3-2009/1

3-2009/1

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

23 DECEMBER 2006


Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie


INHOUD

  • Memorie van toelichting
  • Wetsontwerp
  • Voorontwerp van wet
  • Advies van de Raad van State

  • MEMORIE VAN TOELICHTING


    De regering beoogt met huidig ontwerp in eerste instantie het wettelijke kader te scheppen op basis waarvan het statuut van het gerechtspersoneel van niveau 1, de griffiers en de secretarissen kan worden geconformeerd aan een hedendaags personeelsbeleid. Bovendien wordt een aanzet gegeven tot de aanpassing van de organisatiestructuur van de gerechtelijke overheden.

    Met de wet van 10 juni 2006 tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten en het koninklijk besluit van 10 november 2006 betreffende het statuut, de loopbaan en de bezoldigingsregeling van het personeel van griffies en parketsecretariaten, werd een belangrijke stap gezet om het statuut van het administratief personeel van de niveaus B, C en D (vroegere niveaus 4 tot 2+) aan te passen aan de eisen van een hedendaags personeelsbeleid. De nadruk werd gelegd op competentiemanagement, transparantie, objectiviteit en een marktconforme en functiegerelateerde inkomenspolitiek.

    De regelgeving voor deze niveaus is geïnspireerd op de recente hervormingen voor het personeel van de federale overheid (de Copernicushervormingen). Zoals het een doordachtige en efficiënte overheid immers betaamt, maakte de regering gebruik van de aanzienlijke investering die het departement ambtenarenzaken had gedaan naar aanleiding van de modernisering van het statuut van haar ambtenaren. Dit departement deed beroep op gerenommeerde privé-bedrijven, gespecialiseerd in human resources management en vertaalde de verkregen know how in regelgeving. Deze regelgeving werd en wordt nog voortdurend verfijnd en bijgeschaafd, rekening houdende met de ervaringen en ontwikkelingen op het terrein.

    Van een « ambtenarisering« van het personeel van de rechterlijke organisatie — zoals in bepaalde kringen wordt gevreesd — is echter geen sprake. De algemeen aanvaarde basisprincipes inzake human resources management worden immers bedachtzaam geïmplementeerd, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de particulariteiten van de doelgroep. De regering is zich maar al te zeer bewust van het feit dat de rijksambtenaren en het gerechtspersoneel werken voor aanzienlijk verschillende instanties; zij maken deel uit van onderscheiden machten, met eigen doelstellingen, hiërarchie, functies en cultuur. Dit belet evenwel niet dat daar waar mogelijk dezelfde basisbeginselen, methodieken en indelingswijzen worden gebruikt.

    Zodoende wordt de mobiliteit tussen beiden groepen mogelijk gemaakt en de overheidsmiddelen worden optimaal aangewend.


    De regering gaat op dezelfde wijze en met hetzelfde elan te werk voor de modernisering van het personeelsstatuut van de doelgroep in kwestie, zijnde het gerechtspersoneel van het niveau 1, de griffiers en de secretarissen.

    Tot op heden ontbreekt het in hoven en rechtbanken aan een totaalbeeld van de inhoud van de personeelsfuncties in het kader van de doelstellingen van de organisatie, zijnde een doeltreffende, snelle, transparante en toegankelijke justitie.

    De praktijk leert dat een loopbaan in de rechterlijke organisatie momenteel meer gestoeld is op anciënniteit dan op de inhoud en het gewicht van de functies.

    Dit geeft aanleiding tot de situatie waarbij de functie-inhoud van verschillende hiërarchische niveaus soms moeilijk te onderscheiden valt of dat er in éénzelfde niveau grote verschillen bestaan in de zwaarte van functie.

    Bovendien wordt ervaring en expertise te weinig gevalideerd. Zo heeft bijvoorbeeld de referendaris of parketjurist actueel een vlakke loopbaan die geen verdere perspectieven biedt. Deze functie is eveneens zeer vaag omschreven, hetgeen aanleiding kan geven tot overlapping met andere functies.

    Deze situaties zijn voorbeelden van verspilling van menselijk kapitaal. Een gebrek aan perspectieven en transparantie werkt demotiverend en verstarrend en komt Justitie geenszins ten goede.

    Dit ontwerp schept het kader om een vergelijkende analyse en beoordeling te maken van de inhoud en de plaats van de functies op basis van objectieve, argumenterende en begrijpelijke criteria.

    In de toekomst zullen aan deze functieanalyses onder meer de selectievoorwaarden, de opleiding en de loopbaanperspectieven worden gekoppeld. Zodoende :

    — wordt de objectiviteit en de doorzichtigheid bij de toegang tot de betrekkingen en de bevorderingen verbeterd;

    — heeft het personeelslid van bij de aanvang van zijn carrière een beter zicht op zijn functie en zijn loopbaanperspectieven;

    — kan het personeelslid door middel van gecertificeerde opleidingen zijn competenties uitbreiden en/of bijwerken teneinde een meerwaarde in zijn werk te ontwikkelen;

    — kan de inkomenspolitiek worden geoptimaliseerd; de bezoldiging kan worden gerelateerd aan de zwaarte van de functie en de investering van het personeelslid in zijn competenties.

    Het competentiemanagement kan slechts worden geoptimaliseerd indien er wordt geïnvesteerd in opleiding. De regering vaardigde reeds het koninklijk besluit van 22 augustus 2006 uit inzake de beroepsopleiding van sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan. Met haar wetsontwerp inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van een opleidingsinstituut gaat zij nog verder. Er wordt een onafhankelijk opleidingsinstituut in voorzien, belast met de opleiding van zowel magistraten als niet-magistraten. Dit instituut zal beschikken over een gegarandeerd budget dat aanzienlijk hoger zal zijn (tot 1,9 % van de loonmassa), dan de omvang van het huidige opleidingsbudget (doc. Senaat 3-1889).

    Een duidelijke zicht op de functie-inhoud is tevens van belang voor de personeelsverantwoordelijken. Het helpt hen om een transparante kijk te krijgen op de werkprocessen; van elke actor in de organisatie (referendaris, parketjurist, griffier, secretaris, deskundige, assistent, medewerker, ...) is immers de plaats in het geheel gekend. Dit geeft de mogelijkheid om knelpunten op te sporen en verbeteringen naar voor te brengen op basis waarvan het management een beslissing moet nemen.


    De regering gaat echter nog verder. De modernisering in hoven en rechtbanken gaat immers ook gepaard met een eerste aanpassing van de organisatiestructuur. Momenteel bestaan tal van overlappingen en onduidelijkheden inzake bevoegdheden van diensten. Het is de bedoeling dat elk ambt niet alleen duidelijk wordt afgebakend maar dat het wordt ondergebracht in logische en efficiënte beheersstructuren met een aangepaste hiërarchie.

    Zowel de modernisering van het statuut als de aanpassing van de organisatiestructuur zijn compatibel met het Themisplan van de regering. Dit plan beoogt de decentralisatie van een groot deel van de beheersbevoegdheden, zowel wat personeel als budget betreft, naar nieuwe machtsniveaus. De timing en de realisatie van dit ontwerp staan echter los van het Themisplan, hetwelk dan ook geen onderdeel uitmaakt van de scope van huidig ontwerp.

    De voornaamste aspecten in de aanpassing aan de organisatie zijn :

    — de belasting van de magistraatkorpsoverste met de algemene leiding en de organisatie van de rechtbank en de doortrekking van de hiërarchische lijn « magistaat-korpsoverste — hoofdgriffier »;

    Zijn rol van manager wordt bijgevolg nog meer geïnstitutionaliseerd. Hij wordt meer dan ooit verantwoordelijk voor de coherentie tussen de beleidsbeslissingen van de zetel en de griffie. Hij houdt vanzelfsprekend ook rekening met de werkprocessen van het parket zodat de continuïteit en de samenhang kan worden verzekerd.

    — de oprichting van steundiensten;

    Op gemotiveerd verzoek van de magistraat-korpschef kan de Koning steundiensten oprichten in een hof, een rechtbank of een parket.

    — de bevordering van de personeelsmobiliteit/de loskoppeling van benoemingsvoorwaarden en loonbarema's van de hiërarchie van de rechtsmachten;

    De regering wil, net zoals voor het personeelsleden van de niveaus B, C en D, ook voor de doelgroep in kwestie de vrijwillige interne mobiliteit door middel van mutatie bevorderen. Deze kan een positieve invloed hebben op de arbeidsmotivatie (oplossing voor intermenselijke probleemsituaties, werk dichter bij de woonst, nieuwe uitdaging, enz.).

    Hiertoe worden voorzien :

    • het verlenen van voorrang aan mutatie bij het invullen van vacante betrekkingen;

    • een ontkoppeling van benoemingsvoorwaarden en de baremaloopbaan aan het type gerecht. Er wordt bijvoorbeeld geen onderscheid meer gemaakt tussen deze van griffier bij de rechtbank van eerste aanleg of deze griffier bij het hof van beroep;

    • de personeelsformaties kunnen in de toekomst desgevallend worden verruimd tot bijvoorbeeld een arrondissement.

    Al deze aspecten bieden ook vanuit organisatorische standpunt tal van perspectieven.

    — de oprichting van een gemeenschappelijk steundienst ten behoeve van het college van procureurs-generaal, de raad van procureurs des Koning en de raad van arbeidsauditeurs.


    Het is inherent aan elk veranderingsproces dat het vragen oproept en zelfs enige weerstand. Het onbekende schrikt immers af.

    Het is dan ook zeer belangrijk is dat alle betrokkenen, van hoog tot laag, voldoende worden geïnformeerd over de inhoud, de draagwijdte en de doelstellingen van deze nieuwe politiek. Een hervorming kan pas slagen indien ze door iedereen wordt gedragen.

    Naar aanleiding van de protocollen die met het oog op de versterking van de strijd tegen de gerechtelijke achterstand zijn afgesloten, werd — weliswaar op kleine schaal — een geprofessionaliseerd human resourcebeleid geïntroduceerd. Op heden zijn er op contractuele basis vier specialisten human resources management aangeworven die de korpschefs adviseren over diverse aspecten zoals het meten van de werklast, de functieomschrijvingen, de permanente evaluatie, de aanpassing van de structuren en de processen, het zoeken naar stimulerende werkomstandigheden, de opleiding en de interne communicatie.

    Het spreekt dan ook voor zich dat bij de implementatie van huidig ontwerp ook beroep zal worden gedaan op hun bevindingen en expertise.

    Het is een project van lange adem.

    Als startpunt worden alle bestaande functies geïntegreerd in het nieuwe systeem. De continuïteit is bijgevolg verzekerd.

    Vervolgens dienen alle (nieuwe) functies die nog niet werden gestatutariseerd en alle bestaande functies te worden beschreven, gewogen en geclassificeerd in overleg met de verantwoordelijken van het terrein. Er kan slechts in relatief geringe mate worden teruggevallen op bestaande analyses.

    Bovendien is het inherent aan het project dat het nooit een eindstadium bereikt; maatschappelijke verwachtingen, doelstellingen, structuren, functies enz. evolueren immers permanent en werken op elkaar in.


    De officiële representanten van het personeel waren de grote katalysatoren van deze modernisering.

    In het verlengde van de copernicushervormingen voor de rijksambtenaren die van start gingen in 2000, werd door de ministers van Justitie, Ambtenarenzaken en een vertegenwoordiger van de minister van Begroting met de representatieve syndicale organisaties op 23 oktober 2002 een akkoord afgesloten om ook voor het personeel van griffies en parketsecretariaten aan te vangen met een grondige hervorming van hun statuut en arbeidsvoorwaarden.

    In dit akkoord stemde de overheid reeds in met de invoering van de verhoging van het vakantiegeld en de lineaire verhoging met 1 % voor het personeel van de niveaus 4 tot en met 2+. Bovendien werd een onderhandelingsagenda vastgelegd.

    In eerste instantie maakten al de personeelsleden die toentertijd ressorteerden onder de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, het voorwerp uit van deze onderhandelingen, inclusief secretarissen, parketjuristen, referendarissen en attachés. De overheid engageerde zich om dezelfde regeling toe te passen voor de griffiers, dewelke niet onder voormelde wet vallen.

    Deze onderhandelingen resulteerden op 1 april 2003 in een tweede akkoord, protocol nr. 249 betreffende modernisering van het personeelsbeleid voor het personeel van griffies en parketten, hetgeen heeft geleid tot voormelde wet van 10 juni 2006 en het uitvoeringsbesluit van 10 november 2006.

    In tegenstelling tot sommige misvattingen, kon op dat moment — de legislatuur liep ten einde — over de loopbaan van het niveau 1 en de titularissen van de graden van (eerstaanwezend) adjunct-secretaris, secretaris, secretaris-hoofd van dienst, hoofdsecretaris, parketjurist, referendaris en attaché geen akkoord worden gesloten; zij maken derhalve geen deel uit van protocol 249. Er werd beslist om deze tweede fase in de modernisering van de loopbanen van het personeel van de rechterlijke organisatie over te laten aan de volgende regering.

    Op 17 oktober 2005 werd door de ministers van Justitie, Ambtenarenzaken en een vertegenwoordiger van de minister van Begroting met de representatieve syndicale organisaties een eerste akkoord afgesloten omtrent het niveau 1 en de titularissen van de voornoemde graden, namelijk protocol nr. 293. De onderhandelingen omtrent de omzetting van dit protocol in regelgeving gingen van start op 30 januari 2006.

    De personeelsgroepen die deel uitmaken van dit project en die niet ressorteren onder het syndicaal statuut werden gecontacteerd en geïnformeerd over dit ontwerp. Verschillenden van hen waren zelfs aanwezig als experten bij de syndicale vertegenwoordiging. Naar aanleiding van de bespreking van huidig ontwerp maakten zij evenwel de wens kenbaar voor een regelgeving die een officiële vertegenwoordiging toelaat. Deze maakt intussen het voorwerp uit van een voorontwerp van wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van de griffiers van de rechterlijke organisatie, referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven en rechtbanken.


    In zijn advies 37.797/2 van 8 december 2004 over een voorontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft de wedden van de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg, van de griffiers en de secretarissen van het parket en tot wijziging van de artikelen 259duodecies en 285bis van hetzelfde Wetboek, stelde de Raad van State dat onder meer de referendarissen, parketjuristen, griffiers en de secretarissen van het parket, deel uitmaken van de rechterlijke orde en derhalve onder het toepassingsgebied vallen van artikel 154 van de Grondwet, waarin wordt bepaald de wedden van de leden van de rechterlijke orde door de wet worden vastgesteld.

    De fundamentele wijziging van de benoemingsvoorwaarden, de loopbanen en de eraan verbonden weddebarema's dienden dan ook op een coherente en logische wijze te worden ingepast in het Gerechtelijk Wetboek. De bestaande indeling van het Gerechtelijk Wetboek, die recent werd aangepast, wordt bij huidig ontwerp weerom in aanzienlijke mate gewijzigd.

    ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

    Artikel 1

    Dat artikel behoeft geen verdere commentaar.

    Artikelen 2 en 3

    Bij de parlementaire voorbereidingen van de Wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten werd reeds uitdrukkelijk gesteld dat van een korpschef wordt verwacht dat hij een rechtscollege of parket optimaal doet functioneren.

    Dit principe wordt bevestigd in de wet van 18 december 2006 tot wijziging van diverse bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de evaluatie van de magistraten en de mandaten van korpschef en tot wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, waarbij in de mogelijkheid wordt voorzien om de korpschef te evalueren.

    In deze artikelen worden de eerste voorzitter en de voorzitter, naast de organisatie, belast met de algemene leiding van respectievelijk een hof of rechtbank.

    Deze beheersfunctie omvat tal van aspecten, waaronder :

    — human resources management — personeelsbeleid;

    — preventiebeleid;

    — gebouwenbeheer en materiële uitrusting;

    — informaticabeheer;

    — administratief beheer.

    De functie van korpschef wordt derhalve in hoge mate een managementsfunctie.

    Voor een optimale uitoefening van deze taak worden volgende initiatieven genomen :

    — er worden steundiensten opgericht die hem bijstaan bij de managementfunctie (zie infra);

    — de hoofdgriffier komt onder zijn gezag en toezicht (zie infra).

    Artikelen 4 tot 8

    De verticale integratie van het openbaar ministerie beoogt een permanent overleg, een samenwerking en een ondersteuning tussen de verschillende niveaus van het openbaar ministerie :

    — Overeenkomstig artikel 138 van hetzelfde Wetboek waken in het rechtsgebied van ieder hof van beroep de procureur-generaal, de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs in onderling overleg over de coherente en geïntegreerde uitoefening van de strafvordering. Daartoe roept de procureur-generaal minstens één keer per trimester de procureurs des Konings van zijn rechtsgebied samen. Als er reden toe is, roept hij eveneens de arbeidsauditeurs samen.

    — Cf. artikel 143bis van hetzelfde Wetboek, legt het college van procureurs-generaal de nadere regels voor de organisatie en de werking van de expertisenetwerken vast in overleg met de raad van procureurs des Konings of de raad van arbeidsauditeurs.

    Momenteel kan enkel het college van procureurs-generaal beroep doen op een ondersteunend orgaan, zijnde het secretariaat.

    In de context van de verticale integratie en met het oog op een optimale aanwending van middelen is het aangewezen om dit ondersteunend orgaan aan te passen aan de actuele behoeften :

    — enerzijds wordt het voortaan ten dienste gesteld van de raad van procureurs des Konings en de raad van arbeidsauditeurs;

    — anderzijds wordt de ondersteuning ook qua inhoud verruimd.

    De actuele opdracht van het secretariaat zoals omschreven in artikel 143bis van het Gerechtelijk Wetboek beperkt zich tot de bijstand bij de diverse periodieke vergaderingen. Het openbaar ministerie heeft op de dag van vandaag echter nood aan expertise in tal van domeinen.

    Ter illustratie :

    • Actueel wordt een website « Omptranet » ontwikkeld voor het openbaar ministerie. Deze site beoogt een maximale informatiedoorstroming, op een informatieve en interactieve wijze, waarbij de gebruiker elke mogelijke informatie kan consulteren, doch zelf kan selecteren waarover hij of zij op de hoogte wenst te worden gehouden. De inhoud van de website wordt aangeleverd door, en staat ter beschikking, in eerste instantie van de magistraten en het parketpersoneel zelf, en in een later stadium van de « natuurlijke partners » van het Openbaar ministerie. Aan elk parket of auditoraat wordt een lokaal gedeelte van de website ter beschikking gesteld waarlangs de interne communicatie verloopt. Ter ondersteuning van het beheer van deze site dienen deskundigen te worden aangetrokken.

    • Meer en meer wordt het strafrechtelijk beleid ondersteund door specialisten die cijfermateriaal verzamelen en analyseren (in het kader van werklastmeting, statistische analyse ...).

    • Overeenkomstg artikel 143bis, § 2, 2º van het Gerechtelijk Wetboek beslist het college van procureurs-generaal bij consensus over alle maatregelen die nodig zijn voor de goede algemene en gecoördineerde weking van het openbaar ministerie. In het kader van de responsabilisering van de gerechtelijke autoriteiten, ook wat betreft het beheer van de human resources, krijgt het college van procureurs generaal in huidig ontwerp een rol bij de centrale invoering van nieuwe methodieken inzake personeelsbeleid (functieweging, gecertificeerde opleidingen, enz.) zie infra.

    De regering heeft er dan ook voor geöpteerd om het begrip secretariaat te wijzigen in het begrip steundienst. Deze term correspondeert immers beter met de diversiteit van de ondersteuning; juridische en administratieve bijstand, personeelsbeheer, informaticabeheer, gebouwen en materiële uitrusting (niet limitatieve opsomming).

    In zijn advies stelt de Raad van State dat zoals voor alle andere organen van de rechterlijke macht (hoven en rechtbanken, openbaar ministerie, griffie, parketsecretariaat), het gemeenschappelijk secretariaat (1) bij wet en niet door de Koning moet worden opgericht. Het ontwerp werd dan ook in die zin aangepast.

    Vervolgens stelt de Raad van State dat hieruit volgt dat het personeel van dit secretariaat samengesteld moet zijn uit personeelsleden van de rechterlijke orde wier rechtspositie naar gelang van het geval wordt bepaald door het onderzochte voorontwerp of door de wet van 10 juni 2006 « tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten », en niet uit personeelsleden wier rechtspositie volledig door de Koning wordt vastgesteld.

    De regering heeft, in navolging van het advies van de Raad van State, op de personeelsleden van deze steundienst, het statuut van toepassing gemaakt dat in dit ontwerp werd vastgelegd voor het personeel verbonden aan een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst.

