du contentieux » is de oorzaak van mislukking van de Belgische summiere rechtspleging om betaling te bevelen :

« Il est en effet permis de se demander si cet insuccès ne proviendrait pas du fait que le législateur n'a pas suffisamment inversé le contentieux pour la rendre véritablement attractive » (11) .

De meest bekende (en geïmiteerde) bevelprocedures komen uit Frankrijk en Duitsland. In Frankrijk is er « la procédure d'injonction de payer » (12) , en in Duitsland het « das Mahnverfahren » (13) .

Daarnaast bestaan er nog heel wat tussenvormen in de Europese lidstaten. Zo bijvoorbeeld Oostenrijk, waarop dit voorstel vooral geïnspireerd is.

Dit voorstel beoogt dus een aanpassing van de summiere rechtspleging om betaling te bevelen. De hinderlijke kenmerken van de huidige procedure worden opgeheven en heel de procedure wordt aangepast in de geest van de bevelprocedures die ook in andere Europese landen gelden.

Zo wordt de rechtspleging goedkoper, de tussenkomst van een advocaat wordt facultatief, het maximumbedrag wordt afgeschaft, evenals de aanmaning.

Naar het voorbeeld van de Oostenrijkse procedure, wordt ook de vereiste van een geschrift afgeschaft. Een bevelprocedure gaat er immers van uit dat het principe dat de bewijslast bij de eiser ligt « actori incumbit probatio » pas in werking treedt, wanneer de vordering wordt betwist.

Het Oostenrijkse model wordt door de Europese Commissie erkend als een model dat de efficiëntste kenmerken van die twee klassieke families (Frankrijk en Duitsland) combineert (14) .

E. Gerechtelijke achterstand

Een groot deel van de rechtszaken die voor onze hoven en rechtbanken komen, handelen niet over betwiste feiten of rechtsvragen (15) . Vaak is er geen enkele betwisting door de schuldenaar, maar weigert deze eenvoudigweg te betalen. De schuldeiser wordt er dus toe genoodzaakt zich tot de rechtbank te wenden om een uitvoerbare titel te krijgen die hem in staat stelt door gedwongen executie een schuldvordering te innen die de schuldenaar niet wil betalen.

Het is belangrijk dat er in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure een onderscheid wordt gemaakt tussen de werkelijk betwiste zaken en de zaken waarin er geen sprake is van een echt rechtsgeschil.

Dit onderscheid is noodzakelijk om doeltreffend gebruik te maken van de beperkte middelen die aan de rechtbanken zijn toegewezen. Het stelt de rechtbanken in staat zich te concentreren op de geschillen die onder de eigenlijk rechtspraak vallen en deze binnen een redelijke termijn te beslechten (16) .

Daarom werd reeds in 1989 een colloquium gehouden in de Senaat over maatregelen tegen de gerechtelijke achterstand. Ook daar werd een vereenvoudigde bevelprocedure als een efficiënte maatregel naar voren geschoven (17) .

De Franse Professor Perrot (18) noemt enkele cijfers over het effect van de Franse bevelprocedure (19)  :

« En Belgique, cette procédure existe également, mais dans les textes tout au moins (art. 1338-1344 C.jud.), car son insuccès n'est un mystère pour personne. En revanche, elle connaît en France une vogue qui ne se dément pas : chaque année, elle absorbe plus d'un million d'affaires; et sur ce million, on ne relève que 6 à 8 % d'opposition, ce qui revient à dire que 900 000 demandes environ sont évacuées chaque année en marge des procédures ordinaires devant les tribunaux de droit commun. Il y a là, entre nos deux pays, un contraste qui mérite réflexion. »

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg is bevoegd indien de summiere rechtspleging van invordering een geldsom betreft die hoger is dan 1 860 euro en de rechtbank van eerste aanleg materieel bevoegd is inzake de tegensprekelijke procedure.

Voor de invordering van geldsommen tot een bedrag van 1 860 euro is de vrederechter bevoegd. Dit krachtens artikel 590 van het Gerechtelijk Wetboek.

