3-201 | 3-201 |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 51-2759/8.)
De voorzitter. - Artikel 2 luidt:
Deze wet bepaalt het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht.
Behoudens andersluidende bepaling, zijn de bepalingen van deze wet niet van toepassing op de leden van de koninklijke familie.
Op dit artikel hebben de heren Ceder en Van Overmeire amendement 13 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
Het tweede lid van dit artikel doen vervallen.
Artikel 3 luidt:
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
1º "de militair": de militair van het actief kader;
2º "Defensie": het ministerie van Landsverdediging;
3º "de minister": de minister van Landsverdediging;
4º "de vacature": een in een bepaald taalstelsel opengestelde plaats bij de Krijgsmacht, waarvoor een persoon kan worden aangeworven als militair, naargelang het geval in een basisfunctie, een vakrichting, een expertisedomein of een groep van vakrichtingen;
5º "de inschrijving": de handeling waarbij een persoon, burger of militair, zich inschrijft voor een wervingssessie;
6º "de sollicitant": de persoon, tussen het ogenblik waarop hij zich inschrijft voor een wervingssessie en het ogenblik waarop hij zijn initiële militaire loopbaan aanvangt, of in voorkomend geval, waarop er een einde wordt gesteld aan het wervingsproces voor deze inschrijving;
7º "de werving": het bepalen van de vacatures en de verrichtingen inzake de inschrijving en de selectie van de sollicitanten;
8º "de wervingssessie": een wel afgebakend geheel van vacatures gekenmerkt door een zelfde personeelscategorie, hoedanigheid, taalstelsel en soort werving;
9º "de vormingsniveaus": de niveaus van competentie van hoog naar laag geklasseerd A, B, C en D, bedoeld in artikel 3, §1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;
10º "de werving vóór diploma": de werving van militairen die aanvaard worden om een vorming te volgen met het oog op het behalen, binnen of buiten Defensie, van een diploma dat overeenstemt met het vormingsniveau vereist voor hun personeelscategorie;
11º "de werving op diploma": de werving van militairen die reeds houder zijn van een diploma dat overeenstemt met het vormingsniveau vereist voor hun personeelscategorie;
12º "de laterale werving": de werving, na het oriëntatiepunt, van bepaalde militairen die een vlakke loopbaan beogen;
13º "de aspirant": de militair in initiële vorming;
14º "de bachelor": de academische graad die de studies afsluit in een opleiding van eerste cyclus, van ten minste 180 studiepunten, of een gelijkwaardig diploma of getuigschrift;
15º "de professionele bachelor": de academische graad die de studies afsluit in een professioneel gerichte opleiding van eerste cyclus, van ten minste 180 studiepunten, of een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, verleend in de Vlaamse, Franse of Duitstalige Gemeenschap of een gelijkwaardig diploma of getuigschrift;
16º "de master": de academische graad die de studies afsluit in een opleiding van tweede cyclus, van ten minste 60 studiepunten, of een diploma van het universitair onderwijs of van het hoger onderwijs van het lange type, verleend in de Vlaamse, Franse of Duitstalige Gemeenschap, of een gelijkwaardig diploma of getuigschrift;
17º "de bijkomende master": de academische graad die de studies afsluit in een opleiding van tweede cyclus, van ten minste 60 studiepunten, gedaan na een initiële academische vorming van ten minste 300 studiepunten en afgesloten met de graad van master, of een gelijkwaardig diploma of getuigschrift;
18º "het gelijkwaardig diploma of getuigschrift"; het diploma of getuigschrift dat door of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn, bilateraal akkoord of internationale overeenkomst als minstens gelijkwaardig wordt erkend;
19º "de initiële vorming": de volledige vorming die een aspirant moet volgen in functie van zijn hoedanigheid van aspirant;
20º "de stageperiode": de periode van hoofdzakelijk praktische vorming in de eenheid tijdens dewelke de aspirant de taken, die hem als officier, militaire expert, militaire deskundige, onderofficier of vrijwilliger zouden worden toegewezen, onder toezicht uitoefent;
21º "de functie": het geheel van taken en verantwoordelijkheden die een militair dient uit te voeren en op te nemen om de toegewezen opdrachten binnen een juiste plaats in de organisatie uit te voeren;
de functie behoort, naar gelang het geval, tot een expertisedomein, bedoeld in 28º, een vakrichting, bedoeld in 29º, een competentiepool, bedoeld in 30º, en, of, naargelang het geval, tot één vakrichting van toepassing in het federaal openbaar ambt;
de functie is verbonden aan een militaire graad en, of, naargelang het geval, aan een klasse of graad van het federaal openbaar ambt;
22º "de basisfunctie": de functie die door een militair na het volgen van een initiële vorming kan uitgeoefend worden in een bepaalde vakrichting of expertisedomein, ofwel de functie die door een militair na het volgen vaneen voortgezette vorming ter inschrijving in een competentiepool kan uitgeoefend worden in een bepaalde competentiepool;
23º "de nevenfunctie": een functie uitgeoefend door een militair bijkomend aan de functie die hij reeds uitoefent;
24º "de post": een aan een organisatiestructuur toegewezen functie of nevenfunctie;
25º "de vlakke loopbaan": de loopbaan van een militair die een of meerdere welbepaalde specifieke functies uitoefent, waarvoor specifieke vaardigheden vereist zijn die enkel bekomen kunnen worden door het behalen van een welbepaald diploma;
26º "de militaire expert": de militair die een vlakke loopbaan doorloopt en in het bezit is van de voor het uitoefenen van zijn functies noodzakelijke master;
27º "de militaire deskundige": de militair die een vlakke loopbaan doorloopt en in het bezit is van de voor het uitoefenen van zijn functies noodzakelijke professionele bachelor;
28º "het expertisedomein": een groepering van functies met hoofdzakelijk gemeenschappelijke professionele competenties in een bepaalde expertise, voorbehouden voor militairen die een vlakke loopbaan doorlopen;
29º "de vakrichting": een groepering van functies met hoofdzakelijk gemeenschappelijke professionele competenties in het militair, operationeel of technisch domein, voorbehouden voor militairen die geen vlakke loopbaan doorlopen;