    De Koning krijgt evenwel de bevoegdheid om de nadere modaliteiten te bepalen inzake de werking en de organisatie van de steundienst. Hij doet zulks op advies van de procureur-generaal die het voorzitterschap bekleedt van het college van procureurs-generaal. Bovendien bepaalt hij het aantal betrekkingen.

    De Raad van State citeert in dit verband zelf Cyr Cambier : « (l)a préoccupation de soustraire l'organisation de la justice à l'emprise de l'exécutif est à concilier avec certaines nécessités pratiques. Le parlement n'est pas à même de pourvoir adéquatement et jusque dans le menu aux besoins de tous les services de justice (2)  ».

    Artikel 9

    Zoals gesteld in het algemeen deel wordt de indeling van het Gerechtelijk Wetboek drastisch gewijzigd.

    Dit artikel is overbodig geworden en worden derhalve opgeheven.

    Artikelen 10 en 11

    Titel III omvat alle niet-magistraten (behoudens de referendarissen bij het Hof van Cassatie). Hij kreeg het opschrift « gerechtspersoneel ».

    Hij omvat een hoofdstuk I waarin algemene bepalingen zijn opgenomen inzake de nieuwe oganisatiestructuur, de hiërarchische structuur en de wijze van groepering en classificatie van de functies. Vervolgens worden in de volgende hoofdstukken de diverse functies gespecificeerd.

    Enkel de referendarissen bij het Hof van Cassatie worden niet ondergebracht onder de noemer « gerechtspersoneel ». Zij onderscheiden zich van andere categorieën die judiciële bijstand geven :

    — zij zijn exclusief verbonden aan één rechtsmacht;

    — zij geven met grote distinctie bijstand aan de hoogste rechtsmacht die dient in te staan voor de eenheid van rechtspraak, de rechtszekerheid en de rechtsontwikkeling.

    Van in het begin heeft de wetgever er voor geopteerd (wet van 6 mei 1997 strekkende tot de bespoediging van de procedure voor het Hof van Cassatie) om hun statuut en rechtspositie in aanzienlijke mate te laten verschillen van dat van andere categorieën. Zij werden beschouwd als zijnde zeer sterk aanleunende bij de magistratuur, hetgeen zich vertaalt in diverse bepalingen (artikel 365bis van het Gerechtelijk Wetboek : koppeling wedde aan die van de parketmagistraten; art. 479 van het Wetboek van strafvordering : enkel zij genieten als niet-magistraten van de rechterlijke orde het voorrecht van rechtsmacht).

    Ook op vandaag wijkt hun gepriviligieerd statuut af van dat van de referendarissen en parketjuristen bij de hoven en rechtbanken. Het actuele statuut van deze laatsten sluit wat betreft tal van aspecten meer aan bij dat van de griffiers en secretarissen (bezolding, geen voorrecht van rechtsmacht ...).

    Zij werden uitdrukkelijk uitgesloten uit het toepassingsgebied van het protocol nr. 249 betreft de modernisering van het personeelsbeleid voor het personeel van griffies en parketten dat op 1 april 2003 werd afgesloten tussen de ministers van Justitie, Ambtenarenzaken en een vertegenwoordiger van de minister van Begroting, en de representatieve vakbonden.

    De regering bestendigt deze beleidsoptie :zij maakten niet het voorwerp uit van het Protocol 293 van 17 oktober 2005, dat werd afgesloten tussen dezelfde partners en uitgevoerd bij huidig ontwerp.

    Gelet op de particulariteit van de functie van referendaris bij het Hof van Cassatie is het niet aangewezen om op deze beroepsgroep de bepalingen inzake mobiliteit, functiewegingen, gecertificeerde opleidingen, enz. toe te passen.

    Voor de referendarissen en parketjuristen daarentegen, die in de toekomst kunnen worden ingeschakeld in bijna alle rechtsmachten (uitgezonderd de vredegerechten) en wiens actuele statuut slechts vrij rudimentair is uitgewerkt, biedt de nieuwe loopbaan heel wat perspectieven (valideren competenties, bevorderingmogelijkheid naar hogere klassen, edm.).

    Artikel 12

    In artikel 12 wordt bepaald dat aan ieder hof of rechtbank een griffie verbonden is.

    Een opdeling van de griffie naargelang het type gerecht heeft zijn relevantie verloren.

    Bij de wet van 10 juni 2006 tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten werd, wat betreft de administratieve personeelsleden van de niveaus B, C en D, de inrichting en de samenstelling van de griffies reeds niet meer gespecificeerd per type gerecht.

    Zoals hierna wordt besproken is er ook voor de leden van de griffie een ontkoppeling van benoemingsvoorwaarden en de baremaloopbaan aan de hiërarchie van de rechtbanken. Er wordt bijvoorbeeld geen onderscheid meer gemaakt tussen deze van griffier bij de rechtbank van eerste aanleg of deze van griffier bij het hof van beroep.

    Artikel 13

    Tal van actuele en toekomstige functies zijn moeilijk onder te brengen in een griffie of een parket. Hebben bijvoorbeeld weinig direct uitstaans met de werking van een griffie of een parketsecretariaat :

    — personeel dat administratieve of managementondersteunende bijstand geeft aan de korpschefs;

    — onthaalpersoneel bij de ingang van de gerechtsgebouwen;

    — veiligheidpersoneel;

    — gebouwenbeheerders.

    Personeelsleden die momenteel een aantal van die functies bekleden werken in contractueel verband, bij gebrek aan statuut. De rechtspositie van het personeel en de structuur is volkomen onduidelijk en onzeker. Deze situatie bemoeilijkt in aanzienlijk mate het invoeren van een meer autonoom en professioneel beleid in hoven en rechtbanken.

    De oprichting van steundiensten wil aan deze situatie een eerste antwoord bieden. Zij worden in het leven geroepen ten behoeve van de gehele rechterlijke orde, magistraten en niet-magistraten.

    Deze steundiensten kunnen worden opgericht in hoven en rechtbanken, meer bepaald in :

    — het hof van cassatie;

    — een hof van beroep;

    — een arbeidshof;

    — een rechtbank van eerst aanleg;

    — een rechtbank van koophandel;

    — een arbeidsrechtbank;

    — een politierechtbank;

    — het parket bij het hof van cassatie

    — het parket-generaal (inbegrepen het arbeidsauditoraat-generaal);

    — het federaal parket;

    — het parket bij de rechtbank van eeste aanleg;

    — het arbeidsauditoraat.

    In zijn advies poneert de Raad van State dat over deze steundiensten dezelfde opmerking kan gemaakt worden als deze geformuleerd in zijn advies 34.815/2, van 6 februari 2003, over een voorontwerp van wet « tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van de personeelsleden van de griffies en de secretariaten van de parketten ». Hier werd kritiek geuit op de bepalingen van het voorontwerp die de Koning machtigden tot het organiseren van de griffies van de rechtbanken, alsook van de secretariaten van de parketten en van het secretariaat van het College van procureursgeneraal. Bovendien werd verzocht dat de machtigingen van de Koning, wat griffies betreft, beperkt zouden worden tot bijkomende zaken, en wat parketten betreft, beter omschreven zouden worden.

    Vooreerst merkt de regering op dat Justitie momenteel aan de vooravond staat van zware uitdagingen en ingrijpende veranderingen in de organisatie van hoven en rechtbanken. Getuige daarvan zijn de talrijke initiatieven van de regering waaronder fundamentele wijzigingen in het statuut en de rechtspositieregeling van magistraten en gerechtpersoneel, de oprichting van een opleidingsinstituut, de oprichting van een commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de Algemene Raad van de partners van de rechterlijke orde, het Themisplan enz.

    Al deze veranderingen beogen een optimalisering van het beheer in hoven en rechtbanken (werkprocessen, gebruik van middelen en menselijk potentieel, enz.).

    Bij deze modernisering moet telkens een balans worden gevonden tussen de vereiste aan flexibiliteit die broodnodig is voor een modern beheer in hoven en rechtbanken en de fundamentele eisen van ons rechtssysteem zoals de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.

    De oprichting van steundiensten vereist reflexie en bedachtzaamheid. In eerste instantie zal er, naar alle waarschijnlijkheid, met pilootprojecten worden gewerkt in grote rechtsmachten. De inrichting zal afhangen van de locale omstandigheden (overlegstructuren tussen de zetel en het openbaar ministerie, infrastructuur, werkprocessen, enz). Een voortdurende wisselwerking tussen al de beleidsverantwoordelijken is hierbij primordiaal.

    Er mag bovendien niet uit het oog verloren worden dat, in tegenstelling tot voormeld voorontwerp van wet, in dit ontwerp de fundamentele principes wel degelijk worden opgenomen :

    — de opdracht van de steundienst wordt omschreven : verlenen van ondersteuning van de korpschefs in diverse domeinen, waaronder juridische bijstand, personeelsbeleid, gebouwen en materiële uitrusting, administratief beheer, alsmede informaticabeheer;

    — de steundienst wordt op het verzoek van de korpschef opgericht; deze kan aan hem de nodige faciliteiten verschaffen om zijn rol als manager naar behoren te vervullen;

    — er wordt uitdrukkelijk bepaald dat het personeel van de steundienst onder het gezag staat van de korpschef (hetgeen weerom volledig aansluit bij zijn rol als manager);

    — het personeel krijgt een volwaardig statuut en een rechtspositieregeling die analoog is aan de rest van het gerechtspersoneel; zij zijn expliciet opgenomen in de artikelen van dit ontwerp inzake de hiërarchische structuur in niveaus A, B, C, D, loopbaan, bezoldiging, evaluatie, eedaflegging, tucht, rangorde enz.

    In afwachting van de oprichting van steundiensten en voor kleinere entiteiten wordt de mogelijkheid geboden om een kabinetssecretariaat op te richten, onder het gezag en toezicht van de korpschef. Deze kan een kabinetssecretaris kiezen uit de leden of personeelsleden van, naar gelang van het geval, de griffies of de parketsecretariaten.

    Nu reeds kunnen de voorzitter, de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van een rechtbank waarvan het rechtsgebied meer dan tweehonderdvijftigduizend inwoners telt, de eerste voorzitter, de procureur-generaal, en de federale procureur, een kabinetssecretaris kiezen uit respectievelijk de griffiers of het griffiepersoneel, de leden of het personeel van het secretariaat.

    Artikel 14

    In artikel 14 wordt de hiërarchische structuur gecreëerd van de griffie, het parketsecretariaat en in voorkomend geval de steundienst. De bestaande niveaus B, C, D worden aangevuld met het niveau A.

    Het niveau wordt bepaald volgens de kwalificatie van de opleiding en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven om een betrekking te bekleden.

    Artikel 15

    Zoals reeds gesteld is één van de krachtlijnen van dit ontwerp dat de inhoud en de zwaarte van de functie een veel belangrijkere rol gaat spelen in het beloningsbeleid en het personeelsbeheer.

    Het is bovendien de bedoeling dat, naar analogie van de rijksambtenaren, naast managementloopbanen, ook expertiseloopbanen worden ontwikkeld waarbij expertise ook pecuniair wordt gevaloriseerd.

    In de nieuwe loopbaan van het gerechtspersoneel van niveau A :

    — wordt de mogelijkheid geboden om op te klimmen naar een hoger expertiseniveau, op basis van competenties en opleidingen, met daaraan verbonden weddebarema's;

    — aan personeelsleden die om persoonlijke redenen niet de intentie hebben om een loopbaan uit te bouwen worden niettemin minimale perspectieven gegeven door middel van een gewaarborgde baremaloopbaan.

    In artikel 15 wordt het kader gecreëerd op basis waarvan diverse functies in het niveau A zullen worden beschreven, gegroepeerd, gewogen en geclassificeerd.

    Niveau A bevat vijf klassen, genummerd van A1 tot A5 die de hoogste is.

    Een klasse groepeert de functies van vergelijkbare complexiteit, technische expertise en verantwoordelijkheden. De definitie van elke klasse steunt op de criteria van een wegingsysteem.

    De functie wijst het geheel van taken en verantwoordelijkheden aan die een personeelslid op zich dient te nemen.

    Van elke functie wordt een functiebeschrijving gemaakt aan de hand van standaardmodellen, samengesteld uit vaste rubrieken. De functiebeschrijvingen vormen de basis voor de functieclassificatie. Deze beschrijvingen worden ook geïntegreerd in de gehele « human resources value chain », waaronder de rekrutering, de opleiding en de loopbaanontwikkeling (gecertificeerde opleidingen, ...).

    Type-functies zijn de functies die de meest representatieve zijn van het geheel van de functies voorkomend in de hoven en rechtbanken. Het zijn deze type-functies die worden gewogen (zie infra).

    Kunnen bij wijze van illustratie type-functies zijn : een hoofdgriffier in een griffie bestaande uit maximum 5 personeelsleden of een hoofdsecretaris van een parket bestaande uit 200 personeelsleden.

    In navolging van de opmerking van de Raad van State om de rechterlijke macht, in het kader van haar onafhankelijkheid, actief te betrekken bij de bepaling van de structuur van haar personeel wordt in het ontworpen artikel 15 voor alle aspecten van de beschrijving, de groepering, de weging en de classificatie van functies, een participatie van de rechterlijke orde voorzien. Zo ook bij de bepaling van de type-functies; het college van procureurs-generaal en de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven geven hieromtrent advies aan de Minister van Justitie.

    Het niveau A is onderverdeeld in vakrichtingen die worden vastgesteld door de Koning. Ook hieromtrent wordt door het college van procureurs-generaal en de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven advies gegeven aan de Minister van Justitie

    Een vakrichting is een groep van functies die tot een gelijkaardig expertisedomein behoren.

    In een eerste stadium zal zoveel als mogelijk worden gebruik gemaakt van de vakrichtingen die werden voorzien binnen het niveau A van de rijksambtenaren.

    Elke vakrichting kan vijf vakklassen bevatten.

    Onder vakklasse moet worden verstaan een klasse binnen een vakrichting.

    De eerste vakklasse kan klasse A1 of klasse A2 zijn. De algemene regel bestaat er in dat wordt geworven in klasse A1. Klasse A2 wordt vooral voorbehouden als een bevorderingsklasse.

    In de huidige constellatie is men echter de facto gehouden om voor de hoofdgriffiers, de hoofdsecretarissen, de griffiers-hoofd van dienst, of secretarissen-hoofd van dienst de klasse A2 te weerhouden als wervingsklasse. De hoogste weddenschaal in de graad van griffier en secretaris van het niveau B is immers hoger dan de eerste klasse van het niveau A.

    Elke functie in niveau A, wordt door de Koning in een vakklasse ingedeeld. Met andere woorden zal uiteindelijk elke functie op basis van de wegingsmethodiek worden geclassificeerd in een klasse van vakrichting.

    De Raad van State stelt dat, op grond van artikel 151 van de Grondwet, de rechtspositieregeling van het personeel van de rechterlijke orde in hoofdzaak valt onder de bevoegdheden van de wetgevende macht. Om deze reden is expliciet bepaald in het Gerechtelijk Wetboek dat de weging gebeurt overeenkomstig het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel.

    De keuze voor deze wegingsmethodiek wordt gemotiveerd als volgt :

    — Er wordt een wederzijdse mobiliteit voorzien tussen het rijkspersoneel en het gerechtspersoneel. Het is derhalve aangewezen dat de weging van de functies van deze twee groepen gebeurt volgens dezelfde methode.

    — Het departement ambtenarenzaken heeft reeds aanzienlijk geïnvesteerd in deze methodiek. Het zou getuigen van oneconomisch bestuur, mocht de regering gebruik maken van een totaal andere wegingsmethode.

    Overeenkomstig dit voormeld koninklijk besluit maken de functies van het niveau A van het rijkspersoneel het voorwerp uit van een weging op basis van de volgende wegingsmatrix :

    1º technische expertise;

    2º omgaan met informatie;

    3º omgaan met taken;

    4º leiding geven;

    5º interpersoonlijke relaties.

    Het dient te worden benadrukt dat de functie wordt gewogen en niet de functiehouder. De manier waarop hij de taken vervult blijft volstrekt buiten beschouwing.

    De weging van de functies gebeurt niet in absolute zin, maar in relatie met andere functies. Het is een vergelijkenderwijs analyseren en waarderen van de toegevoegde waarde van de functie op basis van objectieve, onderbouwde en inzichtelijke criteria.

    De weging wordt uitgevoerd door een wegingscomité en een uitgebreid wegingscomité, volgens de volgende werkwijze :

    Het wegingscomité maakt een voorstel van classificatie van de functies op en onderwerpt dit aan het uitgebreid wegingscomité dat zijn advies uitbrengt binnen een termijn van vijftien werkdagen. Wanneer deze termijn wordt overschreden, wordt het advies geacht bekomen te zijn. Het wegingscomité ontvangt het advies van het uitgebreid wegingscomité en deelt aan de Minister van Justitie een voorstel mee, aangenomen bij meerderheid over de classificatie van elke functie.

    Alle functies zullen vervolgens bij koninklijk besluit in een klasse van een vakrichting (vakklasse) worden geclassificeerd.

    Het wegingscomité is samengesteld uit :

    — de voorzitter en de ondervoorzitter van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde of hun vertegenwoordiger :

    De Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde, voorzien bij de wet van 20 juli 2006 tot instelling van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de Algemene Raad van de partners van de Rechterlijke Orde is belast met elke actie die de modernisering van het beheer van de Rechterlijke Orde tot doel heeft. Hun lidmaatschap in het wegingscomité kadert bijgevolg perfect in haar opdracht. Ook via hun lidmaatschap wordt de rechterlijke macht betrokken bij de bepaling van de personeelsstructuur. Deze Commissie is immers hoofdzakelijk samengesteld uit vertegenwoordigers van de rechterlijke orde.

    — vier vertegenwoordigers van het gerechtspersoneel van het niveau A, aangewezen door de Minister van Justitie, waarvan twee op voorstel van het college van procureurs-generaal en twee op eensluidend voorstel van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven :

    In navolging van de opmerking van de Raad van State om de rechterlijke macht, in het kader van haar onafhankelijkheid, actief betrekken bij de bepaling van de structuur van haar personeel wordt een vertegenwoordiging voorzien vanuit de rechterlijke orde.

    — twee vertegenwoordigers van niveau A van de FOD Justitie, aangewezen door de Minister van Justitie, een vertegenwoordiger van niveau A van de FOD Personeel en Organisatie, aangewezen door de minister die de ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft en een vertegenwoordiger van niveau A van de FOD Budget en Beheerscontrole aangewezen door de minister die de begroting onder zijn bevoegdheid heeft :

    Het is de bedoeling dat leden worden aangetrokken die reeds de nodige wegingexpertise hebben opgedaan bij de weging en de classificatie van de (type-)functies van de rijksambtenaren; zij kunnen met de vereiste deskundigheid, distantie en objectiviteit (zij zijn zelf niet als functiehouder betrokken) deelnemen aan de weging.

    De vertegenwoordiging van FOD Budget en Beheerscontrole en van de FOD Personeel en Organisatie kadert bovendien in de administratieve controle. Daarenboven is het in het kader van de wederzijdse mobiliteit tussen het rijkspersoneel en het gerechtspersoneel belangrijk dat de functies van het gerechtspersoneel in de mate van het mogelijke worden gewogen in relatie met de zwaarte van de functies bij het rijkspersoneel.

    — een extern deskundige :

    Zoals reeds gesteld in de inleiding, deed het departement ambtenarenzaken bij de uitbouw van de nieuwe loopbanen beroep op privé firma's, gespecialiseerd in modern people management. Het is dan ook aangewezen dat, net zoals bij de rijksambtenaren, een extern deskundige, gespecialiseerd in de functiewegingsmethodiek deel uitmaakt van het wegingscomité.

    De plaatsvervangende leden worden op dezelfde manier aangewezen als de vaste leden.

    Het is cruciaal dat de wegingen zo professioneel en objectief mogelijk verlopen. Er is daarom uitdrukkelijk bepaald dat leden of plaatsvervangende leden, vooraf een opleiding tot de wegingsmethode met vrucht dienen te hebben gevolgd.

    Het uitgebreid wegingscomité is samengesteld uit :

    — een magistraat van de zetel aangewezen op eensluidend voorstel van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven en een magistraat van het parket of zijn vertegenwoordiger van dezelfde taalrol op voorstel van het college van procureurs-generaal :

    De verantwoordelijkheid van de magistratuur inzake personeelsbeleid wordt in dit ontwerp bestendigd (zie onder meer de ontworpen artikelen 2, 3, 5). Zij is dan ook vertegenwoordigd in het uitgebreid wegingscomité.