Artikel 3

De voorzitter van de rechtbank van koophandel is bevoegd indien de summiere rechtspleging van invordering een geldsom betreft die hoger is dan 1 860 euro en de rechtbank van koophandel materieel bevoegd is inzake de tegensprekelijke procedure.

Artikel 4

Dit artikel bepaalt de territoriale bevoegde rechter inzake betalingsbevelen. Dit impliceert dat wanneer de schuldenaar zijn woonplaats niet in België heeft, de internationaal bevoegde rechter zal worden aangewezen overeenkomstig de Europese verordening 44/2001 (20) .

Als aanknopingsfactor wordt enkel de woonplaats gekozen, en niet de verblijfplaats. De verblijfplaats is immers nooit zeker, en biedt dus onvoldoende bescherming voor de verweerder. Dit stemt overeen met andere Europese lidstaten, waar vrijwel steeds de rechter van de woonplaats bevoegd is (21) .

Door deze aanvulling van artikel 638 Ger.W., wordt het huidige artikel 1344 Ger.W. overbodig. De territoriale bevoegdheid wordt nu geregeld op de plaats in het Ger.W. dat daarvoor bestemd is.

Artikel 5

De procedure strekt ertoe op een snelle manier een volwaardige uitvoerbare titel te verkrijgen teneinde de schulden te kunnen invorderen. De benaming « betalingsbevel » stemt overeen met de benamingen in andere Europese landen zoals het Franse « injonction de payer ».

1338. Dit artikel bepaalt het toepassingsgebied van het « Betalingsbevel » ratione materiae.

De grens van 1 860 euro valt weg. De rechtsleer stelt immers dat indien de schuldvordering onbetwist is, er geen reden is om het bedrag te beperken (22) .

Het vereiste geschrift valt ook weg. Zij hindert de aantrekkelijkheid van de procedure. Daarom werd « geschrift » in de rechtspraak reeds ruim geïnterpreteerd (23) . De ervaring leert ons dat de afschaffing van het geschrift de rechtsbescherming van de gedaagde niet vermindert. In de landen waar geen geschift wordt vereist (Oostenrijk, Finland, Duitsland, Zweden en Portugal) (24) is het de vaste praktijk om manifest ongegronde verzoeken te verwerpen (25) (26) .

1339. De rechtspleging wordt ingeleid op éénzijdig verzoekschrift. Dit betekent dat overeenkomstig art. 1025 Ger.W. de bepalingen van « Titel V Inleiding en behandeling van de vordering op éénzijdig verzoekschrift » van toepassing zijn, voor zover de bepalingen van dit hoofdstuk daar niet van afwijken.

De voorafgaande aanmaning die ofwel via deurwaardersexploot ofwel via aangetekend schrijven met ontvangstbewijs moest worden gedaan, valt weg. Het éénzijdig karakter van de rechtspleging wordt dus gehandhaafd. De rechten van de schuldenaar worden gevrijwaard door de mogelijkheid om de procedure tegensprekelijk te maken zonder kosten en via een verzoekschrift dat kan opgesteld worden naar het model van het formulier dat bij de akte van betekening is gevoegd.

Niets belet de schuldeiser trouwens een aanmaning te doen, om alsnog vrijwillige betaling te verkrijgen. Dit is trouwens gebruikelijk in handelszaken.

De vereiste aanduiding van de identiteit van de bevoegde organen van de verzoekende rechtspersoon bouwt een zekerheid in met betrekking tot de verte-genwoordigingsbevoegdheid van de verzoekende partijen.

De tussenkomst van een advocaat is dus facultatief (vgl. Art. 1034ter, 6º, 1337ter, 5º, 1344bis, 5º en 1016bis, tweede lid, Ger.W.) wat overeenstemt met de aanbevelingen van de Europese Commissie en beantwoordt aan de geest van de andere Europese betalingsbevelprocedures (27) . Ook door de rechtsleer werd de verplichte tussenkomst van een advocaat als een last beschouwd (28) .