30º "de competentiepool": een groepering van functies met hoofdzakelijk gemeenschappelijke professionele competenties in het beheersdomein, voorbehouden voor militairen die geen vlakke loopbaan doorlopen;
31º "de autoriteit van het expertisedomein": de militair behorende tot het bedoelde expertisedomein, ten minste bekleed met de graad van hoofdexpert, of de hoofd- of opperofficier, stammende uit het bedoelde expertisedomein, aangewezen door de Koning voor het uitoefenen van de bevoegdheden die hem door deze wet worden toegekend;
32º "de officier van niveau A": de officier die een master bezit of die, na in de hoedanigheid van officier van niveau B gediend te hebben de hoedanigheid van officier van niveau A verwerft;
33º "de officier van niveau B": de officier die een bachelor of een door een instelling van universitair of gelijkwaardig niveau uitgereikte kandidaatsdiploma bezit, maar geen master, of die in de Krijgsmacht een opleiding heeft gekregen met een vergelijkbare duur als deze van een bachelor, of die van de personeelscategorie van de onderofficieren overgegaan is naar die van de officieren;
34º "de aspirant-officier": de aspirant die een loopbaan van officier beoogt, hetzij in de hoedanigheid van officier van niveau A, hetzij in de hoedanigheid van officier van niveau B;
35º "de aspirant-militaire expert": de aspirant die een loopbaan van militaire expert beoogt;
36º "de aspirant-militaire deskundige": de aspirant die een loopbaan van militaire deskundige beoogt;
37º "de aspirant-onderofficier": de aspirant die een loopbaan van onderofficier beoogt;
38º "de aspirant-vrijwilliger": de aspirant die een loopbaan van vrijwilliger beoogt;
39º "de specifieke vorming": de vorming gevolgd door de aspirant, in functie van zijn personeelscategorie, zijn hoedanigheid, zijn soort werving, zijn vakrichting of zijn expertisedomein, in voorkomend geval, het diploma dat hij beoogt en zijn basisfunctie;
40º "de test": een proef, mondeling of schriftelijk, individueel of collectief, die erin bestaat een taak te vervullen, met een bepaalde evaluatietechniek;
41º "het examen": de test van academische aard;
42º "de heroriëntering": de oriëntering van de aspirant naar een andere specifieke vorming in dezelfde personeelscategorie en hetzelfde vormingsniveau, in dezelfde vakrichting of in een andere vakrichting;
43º "de reclassering": de oriëntering van de aspirant naar een nieuwe initiële vorming, in een lager vormingsniveau of in een lagere personeelscategorie;
44º "het uitstel": de maatregel waarbij de aspirant de toestemming bekomt om bepaalde tests later af te leggen, of bepaalde vormingsgedeelten later te volgen;
45º "de verlenging van de vorming": de verlenging van de normale duur van de initiële vorming ten gevolge van een heroriëntering, van een uitstel of van een beslissing van de deliberatiecommissie of van de beroepsinstantie bedoeld in artikel 178, §1, tweede lid;
46º "de rendementsperiode": elke periode van werkelijke dienst gedurende dewelke een militair gehouden is te dienen tijdens de initiële militaire loopbaan of de voortgezette militaire loopbaan;
47º "de gradengroep": de samenvoeging binnen een personeelsondercategorie van twee of meer graden met het oog op de verdere verdeling van de getalsterkte;
48º "de karakteriele geschiktheid": het vermogen van de aspirant, in functie van de kenmerken van zijn persoonlijkheid, tot aanpassing aan het militair milieu en aan het uitoefenen van de functie waarvoor hij gevormd wordt;
49º "de fysieke geschiktheidscriteria": de fysieke vereisten waaraan een militair moet voldoen om zijn functie te kunnen uitoefenen;
50º "de medische geschiktheidscriteria": de medische vereisten waaraan een militair moet voldoen omzijn functie te kunnen uitoefenen;
51º "de operationele categorie": de codificatie van de geschiktheid van de militair voor de uitoefening van zijn functie, of, in voorkomend geval, zijn nevenfunctie;
52º "de interne overgang": de overplaatsing van een militair naar het statuut van Rijksambtenaar binnen Defensie;
53º "de externe overgang": de overgang van een militair, hetzij naar een openbare dienst met uitzondering van Defensie, maar niet van de instellingen die ervan afhangen, hetzij naar de privé-sector, in voorkomend geval, na het volgen van een beroepsomschakelingsprogramma;
54º "de professionele heroriëntering": de aanwerving van een militair door een partnerwerkgever van de privésector in het kader van de externe overgang;
55º "het oriëntatieproces": het proces tijdens dewelke beslist wordt of de betrokken militair hetzij de hoedanigheid van militair behoudt, hetzij de interne of externe overgang maakt;
56º "het oriëntatiepunt": het ogenblik dat het oriëntatieproces afsluit;
57º "de initiële militaire loopbaan": de loopbaan van een militair vanaf het ogenblik waarop hij de hoedanigheid van militair verwerft tot aan het oriëntatiepunt;
58º "de transferperiode": de periode tussen het oriëntatiepunt en hetzij het verlies van de hoedanigheid van militair in geval van een interne of externe overgang, hetzij de aanvang van de voortgezette militaire loopbaan;
59º "het transferpunt": het ogenblik dat de transferperiode afsluit;
60º "de voortgezette militaire loopbaan": de loopbaan van een militair vanaf het transferpunt tot het ogenblik waarop hij Defensie verlaat;
61º "de werkdag": de dag die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een feestdag is.
Op dit artikel heeft mevrouw de Bethune c.s. amendement 1 ingediend (zie stuk 3-2014/2) dat luidt:
In dit artikel, een punt 16bis (nieuw) invoegen, luidende:
"16bis. "het doctoraat": de hoogste academische graad, voorbehouden aan diegene die een master of een gelijkaardig diploma of getuigschrift heeft behaald, na het succesvol verdedigen van een proefschrift na minstens twee jaar wetenschappelijk onderzoek;".
Op hetzelfde artikel hebben de heren Ceder en Van Overmeire amendement 14 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
Het 52º vervangen als volgt:
"52º "de interne overgang": de overplaatsing van een militair naar het statuut van militair niet operationeel of naar het statuut van Rijksambtenaar binnen Defensie;".
