4-57/1 | 4-57/1 |
12 JULI 2007
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 18 november 2004 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-921/1 — 2004/2005).
De wet Tobback van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligings-ondernemingen en de interne bewakingsdiensten is indertijd ontworpen met de bedoeling om enige orde te scheppen in deze sector.
Het aantal bewakingsfirma's bleef immers gestaag groeien. Daar geen enkele wet de toestand regelde, was er eigenlijk een rechtsvacuüm ontstaan waardoor deze firma's over zeer veel speelruimte beschikten en zich twijfelachtige praktijken konden ontwikkelen.
De minister die destijds hiervoor bevoegd was, de heer Tobback, heeft dan ook een wetsontwerp ingediend op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, teneinde deze sector te reguleren en gezond te maken, het niveau van het personeel en de methodes van de sector te verbeteren en de sector te controleren (1) .
Dit wetsontwerp, dat daarna de wet Tobback van 10 april 1990 is geworden, is verschillende keren gewijzigd, door de wetten van 19 juli 1997 (2) , 9 juni 1999 (3) , 10 juni 2001 (4) en 7 mei 2004 (5) , onder andere met het oog op de uitbreiding van het toepassingsgebied van de wet tot de portiers van night clubs.
Sinds deze wet — die een opmerkelijk ruime toepassingssfeer heeft (toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen, toezicht op en controle van personen op al dan niet voor het publiek toegankelijke plaatsen, bescherming van personen en vervoer van waarden, ...) — is aangenomen, moeten alle beveiligings- en bewakingsondernemingen alsook de bewakingsdiensten voldoen aan een aantal vrij strikte, in de wet vastgelegde voorwaarden (erkenning of vergunning van de minister van Binnenlandse Zaken, gevolgd door een opleiding bij een erkende instelling, het afsluiten van een speciale verzekering, ...).
Alhoewel er destijds een controverse was in verband met de toepassing van de wet Tobback op de wetenschappelijke en culturele sector (musea, bibliotheken, federale wetenschappelijke instellingen, ...) is deze wet ongetwijfeld op die sectoren van toepassing.
Overeenkomstig artikel 1, § 2, van de wet Tobback, wordt in de zin van de wet als interne bewakingsdienst beschouwd, « elke dienst die door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon ten eigen behoeve wordt georganiseerd in de vorm van een onder § 1, eerste lid, 5º, bedoelde activiteit of, voor zover ze plaatsvindt op voor publiek toegankelijke plaatsen, in de vorm van een onder § 1, eerste lid, 1º tot 4º, 6º, of 7º, bedoelde activiteit ».
De wet Tobback van 10 april 1990 is dus wel degelijk van toepassing op het bewakings-personeel van de federale musea en soortgelijke instellingen aangezien overeenkomstig het bovenvermelde artikel eenieder die door zijn eigen personeelsleden toezicht laat houden op voor het publiek toegankelijke plaatsen, een vergunning moet krijgen van de minister van Binnenlandse Zaken om een interne bewakingsdienst te organiseren, en dit ongeacht het feit of het hier om musea gaat of om andere overheidsinstellingen.
Aangezien deze wet van toepassing is op het bewakingspersoneel van de wetenschappelijke en culturele sector, moet echter voor het verkrijgen van een vergunning worden voldaan aan alle voorwaarden die in de wet Tobback staan vermeld.
Daar wringt nu precies het schoentje.
De voorwaarden die in de wet Tobback zijn vastgelegd, en meer bepaald de voorwaarden met betrekking tot de opleiding, zijn namelijk niet realiseerbaar en ook niet afgestemd op de culturele en wetenschappelijke sector (Koninklijk besluit van 30 december 1999 (6) betreffende de vereisten inzake beroepsopleiding en ervaring, de vereisten inzake medisch en psychotechnisch onderzoek voor het uitoefenen van een leidinggevende of een uitvoerende functie in een bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst en betreffende de erkenning van de opleidingen). De beroepsmensen uit de betrokken sectoren wijzen op verschillende problemen in dit verband.