    — vertegenwoordigers van het gerechtspersoneel van niveau A, van alle categorieën van gerechten, gelijk verdeeld tussen de beide taalrollen, aangewezen op voorstel naar gelang van het geval van de eerste voorzitter van het hof van cassatie, de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven, de procureur-generaal bij het hof van cassatie of het college van procureurs-generaal :

    De inhoud en de zwaarte van de functies worden in grote mate bepaald door het type van rechtsmacht. Het is daarom belangrijk dat al het personeel van niveau A van deze categoriëen worden vertegenwoordigd.

    — één vertegenwoordiger per representatieve vakorganisatie in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en één vertegenwoordiger per representatieve vakorganisatie in de zin van artikel 10 van de wet van ? ? ? tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van de griffiers van de rechterlijke orde, referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven en rechtbanken.

    Bij een dergelijke belangrijke vastlegging van arbeidsvoorwaarden is het vanzelfsprekend belangrijk dat de representatieve vakorganisatie van het gerechtspersoneel van het niveau A worden geconsulteerd.

    In § 8 wordt de gehele groepering en wegingsprocedure voltooid met de bepaling dat de Koning elke functie van niveau A, in een vakklasse indeeld. Met andere woorden zal uiteindelijk elke functie op basis van de wegingsmethodiek worden geclassificeerd in een klasse van vakrichting.

    De Koning benoemt het gerechtspersoneel van niveau A in deze vakklasse.

    Artikel 16

    Met de wet van 10 juni 2006 tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten werden in het Gerechtelijk Wetboek reeds de niveaus B (met de de graden van deskundige, administratief deskundige en ICT deskundige), C (met graad van assistent) en D (met de graad van medewerker) ingevoegd voor de personeelsleden van griffies en parketsecretariaten.

    De Koning werkt hun statuut verder uit in het koninklijk besluit van 10 november 2006.

    Zoals infra verder wordt becommentarieerd, is de regering van oordeel dat griffiers en secretarissen eveneens dienen te worden ondergebracht onder het niveau B.

    Overeenkomstig het reeds geciteerd advies 37.797/2 van 8 december 2004 van de Raad van State wordt hun statuut uitgewerkt in het Gerechtelijk Wetboek, zodat heel wat aspecten die voor de personeelsleden van griffies en parketsecretariaten van het niveau B, in voormeld koninklijk besluit werden opgenomen, bij huidig wetsontwerp in het Gerechtelijk Wetboek worden ingevoegd.

    Ook hier is de inhoud van de functie weerom van primordiaal belang; zij vormt de basis voor rangschikking in een functiefamilie, die door de Koning wordt vastgesteld.

    Een functiefamilie is een groep functies die gelijkenissen vertoont, zowel op het gebied van de te verrichten taken als op het gebied van de verantwoordelijkheden die opgenomen moeten worden, de te ontwikkelen generieke gedragsgerichte competenties en de gedragsindicatoren die ze ondersteunen.

    In tegenstelling voor het niveau A waarbij toepassing wordt gemaakt van vakklassen, wordt in de lagere niveaus verder gebruik gemaakt van graden.

    Artikelen 17 en 18

    In artikel 17 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, zijnde « Hoofdstuk II. Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken.

    In artikel 18 wordt de inhoud van het vroegere artikel 156ter van het Gerechtelijk Wetboek deels hernomen. Toch zijn er belangrijke noviteiten die passen in het totaalopzet van dit ontwerp :

    — Zij worden expliciet benoemd in niveau A met de titel van referendaris of parketjurist.

    — Voortaan kunnen zij ook bijstand verlenen aan de magistraten van de zetel en het openbaar ministerie bij en van de arbeidshoven, de rechtbanken van koophandel, de arbeidsrechtbanken en de politierechtbanken.

    — De algemene doelstelling van de functie is ongewijzigd gebleven : zij bereiden het werk van de magistraten op juridisch vlak voor, onder hun gezag en volgens hun aanwijzingen, met uitsluiting van de aan de griffiers of aan de secretarissen overeenkomstig het Gerechtelijk Wetboek opgedragen taken.

    Het artikel is evenwel gelieerd aan de algemene principes van artikel 15. Op termijn wordt de inhoud en de doelstellingen van deze functies omschreven zoals zij zich voordoen in de diverse gerechten en zoals ze passen in de doelstellingen die vooropgesteld zijn door de beleidsverantwoordelijken.

    Heden ten dage wordt de functie naar gelang van het type en de grootte van de rechtscolleges en de parketten op diverse wijzen ingevuld :

    — In het ene geval noteert de referendaris belangrijke interventies van partijen en magistraten (onder andere antwoorden van partijen op voorafgaandelijk reeds vastgestelde pijnpunten) als voorbereiding voor het opstellen van een ontwerp van arrest of vonnis en geeft hij concrete judiciële bijstand aan de magistraat tijdens schorsing debatten (opzoeken regelgeving, vragen omtrent inhoud conclusies ...), terwijl hij in het andere geval zijn rol veel beperkter is.

    — In de praktijk beheren parketjuristen de opsporingsonderzoeken onder toezicht van de magistraat. Zij beoordelen bijvoorbeeld de inhoud van de processen-verbaal, zij doen voorstellen tot al dan niet seponeren. Zij redigeren voorstellen inzake kwalificaties en stellen eindvorderingen op,

    Deze functies zullen worden beschreven en gewogen. De uiteenlopende wijze waarop de functie in de diverse gerechten wordt ingevuld kan aanleiding geven tot verschillende classificaties : van een basisfunctie tot een functie die aanzienlijke expertise en ervaring vereist en/of leidinggevende aspecten inhoudt.

    Via gecertificeerde opleidingen zal elke functiehouder kunnen verhogen in weddenschaal of klasse (A12 → A21) (zie infra).

    Artikelen 19 tot 28

    In artikel 19 wordt het hoofdstuk III. Leden van de griffie »ingevoegd.

    In artikel 20 worden de leden van de griffie ingedeeld in twee niveaus. De leden van de griffie die benoemd worden in het niveau A dragen de titel van hoofdgriffier of griffier-hoofd van dienst. De leden van de griffie die worden benoemd in het niveau B dragen de graad van griffier.

    In de nieuwe loopbaan wordt de carrière gelinkt aan de functie-inhoud. De inhoud van de functie van griffier verschilt momenteel quasi niet van de inhoud van huidige graad van adjunct-griffier; deze laatste wordt dan ook opgeheven.

    Zoals hierna blijkt is de indeling van de leden van de griffies in de niveaus A en B een weloverwogen beslissing, die kadert in een moderne aanpak van het personeelsbeleid.

    Er dient vooreerst te worden opgemerkt dat de regering -met uitzondering van feit dat de hoofdgriffier onder het gezag en toezicht wordt geplaatst van de korpschef — aan de inhoud van de functies, zoals actueel omschreven in de artikelen 172 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek, geen wijzigingen heeft aangebracht. De huidige omschrijving van hun opdrachten is terug te vinden in de artikelen 21 tot 28.

    — de titel van hoofdgriffier

    Een goed functionerende griffie is essentieel voor de optimale werking van hoven en rechtbanken.

    De hoofdgriffier draagt hierbij een grote verantwoordelijkheid. Hij dient in aanzienlijke mate te beschikken over managementcapaciteiten, gecombineerd met een ruim inzicht in de procedure -technische en administratieve aspecten van een griffie. Deze functie behoort dan ook onmiskenbaar tot het niveau A.

    Hij is verantwoordelijke voor de algemene leiding, de organisatie en de coördinatie van de griffie.

    In quasi elke privé- of overheidsorganisatie bestaat een duidelijke hiërarchische lijn van de top tot de basis. De bestuurslichamen zijn enkel- of meervoudig samengesteld.

    Momenteel bestaat er merkwaardig genoeg geen hiërarchische lijn « magistaat-korpsoverste — hoofdgriffier ».

    Bij huidig ontwerp komt hij onder gezag en toezicht te staan van zijn korpschef, waarmee hij regelmatig overleg pleegt.

    Het begrip gezag en toezicht moet worden geïnterpreteerd naar analogie van de arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 (artikelen 3 en 4). Volgens het Hof van Cassatie houdt het uitoefenen van gezag de bevoegdheid in om leiding en toezicht te geven, zelfs indien die bevoegdheid niet uitgeoefend wordt. (Cass., 18 mei 1981, Arr. Cass., 1980-81)

    De hoofdgriffier blijft met andere woorden belast met de algemene leiding, de organisatie en de coördinatie van de griffie. Als schakel in de hiërarchische keten behoudt hij de autonomie en de beslissingsbevoegdheden die nodig zijn om zijn verantwoordelijkheden en taken optimaal te vervullen :

    — Hij behoudt ondermeer zijn bevoegdheid inzake het aanwijzen van de zittingsgriffier, hij kent het verlof toe en oefent de tucht uit.

    — Hij begeleidt en digereert zijn equipe en verdedigt met het nodige gezag de belangen ervan. Hij detecteert disfuncties, grijpt zelf in of legt ze — indien nodig — voor aan de magistraat-korpschef. In zijn functie van verantwoordelijk manager is het immers aan de korpschef om desgevallend de nodige maatregelen te treffen.

    — Hij ziet er op toe dat de organisatie van de griffie wordt afgestemd op die van het hof of rechtbank.

    Een permanente coöperatie tussen magistraat-korpschef en hoofdgriffier is hierbij een conditio sine qua non.

    Enkel wanneer de hoofdgriffier zelf disfunctioneert, treedt de magistraat — korpschef tegen hem op.

    Ter illustratie : Om het tijdsgebruik tijdens de zittingen te optimaliseren stelt de korpschef aan de hoofdgriffier voor om, 14 dagen voor de pleitdatum een herinneringsbrief te versturen aan de advocaten. De hoofdgriffier kan de korpschef wijzen op het feit dat dit een aanzienlijke werklast met zich meebrengt die door een tijdelijke gebrek aan personeel niet kan worden opgevangen en aanbevelen om deze nieuwe procedure later op te starten. Indien de hoofdgriffier zich, zonder gegronde redenen, tegen dit proactief initiatief verzet, zodat deze nieuwe procedure niet kan worden opgestart, zal de korpschef in eerste instantie de hoofdgriffier trachten te overtuigen en in laatste instantie zelf de knoop doorhakken.

    Zoals bij de andere functies van het niveau A moet ook hier de link worden gelegd met artikel 15 van het ontwerp. Op termijn wordt de inhoud en de doelstellingen van de functie van hoofdgriffier in de diverse type gerechten beschreven en gewogen. Zo zal de functie van een hoofdgriffier van een vredegerecht die 2 personeelsleden onder zich heeft en die een groot percentage van zijn tijd wijdt aan puur griffietaken ongetwijfeld anders worden geclassificeerd dan een hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel die de leiding heeft over ongeveer 300 personeelsleden.

    — de titel van griffier-hoofd van dienst

    Het is de bedoeling dat de leden van de griffie die worden ondergebracht in het niveau A in hoofdzaak een leidende functie hebben. Zo ook de griffier-hoofd van dienst. In de toekomst wordt elke griffier-hoofd van dienst een personeelsverantwoordelijke onder het gezag en toezicht van de hoofdgriffier.

    — de graad van griffier

    De magistraat is de bewaker van de stabiliteit van de staat en de beschermer van de burger tegen willekeur en onrecht. Het is inherent aan zijn functie dat hij met de grootst mogelijke accuratesse en bekwaamheid rechts- en procedureregels toepast.

    Deze waardegedreven maatschappelijk zeer belangrijke functie straalt af op zijn griffier die hem administratieve en procedurele ondersteuning biedt, en zelfs optreedt als « bewaker » van de procedure. Zulks mag echter geen alibi zijn om zijn functie op een onjuist niveau in te schatten.

    Op basis van zijn vereiste opleiding, zijn taakinhoud en zijn verantwoordelijkheden heeft de regering weloverwogen beslist om de griffier onder te brengen in het niveau B.

    De griffier verleent bijstand aan de magistraat, authentiseert akten gedurende het ganse procesverloop, verzorgt en coördineert een veelheid van administratieve en boekhoudkundige taken in de griffie teneinde mee te werken aan een correcte en tijdige afwikkeling van de rechtsprocedures, overeenkomstig de geldige procedureregels. Zulks is beschreven in de oude artikelen 171 Gerechtelijk Wetboek en volgende, die quasi ongewijzigd wordt overgenomen in huidig ontwerp

    De praktijk leert dat het profiel van een actueel goed functionerende, gemotiveerde griffier kan worden beschreven als volgt :

    — Hij heeft hoger secundair onderwijs gevolgd en werd intern opgeleid. De meeste actueel tewerkgestelde griffiers hebben trouwens een humanioraopleiding en kregen intern hun verdere opleiding. Velen legden de weg af van beambte tot griffier. Tweeënnegentig procent van alle griffiers en secretarissen heeft momenteel geen universitair diploma.

    — Hij heeft een elementaire kennis van het recht (gerechtelijk recht, naar gelang van het geval strafvordering, strafrecht, burgerlijk recht, sociale zekerheidsrecht, arbeidsrecht, handelsrecht, ...) met een focus op procedureregels en de gevolgen voor de administratieve en de boekhoudkundige afhandeling van de dossiers;

    — Hij is bedreven in informatica-applicaties, die specifiek voor de griffie zijn gecreëerd.

    — Hij is plichtsbewust, nauwkeurig, administratief ingesteld en weet om te gaan met vertrouwelijke informatie.

    Rekening houdende met deze gegevens werden dan ook de volgende diplomavereisten en/of interne ervaring vooropgesteld :

    — Voor een benoeming tot griffier via werving moet men houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen.

    — Voor een benoeming tot griffier via bevordering moet men vast benoemd zijn in het ambt van assistent of deskundige bij een griffie of een parketsecretariaat.

    Deze logica wordt ook gevolgd in Frankrijk.

    Overeenkomstig het « Décret nº 2003-466 du 30 mai 2003 portant statut particulier des greffiers des services judiciaires », zijn de griffiers eveneens gekatalogeerd onder het niveau B en hun wedde is vergelijkbaar met de toekomstige wedde van hun Belgische collega's.

    De functie van griffier onderbrengen in een hoger niveau zou leiden tot :

    — een ten onrechte verzwaring van selectievoorwaarden;

    — een overwicht aan universitairen in de griffies, die overgekwalificeerd zijn, op hun « intellectuele honger » blijven zitten en uiteindelijk de griffie verlaten;

    — gecertificeerde opleidingen van het onjuiste niveau die hun doel voorbijschieten,

    — bemoeilijking van een toekomstige mobiliteit naar het openbaar ambt en omgekeerd;

    — een budgettaire impact die niet evenredig is met de meerwaarde voor de rechterlijke organisatie.

    Artikelen 29 tot 35

    In artikel 29 wordt het Hoofdstuk IV. Leden van het parketsecretariaat » ingevoegd.

    Naar analogie van de leden van de griffie worden ook aan het parketsecretariaat leden verbonden die kunnen worden benoemd in 2 niveaus, namelijk de niveaus A en B.

    De leden van het parketsecretariaat die worden benoemd in niveau A dragen de titel van hoofdsecretaris en secretaris-hoofd van dienst.

    De leden van het parketsecretariaat die worden benoemd in niveau B dragen de graad van secretaris.

    Naar analogie met de graad van adjunct-griffier, wordt ook de graad van adjunct-secretaris opgeheven.

    Ook hier wordt aan de inhoud van de functies, zoals actueel omschreven artikel 182 van het Gerechtelijk Wetboek, niet gewijzigd. De actuele omschrijving van hun opdrachten is terug te vinden in de artikelen 31 tot 34.

    — titel van hoofdsecretaris

    De rol van de hoofdsecretaris is van fundamenteel belang voor de optimale werking van het parketsecretariaat. Hij is verantwoordelijk voor de algemene leiding, de organisatie en de coördinatie ervan.

    Zoals de hoofdgriffier dient hij te beschikken over managementcapaciteiten, gecombineerd met een ruim doorzicht in de procedure -technische en administratieve aspecten van een parketsecretariaat. Ook deze functie behoort overduidelijk tot het niveau A.

    In tegenstelling tot de hoofdgriffier staat hij actueel reeds onder de « leiding en toezicht » van de magistraat-korpschef. Omwille van de uniforme behandeling van alle management- en expertise functies worden in dit ontwerp evenwel steeds de begrippen « gezag en toezicht » gebruikt, met name voor de hoofdgriffier, de hoofdsecretaris, de personeelsleden van de steundienst, inclusief referendarissen en parketjuristen.

    Ook de hoofdsecretaris heeft de nodige autonomie en de beslissingsbevoegdheden om zijn verantwoordelijkheden en taken optimaal te vervullen. Hij behoudt zijn bevoegdheden inzake tucht, vakantieplanning en dergelijke.

    — titel van secretaris-hoofd van dienst

    De secretaris-hoofd van dienst neemt onder het gezag en toezicht van de hoofdsecretaris deel aan de leiding van het parketsecretariaat. Voor de argumentatie aangaande de keuze voor het niveau A kan integraal worden verwezen naar hetgeen hiervoor is geponeerd voor de griffier-hoofd van dienst.

    — graad van secretaris

    De regering is de mening toegedaan dat de functie van secretaris op basis van de vereiste opleiding de taakinhoud en de verantwoordelijkheden, dient te worden ondergebracht onder niveau B. Zijn functie is evenwaardig aan die van griffier.

    Hij verzorgt en coördineert een veelheid van administratieve en boekhoudkundige taken in het parketsecretariaat en verleent bijstand aan de magistraat teneinde mee te werken aan een correcte en tijdige afwikkeling van de rechtsprocedures, overeenkomstig de geldige procedureregels. Zulks is beschreven in het oude artikelen 182 dat ongewijzigd wordt overgenomen in huidig ontwerp.

    De praktijk leert dat het profiel van een actueel goed functionerende, gemotiveerde secretaris kan worden beschreven als volgt :

    hij heeft hoger secundair onderwijs gevolgd en kreeg een interne opleiding. De meeste actueel tewerkgestelde secretarissen hebben net zoals de griffiers een humanioraopleiding en kregen intern hun verdere opleiding.

    — Hij heeft een elementaire kennis van het recht (vooral strafrecht, strafvordering, gerechtelijk recht, desgevallend ook sociale zekerheidsrecht en arbeidsrecht) met nadruk op de procedureregels en in zover dit gevolgen heeft voor de administratieve afhandeling van dossiers.

    — Hij is bedreven in informatica-applicaties, die specifiek voor parketsecretariaat zijn gecreëerd.

    — Hij is plichtsbewust, nauwkeurig, administratief ingesteld en weet om te gaan met vertrouwelijke informatie.

    Gelet op het gelijklopende functieprofiel stelt de regering voor de secretaris dezelfde diplomavereisten en/of interne ervaring voorop als voor de griffiers.

    Artikelen 36 en 37

    In artikel 36 wordt een Hoofdstuk V. « Personeel verbonden aan een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst » ingevoegd.

    Reeds in de wet van 10 juni 2006 werden zowel voor de personeelsleden van griffies als van parketten van de niveau B, C, D identieke graden en niveaus ingesteld. Zij werden onder een aparte titel ondergebracht.

    Deze groep wordt uitgebreid. In de griffies en parketsecretariaten kunnen voortaan ook personeelsleden van het niveau A worden benoemd en in de steundiensten personeelsleden van de niveaus A, B, C en D.

    In het niveau A worden de volgende titels aan de klassen verbonden :

    1º de klassen A1 of A2 de titel van attaché;

    2º in de klasse A3 de titel van adviseur;

    3º in de klasse A4 en A5 de titel van adviseur-generaal.

    De Koning kan aan deze klassengebonden titels bijkomende titels toevoegen die verband houden met de functie. Zo kan er bijvoorbeeld aan de basistitel van attaché de titel human ressources manager worden toegevoegd.

    Met het oog op een vergemakkelijking van de wederzijdse mobiliteit tussen de federale overheidsdiensten en de rechterlijke organisatie zijn de basistitels gelijk aan diegenen die in het openbaar ambt worden gebruikt.

    De Koning bepaalt het aantal betrekkingen.

    Ook op deze personeelsleden zijn de beginselen van artikel 15 van toepassing.

    Zoals reeds gesteld zijn er tal van functies die nu slechts op contractuele basis worden ingevuld, bij gebrek aan statuut (human resources managers, criminologen, statistisch analisten..). Het ligt in de lijn der verwachtingen dat in de context van de diverse aan de gang zijn hervormingen (Themisplan, uniformisering informaticatools en invoering van het elektronisch gerechtelijke dossier, enz.) nieuwe functies in het leven zullen worden geroepen (specialisten budget en controle, applicatieverantwoordelijken, enz.), waarvoor in dit artikel een kader is gecreëerd.

    Artikel 38

    In het nieuwe artikel 178 van hetzelfde Wetboek wordt grotendeels de inhoud van het huidige artikel 180 van hetzelfde Wetboek overgebracht. Het huidige artikel werd gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006 tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten. In de memorie bij deze wet werd reeds uitgebreid gemotiveerd wanneer er beroep kan worden gedaan op contractuelen. Stukken Kamer DOC 51 2299/00, blz. 12.