Het bijvoegen van een recent getuigschrift waaruit blijkt dat de schuldenaar ingeschreven of gevestigd is op het adres vermeld in het verzoekschrift, zet een rem op ondoordacht gebruik van de procedure. Het getuigschrift vergemakkelijkt een vlotte identificatie van de schuldenaar. Dit getuigschrift is beschikbaar tegen relatief lage kosten, zeker in vergelijking tot de kosten van een dagvaarding.

Krachtens artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de mededeling van gegevens opgenomen in het bevolkingsregister en in het vreemde-lingenregister, kan iedereen op schriftelijk en ondertekend verzoek een uitreksel uit die registers verkrijgen, indien de aflevering van die documenten noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging of de voortzetting van een procedure bepaald bij wet, of wanneer de procedure de aanduiding van de woonplaats van de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt nagestreefd vereist.

Om de procedure niet te kostelijk te maken voor de rechterlijke macht, wordt bepaald de vorderingen onder een bepaald bedrag, altijd elektronisch moeten worden ingesteld. Vele griffies kampen nu immers nog met incompatibele informaticasystemen, waardoor verzoekschriften moeten worden overgetypt. Hierdoor gaat dus teveel kostbare tijd verloren.

De Koning neemt de nodige de uitvoeringsbesluiten. Hierbij moet overwogen worden of men de artikelen 4-6 van de wet van 20 oktober 2000 tot invoering van het gebruik van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en buitengerechtelijke procedure (Belgisch Staatsblad 22 december 2000) niet vervroegd in werking laat treden, wat dit hoofdstuk betreft.

Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de indiener is dit grensbedrag geleidelijk te verhogen naarmate er meer ervaring met het systeem bestaat. De grens van 1 860 euro heeft het voordeel dat deze informatisering voorlopig kan beperkt worden tot de vredegerechten.

Dit stemt overeen met het Oostenrijkse voorbeeld waar het overgrote deel van dergelijke betalingsbevelen elektronisch wordt afgewerkt tot grote tevredenheid van eenieder.

1340. De rechter onderzoekt de vordering. Volgens de gemeenrechtelijke regels inzake éénzijdige verzoekschriften, kan de rechter de verzoeker oproepen om de vordering na te kijken en hem bijkomende inlichtingen te vragen (1028 Ger.W.). Dit moet echter de uitzondering blijven om de procedure niet te verzwaren met bijkomende formaliteiten. Als de rechter immers twijfelt, moet de rechter eenvoudigweg de vordering afwijzen. De schuldeiser zal in dat geval nog steeds de mogelijkheid hebben om via de gemeenrechterlijke weg zijn gelijk te halen.

De griffier zendt bij gewone brief een afschrift van de beschikking aan de verzoeker, of in voorkomend geval aan zijn advocaat.

1341. De verzoeker kan geen verzet of beroep instellen tegen een — geheel of gedeeltelijk — afwijzende beslissing. Hij kan wel niet betekenen en via de gemeenrechtelijk procedure zijn vordering instellen.

De Franse praktijk leert ons echter dat de schuldeisers meestal liever betekenen en genoegen nemen met een deel van de schuldvordering. Hierdoor verliezen zij voorgoed hun aanspraken op de rest van het oorspronkelijk gevorderde bedrag.

1342. De beschikking blijft zes maanden geldig. Zolang kan zij betekend worden.

Er moeten geen registratiekosten betaald worden op de betekening van de beschikking van de rechter die een betalingsbevel toekent. Het veroordelingsrecht vereist immers een door de hoven en rechtbanken beslechte geschilzaak. Een geschilzaak vereist dat er een betwisting is gerezen. Dat is in deze fase van het betalingsbevel nog niet het geval. Er is pas een betwisting als de verweerder verzet aantekent. Pas dan ontstaat er een geschilzaak. De beschikking van de rechter valt dus buiten het toepassingsgebied van art. 142 W.Reg. door de afwezigheid van geschilzaak (29) .

De betekening is vergezeld van een modelformulier voor verzet, teneinde de rechten van de schuldenaar te vrijwaren.