Artikel 5 luidt:
§1. De werving vóór diploma is de werving van:
1º militairen die een loopbaan van officier van niveau A of van militaire expert beogen en die aanvaard worden:
a) in het eerste jaar van de vorming in de Koninklijke Militaire School, in een industriële hogeschool of in de hogere zeevaartschool, of van de vorming van arts, dierenarts, tandarts of apotheker of van de door de Koning bepaalde vormingen in elke andere instelling van universitair niveau of van gelijkwaardig niveau;
b) in de loop van een vorming in een industriële hogeschool of in de hogere zeevaartschool, of van de vorming van arts, dierenarts, tandarts of apotheker of van de door de Koning bepaalde vormingen in elke andere instelling van universitair niveau of van gelijkwaardig niveau;
2º militairen die een loopbaan van officier van niveau B beogen en die aanvaard worden om een vorming te volgen waarvan de duur vergelijkbaar is met de minimumduur om een bachelor te verwerven;
3º militairen die een loopbaan van militaire deskundige beogen en die aanvaard worden:
a) in het eerste jaar van een vorming in een instelling van het hoger onderwijs met het oog op het behalen van een professionele bachelor;
b) in de loop van een vorming in een instelling van het hoger onderwijs met het oog op het behalen van een professionele bachelor;
4º militairen die een loopbaan van onderofficier beogen en die aanvaard worden in de School voor Onderofficieren met het oog op het behalen van een diploma van secundair onderwijs.
§2. De werving op diploma is de werving van:
1º militairen die een loopbaan van officier van niveau A of van militaire expert beogen en die houder zijn van een master;
2º militairen die een loopbaan van officier van niveau B beogen en die houder zijn van een bachelor of van een door een instelling van universitair of gelijkwaardig niveau uitgereikte kandidaatsdiploma;
3º militairen die een loopbaan van militaire deskundige beogen en die houder zijn van een professionele bachelor;
4º militairen die een loopbaan van onderofficier beogen en die houder zijn van het diploma van secundair onderwijs of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift;
5º militairen die een loopbaan van vrijwilliger beogen en die houder zijn van een getuigschrift waaruit blijkt dat zij het basisonderwijs beëindigd hebben of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift.
§3. Met de laterale werving wordt de werving bedoeld van militaire hoofdexperts, zoals bedoeld in artikel 29, §1, tweede lid, 2º, en van militaire hoofddeskundigen, zoals bedoeld in artikel 30, §1, tweede lid, 2º.
Deze werving dient enkel voor de invulling van welbepaalde vacatures van militaire hoofdexpert of van militaire hoofddeskundige die niet ingevuld kunnen worden door personeelsleden van Defensie. De vacatures worden bekendgemaakt volgens de regels bepaald in artikel 6, §2.
De sollicitanten voor de laterale werving van militaire hoofdexperts moeten, naargelang het geval:
1º houder zijn van een master en een specifieke beroepservaring bezitten;
2º houder zijn van een bijkomende master en, in voorkomend geval, een specifieke beroepservaring bezitten.
De sollicitanten voor de laterale werving van militaire hoofddeskundigen moeten houder zijn van een professionele bachelor en een specifieke beroepservaring bezitten.
De specifieke beroepservaring bedoeld in het derde en vierde lid moet buiten Defensie verworven zijn en door de autoriteit van het betrokken expertisedomein beoordeeld worden als beantwoordend aan de eisen van de vacature. De Koning bepaalt de duur ervan per expertisedomein.
Op dit artikel heeft mevrouw de Bethune c.s. amendement 2 ingediend (zie stuk 3-2014/2) dat luidt:
Paragraaf 1, 4º, van dit artikel, aanvullen als volgt:
"Evenwel zullen zij die de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hebben, tot de leeftijd van 18 jaar het burgerstatuut behouden".
Artikel 7 luidt:
De sollicitant moet, op de dag waarop hij de hoedanigheid van militair verwerft, voldaan hebben aan de leerplicht zoals bepaald in de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.
De sollicitant mag, op 31 december van het jaar waarin hij aangeworven wordt, de maximumleeftijd die de Koning, bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, per personeelscategorie en soort werving bepaalt, niet bereikt hebben, zonder dat die maximumleeftijd lager mag zijn dan tweeëntwintig jaar en hoger mag zijn dan achtentwintig jaar voor diegenen die geen vlakke loopbaan beogen en tweeëndertig jaar voor diegenen die een vlakke loopbaan beogen.
Het eerste en tweede lid zijn evenwel niet van toepassing op de sollicitant bedoeld in artikel 5, §1, 4º, die de leeftijd van zestien jaar bereikt moet hebben op 31 december van het jaar waarin hij aangeworven is en de leeftijd van twintig jaar op deze datum niet bereikt mag hebben.
De maximum wervingsleeftijd van tweeëndertig jaar bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing op de sollicitant van de laterale werving.
Op dit artikel heeft mevrouw de Bethune c.s. amendement 3 ingediend (zie stuk 3-2014/2) dat luidt:
In dit artikel, het derde lid doen vervallen.
Artikel 9 luidt:
Om de hoedanigheid van militair te kunnen verwerven, moet de sollicitant:
1º voldoen aan de voorwaarden van artikel 8;
2º Belg zijn of onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese economische ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat;
3º blijk geven van het gedrag dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde personeelscategorie;
4º de burgerlijke en politieke rechten genieten;
5º voldoen aan de studievoorwaarden;
6º voldoen aan de leeftijdsvoorwaarden;
7º voldoen aan de selectieproeven;
8º geclassificeerd zijn, overeenkomstig de bepalingen van artikel 13.
De onderdaan van een andere lidstaat van de Europese economische ruimte dan België of van de Zwitserse Bondsstaat moet voldaan hebben aan de militiewetgeving van kracht in het land waarvan hij de nationaliteit heeft en moet in dat land vrij zijn van alle militaire verplichtingen.
Op dit artikel heeft mevrouw de Bethune c.s. amendement 4 ingediend (zie stuk 3-2014/2) dat luidt:
In artikel 9, 2º, de woorden "of onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese economische ruimte of van de Zwitserse Bondstaat" doen vervallen.
Op hetzelfde artikel heeft mevrouw de Bethune c.s. amendement 5 ingediend (zie stuk 3-2014/2) dat luidt:
Artikel 9, 6º aanvullen als volgt "en de minimumleeftijd van 18 jaar bereikt hebben".