    Artikel 39

    Titel IVbis, van deel II, boek I, van hetzelfde Wetboek ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006 is overbodig geworden en wordt derhalve opgeheven. De inhoud van de oude artikelen 179 en 180 wordt — met uitzondering van de oude bepalingen omtrent de bijzondere graden — overgebracht naar respectievelijk de nieuwe artikelen 177 en 178, zodat deze oude artikelen overbodig zijn geworden.

    Artikel 40

    Actueel voorziet artikel 186, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, dat een bijzondere wet de personeelsformatie van hoven en rechtbanken vaststelt. Deze wijziging laat toe dat de personeelsformatie in de toekomst wordt verruimd naar een grotere geografische entiteit, zodat deze niet louter meer gebonden is aan een hof of en rechtbank.

    Artikelen 41 tot 44

    Het is de bedoeling dat de benoemingsvoorwaarden en de loopbanen van alle niet-magistraten — met uitzondering van de referendarissen van het Hof van Cassatie — in de context van de nieuwe loopbaanprincipes worden gehergroepeerd in een logische en coherente structuur.

    Het opschrift van titel VI van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek wordt in dit artikel uitgebreid tot het gerechtspersoneel.

    Voor alle duidelijkheid volgt hierna een overzicht van deze indeling.

    Titel VI. Benoemingsvoorwaarden en loopbaan van magistraten en het gerechtspersoneel (art. 4)

    Hoofdstuk VI. Gerechtspersoneel (art. 43)

    Afdeling I. Selectie- en benoemingsvoorwaarden (art. 44)

    Onderafdeling I. Attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie

    Onderafdeling II. Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken

    Onderafdeling III. Leden van de griffie.

    Onderafdeling IV. Leden van het parketsecretariaat

    Onderafdeling V. Personeelsleden verbonden aan de griffies, de parketsecretariaten en de steundiensten »

    Afdeling II. Werving (art. 66)

    Afdeling III. Ontwikkeling binnen de loopbaan (art. 70)

    Onderafdeling I. Algemene bepalingen (art. 71)

    Onderafdeling II. Gecertificeerde opleidingen (art. 76)

    Afdeling IV. Evaluatie (art.89)

    Artikelen 45 en 46

    In artikel 46 worden benoemingsvoorwaarden van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie aangepast aan de nieuwe loopbaan; zij worden benoemd in de vakklasse van het niveau A, met de titel van attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.

    Verder worden de voorwaarden cf. het actuele artikel 285 van het Gerechtelijk Wetboek ongewijzigd overgenomen, met uitzondering van de leeftijdsvoorwaarde van 21 jaar. Deze voorwaarde was immers volkomen nutteloos vermits de diplomavoorwaarde in principe minstens deze leeftijd impliceert.

    Dit artikel werd gewijzigd bij de wet van 13 februari 2003 tot wijziging van de artikelen 285 en 285bis van het Gerechtelijk Wetboek en tot invoeging van een artikel 43septies in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Voor deze wijziging was het vergelijkend examen door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die werd ingesteld voor de Minister van Justitie. Het werd aangewezen geacht om de organisatie van deze vergelijkende examens aan het Hof van Cassatie zelf toe te vertrouwen, naar analogie met het examen voor referendarissen bij het Hof. Het Hof van Cassatie werd, gelet op de specificiteit van de functie, immers beter geplaatst geacht, om het programma van het vergelijkend examen te bepalen en om uit te maken of een kandidaat aan de voor die functie gestelde vereisten voldeed. (Parl. Stukken, Kamer, DOC 50 1666/001, blz. 4). De regering volgt deze beleidsoptie. Deze groep is tezamen met de referendarissen bij het Hof van Cassatie en in tegenstelling tot het andere gerechtspersoneel, exclusief gebonden aan één rechtsmacht. De functie van de attachés is met andere woorden zodanig inherent aan de werking van het Hof van Cassatie, dat het behoud van de inhoud van voormeld artikel verantwoord is, ook in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

    Artikelen 47 tot 48

    Artikel 48 bepaalt de benoemingsvoorwaarden voor de referendarissen en parketjuristen.

    Ook zij worden benoemd in een vakklasse van het niveau A.

    De actuele diplomavoorwaarde blijft ongewijzigd; de kandidaat dient doctor, licentiaat of master in de rechten te zijn.

    Voortaan zal Selor ook de vergelijkende selecties organiseren voor referendarissen en parkertjuristen en niet meer de Hoge Raad voor de Justitie. In de wet van 10 juni 2006 is Selor reeds bevoegd gemaakt voor de vergelijkende selecties van de niveaus B, C en D. De regering verruimt deze bevoegdheid tot al het gerechtspersoneel (met uitzondering van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, zie supra).

    De krachtlijnen van huidig ontwerp zijn de bewerkstelling van transparantie, objectiviteit en profesionalisering. Zulks geldt ook voor de invulling van vacante plaatsen. Alle geïnteresseerden, zowel internen als externen dienen kennis te hebben van alle openstaande plaatsten in de rechterlijke orde en de vergelijkende selecties moeten op een objectieve en professionele wijze gebeuren, in nauwe samenwerking met de lokale overheden. Deze optie wordt verder becommentarieerd bij de bespreking van artikel 67.

    Selor beschikt in deze context over tal van troeven :

    — een doordachte recruteringscommunicatie;

    Selor maakt gebruik van diverse kanalen die voor een ruim publiek toegankelijk zijn (teletekst van openbare omroepen,VDAB-wiscomputer en -site, FOREM, BGDA-ORBEM-, de website van Selor), waardoor de vacante plaatsen aan een zo ruim publiek worden bekend gemaakt;

    — Selor werkt autonoom en staat niet onder externe beïnvloeding;

    — Selor organiseert momenteel reeds honderden selectieprocedures per jaar. Hij beschikt derhalve over de know how en de middelen.

    Wat betreft de voorlopige benoeming is de Raad van State van oordeel dat, in navolging van hetgeen bepaald wordt in artikel 28sexies van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, in het derde lid behoort te worden geschreven dat er enkel in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout een einde kan worden gemaakt aan ambten die voorlopig uitgeoefend worden. Bovendien stelt hij dat het niet logisch is om het statuut van de betrokken personeelsleden na hun benoeming in vast dienstverband via wetgevende weg vast te leggen, zoals het hoort, en die personeelsleden, vóór hun vaste benoeming, alleen te laten afhangen van een statuut dat bij koninklijk besluit is vastgelegd.

    In eerste instantie weze het benadrukt dat het statuut van voorlopig benoemde personeelsleden van griffies en parketten, steeds door de Koning werd geregeld (koninklijk besluit van 28 augustus 1970 houdende statuut van het voorlopig benoemde personeel van de griffies, en parketten, waarvan de inhoud is overgenomen door het koninklijk besluit van 10 november 2006 betreffende het statuut, de loopbaan en de bezoldigingsregeling van het personeel vangriffies en parketsecretariaten). De regering behoudt deze optie.

    Bovendien impliceert de ontworpen bepaling dat dat slechts een einde kan worden gesteld bij beroepsongeschiktheid : « de voorlopige benoeming moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen ». Darenboven voorziet laatstgenoemd besluit dat voor elke zware fout begaan gedurende de voorlopige uitoefening van de functies of elke ernstige tekortkoming aan de verplichtingen het voorlopig benoemde lid of personeelslid dat er zich schuldig aan maakt, zonder opzegging kan worden ontslagen.

    Artikelen 49 tot 52

    In artikel 49 wordt een « Onderafdeling III. — Leden van de griffie » ingevoegd.

    Actueel zijn de functies van hoofdgriffier en griffier enkel toegankelijk via bevordering. Men begint zijn carrière als administratief personeelslid, onderaan op de ladder.

    De mogelijkheid om als ervaren administratief personeelslid op te klimmen tot het hoogste echelon in de griffie blijft in dit ontwerp behouden.

    Deze functies worden voortaan ook via werving opengesteld.

    Kandidaten met een diploma in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen kunnen onmiddellijk aangeworven worden als griffier, zonder dat zij hun carrière op een lager niveau dienen te starten. Dit kan enkel het competentieniveau in de griffie ten goede komen.

    Een professioneel gerichte Bacheloropleiding in bedrijfsmanagement met afstudeerrichting rechtspraktijk is bijvoorbeeld een uiterst geschikte opleiding ter voorbereiding van een functie van griffier.

    Voor deze functie worden geenszins universitairen, of meer bepaald juristen, geviseerd. Zoals reeds gesteld voldoet de functie-inhoud niet aan de verwachtingen van de meeste universitairen. Zij kunnen vanzelfsprekend wel voor deze functie postuleren.

    Griffiers kunnen via bevordering blijven doorstromen naar een functie van hoofdgriffier of griffier-hoofd van dienst.

    Om te kunnen worden bevorderd tot het niveau A in de griffie, dienen zij die nog niet beschikken hetzij over een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen echter vooreerst het bewijs te leveren dat zij over de nodige capaciteiten beschikken om de nodige brevetten op universitair niveau te behalen.

    De functies van hoofdgriffier en hoofd-van dienst worden voortaan ook voor externen met een universitair diploma open gesteld. In het ontworpen artikel 274, § 2, wordt evenwel bepaald dat voor een vacature in vakklasse A3 en A4 in niveau A, in eerste instantie beroep dient te worden gedaan op gerechtspersoneel dat aanspraak kan maken op bevordering tot een hogere klasse of verandering van vakklasse, bij gebreke waaraan door middel van mobiliteit, een beroep dient te worden gedaan op de ambtenaren van het federaal administratief openbaar ambt die voldoen aan de reglementaire voorwaarden en die er aanspraak kunnen op maken door bevordering tot de hogere klasse of door verandering van vakklasse.

    Referendarissen zijn na verloop van tijd eveneens voldoende vertrouwd met de werkprocessen in een griffie. Aan hen wordt om daarom ook de mogelijkheid gegeven om via bevordering te worden benoemd tot hoofdgriffier en griffier-hoofd van dienst.; zij kunnen met andere woorden met een klassenanciënneit van 5 jaar als referendaris bevorderen tot hoofdgriffier of griffier-hoofd van dienst.

    Naar alle waarschijnlijkheid zullen de meeste hoofdgriffiers (actuele personeelsformatie 300) en hoofden van diensen (actuele personeelsformatie 95) dan ook worden gerecruteerd uit de pool van griffiers (actuele personeelsformatie 1545) met minimum 10 jaar graadanciënniteit. Ook de referendarissen krijgen de mogelijkheid om hun loopbaan als hoofdgriffier of griffier-hoofd van dienst verder te zetten.

    In het nieuwe artikel 262 worden de benoemingsvoorwaarden van de hoofdgrifffier bepaald.

    Hij wordt in een vakklasse benoemd van het niveau A.

    Zoals voor alle andere functies wordt er geen drempelleeftijd meer bepaald in de benoemingsvoorwaarden.

    Naar alle waarschijnlijkheid zal, naar aanleiding van een concrete selectieprocedure overeenkomstig artikel 68 van huidig ontwerp, in de omschrijving van het functieprofiel voldoende de nadruk zal worden gelegd op een aanzienlijk aantal jaren nuttige professionele ervaring.

    In antwoord op de opmerking van de Raad van State stelt de regering dat alle benoemingsvoorwaarden wel degelijk in de wet zijn vastgelegd. Er moet immers een onderscheid worden gemaakt tussen de wettelijk vastgelegde toelaatbaarheidsvoorwaarden (= benoemingsvoorwaarden) en de in het selectiereglement vastgelegde criteria, op basis waarvan uiteindelijk een kandidaat als eerste zal worden gerangschikt, uit de kandidaten die voldoen aan de toelaatbaarheidsvereisten. Ervaring en algemene en specifieke competenties zullen hierbij een determinerende rol spelen. Bijvoorbeeld zullen voor een betrekking als hoofdgriffier bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel (een griffie met rond de 300 personeelsleden) ontwijfeld andere criteria gelden dan voor een hoofdgriffier van een vredegerecht. Nochthans dienen zij aan dezelfde benoemingsvoorwaarden te voldoen.

    Zoals reeds gesteld wordt het ambt van hoofdgriffier meer en meer een managersfunctie die een hoog competentieniveau vereist.

    Het actuele systeem waarbij voor de benoeming tot hoofdgrifier door de Minister van Justitie het advies wordt ingewonnen van de respectievelijke korpschefs van de zetel en het het parket wordt niet langer behouden. Hun inbreng wordt voortaan op en alternatieve wijze geregeld (zie ondermeer het ontworpen artikel 68).

    — Werving

    Om via werving te worden benoemd dient men houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen en geslaagd te zijn voor een vergelijkende selectie, georganiseerd door Selor. Deze methode werkt de objectivisering van de rekrutering in de hand.

    De bepalingen omtrent de voorlopige benoeming zijn analoog met die van de referendarissen en parketjuristen.

    — Bevordering

    Personeelsleden die vast benoemd zijn en beschikken over een naar gelang van het geval klassen- of graadanciënniteit van ten minste 5 jaar in het ambt van referendaris of griffier-hoofd van dienst of 10 jaar in het ambt van griffier krijgen de mogelijkheid om deel te nemen aan een vergelijkende selectie, georganiseerd door Selor.

    Logischerwijze bestaat dit vergelijkend examen voor personeelsleden die reeds jaren met de griffie vertrouwd zijn, uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie. Op deze wijze krijgen zij de kans om hun ervaring te valoriseren.

    Tot deze vergelijkende selecties worden toegelaten, de kandidaten die houder zijn van :

    1º hetzij een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;

    2º hetzij van de vijf volgende brevetten :

    a) een brevet algemene vorming :

    Voor de ambteneraren die willen bevorderen tot het niveau is dit bijvoorbeeld een schriftelijke proef die bestaat uit het samenvatten en commentariëren van een tekst, op het niveau van het hoger onderwijs die gedurende 30 minuten ter beschikking van iedere sollicitant wordt gesteld.

    b) vier brevetten over bepaalde materies

    Voor de rijksambtenaren zijn deze materies grondwettelijk recht, administratief recht, economie en Europese organisaties.

    Deze brevetten worden — indien nodig — aangepast aan de vereisten en de particulariteiten van de rechterlijke organisatie.

    Om te slagen moeten de kandidaten telkens ten minste 60 % der punten behalen.

    Het voordeel van het behalen van een brevet is definitief verkregen.

    In het nieuwe artikel 263 worden de benoemingsvoorwaarden van de grifffier-hoofd van dienst bepaald.

    Actueel wordt hij benoemd op voordracht naar gelang van het geval van de voorzitter van de rechtbank of van de eerste voorzitter van een hof. Hij wordt aangewezen voor een termijn van drie jaar, die telkens na drie jaar kunnen worden vernieuwd; na 9 jaar ambtsvervulling wordt hij vast benoemd.

    In de nieuwe constellatie krijgt hij een volwaardig statuut. Ook hij wordt in een vakklasse benoemd. Hij heeft een leidinggevende functie.

    Verder zijn de wervingsvoorwaarden identiek aan deze van de hoofdgriffier.

    Indien hij via bevordering wordt benoemd dient hij vast benoemd zijn en beschikken over een graadanciënniteit van ten minste 10 jaar in het ambt van griffier.

    Ook hier zijn voor het overige de voorwaarden dezelfde als voor de hoofdgriffier.

    In het nieuwe artikel 264 worden de benoemingsvoorwaarden van de grifffier bepaald.

    Hij wordt benoemd in het niveau B in de graad van griffier.

    Ook hier wordt afgestapt van het actuele procedure van adviezen en voordrachten, dewelke aanleiding kan geven tot subjectiviteit.

    Hij moet houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen en geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor.

    De bepalingen omtrent de voorlopige benoeming zijn dezelfde als de huidige.

    Om via bevordering te worden benoemd tot griffier, dient het personeelslid vast benoemd zijn in het ambt van assistent of deskundige bij een griffie of een parketsecretariaat en geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor.

    Zowel voor de selectie voor werving als voor de bevordering bestaat uit de selectie uit :

    1º een algemeen deel welke de generieke competenties eigen aan de functiefamilie waartoe de functie behoort evalueert;

    2º desgevallend een bijzonder deel welke de functiespecifieke competenties evalueert.

    Artikelen 53 tot 56

    Al de benoemingsvoorwaarden van de leden van de griffie zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het parketsecretariaat. Ook hier worden de hoofdsecretaris en de secretaris-hoofd van dienst benoemd in een vakklasse van het niveau A en de secretaris in niveau B. De algemene beleidsvisie inzake de benoemingsvoorwaarden en het loopbaanperspectief van de leden van de griffie is ook van toepassing op die van de leden van het parketsecretariaat en op de parketjuristen.

    Artikelen 57 tot 58

    De benoemingsvoorwaarden van de personeelsleden verbonden aan de griffies, de parketsecretariaten en de steundiensten, beschreven in het nieuwe artikel 268 van hetzelfde Wetboek, zijn gelijkaardig aan die van de leden van de griffies en parketten van het niveau A.

    Artikel 59

    In dit artikel wordt de Koning gemachtigd om de nadere regels voor de vergelijkende selectie van het gerechtspersoneel van niveau A, griffiers en secretarissen te bepalen.

    In zijn advies stelt de Raad van State dat gelet op de specifieke aard van hun ambt binnen de rechterlijke orde (rechtstreekse bijstand van en samenwerking met magistraten), griffiers, parketsecretarissen, referendarissen bij de hoven van beroep en de rechtbanken van eerste aanleg, alsmede parketjuristen, een rechtspositie genieten die wordt bepaald door de wet, die hun enige onafhankelijkheid tegenover de uitvoerende macht waarborgt. Hij maakt deze opmerking ook wat betreft deze machtiging aan de Koning.

    Hierbij weze opgemerkt dat actueel cf. de artikelen 269ter en 280bis van het Gerechtelijk Wetboek, de Koning ook werd gemachtigd om het examen te organiseren met het oog op de afgifte van het getuigschrift van kandidaat-griffier of kandidaat-secretaris (uitgevoerd bij koninklijk besluit van 20 november 1998 betreffende de vergelijkende examens en examens georganiseerd voor de werving en de loopbaan van de leden van de griffies en van de parketsecretariaten en van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten).

    Zoals verder wordt besproken in de commentaar bij artikel 68, voorziet de wetgever uitdrukkelijk dat de locale verantwoordelijken van de rechterlijke orde een inbreng hebben bij de uiteindelijke keuze van de kandidaat.

    Artikelen 60 tot 62

    De artikelen 269bis en 269ter en het opschrift van Hoofdstuk VII, boek I, van het tweede deel van hetzelfde Wetboek zijn overbodig geworden.

    Artikel 63 tot 65

    In deze artikelen wordt de inhoud van de bepalingen van de oude artikelen 279 tot 281 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, overgenomen.

    Artikel 66

    In dit artikel wordt in hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, een afdeling II. Werving ingevoegd.

    Artikel 67

    In dit artikel wordt bepaald dat bij beëindiging van een betrekking deze ambtshalve vacant wordt verklaard, tenzij deze door mutatie kan worden ingevuld.

    Deze bepaling bevordert vooreerst de transparantie en de objectiviteit.

    Door een vrij gekomen betrekking verplicht vacant te verklaren wordt belet dat bepaalde plaatsen niet worden ingevuld ofwel in afwachting van bepaalde kandidaten, ofwel omwille van het gebruik van hogere functies.

    Bovendien dient in eerste instantie voorrang te worden gegeven aan kandidaten die wensen te muteren. Dit werkt motivatiebevorderend. In sommige gevallen kan -het een oplossing bieden voor mobiliteitsproblemen, personeelsconflicten en dergelijke meer.

    Artikel 68

    In het nieuwe artikel 274 wordt bepaald dat de Minister van Justitie voor een betrekking in het het niveau A of voor een betrekking van griffier of secretaris kiest of hij ze verleend via werving of bevordering of beiden. Dit sluit aan bij de optie om een ambt toegankelijk te maken via werving en bevordering. Het laat de minister toe om een evenwicht te vinden tussen het aantrekken van externe know how en interne kennisoverdracht.

    Wat betreft de benoeming in de vakklasse A3 en A4 in niveau A dient, naar analogie van de rijksambtenaren, in eerste instantie beroep te worden gedaan op gerechtspersoneel dat aanspraak kan maken op bevordering tot een hogere klasse of verandering van vakklasse, bij gebreke waaraan door middel van mobiliteit, een beroep dient te worden gedaan op de ambtenaren van het federaal administratief openbaar ambt die voldoen aan de reglementaire voorwaarden en die er aanspraak kunnen op maken door bevordering tot de hogere klasse of door verandering van vakklasse.