De betekening van het voor eensluidend verklaard afschrift van de beschikking houdende bevel tot betaling bevat, naast een kopie van het verzoekschrift, de aanmaning om te betalen of zo nodig verzet aan te tekenen via bijgevoegd modelformulier.

De akte van betekening bevat tevens een aantal bijkomende vermeldingen (termijn voor verzet, verwittiging dat kan uitgevoerd worden bij gebreke aan betaling) die de schuldenaar bijkomend moeten beschermen.

De schuldenaar kan op een eenvoudige wijze verzet aantekenen tegen de beschikking waarbij bevel tot betaling wordt gegeven. Het verzet wordt gedaan zonder kosten en bij verzoekschrift. Er is geen dagvaarding vereist.

Het feit dat de schuldenaar zelf het initiatief dient te nemen om een gerechtelijk debat te openen, neemt geenszins weg dat hij in de verzetsprocedure zijn hoedanigheid als verweerder behoudt. De bewijslast wordt niet omgekeerd : hij berust in eerste instantie bij de schuldeiser. Het is wel zo, dat het principe actori incumbit probatio, pas begint te spelen in de verzetsprocedure. Zolang er niet betwist wordt, moet er in principe niet bewezen worden.

De griffier brengt het verzet ter kennis van de schuldeiser bij gerechtsbrief en in voorkomend geval van zijn advocaat bij gewone brief.

De schuldeiser dient de kosten te consigneren. Op die manier wordt tegengegaan dat schuldeisers ondoordacht overgaan tot het instellen van een summiere rechtspleging van invordering. De voorgestelde procedure is gericht op de invordering van schulden met een onbetwist karakter. Het verzet maakt het onbetwist karakter minder zeker. Indien de schuldeiser na een tegensprekelijk debat op verzet uiteindelijk zijn eis — geheel of gedeeltelijk — ingewilligd ziet, kan hij de geconsigneerde som recupereren.

De consignatie van de kosten kan geplaatst worden tegenover de dagvaardingskosten die moeten worden voldaan bij een tegensprekelijke procedure ingeleid bij dagvaarding. De consignatie vermijdt dat een schuldeiser de voorgestelde procedure gebruikt enkel en alleen teneinde de inleiding van een tegensprekelijke procedure via dagvaarding te ontwijken.

1343. Dit artikel regelt de procedure in geval van het instellen van een tegensprekelijke procedure.

De rechter die kennis nam van het verzoek en die volstrekt bevoegd is, neemt kennis van de oorspronkelijke vorderingen, de tussenvorderingen en het verweer ten gronde volgens de gewone procedure.

Behoort de vordering niet tot de volstrekte bevoegdheid van die rechter, wordt de zaak verwezen naar de bevoegde rechter. Hierbij dient enkel de formaliteit van de vermelding in een bijzonder daartoe gehouden register en de overdracht van het dossier door de diensten van de griffie, vervuld te worden.

De zaak wordt dan zonder kosten ingeschreven op de rol van de rechter naar wie wordt verzonden (30) .

De oproeping gebeurt bij gerechtsbrief, binnen de gewone termijn van dagvaarding. Ook hier worden de formaliteiten minimaal gehouden, zonder daarbij aan de rechten van verdediging van de partijen te raken.

Tegen het vonnis gewezen op verzet kan hoger beroep worden in gesteld, indien de rechter die het verzet behandelde niet in laatste aanleg oordeelde. De betalingsbevelprocedure leidt dus niet tot het verlies van een aanleg, indien het gemeenrecht nog in een tweede aanleg voorziet.

1344. Bij gebrek aan verzet tegen de beschikking, kan men binnen een maand na het verstrijken van de verzetstermijn, overgegaan tot executie. Hiertoe bestelt de schuldeiser, mondeling of per brief, bij de griffier het formulier van tenuitvoerlegging.