Op hetzelfde artikel heeft mevrouw de Bethune c.s. amendement 6 ingediend (zie stuk 3-2014/2) dat luidt:
Het tweede lid van dit artikel doen vervallen.
Op hetzelfde artikel hebben de heren Ceder en Van Overmeire amendement 15 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen:
A. In het eerste lid, 2º, de woorden "of onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese economische ruimte of van de Zwitserse Bondstaat" doen vervallen;
B. Het tweede lid doen vervallen.
Artikel 12 luidt:
De Koning bepaalt:
1º de selectieproeven evenals de regels volgens dewelke de selectieproeven georganiseerd worden, naargelang de personeelscategorie, de soort werving, of de vacature;
2º de regels volgens dewelke de sollicitant beoordeeld wordt tijdens de selectieproeven, de geldigheidsduur van de resultaten van deze proeven, zonder dat deze de twee jaar mag overschrijden met uitzondering van de proeven betreffende de aandoeningen en de lichaamsgebreken die Hij bepaalt, en de periode die moet verlopen vooraleer deze proeven opnieuw te mogen afleggen;
3º de door de sollicitant voor te leggen documenten die bevestigen dat hij aan de nationaliteitsvoorwaarde en aan de studievoorwaarden voldoet en dat hij blijk geeft van het in artikel 9, eerste lid, 3º, bedoelde gedrag;
4º voor de onderdaan van een andere lidstaat van de Europese economische ruimte dan België of van de Zwitserse Bondsstaat, de overheid die zich uitspreekt over de gelijkwaardigheid in de wetgeving van het land waarvan ze de nationaliteit hebben, van de in artikel 11 bedoelde beoordelingscriteria van het gedrag.
Op dit artikel hebben de heren Ceder en Van Overmeire amendement 16 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
Het 4º doen vervallen.
Artikel 21 luidt:
De sollicitant verwerft de hoedanigheid van militair op de dag van zijn inlijving, voor zover hij medisch geschikt beschouwd wordt en nadat hem werd verklaard dat hij onderworpen is aan de militaire wetten. Het verwerven van de hoedanigheid van militair wordt vastgesteld door het opmaken van een document, ondertekend door de sollicitant die een kopie ervan krijgt. De korpscommandant van de eenheid of de dienst die inlijft is de bevoegde overheid om dit document in ontvangst te nemen.
De niet ontvoogde minderjarige sollicitant moet het bewijs leveren, onder de vorm van een getuigschrift, van de toestemming van degene of degenen die te zijner opzichte de ouderlijke macht uitoefenen. De sollicitant die zijn woonplaats in het buitenland heeft, legt een document voor dat als evenwaardig beschouwd wordt met voormeld getuigschrift.
De Koning bepaalt:
1º de nadere regels betreffende het verwerven van de hoedanigheid van militair;
2º de nadere te volgen regels indien de sollicitant op de dag van zijn inlijving medisch ongeschikt is of nog niet voldoet aan de voorwaarden voor de beoogde personeelscategorie of hoedanigheid in deze categorie, zonder dat hij de hoedanigheid van militair mag verwerven later dan tien werkdagen na deze dag.
Op dit artikel heeft mevrouw de Bethune c.s. amendement 7 ingediend (zie stuk 3-2014/2) dat luidt:
Het tweede lid van dit artikel doen vervallen.
Artikel 22 luidt:
De hoedanigheid van militair wordt van rechtswege ontnomen door de Koning, wanneer de militair:
1º geen onderdaan meer is van een lidstaat van de Europese economische ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat, of, in toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, het voorwerp uitmaakt van een beslissing tot verwijdering van het grondgebied, terugwijzing, of uitzetting;
2º definitief op pensioen wordt gesteld;
3º de overplaatsing doet zoals bedoeld in de artikelen 141, §3, en 158, 3º;
4º een nieuwe beroepsactiviteit aanvangt, zoals bedoeld in artikel 146, of zijn vormingsfase van het beroepsomschakelingsprogramma beëindigt, in het kader van de externe overgang;
5º definitief mislukt is in zijn initiële vorming en niet geheroriënteerd of gereclasseerd wordt;
6º zijn ontslag op aanvraag verkrijgt;
7º zonder uitstel levenslang of tijdelijk ontzet wordt uit één van de rechten opgesomd in artikel 31, 1º en 6º, van het Strafwetboek overeenkomstig artikel 36, eerste lid, 1º.
De hoedanigheid van militair wordt van ambtswege ontnomen door de overheid die de militair heeft benoemd of aangesteld in zijn laatste graad, wanneer deze militair:
1º definitief uit zijn ambt wordt ontheven overeenkomstig artikel 57, eerste lid, of artikel 59, eerste lid;
2º twee onvoldoende postbeoordelingen krijgt in een periode van drie jaar;
3º de periode van tijdelijke ambtsontheffing van twee jaar tijdens de initiële militaire loopbaan overschrijdt overeenkomstig artikel 85;
4º tijdens zijn initiële militaire loopbaan overgaat naar de operationele categorie D overeenkomstig artikel 69, tweede lid.
Op dit artikel hebben de heren Ceder en Van Overmeire amendement 17 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
In het eerste lid, het 1º doen vervallen.
Artikel 51 luidt:
§1. Wanneer de minister oordeelt dat de aanwezigheid van een militair in de Krijgsmacht nadelig is voor de tucht of voor de goede naam van de Krijgsmacht, kan hij, ambtshalve of op voorstel van de hiërarchische meerderen van de militair, deze laatste bij ordemaatregel schorsen.
De schorsing bij ordemaatregel is een voorlopige maatregel die geenszins van tuchtrechtelijke aard is.
§2. De betrokken militair wordt vooraf gehoord over de feiten die hem ten laste worden gelegd en mag zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Hij wordt opgeroepen bij kennisgeving tegen ontvangstbewijs of met een bij de post aangetekende brief, en wordt geacht gehoord te zijn geweest zelfs indien hij daar geen ontvangst van bevestigt, zodra de bedoelde oproeping hem een tweede maal werd voorgelegd na een redelijke termijn.