    De Koning benoemt uit de kandidaten voor de vacante betrekking van het niveau A of voor een betrekking van griffier of secretaris ofwel de geslaagde die het hoogst is gerangschikt voor de desbetreffende vergelijkende selectie of de bijkomende vergelijkende proef.

    In zijn advies stelt de Raad van State dat de bevoegde instanties van de rechterlijke orde een minder gewichtige rol gaan spelen. Het voorontwerp zou de bepalingen opheffen die aan de rechterlijke macht of aan de Hoge Raad voor de Justitie een rol toekenden bij de keuze van de personen die nauw met magistraten moeten samenwerken.

    De praktijk wijst uit dat het huidige systeem van voordrachten en adviezen van leidinggevenden niet steeds het toonbeeld is van objectiviteit en professionaliteit. Er worden omzeggens geen experten inzake selectie bij betrokken.

    Kandidaten worden vooral getest op hun kennis en niet op hun (sociale) vaardigheden en persoonlijkheidskenmerken.

    In zijn jaarverslag 2004 p. 24 poneerde de Hoge Raad voor de Justitie die momenteel bevoegd is voor de selectie van referendarissen en parketjuristen :

    « De huidige selectiewijze moet kritisch worden onderzocht en herbekeken. De leden van de benoemings- en aanwijzingscommissies zijn zich ervan bewust dat het huidige examensysteem kan worden verbeterd. Zo dient te worden nagegaan of het niet is aangewezen, naast de vereiste juridische basiskwaliteiten, meer aandacht te besteden aan de intellectuele capaciteiten (bijvoorbeeld analytischvermogen, juridisch inzicht) en aan de persoonlijkheidskenmerken van de kandidaten (bijvoorbeeld besluitvaardigheid, stressbestendigheid, communicatieve vaardigheden, beoordelingsvermogen) ».

    Het is de intentie dat een selectiesysteem wordt uitgewerkt dat enerzijds transparant, objectief en geprofessionaliseerd is en anderzijds voldoende inspraak en betrokkenheid van de verantwoordelijken van de rechterlijke orde toelaat.

    Het ontworpen artikel 274 werd na het advies van de Raad van State nog beter in overeenstemming gebracht met de hiervoor vermelde principes.

    Er kan vanzelfsprekend worden teruggevallen op garanties op transparantie en objectiviteit die reeds in de bestaande of in wording zijnde regelgeving zijn terug te vinden :

    — Wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur;

    — Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen;

    — Wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel (art. 17, 2º);

    — Voorontwerp van wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van de griffiers van de rechterlijke organisatie, referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven en rechtbanken (art. 13).

    Transparantie, objectiviteit en professionaliteit worden gewaarborgd door Selor :

    — Het beschikt over een doordachte rekruteringscommunicatie;

    — Het werkt autonoom en staat niet onder externe beïnvloeding;

    — Het organiseert momenteel reeds honderden selectieprocedures per jaar en beschikt derhalve over de know how (selectiespecialisten, psychologen, ...) en de middelen.

    Het is de bedoeling dat Selor de kandidaten test op hun generieke en technische competenties zoals omschreven in de functiebeschrijvingen. Zoals reeds gesteld worden deze geïntegreerd in de gehele « human resources value chain », waaronder ook de selectie ressorteert.

    In de meeste gevallen zullen de kandidaten die geslaagd zijn voor de vergelijkende selectie georganiseerd door Selor nog worden getest op hun functiespecifieke competenties (opgenomen in een selectiereglement) door middel van een bijkomende vergelijkende proef die leidt tot een aparte rangschikking.

    In het kader van de tendens tot responsabilisering van de rechterlijke overheden inzake personeelsbeleid, is het absoluut noodzakelijk dat zij een substantiële inbreng hebben bij de uiteindelijke keuze van een kandidaat.

    Zoals blijkt uit de commentaar bij de voorgestelde artikelen 2 en 3 van het ontwerp is het de bedoeling dat de functie van korpschef in hoge mate een managementsfunctie wordt. Hij wordt onder andere eindverantwoordelijke inzake HRM en personeelsbeleid. Hij zal daarbij gesteund worden door experten (selectiespecialisten, human resources managers, ...) die zullen worden ondergebracht in de op te richten steundiensten. Deze experten kunnen dan tezamen met de personeelsverantwoordelijken van de griffie, het parketsecretariaat of de steundienst de specifieke functiebeschrijving en het competentieprofiel opmaken van de te begeven functie.

    In het ontworpen artikel is vervolgens expliciet voorzien dat de korpschef of zijn aangestelde voorzitter is van de selectiecommissie voor de bijkomende vergelijkende proef. De korpschef kan derhalve een selectiespecialist aanstellen om de commissie voor te zitten.

    Verder bestaat deze commissie uit twee leden die door de Minister van Justitie zijn aangewezen, uit personen die wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie, bijzonder geschikt zijn. Deze bijzondere geschiktheid kan worden aangetoond hetzij door een diploma, hetzij door een relevante beroepsbekwaamheid. In het kader van de objectiviteit is het evenwel raadzaam dat deze leden geen deel uitmaken van het rechtstreekse werkmilieu van het toekomstig personeelslid.

    De Raad van State verzocht om toelichting bij het begrip « onder toezicht van Selor ». Het is de bedoeling dat Selor instaat voor kwaliteitscontrole en waakt over de objectiviteit en de transparantie. In concreto kan hij bijvoorbeeld instaan voor de controle van de samenstelling van de selectiecommissie, het selectiereglement en van het proces-verbaal. Hij ondersteunt de plaatselijke autoriteiten bovendien bij de aanwending van selectiemethodieken (3) .

    De rechterlijke orde, is verantwoordelijk voor de verdere praktische organisatie (oproep kandidaten, administratie, ...).

    Het is bijgevolg geenszins de bedoeling om de betrokkenheid van de rechterlijke macht inzake selectie te verminderen, wel integendeel. Zij wordt enkel meer geprofessionaliseerd, onder toezicht van een objectieve en gespecialiseerde instantie, zijnde Selor.

    Een bijkomende vergelijkende proef wordt verplicht georganiseerd ingeval van samenloop van kandidaten die in aanmerking komen voor bevordering en kandidaten die in aanmerking komen voor werving. Er dient immers een kandidaat te worden gekozen uit twee verschillende rangschikkingen.

    Artikel 69

    In het nieuwe artikel 275 van het Gerechtelijk Wetboek wordt ervoor geopteerd om onder geslaagden van twee of meer vergelijkende selecties, voorrang te geven aan de geslaagden van de selectie waarvan het proces-verbaal op de verst afgelegen datum is afgesloten. Dit sluit aan bij de bestaande regeling in de rechterlijke organistatie en het openbaar ambt. Deze keuze dient vanzelfsprekend ook te worden gezien in de context van de tijdelijkheid van de reserves.

    Artikelen 70 en 71

    In artikel 70 wordt in Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, afdeling III. Ontwikkelingen binnen de loopbaan » ingevoegd met de onderafdelingen » algemene bepalingen » (art. 71) en « Gecertificeerde opleidingen » (art. 76).

    Deze afdeling omvat de gehele logische opbouw van de nieuwe loopbanen :

    — Enerzijds kunnen zij die investeren in expertise postuleren voor een functie met meer gewicht die geclassificeerd is in een hogere klasse of een functie in een hoger niveau (administratieve bevordering);

    — Anderzijds worden personeelsleden die slagen in een gecertificeerde opleiding beloond door een competentietoelage of een verhoging in weddenschaal.

    Beide aspecten zijn hoofdzakelijk gebaseerd op investering in expertise (en de daaraan gekoppelde renumeratie) en zijn daarom met elkaar verbonden. De suggestie van de Raad van State om deze bepalingen op te splitsen kan dan ook niet worden gevolgd.

    Artikel 72

    In het nieuwe artikel 276 worden deze aspecten van loopbaanontwikkeling gedefineerd. Momenteel zijn deze definities voor het administratief gerechtspersoneel van het niveau B, C en D reeds grotendeels opgenomen in het koninklijk besluit van 10 november 2006 betreffende het statuut, de loopbaan en de bezoldigingsregeling van het personeel van griffies en parketsecretariaten.

    De administratieve bevordering (functionele bevordering) is de benoeming van het personeelslid na de vacant verklaring van de betrekking :

    a) tot een graad van een hoger niveau :

    Bijvoorbeeld : een personeelslid met de graad van assistent wordt na een vergelijkende selectie benoemd in de graad van deskundige.

    b) tot een klasse van niveau A wanneer hij deel uitmaakt van een lager niveau :

    bijvoorbeeld : een personeelslid met de graad van griffier wordt benoemd in de vakklasse A2 met de titel hoofd van dienst.

    c) tot de hogere klasse :

    bijvoorbeeld : een personeelslid met de titel van griffier-hoofd van dienst, benoemd in de vakklasse A2, wordt benoemd in de vakklasse A3 met de titel van hoofdgriffier.

    De bevordering door verhoging in weddenschaal is de toekenning aan het personeelslid in zijn graad of in zijn klasse van de weddenschaal die hoger is dan die welke hij genoot.

    De bevordering van de weddenschaal A12 naar A21 is een uitzondering op deze regel. Ondanks het feit dat er een verhoging is van klasse (normaliter een functionele bevordering) wordt ze een verhoging in weddenschaal genoemd. De verhoging gebeurt immers enkel door middel van het slagen in een gecertificeerde opleiding, zonder vacantverklaring en zonder vergelijkende selectie.

    In ontworpen artikel 276, § 2 wordt het algemeen principe verwoord dat bevordering door verhoging in weddenschaal of door verhoging naar een hogere klasse kan afhankelijk worden gesteld van het slagen voor een vergelijkende selectie of een gecertificeerde opleiding, bedoeld in de artikel 279. » De Raad van State stelt zich de vraag wie, buiten de gevallen die reeds in het voorontwerp behandeld zijn, beslist of een bevordering al dan niet afhankelijk wordt gesteld van een vergelijkende selectie of een gecertificeerde opleiding. Hier dient te worden verduidelijkt dat de aard van de bevordering determinerend is en dat er derhalve geen beslissing dient te worden genomen :

    — gecertificeerde opleidingen geven aanleiding tot verhoging in weddenschaal;

    — alle administratieve bevorderingen gebeuren op grond van een vergelijkende selectie (uitz. A12 → A21).

    Artikel 73

    In het nieuwe artikel 277 wordt de klasseanciënniteit bepaald die men dient te hebben verworven om van een lagere naar een hogere klasse te gaan in niveau A :

    — van klasse A1 → A2 : twee jaar anciënniteit in de klasse A1

    — van klasse A2 → A3 : vier jaar anciënniteit in de klasse A2

    — van klasse A3 → A4 : geen anciënniteit in de klasse A3

    — van klasse A4 → A5 : twee jaar anciënniteit in de klasse A4

    Zoals gesteld door de Raad van State in zijn advies zijn deze anciënniteitsvoorwaarden basisvoorwaarden die moeten worden gecombineerd met een vergelijkende selectie (na een vacantverklaring) of een gecertificeerde opleiding (in geval van bevordering van A12 naar A21).

    Er dient te worden opgemerkt dat deze anciënniteitsvoorwaarden niet van toepassing zijn gemaakt op personeelsleden met de graad van griffier of secretaris. Indien zij wensen te bevorderen tot hoofdgriffier, hoofdsecretaris, griffier-hoofd van dienst of secretaris-hoofd van dienst worden zij onderworpen aan strengere anciënniteitsvoorwaarden; zij dienen meer bepaald te beschikken over 10 jaar graadanciënniteit als griffier of secretaris.

    De bevordering gebeurt in de eerste weddenschaal van de hogere klasse.

    De bevordering door overgang naar het hogere niveau wordt verleend bij wege van een vergelijkende selectie.

    Artikel 74

    In het nieuwe artikel 278 van hetzelfde Wetboek worden gedefinieerd :

    — de verandering van graad = de benoeming van het personeelslid tot een gelijkwaardig graad

    bijvoorbeeld : een personeelslid met de graad van deskundige wordt benoemd tot de graad van administratief deskundige.

    — de verandering van vakklasse = de benoeming in eenzelfde klasse van een andere vakrichting.

    bijvoorbeeld : een personeelslid benoemd in de vakklasse A2, vakrichting « normen en geschillen » wordt benoemd in vakklasse A2 « algemeen beheer ».

    Bovendien wordt als algemeen principe gesteld dat bevordering, verandering van graad en verandering van vakklasse alleen mogelijk zijn wanneer een vaste betrekking vacant is. Zoals bepaald in artikel 277, § 2, wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A12, dat slaagt in een gecertificeerde opleiding evenwel bevorderd tot de klasse A2 bij het einde van de periode van zes jaar.

    Artikel 75

    Hoofdstuk VIII van deel II, boek I, titel VI van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, is overbodig geworden en wordt opgeheven.

    Artikel 76

    In dit artikel wordt in Afdeling III. Van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, « een onderafdeling II, Gecertificeerde opleidingen ingevoegd ».

    Artikel 77

    In het nieuwe artikel 279 wordt het begrip gecertificeerde opleiding geïntroduceerd en gedefinieerd. De bedoeling ervan is om de kennis en de kwalificaties van de personeelsleden in overeenstemming te brengen met de actuele behoeften van het terrein. Deze opleiding duurt een 5-tal dagen. Ze wordt afgerond met een evaluatie van de verworven kennis.

    Artikel 78

    In het nieuwe artikel 280 wordt bepaald wie de gecertificeerde opleidingen organiseert en wie de getuigschriften van de valideringsproef aflevert, zijnde het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid. Net zoals bij de keuze voor Selor als selectieinstantie is de regering de mening toegedaan dat middelen rationeel en effectief moeten worden aangewend. Het zou getuigen van slecht bestuur mocht de overheid de know how en de infrastructuur niet aanwenden van een organisatie die deze opleiding al voor duizenden anderen organiseert.

    De gecertificeerde opleiding wordt afgesloten door een gunstige of ongunstige beslissing.

    Artikel 79

    Het nieuwe artikel 281 voorziet dat de lijst van de gecertificeerde opleidingen wordt vastgesteld per vakrichting door de Koning op gezamenlijk voorstel van de Minister van Justitie en de minister die de ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft.

    Het is weerom de bedoeling dat, daar waar mogelijk, deze opleidingen aansluiten bij die van de federale ambtenaren.

    Artikel 80

    Het zijn de personeelsleden zelf die in de eerste plaats uit het aanbod de meest aangewezen gecertificeerde opleiding moeten kiezen. Zij hebben echter wel het akkoord nodig van hun hiërarchisch overste. Dit om te vermijden dat de keuze niet zou overeenstemmen met de reële behoeften van de dienst. In het nieuwe artikel 282 van hetzelfde Wetboek worden deze principes uitgewerkt.

    Met het oog op de verdere organisatie en coördinatie wordt de keuze meegedeeld aan de personeelsdienst van het Directoraat-generaal rechterlijke organisatie.

    Wanneer er onenigheid blijft bestaan neemt de hiërarchische meerdere de beslissing. Er wordt wel voorzien in een arbitrage procedure. Het personeelslid kan beroep instellen bij procureur-generaal of de eerste voorzitter van het rechtsgebied waarin hij is benoemd. Deze of zijn afgevaardigde neemt de definitieve beslissing nadat hij de partijen heeft gehoord. In navolging van de opmerking van de Raad van State wordt deze taak niet meer toevertrouwd aan de directeur-generaal van het Directoraat-generaal rechterlijke organisatie van de federale overheidsdienst Justitie.

    Artikel 81

    Het heeft vanzelfsprekend geen zin om een opleiding te volgen waarvoor men voordien reeds geslaagd is. Hetzelfde geldt voor een opleiding die men recentelijk heeft gehad hij in het kader van zijn basisopleiding aan de universiteit, In het nieuwe artikel 283 van hetzelfde Wetboek wordt zulks expliciet verboden. Voor alle duidelijkheid : het personeelslid mag wel andere opleidingen volgen die leiden tot het bekomen van een getuigschrift.

    Zoals reeds veelvuldig gesteld is de bedoeling van een gecertificeerde opleiding dat de kennis van het personeelslid wordt geactualiseerd in functie van de behoeften van de dienst. Indien het personeelslid deze kennis op een andere wijze heeft verworven moet deze ook worden gevalideerd. In het nieuwe artikel 283, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt dan ook bepaald het behalen van diploma van een niveau van de tweede of de derde cyclus waarvan de inhoud nauw verbonden is met de vakrichting waarin hij benoemd is, op gezamenlijk voorstel van de hiërarchische meerdere en van de directeur-generaal van het directoraat generaal Rechterlijke organisatie van de federale overheidsdienst Justitie en mits machtiging van de minister die ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft, kan beschouwd worden als het slagen in de valideringsproef.

    Artikel 82

    Het is inherent aan een gecertificeerde opleiding dat zij een beperkte geldigheidsduur heeft; expertise dient immers up to date te worden gehouden. Deze geldigheidsduur wordt bepaald in het nieuwe artikel 285 van hetzelfde Wetboek :

    1º zes jaar voor de klassen A1 tot A3;

    Voor alle duidelijk dient er te worden op gewezen dat personeelsleden van klasse A4, na 6 jaar bezoldiging in een weddenschaal een hogere weddenschaal bekomen, indien zij geslaagd zijn in een gecertificeerde opleiding. Zij hebben geen recht op een competentietoelage. De personeelsleden van klasse A5 dienen niet te slagen in een gecertifceerde opleiding; ze bekomen na 6 jaar automatisch een hogere weddenschaal.

    2º vijf jaar voor de graden van griffiers en secretarissen.

    Artikel 83

    Zoals reeds gesteld is aan het slagen voor een gecertificeerde opleiding tijdens de geldigheidsduur van deze opleiding het recht op een competentietoelage of een recht op verhoging in weddenschaal verbonden. Het is dan zeer belangrijk dat duidelijk wordt aangegeven wanneer deze rechten aanvangen.

    In het ontworpen artikel 285 wordt expliciet gesteld dat deze geldigheidsduur aanvangt op de eerste dag van de maand volgend op de datum van de inschrijving van het personeelslid voor deze opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande gecertificeerde opleiding.

    Artikel 84

    Artikel 285bis van hetzelfde Wetboek is overbodig geworden en wordt opgeheven.

    Artikel 85

    In het ontworpen artikel 286 wordt bepaald dat de duur die in aanmerking wordt genomen voor de bevordering door verhoging in weddenschaal, (overeenkomstig artikel 368, vierde lid), identiek is aan de duur die in aanmerking wordt genomen voor de geldigheidsduur van de gecertificeerde opleidingen.

    Bovendien wordt bepaald dat voor de loopbanen van personeelsleden met de graad van griffier of secretaris er vijf gecertificeerde opleidingen zijn, genummerd van 1 tot 5.

    Artikel 86

    Art. 286bis van hetzelfde Wetboek, is overbodig geworden en wordt dan ook opgeheven.

    Artikel 87

    In het nieuwe artikel 287 van hetzelfde Wetboek wordt verduidelijkt wanneer de personeelsleden van het niveau A zich kunnen inschrijven voor een gecertificeerde opleiding.

    In principe wordt getracht om een onderbreking te vermijden in de toekenning van een competentietoelage. Er kan dan ook reeds 1 jaar op voorhand worden ingeschreven voor een gecertificeerde opleiding. Indien men evenwel niet slaagt in de gecertificeerde opleiding dient men één jaar te wachten vooraleer men zich kan opnieuw kan inschrijven.

    Voorbeeld 1

    Een personeelslid van vakklasse A3 slaagt in een gecertificeerde opleiding op 1 juni 2007,

    Hij mag zich inschrijven voor een volgende gecertificeerde opleiding vanaf 1 juni 2012. Deze heeft een geldigheidsduur tot 1 juni 2013. Hij schrijft zich in op 15 juni 2012 om deel te nemen aan een gecertificeerde opleiding die plaatsvindt op 20 augustus 2012. Hij slaagt niet in deze gecertificeerde opleiding en mag zich vervolgens slechts inschrijven voor een nieuwe vanaf 16 juni 2013. Op dat moment is immers van de geldigheidsduur de vorige gecertificeerde opleiding verstreken en er zijn 365 dagen tussen zijn vorige en zijn nieuwe inschrijving.

    Voorbeeld 2

    Een personeelslid bekleedt met de graad van griffier dat geniet van een competentietoelage wordt bevordert tot de klasse A2 met de graad van griffier hoofd van dienst. Hij mag zich onmiddellijk inschrijven om deel te nemen aan de gecertificeerde opleiding die overeenstemt met zijn nieuwe klasse. Hij behoudt evenwel het voordeel van zijn competentietoelage.