De beschikking bekleed met het formulier van tenuitvoerlegging heeft de gevolgen van een vonnis op tegenspraak dat niet vatbaar is voor hoger beroep. Vanaf dat ogenblik, verkrijgt de beschikking kracht van gewijsde (art. 23-28 Ger.W.). Buitengewone rechtsmiddelen blijven dus wel nog mogelijk.

Artikel 6

Artikel 1399, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen. De voorlopige tenuitvoerlegging van een betalingsbevel is onmogelijk. Zij mag ook niet toegestaan worden door de rechter, indien de verzetstermijn loopt. Het principe blijft dus hetzelfde, maar de verwijzing in dit tweede lid moet worden aangepast.

Artikel 7

Omwille van de rechtszekerheid wordt voorgesteld de nieuwe procedure enkel van toepassing te laten zijn op verzoekschriften neergelegd overeenkomstig artikel 1338 na de inwerkingtreding van deze wet.

Martine TAELMAN.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK I

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II

Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 2

Artikel 587, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 10 mei 2007, wordt aangevuld als volgt :

« 16º over de vorderingen ingesteld overeenkomstig artikel 1338 in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg behoren. ».

Art. 3

Artikel 589 van hetzelfde wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 1 september 2004, wordt aangevuld als volgt :

« 17º in artikel 1338 in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel behoren. ».

Art. 4

Artikel 628 van hetzelfde wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, wordt aangevuld als volgt :

« 25º de rechter van de woonplaats van de persoon of van een van de personen tegen wie een vordering wordt ingesteld op grond van artikel 1338 of, indien het gaat om een rechtspersoon, de rechter van zijn maatschappelijke zetel. ».

Art. 5

Hoofdstuk XV van het vierde deel van boek IV van hetzelfde wetboek, bestaande uit de artikelen 1338 tot 1344, wordt vervangen als volgt :

« Hoofstuk XV. Betalingsbevel

Art. 1338. Elke vordering strekkende tot de betaling van een zekere en vaststaande schuld die een geldsom tot voorwerp heeft, kan worden ingesteld, behandeld en berecht overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Art. 1339. — § 1. De vordering wordt ingeleid op éénzijdig verzoekschrift, dat in tweevoud aan de rechter wordt gezonden.

§ 2. Het verzoekschrift bestaat uit een modelformulier dat op straffe van nietigheid de volgende vermeldingen bevat :

1º de dag, de maand en het jaar;

2º de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker en in voorkomend geval de naam, de voornaam, de woonplaats en de hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordigers; indien het gaat om een rechtspersoon dienen de rechtsvorm, de benaming, de identiteit van de bevoegde organen die de rechtspersoon vertegenwoordigen, de maatschappelijke zetel, evenals in voorkomend geval het uniek ondernemingsnummer te worden vermeld;

3º de naam, de voornaam en de woonplaats van de schuldenaars of, indien het gaat om een rechtspersoon, de rechtsvorm, de benaming en de maatschappelijke zetel;

4º een nauwkeurige opgave van de schuldvordering, met een afrekening van de verschillende bestanddelen ervan, inclusief de precieze berekeningswijze van eventueel verschuldigde interesten;

5º De oorzaak van de vordering, en een opsomming van de eventuele documenten die in aanmerking komen om het bestaan, het bedrag en de gegrondheid ervan te bewijzen. In dat geval wordt een kopie van deze documenten als bijlage gevoegd, evenals een genummerde inventaris onderaan het verzoekschrift;

6º de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennis moet nemen;

7º de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat.

§ 3. Bij dit verzoekschrift wordt een recent getuigschrift gevoegd waaruit blijkt dat de schuldenaar ingeschreven of gevestigd is op het adres vermeld in het verzoekschrift.

§ 4. Het modelformulier wordt vastgesteld door de Koning.

§ 5. Indien het bedrag van de vordering 1 860 euro niet te boven gaat, kan het verzoekschrift enkel elektronisch ingediend worden, op de wijze bepaald door de Koning.

Art. 1340. De rechter doet uitspraak binnen vijftien dagen na indiening of ontvangst van het verzoekschrift ter griffie. De rechter wijst het verzoek af of willigt het geheel of gedeeltelijk in bij een in raadkamer gewezen beschikking.