Eerst en vooral moeten de opleidingen waarvan sprake is in de wet Tobback, gegeven worden door instellingen die erkend zijn door de minister van Binnenlandse Zaken. Het gaat echter meestal om privé-instellingen.
De prijs van de opleidingen is dan ook zo hoog, dat het onmogelijk is voor niet-commerciële instellingen zoals de federale musea, om hun personeel de noodzakelijke opleidingen te laten volgen.
Daarom wensen wij dat het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid (OFO), dus een openbare instelling, wordt belast met de opleiding van het bewakingspersoneel van de culturele en wetenschappelijke instellingen.
Ten tweede is ook de inhoud van de huidige in de wet Tobback genoemde opleidingen, niet aangepast aan de culturele en wetenschappelijke sector.
Deze opleidingen zijn immers vooral bedoeld voor bewakingspersoneel voor winkelcentra of industriële omgevingen. Men kan er ook weinig mee aanvangen in een omgeving waar patrimoniumstukken worden bewaard en waar de veiligheid een speciale dimensie heeft.
Er is dus nood aan een specifieke opleiding.
Deze opleiding zou een basisopleiding omvatten (deontologie, conflictbeheersing, ...) en een bijkomende opleiding die specifiek is aangepast aan het activiteitendomein (analyse van de risico's op schade aan het patrimonium, omstandigheden waarin de werken in musea worden bewaard, kennis van het patrimonium, het aanleren van vreemde talen voor de mensen die informatietaken vervullen, ...).
Daarom wil dit wetsvoorstel een speciale wet invoeren met betrekking tot de veiligheid in musea en instellingen waar cultureel patrimonium wordt bewaard, met het oog op een grotere veiligheid van ons nationale patrimonium, dat zeker niet onbelangrijk is.
Volgens de commissie voor de inventaris van het vermogen van de Staat bedraagt de waarde van ons patrimonium ongeveer 6,2 miljard euro. Aangezien deze inventaris meer dan tien jaar geleden is opgesteld, is dat cijfer nu een onderschatting, wat het nemen van speciale veiligheidsmaatregelen extra verantwoordt.
Denken we maar aan de recente diefstal die op klaarlichte dag plaatsvond in een museum in Oslo, waar twee belangrijke werken van Munch probleemloos konden worden ontvreemd omdat er niet genoeg voorzorgsmaatregelen waren getroffen.
Deze feiten zijn jammer genoeg niet uitzonderlijk. Men schat dat er in België jaarlijks 10 000 tot 12 000 kunstwerken worden gestolen. Hiervan komt 9 tot 10 % uit musea.
Deze cijfers tonen jammer genoeg aan dat de beveiliging van ons nationaal patrimonium verbeterd moet worden.
De invoering van een specifieke opleiding voor bewakingspersoneel in de culturele en wetenschappelijke sector, lijkt in dit opzicht dan ook een erg goede oplossing.
Niet alleen zou deze opleiding leiden tot grotere veiligheid dank zij het beter geschoolde personeel van deze instellingen, maar tevens tot een verbetering van het imago van België bij het zeer uitgebreide internationale publiek dat deze instellingen bezoekt, aangezien het betrokken personeel vaak voor de rechtstreekse contacten met de bezoekers instaat.
François ROELANTS du VIVIER. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Onverminderd de toepassing van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, voor zover daarvan door de huidige wet niet uitdrukkelijk wordt afgeweken, zijn de volgende bepalingen van toepassing op het uitvoerend personeel van de bewakingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten die activiteiten uitoefenen van toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen, alsook van toezicht op en controle van personen met het oog op de beveiliging van een cultureel patrimonium in musea en soortgelijke instellingen.