Wanneer het horen van de militair voor de schorsing bij ordemaatregel onmogelijk is of wanneer een toestand van hoogdringendheid dit rechtvaardigt, kan de minister evenwel een militair bij gemotiveerde beslissing schorsen zonder hem gehoord te hebben. Deze laatste wordt onverwijld na de uitspraak van de schorsing gehoord. Wanneer de hoogdringendheid wordt ingeroepen, vervalt deze schorsing na vijftien werkdagen, tenzij zij door de minister binnen die termijn wordt bekrachtigd op grond van het dossier, met inbegrip van het horen van de betrokken militair.
§3. De duur van de schorsing bij ordemaatregel mag de drie maanden niet overschrijden. Indien noodzakelijk, mits het naleven van de bepalingen van §2, kan de schorsing, per periodes van minimum drie maanden verlengd worden tot een maximumduur van twee jaar. Voor de officieren en de militaire experts wordt deze verlenging door de Koning beslist.
Wanneer een opsporingsonderzoek of een strafvervolging werd ingesteld wegens de feiten die de schorsing motiveren, moet deze evenwel uiterlijk zes maanden na het einde van de rechtsvordering een einde nemen.
§4. Wanneer een bij ordemaatregel geschorste militair van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt deze schorsing evenwel van rechtswege geschorst tot de datum van invrijheidstelling van de betrokken militair, zonder nieuwe betekening aan deze laatste. Anderzijds, wanneer de schorsing bij ordemaatregel wordt betekend aan een militair in voorlopige hechtenis, wordt de uitwerking van de schorsing van rechtswege geschorst tot de invrijheidstelling van betrokken militair, zonder nieuwe betekening aan deze laatste.
Op dit artikel heeft mevrouw de Bethune c.s. amendement 8 ingediend (zie stuk 3-2014/2) dat luidt:
In artikel 51, §2, het derde lid doen vervallen.
Artikel 67 luidt:
Het potentieel van de officieren, de militaire experts, de militaire deskundigen en de onderofficieren maakt het voorwerp uit van een inschatting, "potentieelinschatting" genoemd.
Deze inschatting vindt plaats in de domeinen:
1º probleemoplossend-conceptueel;
2º van het leadership;
3º van de motivatie;
4º van de interpersoonlijke relaties.
Voor de officieren vindt deze inschatting ten minste plaats tijdens de initiële vorming bedoeld in artikel 88, ter gelegenheid van de statutaire voortgezette vorming bedoeld in artikel 111, §1, eerste lid, 2º, en tijdens de voortgezette militaire loopbaan.
Voor de militaire experts en de militaire deskundigen vindt deze inschatting ten minste plaats ter gelegenheid van de voortgezette vorming bedoeld in de artikelen 140, §§2 en 3.
Voor de onderofficieren vindt deze inschatting ten minste plaats ter gelegenheid van de voortgezette vorming bedoeld in artikel 140, §4.
Bovendien kan de directeur-generaal human resources een bijkomende potentieelinschatting voorzien voor de militairen die, in het kader van het sollicitatieproces, zich kandidaat stellen voor een specifieke post.
De Koning bepaalt de nadere regels van de potentieelinschatting.
De Koning kan een dienst van Defensie of een organisatie extern aan Defensie belasten met de organisatie en de uitvoering van de potentieelinschatting.
Op dit artikel heeft mevrouw de Bethune c.s. amendement 9 ingediend (zie stuk 3-2014/2) dat luidt:
Dit artikel aanvullen als volgt:
"De Koning bepaalt de algemene regels ter zake."
Artikel 75 luidt:
§1. In uitzonderingsgevallen kan een militair tot wederopzeggens aangesteld worden om de post van de hogere graad uit te oefenen in zijn vakrichting of expertisedomein of in een competentiepool die hij bezit of voor het vervullen van functies in internationale instellingen of intergeallieerde militaire formaties.
In uitzonderingsgevallen kan de Koning bij wege van aanstelling de graad van brigadegeneraal of flottieljeadmiraal verlenen voor de uitoefening van functies in Belgische vertegenwoordigingen in het buitenland, in internationale instellingen, in intergeallieerde militaire formaties, en voor de uitoefening van nationale functies met een internationaal karakter die Hij bepaalt.
De graad van brigadegeneraal of flottieljeadmiraal staat hiërarchisch onmiddellijk onder de graad van generaal majoor of divisieadmiraal.
Voor de aanstelling bedoeld in het eerste lid van officieren en militaire experts, en in het tweede lid van brigadegeneraal of flottieljeadmiraal, wordt het besluit van aanstelling en het verslag aan de Koning in het Belgisch Staatsblad bekend gemaakt.
Deze militair oefent de functies uit van de graad waarin hij is aangesteld en draagt er de kentekens van.
De aanstelling voor de uitoefening van een post van de hogere graad vervalt op de datum waarop de minister beslist dat de opdracht ten einde is.
Nochtans, komt, voor de toepassing van deze wet, alleen de graad waarin de militair benoemd is in aanmerking.
De militair die in een graad aangesteld was, behoudt evenwel deze graad eershalve wanneer hij op pensioen gesteld wordt bij het verstrijken van de periode waarin hij de functies uitgeoefend heeft die zijn aanstelling noodzakelijk maakten.
§2. Een luitenant-generaal kan aangesteld worden in de graad van generaal voor de uitoefening van de volgende ambten:
1º hoofd van het Militair Huis van de Koning;
2º chef defensie.
Deze graad kan eveneens bij wege van aanstelling verleend worden voor de uitoefening van functies in internationale instellingen of in intergeallieerde militaire formaties.
Op dit artikel hebben de heren Ceder en Van Overmeire amendement 18 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
Paragraaf 2, eerste lid, vervangen als volgt:
"Een luitenant-generaal kan aangesteld worden in de graad van generaal voor de uitoefening van het ambt van chef defensie."
Artikel 76 luidt:
De Koning wijst, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de luitenant-generaal aan die het ambt van chef defensie uitoefent.
De duur van dit mandaat is vier jaar.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het mandaat verlengen met periodes van één jaar.
Op dit artikel heeft mevrouw de Bethune c.s. amendement 10 ingediend (zie stuk 3-2014/2) dat luidt:
In dit artikel, het derde lid vervangen als volgt:
"De Koning kan, bij besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, het mandaat eenmalig verlengen voor de duur van maximum 1 jaar."