De griffier zendt bij gewone brief een afschrift van de beschikking aan de verzoeker of in voorkomend geval aan zijn advocaat.

Art. 1341. De verzoeker kan geen verzet of hoger beroep instellen tegen de beschikking die het verzoek afwijst of het slechts gedeeltelijk inwilligt. Hij kan echter de beschikking niet laten betekenen en de vordering voor het geheel langs de gemeenrechtelijke weg instellen.

Art. 1342. — § 1. De beschikking moet binnen zes maanden na haar datum betekend worden, zoniet wordt ze als niet-bestaande beschouwd.

§ 2. Het exploot van betekening van een voor eensluidend verklaard afschrift van de beschikking waarbij betaling wordt bevolen, bevat op straffe van nietigheid :

1º een kopie van het verzoekschrift;

2º een modelformulier voor verzet;

3º de aanmaning om :

a) hetzij aan de verzoeker de in de beschikking bepaalde bedragen, waarvan een gedetailleerde afrekening wordt bijgevoegd, te betalen;

b) hetzij verzet aan te tekenen, indien de schuldenaar meent verweermiddelen te moeten laten gelden;

4º de vermelding van de termijn waarbinnen de schuldenaar verzet kan instellen, de griffie waarvoor en de vorm waarin dit dient te gebeuren;

5º de waarschuwing aan de schuldenaar dat, wanneer hij niet betaalt of geen verzet instelt binnen de voorgeschreven termijn, de beschikking uitvoerbaar zal worden, wat de schuldeiser zal toestaan hem door alle middelen van recht te dwingen tot de betaling van de in de beschikking vermelde sommen.

§ 3. Het modelformulier wordt vastgesteld door de Koning.

§ 4. De betekening van het voor eensluidend verklaard afschrift van de beschikking waarbij bevel tot betaling wordt gegeven stuit de verjaring in de zin van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek.

§ 5. Binnen de maand volgend op de betekening, kan de schuldenaar verzet aantekenen tegen de beschikking waarbij bevel tot betaling wordt gegeven, dit op straffe van verval.

Het verzet wordt zonder kosten aangetekend op de griffie van de rechtbank die de beschikking heeft gewezen waarbij bevel tot betaling werd gegeven, hetzij bij mondelinge verklaring tegen ontvangstbewijs, hetzij bij geschreven verklaring door middel van het modelformulier gehecht aan het exploot van betekening, neergelegd ter griffie of bij ter post aangetekende brief geadresseerd aan de griffier.

§ 6. Binnen drie dagen na ontvangst van het verzet brengt de griffier dit ter kennis van de schuldeiser bij gerechtsbrief, en in voorkomend geval van diens raadsman bij gewone brief.

Met dezelfde post nodigt hij de schuldeiser uit om de kosten van verzet ter griffie in bewaring te geven binnen de termijn van een maand, op straffe van verval van de rechtspleging.

Art. 1343. § 1. Indien de eis tot de volstrekte bevoegdheid behoort van de rechter die de beschikking heeft gewezen waarbij bevel tot betaling wordt gegeven, neemt die volgens de gewone wijze kennis van de oorspronkelijke eis, de tussenvorderingen en het verweer ten gronde.

Is dit niet het geval dan wordt de zaak verwezen naar de bevoegde rechtbank zonder andere formaliteit dan de vermelding van de verzending in een speciaal daartoe gehouden register en het verzenden van het dossier der rechtspleging door de griffier.

De zaak wordt ambtshalve en zonder kosten ingeschreven op de rol van de rechter naar wie de zaak wordt verzonden.

§ 2. De rechtbank waar het verzet aanhangig wordt gemaakt, bepaalt de dag en het uur waarop, binnen de gewone dagvaardingstermijn, de partijen bij gerechtsbrief worden opgeroepen om te verschijnen opdat over de zaak uitspraak zou kunnen worden gedaan.