    Artikel 88

    Zoals reeds gesteld in de inleiding werd met de wet van 10 juni 2006 tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten en het koninklijk besluit betreffende het statuut, de loopbaan en de bezoldigingsregeling van het personeel van griffies en parketsecretariaten, reeds een belangrijke stap gezet om het statuut van de niveaus B, C en D te moderniseren. In het uitvoeringsbesluit werden reeds alle bepalingen opgenomen inzake de wijze van rangschikking in functiefamilies, het recht op de deelname aan een gecertificeerde opleiding en de inschrijvingsmodaliteiten, de keuze van de gecertificeerde opleiding en de anciënniteitvoorwaarden om deel te nemen aan een gecertificeerde opleiding.

    Deze bepalingen zijn van toepassing gemaakt op de personeelsleden met de graad van griffier en secretaris die eveneens ressorteren onder het niveau B.

    Overeenkomstig het voornoemde advies 37.797/2 dd. 8 december 2004 van de Raad van State is in huidig wetsontwerp expliciet bepaald dat alle voormelde aspecten die van toepassing zijn op de personeelsleden van het niveau B, C en D van toepassing zijn op de griffiers en secretarissen.

    Artikelen 89 tot 91

    Artikel 89 voegt in hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, II een Afdeling IV. Evaluatie » in.

    In antwoord op de opmerking van de Raad van State dat de wetgever de algemene criteria voor evaluaties moet vastleggen, wordt opgemerkt dat de actuele principes en de procedures aangaande de evaluatie van het gerechtspersoneel niet worden niet gewijzigd. De artikelen worden enkel aangepast aan de nieuwe niveaus, klassen en graden en bovendien wordt het toepassingsgebied uitgebreid. De bestaande bepalingen blijven dus verder behouden, weliswaar in afwachting van een grondige herziening van het evaluatiesysteem.

    Voortaan zijn de bepalingen ook van toepassing op de referendarissen en de parketjuristen.

    Overeenkomstig het huidige artikel 206bis van hetzelfde Wetboek zijn momenteel de bepalingen inzake de evaluatie van de magistraten (artikelen 259nonies en 259decies Ger. W.) op hen van toepassing. Voor al het gerechtspersoneel wordt een samenhangend statuut voorzien; de bepalingen omtrent de evaluatie dienen dan ook op hen van toepassing te zijn.

    De overige personeelsleden van de steundiensten worden eveneens toegevoegd.

    Artikel 92

    In dit artikel wordt in deel II, Boek I, titel VI, van hetzelfde Wetboek wordt een « Hoofdstuk VII Bepalingen gemeen aan de hoofdstukken I tot VI » ingevoegd.

    Artikelen 93 en 94

    Met het oog op een coherente inpassing van het nieuwe statuut van het gerechtspersoneel is de indeling van de artikelen in kwestie van het Gerechtelijk Wetboek aanzienlijk gewijzigd. De inhoud van verschillende artikelen wordt als gevolg daarvan slechts verplaatst. Zo wordt de inhoud van de actuele artikelen 286 en 287 verplaatst naar de nieuwe artikelen 287sexies en 287septies. Enkel het laatste lid van het huidige artikel 287 van hetzelfde Wetboek is opgeheven aangezien het verwijst naar de actuele hoofdstukken waaronder de huidige personeelsgraden zijn ondergebracht. In antwoord op de Raad van State wordt hierbij uitdrukkelijk gesteld dat dit artikel van toepassing is op al het gerechtspersoneel.

    Artikel 95

    Met dit artikel van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van Hoofdstuk I, van deel II, Boek II, Titel I aangepast aan het feit dat de referendarissen en parketjuristen in de toekomst ook aan andere rechtsmachten dan de hoven van beroep en de rechtbanken van eerste aanleg kunnen worden verbonden.

    Artikel 96

    Zoals bij de evaluatie wordt het huidige artikel 288 dat de installatie betreft, aangepast aan het gewijzigde statuut (nieuwe niveaus, klassen en graden) en bovendien wordt ook hier het toepassingsgebied uitgebreid. De bestaande bepalingen blijven weerom verder behouden.

    In antwoord op de vraag van de Raad van State waarom een onderscheid wordt gemaakt tussen referendarissen en parketjuristen, enerzijds, en het personeel van niveau A, anderzijds, terwijl in andere bepalingen van het voorontwerp referendarissen en parketjuristen ondergebracht worden in de categorie « gerechtspersoneel van niveau A kan worden gesteld dat zij, in tegenstelling tot het andere gerechtspersoneel van het niveau A, per rechtsgebied van een hof van beroep worden benoemd.

    Artikel 97

    In het huidige artikel 291bis van hetzelfde Wetboek aangaande de eedaflegging van de leden van het parketsecretariaat wordt de geschrapte graad van adjunct-secretaris uit de tekst gehaald.

    Artikel 98

    Het huidige artikel 299bis, aangaande de onverenigbaarheden wordt uitgebreid tot al het gerechtspersoneel van niveau A.

    Artikelen 99 tot 101

    In artikel 301 van hetzelfde Wetboek aangaande het bloed- en aanverwantschap wordt weerom de graad van adjunct-griffier geschrapt en uitgebreid naar alle functies in niveau A. In navolging van het advies van de Raad van State wordt de artikelen 301, 302 en 303 afgestemd op de nieuwe wettelijke samenlevingsvormen.

    Artikelen 102 tot 107

    De artikelen 310 tot 312ter van hetzelfde Wetboek waarbij de rangorde en de voorrang wordt bepaald, worden aangepast aan het gewijzigde statuut (nieuwe niveaus, klassen en graden) en bovendien wordt ook hier het toepassingsgebied uitgebreid. De bestaande bepalingen blijven weerom verder behouden.

    In navolging van het advies van de Raad van State worden voor de eerste maal ook de referendarissen van het Hof van Cassatie in de ranglijst opgenomen.

    Artikelen 108 en 109

    In de artikelen 328 en 329 van hetzelfde Wetboek wordt de graad van adjunct-griffier geschrapt. Het vijfde lid is, gelet op het feit dat de graad van adjunct-griffier wordt geschrapt, overbodig geworden.

    Artikelen 110 en 111

    De artikelen 330 en 330bis van hetzelfde Wetboek worden uitgebreid tot al het gerechtspersoneel van niveau A.

    Artikel 114

    Artikel 330ter van hetzelfde Wetboek wordt aangepast aan het nieuwe statuut, er is immers geen sprake meer van examen van kandidaat griffier maar van vergelijkende selectie bedoeld in artikel 265.

    Bovendien wordt het artikel uitgebreid met de personeelsleden van de steundienst.

    Artikel 113

    Reeds bij de wet van 10 juni 2006 tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten werd de mutatie en de mobiliteit voorzien ten behoeve van de personeelsleden van de niveaus B, C en D. Deze mogelijkheden worden voortaan gegeven aan alle personeelsleden van de rechterlijke organisatie.

    Artikelen 114 en 115

    In de artikelen 331 en 331bis van hetzelfde Wetboek dat de afwezigheden regelt wordt uitgebreid tot het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten. Op advies van de Raad van State werd in het tweede lid van artikel 331 een nummering aangebracht.

    Artikelen 116 en 117

    Op advies van Raad van State werd het opschrift van van Hoofdstuk VIIbis van, titel II van boek II van deel II van hetzelfde Wetboek aangepast aan het feit dat deze personeelsgroep voortaan aan elke rechtsmacht (uitgezonderd een vredegerecht) kan worden toegewezen.

    Ook artikel 353bis van hetzelfde Wetboek wordt in die zin aangepast.

    Artikel 118

    In artikel 118 wordt in titel II van boek II van deel II van hetzelfde Wetboek, het opschrift van Hoofdstuk VIII uitgebreid met het personeel van de steundiensten.

    Artikel 119

    In artikel 353ter, van hetzelfde Wetboek worden de regels inzake onverenigbaarheid bepaald in de artikelen 293 tot 299 ook van toepassing op het personeel van de steundiensten.

    Artikel 120

    Het artikel 354, van hetzelfde Wetboek omtrent de eedaflegging, het verlof en de vakantie wordt uitgebreid met het personeel van de steundiensten. Bovendien wordt de graad van adjunct-secretaris geschrapt.

    Hetzelfde geldt voor de beroepsopleiding. De koning organiseert deze voortaan — met uitzondering van de referendarissen van het hof van cassatie — ook voor alle niet-magistraten (4) . Hij kan ook voor de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid van al de voormelde personeelsleden de regelingen toepassen die gelden voor het Rijkspersoneel.

    Artikel 121

    Het Hoofdstuk Iter, Titel III, van Boek II, deel II van hetzelfde Wetboek, die artikel 365ter omvat, waarin de wedde werd bepaald voor de referendarissen en parketjuristen wordt opgeheven aangezien hun pecuniaire loopbaan is opgenomen in de bepalingen omtrent het personeel van niveau A.

    Artikel 122

    Het opschrift van hoofdstuk II, Titel III, van Boek II, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt gewijzigd als gevolg van de invoering van de nieuwe statutaire bepalingen. Het luidt voortaan « Wedden en weddenbijslagen van het niveau A, de griffiers en de secretarissen ».

    Artikel 123

    In deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling I ingevoegd, luidende : « Afdeling I. algemene bepalingen »

    Artikel 124

    In het nieuwe artikel van hetzelfde Wetboek wordt deels de inhoud van het huidige artikel 371 (griffiers), 375 (secretarissen) en 365ter, § 5, van hetzelfde Wetboek overgebracht, met dien verstande dat voor al het gerechtspersoneel voortaan net zoals voor de magistraten, voor de berekening van de anciënniteit in aanmerking komen :

    a) de tijd van inschrijving bij de balie, evenals de uitoefening van het ambt van notaris door een doctor, licentiaat of master in de rechten. Voortaan, is er geen beperking meer tot de tijd van de inschrijving bij de balie die op het tijdstip van de benoeming vier jaar te boven gaat, evenals de uitoefening van het ambt van notaris door een doctor of licentiaat in de rechten, boven vier jaar.

    b) de duur van de diensten die volgens de bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van de ambtenaren van niveau A en dit volgens dezelfde regels (zie artikel 14, § 3, van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten).

    Artikel 125

    Met de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft de wedden van de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg, van de griffiers en de secretarissen van het parket en tot wijziging van de artikelen 259duodecies en 285bis van hetzelfde Wetboek werd ondermeer aan de referendarissen, parketjuristen, griffiers en secretarissen in de onderscheiden artikelen een vakantiegeld verleend in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden dat datgene dat werd toegekend aan de personeelsleden van niveau 1 bij de griffies en de parketsecretariaten, wordt verleend aan de referendarissen en de parketjuristen.

    In het nieuwe art. 367 van hetzelfde Wetboek worden al deze bepalingen ondergebracht in één artikel waarin wordt bepaald dat het vakantiegeld dat toegekend wordt aan de personeelsleden van de niveaus B, C en D, bedoeld in artikel 177, in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden wordt verleend aan de personeelsleden van niveau A, de griffiers en de secretarissen.

    Artikel 126

    In dit artikel wordt in deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling II ingevoegd luidende « Afdeling II. Wedden ».

    Artikel 127

    In het ontworpen artikel 367bis van hetzelfde Wetboek wordt bepaald dat aan elke graad en elke klasse één of meer weddenschalen worden verbonden.

    Artikel 128

    In dit artikel wordt deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, afdeling I, van hetzelfde Wetboek wordt een onderafdeling I ingevoegd, luidende : « Onderafdeling I. Niveau A ».

    Artikel 129

    Art. 367ter van hetzelfde Wetboek, is overbodig geworden en wordt daarom opgeheven.

    Artikelen 130 tot 132

    In de ontworpen artikelen 368 tot 370 wordt de evolutie van de geldelijke loopbaan van het niveau A uitgewerkt.

    In elke klasse van niveau A verloopt de geldelijke loopbaan over twee of drie weddenschalen. Bij benoeming in een klasse start de verloning uiteraard in de eerste schaal. In artikel 368 van hetzelfde Wetboek wordt dit nader bepaald :

    — klasse A1 → bezoldigd in de weddenschaal A11.

    — klasse A2 → bezoldigd in de weddenschaal A21.

    — klasse A3 → bezoldigd in de weddenschaal A31.

    De verdere evolutie is afhankelijk van de duur van de verloning in een bepaalde schaal, en/of het slagen van gecertificeerde opleidingen (hierna GO genoemd).

    — Met betrekking tot de klasse A1 :

    • Na 6 jaar bezoldiging in A11 wordt automatisch de weddenschaal A12 toegekend.

    Het gaat om een gewaarborgde loopbaan voor alle personeelsleden, ook voor dezen die om persoonlijke redenen niet wensen deel te nemen, aan een gecertificeerde opleiding.

    • Diegenen die wel deelnemen aan een GO en slagen ontvangen evenwel bovenop de bezoldiging in schaal A11 een competentietoelage.

    • Een doorstroming vanuit klasse 1 naar klasse 2 is in de loopbaan ingebouwd op grond van het slagen van een GO : bezoldiging in A12 + slagen GO geeft recht op A21.

    Zoals bepaald in het nieuwe artikel 277, § 2, wordt het personeelslid van klasse A1 en bezoldigd in de weddenschaal A12 bevorderd bij het einde van de periode van zes jaar tot de klasse A2, zonder vacantverklaring en vergelijkende selectie maar mits het slagen voor een GO. Deze toekenning van schaal A21 wordt beschouwd als een bevordering in weddenschaal.

    — Met betrekking tot de klasse A2 :

    • Wie in schaal A21 slaagt voor een GO heeft bij het einde van de geldigheidsduur ervan (6 jaar), recht op schaal A22.

    • Wie in schaal A22 slaagt voor een GO heeft bij het einde van de geldigheidsduur ervan (6 jaar), recht op schaal A23.

    — Met betrekking tot de klasse A3 :

    • Wie in schaal A31 slaagt voor een GO heeft bij het einde van de geldigheidsduur ervan (6 jaar), recht op schaal A32.

    • Wie in schaal A32 slaagt voor een GO heeft bij het einde van de geldigheidsduur ervan (6 jaar), recht op schaal A33.

    — Met betrekking tot de klasse A4 :

    • Wie zes jaar in weddenschaal A41 bezoldigd is en die geslaagd is in een GO, krijgt weddenschaal A42.

    • Wie zes jaar in weddenschaal A42 bezoldigd is en die geslaagd is in een GO, krijgt weddenschaal A43.

    — Met betrekking tot de klasse A5 :

    • Het loopbaanverloop in klasse 5 staat los van gecertificeerde opleidingen. Wie zes jaar in schaal A51 bezoldigd is bekomt automatisch schaal A52.

    • Na zes jaar bezoldiging in A52 wordt A53 toegekend.

    In het nieuwe artikel 370 wordt de wedden bepaald die aan de weddenschalen zijn verbonden. De bedragen en de toekenning van de tussentijdse verhogingen zijn identiek aan de regeling toepasselijk in het federaal openbaar ambt.

    Artikel 133

    In dit artikel wordt in deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, afdeling I, van hetzelfde Wetboek een onderafdeling II ingevoegd, luidende : « Niveau B (griffiers en secretarissen) ».

    Artikelen 134 en 135

    In de nieuwe artikelen 371 en 372 van hetzelfde Wetboek wordt de nieuwe geldelijke loopbaan van de griffiers en secretarissen uitgetekend. Zoals reeds gesteld worden zij ondergebracht onder het niveau B. Aangezien zij cf. het voormeld advies van de Raad van State deel uitmaken van de rechterlijke orde dient de wetgever hun geldelijke loopbaan te bepalen.

    Aan de graad van griffier en secretaris is de weddenschaal BJ1 verbonden. Op grond van het slagen van gecertificeerde opleidingen 1 en 2 of 3, 4 en 5 wordt het recht op respectievelijk de weddenschaal BJ2 of Bj3 toegekend. Dit in tegenstelling tot het gerechtspersoneel van het niveau A dat naar een andere weddenschaal overgaat na het slagen van één gecertificeerde opleiding.

    Deze weddenschalen zijn gemeenschappelijk voor alle griffiers en secretarissen, ongeacht het type of de hiërarchie van het gerecht waarin zij zijn benoemd. Het bestaande onderscheid in verloning naargelang de hiërarchie van de rechtsmachten wordt dus verlaten. Zo zal in de toekomst een griffier in een rechtbank van eerste aanleg een zelfde geldelijk loopbaan worden toegekend als een griffier in een hof van beroep.

    Deze voorgestelde weddenschalen voor de graden van griffier en secretaris liggen hoger dan deze toegekend aan louter administratieve functies in het niveau B. Het jurisdictionele karakter van de functies en ook de verantwoordelijkheden hieraan verbonden verantwoorden een aangepaste verloning. De voorgestelde weddenschalen kruisen trouwens de schalen in niveau A (schaal BJ3 is hoger dan schaal A11).

    De evolutie van schaal BJ1 naar BJ3 verloopt zoals reeds aangehaald door het slagen van 5 gecertificeerde opleidingen. De geldigheidsduur van elk van deze opleidingen is vastgesteld op vijf jaar.

    Wie bezoldigd is in schaal BJ1, wordt na het slagen van twee opvolgende gecertificeerde opleidingen weddenschaal BJ2 toegekend.

    Wie bezoldigd is in schaal BJ2, wordt na het slagen van drie opvolgende gecertificeerde opleidingen weddenschaal BJ3 toegekend.

    Het slagen in deze opleidingen leidt in schalen BJ1 en BJ2 eveneens tot de toekenning van een competentietoelage.

    Het nieuwe artikel 372 bepaalt de wedden die aan de weddenschalen van griffiers en secretarissen verbonden zijn.

    Artikel 136

    In dit artikel wordt in deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek een nieuwe afdeling II ingevoegd luidende Afdeling II. Toelagen en premies ». :

    Artikel 137

    De nieuwe weddenschalen en de competentietoelage vervangen de huidige weddenschalen, alsook volgende bestaande weddenbijslagen :

    — weddensupplement van 1001,5 euro

    — Weddenbijslag 7 leden (vredegerecht, politierechtbank, rechtbanken 2e klasse) : 2883,32 euros

    — Weddenbijslagen hoofden van dienst : 1e mandaat : 4258,09 euro, 2e mandaat : 5105,28, 3e mandaat : 5818,70

    In het nieuwe artikel 373 van hetzelfde Wetboek blijven evenwel behouden :

    — De weddenbijslagen voor de griffier de jeugdrechter of de onderzoeksrechter bijstaat (2 221,91 euro);

    — een premie van 123,95 euro per zaak aan de griffier die gedurende de zitting van het hof van assisen het ambt van griffier van het hof van assisen uitoefent;

    — een maandelijkse premie van 24,79 euro aan leden van de griffie die het bewijs leveren van de kennis de tweede taal, onder dezelfde voorwaarden als deze die aan het personeel van de griffies wordt toegekend.

    — een maandelijkse premie van 24,79 euro aan leden van het parketsecretariaat die het bewijs leveren van de kennis de tweede taal, onder dezelfde voorwaarden als deze die aan het personeel van de parketsecretariaten wordt toegekend.

    Artikel 138

    In het nieuwe artikel. 373bis van hetzelfde Wetboek wordt de omvang en de duur van de gecertificeerde opleiding bepaald.

    Voor het niveau A :

    — in weddenschaal A11 of A12 : 6 jaar × 2 000 euro

    — in weddenschaal A21, A22, A31 of A32 : 6 jaar × 3 000 euro

    Voor de griffiers en secretarissen :

    — in alle weddenschalen : 5 jaar × 2000 euro

    De voorwaarden en de modaliteiten van betaling van de competentietoelagen zijn reeds gedetailleerd uitgewerkt voor personeelsleden van niveau B, C en D in het koninklijk besluit van betreffende het statuut, de loopbaan en de bezoldigingsregeling van het personeel van griffies en parketsecretariaten. Deze worden van gelijke toepassing gemaakt op het niveau A en het niveau B met de graad van griffier en secretaris.

    Artikel 139

    Een griffier of secretaris die slaagt voor GO 1 krijgt gedurende vijf jaar boven op zijn eerste weddenschaal een competentietoelage (2 000 euro).

    Indien hij niet slaagt in de eerste GO, krijgt hij de kans om zijn competenties verder te ontwikkelen en kan hij vanaf het daarop volgende jaar opnieuw deelnemen aan de eerste GO om alsnog aanspraak te maken op de competentietoelage.

    Voor de Raad van State rijst wat betreft paragraaf 3 de vraag hoe de griffier of de secretaris die niet slaagt voor de gecertificeerde opleiding nº 2 aanspraak op de competentietoelage kan verliezen, aangezien, om deze toelage te genieten, men geslaagd dient te zijn voor gecertificeerde opleiding nº 2.