Art. 3
Niemand mag de functie van uitvoerend personeelslid uitoefenen in het kader van de activiteiten bedoeld in artikel 2 van deze wet, indien hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden :
1º volle achttien jaar oud zijn;
2º in het bezit zijn van een bewijs van goed zedelijk gedrag dat ten hoogste 6 maanden oud is;
3º niet veroordeeld zijn wegens de misdrijven bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 1º, en 6, eerste lid, 1º, van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten;
4º met goed gevolg een basisopleiding hebben gevolgd als bedoeld in artikel 5 van deze wet.
Art. 4
Het uitvoerend personeel van de bewakingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten die activiteiten uitoefenen van toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen, alsook van toezicht op en controle van personen met het oog de beveiliging van het patrimonium in musea en soortgelijke instellingen, moet het bewijs leveren met goed gevolg een basisopleiding te hebben gevolgd die ten minste 60 lesuren omvat.
De opgelegde opleiding omvat de volgende vakken :
1. Deel I, 5 lesuren :
— de instellingen van de Staat en van de gewesten die belast zijn met de openbare orde en hun bevoegdheden
— de organisatie van de bewaking
— de methoden voor de uitvoering van de opdrachten
— de instellingen van de Staat, van de gewesten en van de gemeenten die belast zijn met het bewaren van het patrimonium.
2. Deel II, 15 lesuren :
— deontologie
— de rechten en plichten van de burger en van het bewakingspersoneel
— de ontvangst, in het kader van het Handvest van de gebruiker van de openbare diensten
— het contact met het publiek
— het bezoekersreglement in de musea
— bewustmaking van de interculturele dimensie
3. Deel III, 10 lesuren :
— analyse van de risico's van schade aan het patrimonium en voor de bezoekers
— observatietechnieken (motivatie, technieken, oefeningen)
— vaststellen van abnormale en/of strafbare feiten
— observatietechnieken bij het openen en sluiten van de zalen
— communicatietechnieken (verbaal en niet-verbaal)
— het opstellen van een rapport
4. Deel IV, 10 lesuren :
— stressmanagement
— conflicthantering
— bemiddeling
— rollenspel
5. Deel V, 10 lesuren :
— oriëntatietechnieken in gebouwen
— interventietechnieken (vandalisme, diefstal, ...)
— interventietechnieken in geval van brand, ongeval of ramp, bomalarm, ...
— evacuatietechnieken
— technieken voor de bescherming en de evacuatie van kunstwerken of voorwerpen (afhaken, behandelen, stockeren, beschermen, ...)
6. Deel VI, 10 lesuren
— eerste hulp bij ongevallen (ademhaling, bloedsomloop, reanimatie, ...)
7. Deel VII, 2 lesuren :
— verplichte schriftelijke proef (multiple choice).
Deze opleiding kan worden aangevuld met bijkomende, facultatieve opleidingen, onder de door de Koning bepaalde voorwaarden. Daartoe behoren onder andere opleidingen met betrekking tot de ontvangst van bezoekers, de kennis van vreemde talen en van het patrimonium of opleidingen voor het personeel bij detectiepoorten.
Art. 5
De opleiding van het personeel bedoeld in artikel 2 wordt gegeven door het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid, onverminderd de regels die zijn vastgelegd in het koninklijk besluit van 30 december 1999 betreffende de vereisten inzake beroepsopleiding en ervaring, de vereisten inzake medisch en psychotechnisch onderzoek voor het uitoefenen van een leidinggevende of een uitvoerende functie in een bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst en betreffende de erkenning van de opleidingen.
Art. 6
Er wordt voorzien in een overgangsperiode van drie jaar, om het in deze wet bedoelde personeel in staat te stellen te voldoen aan de nieuwe opleidingsvoorwaarden vóór de inwerkingtreding van de wet.
12 juli 2007.
François ROELANTS du VIVIER. |
(1) Verklaring van de heer Tobback in Le Soir van 12 december 1990.
(2) Belgisch Staatsblad van 29 mei 1990.
(3) Belgisch Staatsblad van 29 augustus 1997.
(4) Belgisch Staatsblad van 29 juli 1999.
(5) Belgisch Staatsblad van 3 juni 2004.
(6) Belgisch Staatsblad van 12 januari 2000.