§ 3. Indien geen der partijen aanwezig is, stelt de rechtbank waar het verzet aanhangig werd gemaakt het verval van het geding vast. Hierdoor vervalt de beschikking waarbij bevel tot betaling wordt gegeven.

§ 4. Het vonnis gewezen op verzet komt in de plaats van de beschikking waarbij bevel tot betaling wordt gegeven.

§ 5. Tegen het vonnis gewezen op verzet kan hoger beroep worden ingesteld overeenkomstig de regels van het gemeen recht, binnen de grenzen van het derde deel, titel II en overeenkomstig boek III, titel III.

Art. 1344. Indien geen verzet wordt aangetekend binnen de termijn van een maand die volgt op de betekening van het voor eensluidend verklaard afschrift van de beschikking waarbij het bevel tot betaling wordt gegeven, kan de schuldeiser mondeling of per brief aan de griffier vragen dat de beschikking met het formulier van tenuitvoerlegging wordt bekleed. De schuldeiser voegt bij zijn vraag het bewijs van de betekening en de datum daarvan.

De beschikking wordt als niet-bestaande beschouwd indien de vraag van de schuldeiser niet wordt gesteld binnen de termijn van een maand na het verstrijken van de verzetstermijn.

De beschikking bekleed met het formulier van tenuitvoerlegging heeft de gevolgen van een vonnis verleend op tegenspraak dat niet vatbaar is voor hoger beroep. ».

Art. 6

In artikel 1399, tweede lid, van hetzelfde wetboek worden de woorden « artikel 1342 » vervangen door de woorden « artikel 1340 » en worden de woorden « artikel 1340 » vervangen door de woorden « artikel 1339 ».

HOOFDSTUK III

Slotbepalingen

Art. 7

Deze wet is enkel van toepassing op de verzoekschriften neergelegd na de inwerkingtreding van deze wet.

Art. 8

Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

25 juli 2007.

Martine TAELMAN.

(1) Cijfers overgenomen uit het Verslag van de Commissie 1997 betreffende de betalingstermijnen bij handelstransacties dat verwijst naar Payment Habits Survey, Intrum Justitia, A »dam, april 1997. Een zelfde richting aangevend : European business Survey, Grant Thomton International, London, mei 1997.

(2) Bijvoorbeeld ook in Frankrijk, waar eveneens een sterke tweedeling tussen de achterstanden bij KMO's enerzijds en grote ondernemingen anderzijds werd vastgesteld, enquête PME-PMI, UFB Locabil, Rueil-Malmaison, France, février 1996.

(3) Bank & Bedrijf, KMO's, zelfstandigen en vrije beroepen, Magazine Cera Bank, april 1998, nr. 9 blz. 18.

(4) Vragen en Antwoorden, Senaat 2001-2002, 27 september 2001, 2494 (Vr. nr. 1566 Steverlynck).

(5) Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, PB. 8 augustus 2000, afl. L 200, 36, overweging 16.

(6) Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, PB. 8 augustus 2000, afl. L 200, 36, overweging 20.

(7) Vragen en Antwoorden. Senaat 2001-2002, 27 september 2001, 2494 (Vr. nr. 1566 Steverlynck). Hieruit bleek dat de « Summiere rechtspleging om te betaling te bevelen » weinig wordt toegepast. In 1999 werden 8 144 beschikkingen gewezen, in 2000 waren het er nog maar 5 472. Zeer weinig in vergelijking met andere landen (bijvoorbeeld Frankrijk : 1 000 000 bevelprocedures per jaar dankzij een eenvoudiger procedure — cf. infra).

(8) X., « Réponses belges aux Livre vert sur l'injonction de payer », Act. Dr. 2003/3, blz. 474-477.

(9) Vred. Oostende, 28 november 1997, TWVR 1998, 44 met noot.

(10) Groenboek 20 december 2002 van de Europese Commissie « betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen », blz. 10.

(11) Perrot, R. « La procédure française d'injonction de payer », T. Vred. 1998, blz. 467.

(12) Art. 1405-1425 N.C.P.C. (Nouveau Code de Procédure Civile).