    Het eerste lid van paragraaf 3 dient evenwel te worden opgenomen om er in het tweede lid een afwijking op te kunnen voorzien : het niet geslaagde personeelslid ontvangt immers gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de gecertificeerde opleiding 2, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande gecertificeerde opleiding, de helft van de competentietoelage.

    Aangezien de geldigheidsperiode van een GO beperkt is tot vijf jaar, zal hij na afloop van die periode opnieuw het bewijs moeten leveren dat zijn competenties op peil gebleven zijn. Indien het personeelslid GO2 met succes aflegt, behoudt hij de toelage voor een bijkomende periode van 5 jaar en wordt hij, na in totaal 10 jaar bezoldigd te zijn in de eerste weddenschaal met toelage, bevorderd tot de tweede weddenschaal.

    Het personeelslid kan onmiddellijk na zijn bevordering in de weddenschaal 2 deelnemen aan GO3 om bovenop zijn wedde aanspraak te maken op de competentietoelage gedurende de komende 5 jaar. De vijfjaarlijkse GO worden nog twee maal herhaald (meting 4 en 5).

    Na ook de vijfde GO met gunstig gevolg afgelegd te hebben, wordt het personeelslid, na in totaal 15 jaar bezoldiging in weddenschaal 2 met competentietoelage, bevorderd tot de derde (en hoogste) weddenschaal.

    Artikel 141

    In dit artikel wordt de inhoud van het oude artikel 370 inzake de toekenning van een toelage bij de uitoefening van een hoger ambt overgebracht naar het nieuwe artikel 375. Bovendien wordt het uitgebreid tot de personeelsleden van het niveau A.

    Artikel 142

    Dit artikel is overbodig geworden aangezien in het ontworpen artikel 177 aan de Koning reeds de bevoegdheid is gegeven om de wedde te bepalen van de personeelsleden van het niveau B (deskundige, administratief deskundige en ICT deskundigen), niveau C (assistent), niveau D (medewerker). De wedde van de attachés wordt voortaan in de wet opgenomen.

    Artikel 143

    In hoofdstuk III van deel II, Boek II, titel III, vervallen de woorden « , Iter » aangezien de wedden van de referendarissen en parketjuristen zijn opgenomen in bepalingen van de personeelsleden van het niveau A.

    Artikel 144

    In dit artikel worden de woorden adjunct-griffier en adjunct-secretaris geschrapt.

    Artikel 145

    In dit artikel wordt het gerechtspersoneel van niveau A toegevoegd in de bepaling omtrent de schorsing bij onwettige afwezigheid.

    Artikelen 146 tot 151

    In deze artikelen worden de bepalingen inzake de tucht aangepast aan het feit dat referendarissen en parketjuristen voortaan ook kunnen verbonden zijn aan een arbeidshof, een arbeidsrechtbank, een politierechtbank en een rechtbank van koophandel en in voorkomend geval aan de parketten van deze gerechten.

    Bovendien wordt de paragrafen 2 en 8 aangepast. Paragraf 2 bepaalt dat er bij elke bevoegde kamer een secretaris verslaggever is. De rol van verslaggever is niet noodzakelijk vermits elk lid geacht wordt vóór de zitting kennis te hebben genomen van het dossier.

    Daarenboven strekt de aanpassing verwoord in de paragraaf 8 ertoe de functie van secretaris (dus niet verslaggever) toe te vertrouwen aan een griffier aangewezen onder de griffiers van het Hof van cassatie, met als opdracht bijstand te verlenen aan de Nationale Tuchtraad op dezelfde wijze als een griffier van de rechterlijke orde. Deze is meer vertrouwd dan een ambtenaar met de gerechtelijke procedures.

    Artikelen 152 en 153

    Deze artikelen passen de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken aan nieuwe graden

    De Raad van State stelde de vraag waarom artikel 54bis van deze wet niet diende behouden te blijven. Er werd reeds rekening gehouden met de nakende inwerkingtreding van het koninklijk besluit tot regeling van de examens waarbij de kandidaten voor het ambt van hoofdgriffier, griffier, adjunct-griffier en van deskundige, administratief deskundige en assistent bij een griffie in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat zij in staat zijn de bepalingen na te komen van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken. Dit besluit doet de wet van 26 april 2005 tot wijziging van de artikelen 53, § 6, en 54bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en tot invoeging in die wet van een artikel 54ter en een artikel 66bis in werking treden.

    Na deze inwerkingtreding zijn in artikel 54bis van de wet van15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken zijn enkel nog de adjunct-griffiers opgenomen wiens graad bij huidig ontwerp wordt afgeschaft. De deskundigen, administratief deskundigen en assistenten, zijn opgenomen in artikel 54ter van voormelde wet. Zodoende kan artikel 54bis van deze wet worden opgeheven.

    Artikelen 154 en 155

    In deze artikelen wordt de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting aangepast aan het feit dat de graad van adjunct-griffier wordt geschrapt.

    Artikelen 156 en 157

    In deze artikelen wordt de wet van 7 juli 1969 tot vaststelling van de personeelsformatie van de arbeidshoven en -rechtbanken aangepast aan het feit dat de graad van adjunct-griffier wordt geschrapt.

    Artikel 158

    In dit artikel wordt de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek aangepast aan het feit dat de graad van adjunct-griffier wordt geschrapt.

    Artikel 159

    In dit artikel wordt de wet van 16 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de politierechtbanken aangepast aan het feit dat de graad van adjunct-griffier wordt geschrapt.

    Artikel 160

    In dit artikel wordt de wet 20 juli 1971 tot vaststelling van de personeelsformatie van de vredegerechten aangepast aan het feit dat de graad van adjunct-griffier wordt geschrapt.

    Artikel 161

    In dit artikel wordt de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg aangepast aan het feit dat de graad van adjunct-griffier wordt geschrapt.

    Artikel 162

    In artikel 65 van de wet van 10 juni 2006 tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten werd een overgangsmaatregel voorzien voor om de rechten van de beambten te vrijwaren. Deze overgangsmaatregel ging uit van de veronderstelling dat er voor de inwerkingtreding van huidige wet geen examen van kandidaat-griffier en kandidaat-secretaris meer zou plaatsvinden. De reserve aan kandidaten met een brevet van adjunct-griffier en van adjunct-secretaris is echter zeer klein geworden. Omwille van de continuïteit van de dienstverlening werd vooralsnog een examen aangekondigd op 1 juni 2006, dat slechts zal zijn afgerond na de inwerkingtreding van deze wet. Vandaar dat de overgangsmaatregel in kwestie werd versoepeld; de beambte dient niet meer in het bezit te zijn van een brevet van kandidaat adjunct-griffier op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van 10 juni 2006.

    Artikel 163

    In dit artikel wordt uiteengezet op welke manier de hoofdgriffiers, de hoofdsecretarissen, de griffiers-hoofden van dienst, en de secretarissen hoofden van dienst, referendarissen en parketjuristen, houders van bijzondere graden en attachés in de dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie worden geïntegreerd, in de nieuwe verschillende klassen van het niveau A en de daarmee overeenstemmende weddenschalen, op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet.

    Voor de berekening van de klassenanciënniteit worden de diensten die gepresteerd zijn in de oude graad geacht verricht te zijn in de nieuwe klasse.

    De geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschalen.

    Zo zal een hoofdgriffier in een vredegerecht bezoldigd in weddenschaal 01923 wordt ingeschaald in de nieuwe weddenschaal A22.

    In bepaalde gevallen is de nieuwe wedde voor dezelfde geldelijke anciënniteit evenwel lager dan de huidige wedde. In deze gevallen behoudt de functiehouder de hoogste wedde totdat hij ten minste een gelijke wedde verkrijgt (cf. artikel 377, § 3, van hetzelfde Wetboek).

    In § 3 wordt de situatie geregeld van een personeelslid dat wordt benoemd in een functie die nog niet is gewogen. In dit geval worden voormelde integratiebepalingen toegepast.

    Artikel 164

    De personeelsleden in de graad van eerste attaché, de attaché-hoofd van dienst en de directeur in de dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie die in dienst zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet behouden hun oude graad ten persoonlijken titel alsmede hun huidige vlakke loopbaan in uitdoving. Zij die bij hun beoordeling bedoeld in artikel 287ter van hetzelfde Wetboek, de vermelding « zeer goed « hebben gekregen, kunnen door de Minister van Justitie worden bevorderd tot de opeenvolgende graden van eerste attaché, na minstens negen jaar dienst, van attaché-hoofd van dienst, na minstens achttien jaar dienst, en van directeur, na minstens vierentwintig jaar dienst.

    Artikel 165

    In dit artikel wordt uiteengezet op welke manier de personeelsleden met de huidige graden van griffier, secretaris, adjunct-griffier en adjunct-secretaris worden geïntegreerd, in de nieuwe graden van griffier en secretaris en de daarmee overeenstemmende weddenschalen, op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet.

    Griffiers en secretarissen hebben dezelfde geldelijke loopbaan.

    Voor de berekening van de graadanciënniteit worden de diensten die gepresteerd zijn in de oude graad geacht verricht te zijn in de nieuwe graad.

    Voor de personeelsleden met afgeschafte graad van eerstaanwezend adjunct-griffier, adjunct-griffier, eerstaanwezend adjunct-secretaris en adjunct-secretaris zijn er bijzondere integratieregels voorzien :

    — Hun graadanciënniteit wordt berekend vanaf de datum van hun benoeming in de nieuwe graad.

    — Zij die ingeschaald worden in weddenschaal BJ2, kunnen onmiddellijk deelnemen aan de gecertificeerde opleiding 4; zij worden derhalve vrijgesteld van gecertificeerde opleiding 3.

    Als zij slagen in de gecertificeerde opleiding 5, dan wordt de weddenschaal BJ3 reeds toegekend vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het hun inschrijving voor deze gecertificeerde opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande gecertificeerde opleiding.

    Met andere woorden kunnen zij na 2 gecertificeerde opleidingen en na 5 jaar overgaan van weddenschaal BJ2 naar weddenschaal BJ3. Daar waar de algemene loopbaan 3 gecertificeerde opleidingen en een periode van 15 jaar voorziet. In afwijking van artikel 373ter krijgen zij die slagen van gecertificeerde opleiding 5, een verhoging tot weddenschaal BJ3, in plaats van een competentietoelage. (Zulks reeds vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het hun inschrijving voor deze gecertificeerde opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande gecertificeerde opleiding)..

    Artikel 166

    De toepassing van de integratiebepalingen mag niet resulteren in een lagere wedde dan voor de toepassing ervan; deze moet minstens dezelfde blijven.

    Artikelen 167 tot 171

    Opdat de wedde niet lager zou zijn na de toepassing van de integratiebepalingen blijven de wedden van de griffiers van de hoven, rechtbanken, politierechtbanken en vredegerechten, secretarissen der parketten van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, als volgt bestaan in uitdoving. Vandaar dat oude weddenschalen, verhogingen en weddenbijslagen in de overgangsbepalingen weer zijn opgenomen.

    Artikel 172

    De griffiers, eerstaanwezend adjunct-griffiers, secretarissen, eerstaanwezend adjunct-secretarissen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet genieten van de weddenbijslag van een 1001,5 euro, krachtens de artikelen 367ter en 373ter van het Gerechtelijk Wetboek behouden het voordeel van deze weddenbijslag overeenkomstig deze bepalingen.

    Artikel 173

    Met het oog op het behoud van de continuïteit worden de benoemingsprocedures voor de vacante betrekkingen die werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad voor de inwerkingtreding van deze wet, beëindigd overeenkomstig de bepalingen die op het moment van de openbaarmaking van kracht waren.

    Op het moment van de benoeming worden echter onmiddellijk de integratieregels toegepast.

    Artikel 174

    De hoofdgriffiers van de vredegerechten en van de politierechtbanken waar bij de inwerkingtreding van deze wet ten minste zeven personeelsleden met volledige betrekking werkzaam zijn, blijven de weddenbijslag van het huidige artikel 369, 4º, van hetzelfde Wetboek, ten persoonlijken titel behouden voor zover zij bezoldigd zijn in de weddenschaal A22 of A23.

    Artikel 175

    Voor de toepassing van het artikel 375 Gerechtelijk Wetboek gelden de wedden bepaald in de artikelen 159 en 160 voor de personeelsleden aan wie op het moment van de inwerkingtreding van deze wet een hoger ambt van adjunct-griffier of adjunct-secretaris is toegekend. Deze bepaling geldt voor de duur van de opdracht toegekend voor de inwerkingtreding van deze wet.

    Artikel 176

    Het is steeds eigen geweest aan de rechterlijke organisatie dat men van onderaan de loopbaanladder opklimt. Opdat personeelsleden niet zouden gefrustreerd worden in hun loopbaanverwachtingen is de overgang van het niveau B naar het niveau A tot 6 jaar na de inwerkingtreding van deze wet, vereenvoudigd. Zij die 10 jaar een ambt hebben bekleed met een oude graad van adjunct-griffier, adjunct-secretaris,eerstaanwezend adjunct-griffier, of eerstaanwezend adjunct- secretaris, of een nieuwe graad van griffier of secretaris, kunnen onmiddellijk deelnemen aan de vergelijkende selectie die bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie. Indien zij over een universitair diploma beschikken, zijn zij derhalve vrijgesteld van het behalen van de vijf brevetten.

    Artikel 177

    In dezelfde optiek als artikel 176 zijn de houders van het getuigschrift van kandidaat-griffier en van kandidaat-secretaris dat uitgereikt werd op basis van een examen dat georganiseerd is voor of nog in uitvoering is op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, zijn vrijgesteld van de selectie, bedoeld in de artikelen 265 en 268, van het Gerechtelijk Wetboek.

    Artikel 178

    Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze wet.

    ALBERT

    Van Koningswege :

    De Minister van Justitie,

    Laurette ONKELINX.

    De minister van Begroting,

    Freya VAN DEN BOSSCHE.


    WETSONTWERP


    ALBERT II,

    Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,

    Onze Groet.

    Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze minister van Begroting,

    Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

    Onze Minister van Justitie en Onze minister van Begroting, zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

    HOOFDSTUK I

    Algemene bepaling

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    HOOFDSTUK II

    Wijzigingen aan het Gerechtelijk Wetboek

    Art. 2

    Artikel 90 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 90. De voorzitter is belast met de algemene leiding en de organisatie van de rechtbank.

    Hij kan een of meer ondervoorzitters aanwijzen om hem bij te staan.

    Hij verdeelt de zaken overeenkomstig het bijzonder reglement van de rechtbank. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van de rechtbank verdelen. ».

    Art. 3

    Artikel 109 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1985 en 22 december 1998, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 109. De eerste voorzitter is belast met de algemene leiding en de organisatie van het hof.

    Hij kan een of meer kamervoorzitters aanwijzen om hem bij te staan.

    Hij verdeelt de zaken overeenkomstig het bijzonder reglement van het hof. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van het hof verdelen. Ingeval van moeilijkheden in verband met de verdeling van de zaken onder de kamers van een zelfde hof van beroep is artikel 88 § 2 van toepassing. ».

    Art. 4

    In artikel 143bis, § 8, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997 en gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001, vervallen de woorden « Het secretariaat wordt onder zijn gezag geleid door een directeur die deelneemt aan alle vergaderingen van het college. Deze deelt de agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college van procureurs-generaal mee aan de Minister van Justitie, aan de leden van het college, aan de procureurs des Konings, aan de arbeidsauditeurs, aan de federale procureur, aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid en aan de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie. ».

    Art. 5

    Artikel 143ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 143ter. Ten behoeven van het college van procureurs-generaal bedoeld in artikel 143bis, de raad van procureurs des Koning, bedoeld in artikel 150bis en de raad van arbeidsauditeurs, bedoeld in artikel 152bis, wordt een gemeenschappelijke steundienst opgericht.

    Deze steundienst staat onder het gezag van de procureur-generaal die het voorzitterschap bekleedt van het college van procureurs-generaal.

    Hij is belast met het verlenen van ondersteuning in diverse domeinen waaronder juridische en administratieve bijstand, informaticabeheer, gebouwen en materiële uitrusting.

    Hij staat in voor de mededeling van de agenda en de verslagen aan de Minister van Justitie, de leden van het college en de raden bedoeld in het eerste lid, aan de federale procureur en de mededeling van de agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college van procureurs-generaal aan de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst Justitie en aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid.

    Op de personeelsleden is het hetzelfde statuut van toepassing als op de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk V, van deel II, Boek I, titel III.

    De Koning bepaalt, op advies van de procureur-generaal die het voorzitterschap bekleedt van het college van procureurs-generaal, de nadere modaliteiten inzake de werking en de organisatie van de steundienst en het aantal betrekkingen. ».

    Art. 6

    In titel II, boek I van deel II, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 143quater ingevoegd, luidende als volgt :

    « Art. 143quater. De Minister van Justitie legt de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid vast, inclusief die van het opsporings- en vervolgingsbeleid, nadat hij het advies van het college van procureurs-generaal heeft ingewonnen.

    Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie.

    De procureurs-generaal bij de hoven van beroep staan in voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen binnen hun rechtsgebied. ».

    Art. 7

    In artikel 150bis, van titel II, boek I van deel II, van hetzelfde Wetboek ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 wordt het laatste lid opgeheven.

    Art. 8

    In artikel 152bis, van titel II, boek I van deel II, van hetzelfde Wetboek ingevoegd bij de wet van 12 april 2004, wordt het laatste lid opgeheven.

    Art. 9

    In hetzelfde Wetboek worden opgeheven :

    1º titel IIter van Boek I, deel II, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1999;

    2º artikel 156ter, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1999.

    Art. 10

    Het opschrift van titel III van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

    « TITEL III. — GERECHTSPERSONEEL ».

    Art. 11

    In deel II, Boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een Hoofdstuk I ingevoegd, dat de artikelen 157 tot 161 omvat, luidende :

    « Hoofdstuk I. — Algemene bepalingen ».

    Art. 12

    Artikel 157 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 157. Aan ieder hof of rechtbank is een griffie verbonden.

    De griffies zijn open op de dagen en uren bij koninklijk besluit bepaald.

    Aan ieder parket is een secretariaat verbonden. ».

    Art. 13

    Artikel 158 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 158. § 1. De Koning kan in een hof, een rechtbank of een parket, op een gemotiveerd verzoek van de korpschef, een steundienst oprichten.

    Deze steundienst is belast met het verlenen van advies aan en ondersteuning van de korpschefs in diverse domeinen, waaronder juridische bijstand, personeelsbeleid, gebouwen en materiële uitrusting, administratief beheer, alsmede informaticabeheer.

    De personeelsleden van de steundienst staan onder gezag en toezicht van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waaraan de steundienst is verbonden.

    De Koning bepaalt, naar gelang van het geval, op advies van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waar een steundienst wordt ingericht, de nadere modaliteiten inzake de werking en de organisatie van de steundienst en het aantal betrekkingen.

    § 2. Ingeval overeenkomstig § 1, geen steundienst is opgericht, kan de korpschef in deze hoven, rechtbanken en parketten een kabinetssecretariaat, oprichten dat onder zijn gezag en toezicht staat. Hij kan een kabinetssecretaris kiezen uit het gerechtspersoneel van, naar gelang van het geval, de griffies of de parketsecretariaten. ».

    Art. 14

    Artikel 159 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 11 juli 1994, wordt hersteld in de volgende lezing :

    « Art. 159. De hiërarchische structuur van de griffie, het parketsecretariaat en in voorkomend geval de steundienst wordt in vier niveaus ingedeeld, namelijk niveau A, dat het hoger niveau is, en de niveaus B, C en D.

    Het niveau wordt bepaald volgens de kwalificatie van de opleiding en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven om een betrekking te bekleden. ».

    Art. 15

    Art. 160 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970 en 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 160. § 1. Niveau A bevat vijf klassen, genummerd van A1 tot A5 die de hoogste is.

    Een klasse groepeert de functies van vergelijkbare complexiteit, technische expertise en verantwoordelijkheden.

    De functie wijst het geheel van taken en verantwoordelijkheden aan die een personeelslid op zich dient te nemen.

    De type-functies zijn de functies die de meest representatieve zijn van het geheel van de functies voorkomend in de hoven en rechtbanken.

    De type-functies worden vastgesteld door de Koning, naar gelang van het geval op advies van het college van procureurs-generaal of op eensluidend advies van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven.

    § 2. Het niveau A is onderverdeeld in vakrichtingen die worden vastgesteld door de Koning, naar gelang van het geval, op advies van het college van procureurs-generaal of op eensluidend advies van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven.

    Onder vakrichting moet worden verstaan een groep van functies die tot een gelijkaardig expertisedomein behoren.

    Elke vakrichting kan vijf vakklassen bevatten. De eerste vakklasse kan klasse A1 of klasse A2 zijn.