Op hetzelfde artikel hebben de heren Ceder en Van Overmeire amendement 19 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
Het derde lid vervangen als volgt:
"De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het mandaat omwille van operationele redenen verlengen met één jaar.".
Artikel 119 luidt:
§1. De officieren van niveau B die houder zijn van een master, worden van rechtswege opgenomen in de hoedanigheid van officier van niveau A. Deze opname kan ten vroegste plaatsvinden bij de benoeming in de graad van luitenant.
§2. De officieren van niveau B die geen houder zijn van een master, verwerven de hoedanigheid van officier van niveau A na het met vrucht volgen van de vorming bedoeld in artikel 111, §1, eerste lid, 2º.
Om aan voornoemde vorming te mogen deelnemen, moeten zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
1º de vorming bedoeld in artikel 111, §1, eerste lid, 1º, met vrucht hebben gevolgd;
2º slagen voor een overgangsproef.
De Koning bepaalt de deelnemingsvoorwaarden en de voorwaarden tot slagen voor deze overgangsproef evenals het programma ervan.
Op dit artikel heeft mevrouw de Bethune c.s. amendement 11 ingediend (zie stuk 3-2014/2) dat luidt:
Voor §1 van dit artikel een nieuwe paragraaf invoegen, luidende:
"§1. De officieren van niveau A die houder zijn van een doctoraat worden van rechtswege opgenomen in de hoedanigheid van hoger officier of hoofdexpert wanneer zij
1º dit diploma hebben behaald in opdracht van Defensie of
2º op diploma lateraal zijn aangeworven".
Artikel 124 luidt:
§1. Gedurende het eerste jaar van het oriëntatieproces maakt het selectiecomité, op het einde van de procedure bedoeld in artikel 122, een voorstel tot oriëntatie aan de militair over, nadat hij de kans heeft gekregen zijn desiderata hieromtrent kenbaar te maken.
De Koning bepaalt de wijze waarop betrokken militair zijn desiderata kenbaar kan maken.
§2. De desiderata bedoeld in §1, hebben betrekking op de voortgezette loopbaan van de militair, met name de uitdrukking van de volgorde van zijn voorkeur tussen:
1º de voortgezette militaire loopbaan;
2º de interne overgang;
3º de externe overgang.
Ongeacht het jaar waarin hen een oriëntatievoorstel wordt overgemaakt, kunnen evenwel enkel de militairen die op het ogenblik van het oriëntatiepunt bedoeld in §5, vijf jaar anciënniteit hebben in de graad van kapitein, eerste sergeant-chef of korporaal, of tien jaar anciënniteit in de graad van expert of deskundige, de keuze voor de voortgezette militaire loopbaan uitdrukken.
De militair kan bovendien, voor de mogelijkheden bedoeld in het eerste lid, 1º of 2º, de volgorde van zijn voorkeur met betrekking tot het ontwikkelen van zijn voortgezette loopbaan uitdrukken, betreffende:
1º hetzij zijn vakrichting, zijn expertisedomein of zijn competentiepool, hetzij de vakrichting of de functiefamilie van het federaal openbaar ambt;
2º zijn plaats van tewerkstelling;
3º zijn functie.
De Koning bepaalt de regels en de wijze waarop de betrokken militair zijn voorkeur uitdrukt.
Indien de militair zijn desiderata niet bekend maakt, dan maakt het selectiecomité hem een voorstel tot oriëntatie over.
Er wordt evenwel geen voorstel gedaan aan de militair die, in gevallen van overmacht, niet in de mogelijkheid verkeert om zijn desiderata kenbaar te maken.
De directeur-generaal human resources oordeelt over de voornoemde gevallen van overmacht.
§3. Indien de militair het voorstel bedoeld in §1, aanvaardt, eindigt zijn oriëntatieproces.
Indien de militair dit voorstel niet aanvaardt en niet in de Krijgsmacht wenst te blijven, betekent het selectie comité hem dat hij van ambtswege voor een externe overgang aangewezen is.
Indien de militair dit voorstel niet aanvaardt en in de Krijgsmacht wenst te blijven krijgt hij in het jaar volgend op dit eerste voorstel een nieuw voorstel tot oriëntatie nadat hij de kans heeft gekregen zijn desiderata hieromtrent volgens de procedure bedoeld in §§1 en 2, opnieuw kenbaar te maken.
Indien de militair dit tweede voorstel aanvaardt, eindigt zijn oriëntatieproces.
§4. Indien de militair dit tweede voorstel niet aanvaardt en niet in de Krijgsmacht wenst te blijven, betekent het selectiecomité hem dat hij van ambtswege voor een externe overgang aangewezen is.
Indien de militair dit tweede voorstel niet aanvaardt en in de Krijgsmacht wenst te blijven krijgt hij in het jaar volgend op dit tweede voorstel een laatste voorstel tot oriëntatie nadat hij de kans heeft gekregen zijn desiderata hieromtrent volgens de procedure bedoeld in §§1 en 2, opnieuw kenbaar te maken.
Indien de militair dit laatste voorstel aanvaardt, eindigt zijn oriëntatieproces. Indien de militair dit laatste voorstel niet aanvaardt, wijst het selectiecomité hem van ambtswege aan voor de externe overgang.
Een beroepsomschakelingsprogramma zoals bedoeld in artikel 144 wordt voorgesteld aan de militair die een professionele heroriëntering of een overplaatsing zoals bedoeld in hetzelfde artikel niet aanneemt in het kader van het laatste voorstel.
§5. Het ogenblik waarop het oriëntatievoorstel aanvaard wordt of, in voorkomend geval, het ogenblik van de van ambtswege aanwijzing voor de externe overgang, betekent het einde van de initiële militaire loopbaan.
§6. Elk jaar van het oriëntatieproces kan het selectiecomité aan de militairen die het voorstel van het lopende jaar niet aanvaard hebben, een alternatief voorstel overmaken met het oog op de volledige invulling van de beschikbare plaatsen bedoeld in artikel 121.
§7. Voor de militair die, in de gevallen van overmacht bedoeld in §2, zesde lid, zijn desiderata niet, of slechts een- of tweemaal kenbaar heeft kunnen maken, wordt de initiële militaire loopbaan van ambtswege met, naargelang het geval, drie jaar, twee jaar of één jaar verlengd, ongeacht de maximum leeftijd bedoeld in artikel 79. Na deze verlenging beslist het selectiecomité over de oriëntatie van de betrokken militair.