(13) § 688 — § 703d ZPO (Zivil Process Ordnung).

(14) Groenboek 20 december 2002 van de Europese Commissie « betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen », blz. 20.

(15) Uit het rapport van professor Correa voorgesteld op het colloquium van 3-4 juli 2000 te Parijs blijkt dat tot 70 % van de geschillen voor het Franse « Tribunal » niet betwist worden of slechts marginaal betwist worden, namelijk niet wat betreft de kern van de zaak. Dit heeft allicht ook met de materiële bevoegdheid van het Franse « Tribunal » te maken. Naar analogie met andere Europese landen, kunnen we besluiten dat nog steeds 40-45 % van alle zaken die door de rechtbank behandeld worden, niet-betwiste schuldvorderingen zijn. Nog steeds een zéér significant aantal (Schoenaerts, B., Belgische Justitie : een kafkaiaanse nachtmerrie, Gent, Mys&Breesh, 1995, blz. 270).

(16) Groenboek 20 december 2002 van de Europese Commissie « betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen », blz. 9.

(17) Handelingen van het colloquium « Gerechtelijke achterstand » gehouden in de Senaat, vrijdag 26 mei 1989, blz. 73.

(18) Voorzitter van de « Commission de Réforme des voies d'exécution » in Frankrijk, Professor-emeritus Université Phantéon-Assas (Paris II), Doctor honoris cause Université de Genève, Louvain, Milan et Liège, Hoogleraar aan de « Université de Droit, d'Economie et de Sciences sociales de Paris ».

(19) Perrot, R., « La procédure française d'injonction de payer », T. Vred. 1998, blz. 457.

(20) Verordening nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging in burgerlijke en handelszaken.

(21) Groenboek 20 december 2002 van de Europese Commissie « betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen », p. 26.

(22) X., « Réponses belges aux Livre vert sur l'injonction de payer », Act. Dr. 2003/3, blz. 479; Perrot, R., « La procédure française d'injonction de payer », T. Vred. 1998, blz. 477; Groenboek 20 december 2002 van de Europese Commissie « betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen », blz. 23.

(23) Vred. Oostende (2) 28 november 1997, TWVR 1998, 44, noot.

(24) In Spanje en Italië zijn geschriften in principe vereist, maar worden zelfs stukken die éénzijdig van de verzoeker uitgaan aanvaard. Wat de vereiste van geschrift de facto elimineert.

(25) In sommige landen is dit zelfs in de wet ingeschreven. Zo somt artikel 23 van de Zweedse wet op summiere procedures en § 691 (1) van het Duitse ZPO een lijst op met voorbeelden die als manifest ongegrond moeten worden geacht. In Finland wordt een vordering als manifest ongegrond beschouwd indien ze onwettig is of algemeen bekend is dat ze ongerechtvaardigd is.

(26) In landen waar wel een geschrift vereist is, moeten we echter vaststellen dat de toepassing in de praktijk sterk verschilt van rechtsgebied tot rechtsgebied, omwille van interpretatieverschillen over het vereiste « geschrift », wat evenmin een hoog beschermingsniveau van de gedaagde garandeert.

(27) Groenboek 20 december 2002 van de Europese Commissie « betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen », blz. 49.

(28) X., « Réponses belges aux Livre vert sur l'injonction de payer », Act. Dr. 2003/3, blz. 494.

(29) Werdefroy, F., « Registratierechten 2000-2001 », vol. 2, Kluwer, 2000, 4e herwerkte druk, blz. 1359-1360; Beslissing 24 december 1979, Repertorium RJ, R 142, nr. E.E./E.L. 755; Rec. Gén. Enr. Not., nr. 22 687; Aanschr. 16 september 1987, Rec. Gén. Enr. Not., nr. 23 538. « De beschikking gegeven door de vrederechter in de summiere rechtspleging om betaling te bevelen (Ger. W., art. 1388- 1344) valt niet onder het toepassingsgebied van artikel 142 ».

(30) Vgl. Art. 662, eerste lid Ger. W.