Op dit artikel hebben de heren Ceder en Van Overmeire amendement 20 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
In §2 van dit artikel een nieuw vierde lid invoegen, luidende:
"Indien de desiderata van de militair geen betrekking hebben op de professionele heroriëntering bedoeld in artikel 144, eerste lid, 1º, of op de beroepsomschakeling bedoeld in artikel 144, eerste lid, 3º, kan het oriëntatievoorstel bedoeld in het tweede lid enkel bestaan uit:
1º de voortgezette militaire loopbaan;
2º de interne overgang;
3º de overplaatsing naar een openbare werkgever, bedoeld in artikel 144, eerste lid, 2º.".
Artikel 141 luidt:
§1. Om van de interne overgang te kunnen genieten, moet de militair in werkelijke dienst zijn en:
1º hetzij een voorstel tot interne overgang krijgen in het kader van het oriëntatieproces;
2º hetzij een aanvraag voor de vrijwillige interne overgang hebben ingediend.
§2. Het selectiecomité bedoeld in artikel 122 spreekt zich uit over de aanvraag bedoeld in §1, 2º, en stelt een lijst op van de weerhouden en niet weerhouden kandidaten voor de vrijwillige interne overgang. Deze lijst wordt aan de betrokken militairen overgemaakt ten laatste drie maanden na de opening van de plaatsen bedoeld in de artikelen 87 en 128. De criteria om opgenomen te worden op de voornoemde lijst zijn, in volgorde van prioriteit:
1º de vergelijking, in de vakrichting, het expertisedomein of de competentiepool en voor de personeelscategorie of ondercategorie van betrokken militair, tussen de voorziene en de bestaande effectieven;
2º de dienstanciënniteit na de initiële vorming;
3º de leeftijd van betrokken militair;
4º de waarde van de militair beoordeeld op basis van de postbeoordelingen bedoeld in artikel 66.
De Koning bepaalt de nadere toepassingsregels van voornoemde criteria.
Het selectiecomité maakt de lijst van de militairen voor de vrijwillige interne overgang over aan het Selectiebureau van de Federale Overheid.
§3. De interne overgang wordt afgesloten met de overplaatsing van de militair naar het statuut van Rijksambtenaar bij Defensie.
Op dit artikel hebben de heren Ceder en Van Overmeire amendement 21 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
Paragraaf 3 vervangen als volgt:
"§3. De interne overgang wordt afgesloten met de overplaatsing van de militair naar het statuut militair niet operationeel of van Rijksambtenaar bij Defensie.".
Artikel 144 luidt:
Onder externe overgang moet begrepen worden het feit dat Defensie aan een militair die Defensie verlaat voorstelt:
1º hetzij, in voorkomend geval, een professionele heroriëntering, bedoeld in artikel 3, 54º;
2º hetzij, in voorkomend geval, een overplaatsing naar een openbare werkgever, bedoeld in artikel 157;
3º hetzij een beroepsomschakeling, bedoeld in artikel 163.
Een beroepsomschakelingsprogramma wordt voorgesteld aan de militair die een professionele heroriëntering of een overplaatsing niet aanneemt bij het laatste oriëntatievoorstel, bedoeld in artikel 124, §4, derde lid.
De militair die weigert dit beroepsomschakelingsprogramma te volgen, verliest de hoedanigheid van militair zonder aanspraak te kunnen maken op enige vorm van vorming of vergoeding.
Op dit artikel hebben de heren Ceder en Van Overmeire amendement 22 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
In limine van dit artikel de volgende zin invoegen:
"De externe overgang gebeurt op vrijwillige basis. De militair die het voorstel van de externe overgang aanvaardt, krijgt de garantie dat hij in een periode van 5 jaar geen loonverlies zal lijden.".
Artikel 172 luidt:
§1. Militairen mogen zich niet inlaten met politieke activiteiten binnen Defensie.
De militairen mogen lid worden van een politieke partij van hun keuze en er de aan hun lidmaatschap verbonden rechten uitoefenen.
Zij mogen er de ambten van deskundige, raadgever of lid van een studiecentrum vervullen.
Iedere andere actieve of publieke deelname aan het politieke leven in een andere hoedanigheid, zelfs buiten de periodes waarin prestaties in de schoot van de Krijgsmacht worden geleverd, is hen verboden.
§2. Onder voorbehoud van de toepassing van de in bijzondere wetten bepaalde onverenigbaarheden, kunnen de militairen van het actief kader die voldoen aan de in artikel 173, eerste lid, bepaalde voorwaarden zich evenwel kandidaat stellen voor de volgende Belgische provinciale en gemeentelijke mandaten en deze uitoefenen:
1º voorzitter van de provincieraad;
2º lid van de bestendige deputatie;
3º burgemeester;
4º schepen;
5º voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn;
6º voorzitter van een binnengemeentelijk territoriaal orgaan;
7º elke andere uitvoerende functie in een aan de provincie of de gemeente gebonden orgaan;
8º provincieraadslid;
9º lid van een gemeenteraad;
10º lid van een raad voor maatschappelijk welzijn;
11º lid van een binnengemeentelijk territoriaal orgaan.
§3. De militairen moeten zich onthouden van elke politieke activiteit gedurende de diensturen. Zij moeten zich in het kader van hun politieke activiteit, altijd ervan onthouden de militaire kledij te dragen en gewag te maken van hun militaire hoedanigheid. Zij mogen evenwel hun beroep, zoals opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, vermelden.
Op dit artikel hebben de heren Ceder en Van Overmeire amendement 23 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
Paragraaf 2 vervangen als volgt:
"§2. Onder voorbehoud van de toepassing van de in bijzondere wetten bepaalde onverenigbaarheden, kunnen de militairen van het actief kader die voldoen aan de in artikel 173, eerste lid, bepaalde voorwaarden, zich evenwel kandidaat stellen voor de districtraadsverkiezingen, de gemeenteraadsverkiezingen, de provincieraadsverkiezingen, de wetgevende verkiezingen, de verkiezingen voor het Europees parlement en de verkiezingen voor de gemeenschaps- en gewestparlementen.
Zij mogen alle uitvoerende en niet uitvoerende politieke mandaten uitoefenen.".
Artikel 174 luidt:
§1. De militair, welke functie hij ook uitoefent, wordt met politiek verlof gezonden voor de uitoefening van één van de mandaten, bedoeld in artikel 172, §2, 1º tot 7º.
§2. De militair wordt eveneens met politiek verlof gezonden voor de uitoefening van één van de mandaten, bedoeld in artikel 172, §2, 8º tot 11º, als hij één van de volgende functies uitoefent:
1º een commandofunctie;
2º een functie van korpsadjudant;
3º een functie van diensthoofd binnen een staf van het niveau bataljon of hoger voor de officieren van het stafdepartement operaties en training;
4º een functie met een operationele inzettermijn van dertig dagen of minder;
5º een functie van exclusief wachtpersoneel;
6º een functie aan boord van een Belgische of buitenlandse vlooteenheid;
7º een functie in een internationaal of intergeallieerd organisme;
8º een functie als onderrichter.
De korpscommandant van de betrokken militair is de bevoegde overheid om vast te stellen dat de militair een functie uitoefent, bedoeld in het eerste lid.
De beslissing van de bevoegde overheid kan het voorwerp uitmaken van een beroep bij de minister.
§3. De militair met politiek verlof is voltijds met politiek verlof en bevindt zich gedurende deze periode in de stand "in non-activiteit", bedoeld in artikel 189.
De periodes gedekt door een politiek verlof worden niet bezoldigd.
Het politiek verlof eindigt van rechtswege:
1º in geval van afkondiging van mobilisatie;
2º in geval van afkondiging van de periode van oorlog;
3º in geval uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen, bij beslissing van de Ministerraad.
Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die tijdens dewelke het mandaat een einde neemt. Zodra het politiek verlof is beëindigd, wordt de militair heropgenomen in werkelijke dienst, met de graad en de anciënniteit in deze graad waarmee hij bekleed was bij aanvang van het politiek verlof.
De Koning bepaalt de nadere uitvoeringsregels van het politiek verlof.
§4. De uitoefening van één van de mandaten, bedoeld in artikel 172, §2, 8º tot 11º, door een militair die niet met politiek verlof is, mag nooit voor gevolg hebben dat de betrokken militair niet kan deelnemen aan activiteiten in het kader van de paraatstelling en de aanwending van de Krijgsmacht.
Op dit artikel hebben de heren Ceder en Van Overmeire amendement 24 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen:
A. paragraaf 1 vervangen als volgt:
"§1. De militair, welke functie hij ook uitoefent, wordt met politiek verlof gezonden voor de uitoefening van één van de volgende mandaten: lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, senator, lid van het Europees parlement, lid van een gemeenschaps- of gewestparlement, burgemeester of schepen of voorzitter van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een stad of een gemeente van meer dan 50.000 inwoners, lid van de bestendige deputatie van een provincie, lid van de federale regering of lid van een gemeenschaps- of gewestregering.";
B. paragraaf 2 doen vervallen;
C. in §3, vierde lid, de woorden "die volgt op die" schrappen;
D. in §4, de woorden "8º tot 11º" schrappen.
Artikel 192 luidt:
De militair die geen achttien jaar oud is mag niet deelnemen aan een vorm van gewapende operationele inzet.
De militair in vorming, bedoeld in artikel 191, eerste lid, kan niet deelnemen aan een vorm van operationele inzet.
Op dit artikel heeft mevrouw de Bethune c.s. amendement 12 ingediend (zie stuk 3-2014/2) dat luidt:
In dit artikel, het eerste lid doen vervallen.
Artikel 195 luidt:
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de bedragen en de perioden voor dewelke de commandotoelage bedoeld in artikel 31, §3, van het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier, de vormingstoelage bedoeld in artikel 32 van hetzelfde besluit en de meesterschapstoelage bedoeld in artikel 34 van hetzelfde besluit, in aanmerking worden genomen voor de berekening van de rust- en overlevingspensioenen.
Op dit artikel hebben de heren Ceder en Van Overmeire amendement 25 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
Dit artikel als volgt vervangen:
"Art. 195. - Een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad legt de bedragen en perioden vast voor dewelke de hiernavolgende toelagen in aanmerking worden genomen voor de berekening van het rust- en overlevingspensioen:
1º het weddencomplement voor paramedici toegekend met toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 december 2001 betreffende het verlenen van geldelijke voordelen aan sommige militairen die een paramedische functie uitoefenen;
2º de toelage voor de militairen aangesteld in een hogere graad, toegekend met toepassing van artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier;
3º de toelage voor geselecteerde, toegekend met toepassing van artikel 30 van voormeld koninklijk besluit van 18 maart 2003;
4º de staffunctietoelage, toegekend met toepassing van artikel 31, §2, van voormeld koninklijk besluit van 18 maart 2003;
5º de commandotoelage, toegekend met toepassing van artikel 31, §3, van voormeld koninklijk besluit van 18 maart 2003:
6º de vormingstoelage, toegekend met toepassing van artikel 32 van voormeld koninklijk besluit van 18 maart 2003;
7º de functietoelage, toegekend met toepassing van artikel 33 van voormeld koninklijk besluit van 18 maart 2003;
8º de meesterschapstoelage, toegekend met toepassing van artikel 34 van voormeld koninklijk besluit van 18 maart 2003.".
De heren Ceder en Van Overmeire hebben amendement 26 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
In titel IX "Wijzigings- en opheffingsbepalingen" een hoofdstuk XXV invoegen, houdende een artikel 242bis, luidende:
"HOOFDSTUK XXV. Wijziging van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie.
Art. 242bis. - In artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie worden de woorden "getrouwheid aan de Koning" geschrapt.".
De heren Ceder en Van Overmeire hebben amendement 27 ingediend (zie stuk 3-2014/4) dat luidt:
In titel IX, "Wijzigings- en opheffingsbepalingen", een hoofdstuk XXVI invoegen, houdende een artikel 242ter, luidende:
"HOOFDSTUK XXVI. Wijziging van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van het militair personeel
Art. 242ter. - In artikel 12, eerste lid, 1º, van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van het militair personeel, worden de woorden "gepensioneerde militairen" vervangen door de woorden "gewezen militairen".".
-De stemming over de amendementen wordt aangehouden.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel en over de bijlagen heeft later plaats.