    Onder vakklasse moet worden verstaan een klasse binnen een vakrichting.

    § 3. De type-functies maken het voorwerp uit van een weging, op basis van een wegingsmatrix, uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel.

    De weging van de functies wordt uitgevoerd door een wegingscomité, opgericht door de Minister van Justitie en met de medewerking van een uitgebreid wegingscomité opgericht door en bij dezelfde minister.

    Elk comité stelt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister van Justitie.

    § 4. Het wegingscomité is, paritair per taalrol voor de vertegenwoordigers in 1º, 2º en 3º bedoeld, samengesteld uit :

    1º de voorzitter en de ondervoorzitter van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde of hun vertegenwoordiger;

    2º vier vertegenwoordigers van het gerechtspersoneel van niveau A, aangewezen door de Minister van Justitie, waarvan twee op voorstel van het college van procureurs-generaal en twee op eensluidend voorstel van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven;

    3º twee vertegenwoordigers van niveau A van de federale overheidsdienst Justitie, aangewezen door de Minister van Justitie, een vertegenwoordiger van niveau A van de federale overheidsdienst Personeel en Organisatie, aangewezen door de minister die de ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft en een vertegenwoordiger van niveau A van de federale Overheidsdienst Budget en Beheerscontrole aangewezen door de minister die de begroting onder zijn bevoegdheid heeft;

    4º een externe deskundige aangewezen door de Minister van Justitie.

    De plaatsvervangende leden worden op dezelfde manier aangewezen als de vaste leden. Om aangewezen te worden moeten de vaste en de plaatsvervangende leden vooraf een opleiding tot de wegingsmethode met vrucht hebben gevolgd.

    De voorzitter van het wegingscomité wordt onder de leden aangewezen door de Minister van Justitie.

    § 5. Het uitgebreid wegingscomité is paritair per taalrol voor de vertegenwoordigers in 1º en 2º bedoeld, samengesteld uit :

    1º een magistraat van de zetel, aangewezen op eensluidend voorstel van eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven en een magistraat van het parket op voorstel van het college van procureurs-generaal;

    2º vertegenwoordigers van het gerechtspersoneel van niveau A, aangewezen :

    a) op voorstel van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie :

    — één van het Hof van Cassatie;

    b) op eensluidend voorstel van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven;

    — één van een hof van beroep;

    — één van een arbeidshof;

    — één van een rechtbank van eerste aanleg;

    — één van een rechtbank van koophandel;

    — één van een arbeidsrechtbank;

    — één van een politierechtbank;

    — één van een vredegerecht;

    c) op voorstel van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie :

    — één van het parket bij het Hof van Cassatie;

    d) op voorstel van het college van procureurs-generaal :

    — één van het parket-generaal of het federaal parket;

    — één van het parket bij de rechtbank van eerste aanleg;

    — één van het arbeidsauditoraat.

    3º één vertegenwoordiger per representatieve vakorganisatie in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en één vertegenwoordiger per representatieve vakorganisatie in de zin van artikel 10 van de wet van ? ? ? tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van de griffiers van de rechterlijke orde, referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven en rechtbanken.

    Het uitgebreid wegingscomité wordt voorgezeten door de magistraat van de zetel of indien die er niet is, door de magistraat van het parket bedoeld in § 4, 1º.

    De hoedanigheid van lid van het uitgebreid wegingscomité is onverenigbaar met deze van lid van het wegingscomité bedoeld in § 3.

    Alle leden van het uitgebreid wegingscomité genieten een opleiding om inzicht te krijgen in de wegingsmethode.

    § 6. Het wegingscomité maakt een voorstel van classificatie van de functies op en onderwerpt dit aan het uitgebreid wegingscomité dat zijn advies uitbrengt binnen een termijn van dertig werkdagen. Wanneer deze termijn wordt overschreden, wordt het advies geacht bekomen te zijn.

    Het wegingscomité ontvangt het advies van het uitgebreid wegingscomité en deelt aan de Minister van Justitie een voorstel mee, aangenomen bij meerderheid over de classificatie van elke functie.

    Gedurende het gehele wegingsproces wordt de representatieve vakorganisaties inzicht verschaft in het gehanteerde wegingssysteem en transparantie gewaarborgd bij de classificatie van de functies.

    § 7. De andere functies dan deze bedoeld § 1 worden door het wegingscomité geclassificeerd op basis van een vakklassematrix. Het wegingscomité deelt aan de Minister van Justitie een voorstel mee, aangenomen bij meerderheid over de classificatie van elke functie.

    Een vakklassematrix is het geheel van competenties, zoals vermeld in artikel 20ter, § 1, van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel, gemeenschappelijk aan de type-functies van een vakklasse.

    § 8. Elke functie ingedeeld in niveau A, wordt door de Koning in een vakklasse ingedeeld.

    Het gerechtspersoneel van niveau A wordt door de Koning in een vakklasse benoemd. ».

    Art. 16

    Artikel 161 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 161. In de niveaus B, C en D wordt het gerechtspersoneel in graden benoemd. Met uitzondering van de griffiers en secretarissen wordt het gerechtspersoneel benoemd door de Minister van Justitie. De griffiers en secretarissen worden door de Koning benoemd.

    De graad is de titel die het personeelslid machtigt tot het bekleden van een van de betrekkingen welke met die graad overeenstemmen.

    Zij worden op basis van de inhoud van hun functie gerangschikt in een functiefamilie, die door de Koning wordt vastgesteld, naar gelang van het geval, op advies van college van procureurs-generaal of op eensluidend advies van de eerste voorzitters van de hoven van beroep.

    Een functiefamilie is een groep functies die gelijkenissen vertoont, zowel op het gebied van de te verrichten taken als op het gebied van de verantwoordelijkheden die opgenomen moeten worden, de te ontwikkelen generieke gedragsgerichte competenties en de gedragsindicatoren die ze ondersteunen. ».

    Art. 17

    In deel II, Boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een Hoofdstuk II ingevoegd, dat artikel 162 omvat, luidende

    « Hoofdstuk II. — Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken ».

    Art. 18

    Artikel 162, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 15 juni 2001, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 162. § 1. Er kunnen personeelsleden worden benoemd in niveau A die de titel dragen van referendaris of parketjurist.

    De referendarissen staan de magistraten van de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken bij. De parketjuristen staan de magistraten van het openbaar ministerie bij.

    § 2. Zij bereiden het werk van de magistraten op juridisch vlak voor, onder hun gezag en volgens hun aanwijzingen, met uitsluiting van de aan de griffiers of aan de secretarissen overeenkomstig dit wetboek opgedragen taken.

    Zij staan onder gezag en toezicht van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waaraan zij zijn toegewezen. De korpschef staat in voor de toewijzing van hun opdrachten.

    § 3. Zij worden door de Koning benoemd per rechtsgebied van een hof van beroep. Zij worden door de Minister van Justitie aangewezen om hun ambt, volgens de behoeften van de dienst, uit te oefenen binnen dit rechtsgebied. Die aanwijzing kan ofwel plaatsvinden bij het hof van beroep, het arbeidshof of het parket-generaal, ofwel bij een rechtbank of een parket uit het rechtsgebied van dat hof van beroep.

    Hun aantal wordt bepaald volgens de behoeften van de dienst. Deze behoeften moeten blijken uit een gemotiveerd verslag opgesteld door de korpschef ter attentie van de Minister van Justitie. De minister wint over de behoeften van de dienst ook het gemotiveerd advies in van de eerste voorzitter en van de procureur-generaal. Hun aantal per rechtsgebied kan echter niet meer bedragen dan 35 % van het totaal aantal magistraten van de zetel van het hof van beroep, de zetel van de rechtbanken van eerste aanleg en de parketten van de procureur des Konings in dat rechtsgebied van het hof van beroep, zoals vastgesteld in de wet bedoeld in artikel 186, vierde lid, onverminderd artikel 287sexies en dit binnen de budgettaire middelen. ».

    Art. 19

    In deel II, Boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een Hoofdstuk III ingevoegd, dat de artikelen 163 tot 171 bevat, met als opschrift :

    « Hoofdstuk III. — Leden van de griffie ».

    Art. 20

    Artikel 163, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 163. Aan de griffie zijn leden verbonden die kunnen worden benoemd in 2 niveaus, namelijk de niveaus A en B.

    De leden van de griffie die benoemd worden in het niveau A dragen de titel van hoofdgriffier of griffier -hoofd van dienst.

    De leden van de griffie die worden benoemd in het niveau B dragen de graad van griffier. ».

    Art. 21

    Artikel 164, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 164. Er is een hoofdgriffier in elke griffie.

    Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 168, is de hoofdgriffier belast met de leiding van de griffie en staat daarbij onder gezag en toezicht van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2º, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, waarmede hij regelmatig overleg pleegt. Hij verdeelt de taken onder de leden en het personeel van de griffie en wijst de griffiers aan die de magistraten bijstaan. ».

    Art. 22

    Artikel 165 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 165. De hoofdgriffier staat in voor de voorwerpen onder zijn bewaring of bewaking en is tegenover partijen verantwoordelijk voor de overgelegde stukken. ».

    Art. 23

    Artikel 166 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 23 september 1985, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 166. De hoofdgriffiers wordt bijgestaan door griffiers-hoofden van dienst en griffiers. ».

    Art. 24

    Art. 167 hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 167. Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 168 neemt de griffier-hoofd van dienst, onder het gezag en toezicht van de hoofdgriffier, deel aan de leiding van de griffie. ».

    Art. 25

    Artikel 168, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 168. De griffier oefent een gerechtelijke functie uit. Hij vervult de griffietaken en staat de magistraat bij als griffier in alle verrichtingen van diens ambt.

    Op deze regel wordt slechts een uitzondering gemaakt wanneer om dringende redenen zijn tegenwoordigheid niet kon worden gevorderd.

    Tot de taken van de griffier behoren :

    1º hij stelt de griffie voor het publiek toegankelijk;

    2º hij voert de boekhouding van de griffie;

    3º hij verlijdt de akten waarmee hij belast is, bewaart de minuten, registers en alle akten van het gerecht waarbij hij is aangesteld en geeft daarvan uitgiften, uittreksels of afschriften af;

    4º hij bewaart de rechtsdocumentatie inzake wetgeving, rechtspraak en rechtsleer ten behoeve van de rechters;

    5º hij maakt de tabellen, statistieken en andere documenten op, waarmee hij bij wet of besluit belast is; hij houdt de registers en repertoria bij;

    6º hij zorgt voor de bewaring van de waarden, documenten en voorwerpen die krachtens de wet ter griffie zijn neergelegd;

    7º hij neemt de passende maatregelen om alle archiefbescheiden die hij onder zijn beheer heeft in goede staat te bewaren, om ze te ordenen en te inventariseren, ongeacht hun vorm, structuur en inhoud.

    De griffier verleent bijstand aan de magistraat.

    1º hij bereidt de taken van de magistraat voor;

    2º hij is aanwezig op de terechtzitting;

    3º hij notuleert het verloop van de rechtszaken en de uitspraken;

    4º hij geeft akte van de verschillende formaliteiten waarvan de vervulling moet worden vastgesteld en verleent er authenticiteit aan;

    5º hij stelt de dossiers van de rechtspleging op en ziet, in het kader van zijn bevoegdheid, toe op de naleving van de geldende regelgeving.

    De Koning stelt nadere regels voor de toepassing van dit artikel. Voor de toepassing van het derde lid, 7º, wordt het advies van de Algemeen Rijksarchivaris ingewonnen. ».

    Art. 26

    Artikel 169, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 169. De griffier houdt een repertorium van de akten van de magistraat en een repertorium van de griffieakten overeenkomstig de verordeningen die de Koning vaststelt. ».

    Art. 27

    Artikel 170, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 170. De hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg of de door hem aangewezen griffier verricht de dienst in de arrondissementsrechtbank. ».

    Art. 28

    Artikel 171, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Artikel 171. De functie van griffier van het hof van assisen wordt uitgeoefend door een griffier van de rechtbank van eerste aanleg in wier zetel de assisen worden gehouden. Hij wordt aangewezen door de hoofdgriffier.

    Wanneer de rechtspleging voor het Hof van assisen van de provincie Luik in het Duits wordt gevoerd, wordt het ambt van griffier uitgeoefend door de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg te Eupen of door een door hem aangewezen griffier. »

    Art. 29

    In deel II, Boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een Hoofdstuk IV ingevoegd, dat de artikelen 172 tot 176 bevat, met als opschrift :

    « Hoofdstuk IV. — Leden van het parketsecretariaat ».

    Art. 30

    Artikel 172 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 172. Aan het parketsecretariaat zijn leden verbonden die kunnen worden benoemd in 2 niveaus, namelijk de niveaus A en B.

    De leden van het parketsecretariaat die worden benoemd in niveau A dragen de titel van hoofdsecretaris of secretaris-hoofd van dienst.

    De leden van het parketsecretariaat die worden benoemd in niveau B dragen de graad van secretaris. ».

    Art. 31

    Artikel 173, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 23 mei 2003, wordt vervangen als volgt :

    « Artikel 173. Onverminderd de taken en de bijstand bedoeld in artikel 176, is de hoofdsecretaris van het parket belast met de leiding van de administratieve diensten en staat daarbij onder gezag en toezicht van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. Hij verdeelt de administratieve taken onder de leden en het personeel van het secretariaat. ».

    Art. 32

    Artikel 174, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 174. De hoofdsecretaris kan worden bijgestaan door secretarissen-hoofden van dienst en secretarissen. ».

    Art. 33

    Artikel 175, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 175. Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 176, neemt de secretaris-hoofd van dienst, onder het gezag en toezicht van de hoofdsecretaris, deel aan de leiding van het parketsecretariaat. ».

    Art. 34

    Artikel 176, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 176. De secretaris staat de procureur-generaal, de federale procureur, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur bij. Hij ondertekent de documenten die eigen zijn aan zijn functie en die welke hij in opdracht van het hoofd van het parket moet ondertekenen. Hij verleent bijstand aan de magistraten voor documentatie- en opzoekingswerk, voor het samenstellen van de dossiers en voor alle taken, met uitzondering van die welke uitdrukkelijk aan de magistraten zijn voorbehouden.

    De secretaris bewaart alle archiefbescheiden die door het parket worden ontvangen of opgemaakt. Hij neemt de passende maatregelen om alle archiefbescheiden die hij onder zijn beheer heeft in goede staat te bewaren, om ze te ordenen en te inventariseren, ongeacht hun vorm, structuur en inhoud. De Koning stelt, na advies van de Algemeen Rijksarchivaris, nadere regels voor de toepassing van dit lid. ».

    Art. 35

    In deel II, boek I, van hetzelfde Wetboek wordt titel IV dat de artikelen 177 tot 178 omvat, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, opgeheven.

    Art. 36

    In deel II, Boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een Hoofdstuk V ingevoegd, dat de artikelen 177 en 178 omvat, luidende :

    « Hoofdstuk V. — Personeel verbonden aan een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst ».

    Art. 37

    Artikel 177 en van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 177. § 1. Aan de griffies, de parketsecretariaten en in voorkomend geval de steundiensten, zijn personeelsleden verbonden die door de Koning worden benoemd in een vakklasse van het niveau A.

    Onverminderd de artikelen 162, 163, tweede lid, en 172, tweede lid, dragen de personeelsleden benoemd in :

    1º de klassen A1 of A2 de titel van attaché;

    2º in de klasse A3 de titel van adviseur;

    3º in de klasse A4 en A5 de titel van adviseur-generaal.

    Een bijkomende titel kan door de Koning worden toegevoegd bij de titulatuur bedoeld in het tweede lid.

    De Koning bepaalt het aantal betrekkingen.

    § 2. Onverminderd de artikelen 163, derde lid en 172, derde lid, zijn aan de griffies, de parketsecretariaten en, in voorkomend geval, aan de steundiensten personeelsleden verbonden die door de Minister van Justitie worden benoemd in het niveau B, C en D.

    Niveau B omvat de graden van deskundige, administratief deskundige en ICT deskundige.

    Niveau C omvat de graad van assistent.

    Niveau D omvat de graad van medewerker.

    De Koning bepaalt de nadere regels van het statuut van deze personeelsleden, hun wedde en het aantal betrekkingen. ».

    Art. 38

    Artikel 178 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1978, 17 februari 1997, 20 mei 1997 en vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 178. Om bijzondere redenen kan de Minister van Justitie of de overheid aan wie hij die bevoegdheid overdraagt, personeel aanwerven op grond van een arbeidsovereenkomst, teneinde de continuïteit van de diensten te verzekeren. In aanmerking voor deze aanwervingen komen alleen de geslaagden van een vergelijkend examen of een examen voor desbetreffende functie, of bij ontstentenis, de kandidaten die geslaagd zijn voor een specifieke selectie op grond van een functieprofiel, georganiseerd door de Minister van Justitie of door een dienst van de Staat. Om bij arbeidsovereenkomst in dienst te worden genomen, moeten de betrokkenen een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking en de burgerlijke en politieke rechten genieten. ».

    Art. 39

    In hetzelfde Wetboek worden opgeheven :

    1º Titel IVbis, van deel II, boek I, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006;

    2º Artikel 179 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006;

    3º Artikel 180 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1978, 17 februari 1997, 20 mei 1997, vervangen bij de wet van 10 juni 2006.

    Art. 40

    In artikel 186, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « Een bijzondere wet stelt de personeelsformatie van hoven en rechtbanken vast. », vervangen door de woorden « Een bijzondere wet stelt de personeelsformatie van de magistraten en de leden van de griffie vast. ».

    Art. 41

    Het opschrift van titel VI van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

    « TITEL VI. — BENOEMINGSVOORWAARDEN EN LOOPBAAN VAN MAGISTRATEN EN HET GERECHTSPERSONEEL ».

    Art. 42

    Worden opgeheven in hetzelfde Wetboek :

    1º hoofdstuk IIbis van Titel VI, Boek II, deel II, van hetzelfde Wetboek, dat de artikelen 206bis en 206ter bevat, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1999;

    2º artikel 206bis, ingevoegd bij de wet vn 24 maart 1999;

    3º artikel 206ter, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1999.

    Art. 43

    Het opschrift van hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

    « Hoofdstuk VI. — Gerechtspersoneel ».

    Art. 44

    In Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling I. ingevoegd die de artikelen 260 tot 272 omvat, waarvan het opschrift luidt als volgt :

    « Afdeling I. Selectie — en benoemingsvoorwaarden ».

    Art. 45

    In afdeling I van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling I ingevoegd dat artikel 260 omvat, luidende :

    « Onderafdeling I. — Attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie ».

    Art. 46

    Artikel 260 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 260. Om te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie moet de kandidaat hetzij doctor, licentiaat of master in de rechten zijn, hetzij licentiaat in de Romaanse of Germaanse filologie, hetzij licentiaat vertaler.

    De kandidaten worden met het oog op hun benoeming gerangschikt op grond van een vergelijkend examen. Het Hof van Cassatie stelt de examenstof vast, bepaalt de voorwaarden van het vergelijkend examen en stelt de examencommissie aan. De geslaagden behouden gedurende drie jaar te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal van het vergelijkend examen het voordeel van hun uitslag.

    Iedere examencommissie bestaat uit een lid van het Hof dat door de eerste voorzitter van het Hof is aangewezen, uit een magistraat van het parket aangewezen door de procureur-generaal bij het Hof, uit een advocaat bij het Hof van Cassatie aangewezen door de stafhouder, uit een attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten en uit een buiten de instelling staande persoon, deze laatste twee in onderling overleg aangewezen door de eerste voorzitter en de procureur-generaal.

    De uitkeringen en vergoedingen aan de leden en aan de secretaris van de examencommissie worden door de Koning vastgesteld. ».

    Art. 47

    In Afdeling I van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling II ingevoegd dat artikel 261 omvat, luidende :

    « Onderafdeling II. — Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken ».

    Art. 48

    Artikel 261 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de Wet van 17 februari 1997, en gewijzigd bij de wet van 13 maart 2001 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 261. Om te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met als titel referendaris bij het hof van beroep, bij het arbeidshof en bij de rechtbanken, of parketjurist de parketten bij die hoven en die rechtbanken, moet de kandidaat :

    1º doctor, licentiaat of master in de rechten zijn;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken uitsluitend op voorstel van, al naar het geval, de eerste voorzitter van het hof van beroep of het arbeidshof, de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur en na voorafgaand advies van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waarvoor de kandidaat is aangewezen.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177, worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde parketjuristen en de referendarissen. ».

    Art. 49

    In Afdeling I van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling III ingevoegd die de artikelen 262 tot 264 omvat, luidende :

    « Onderafdeling III. — Leden van de griffie ».

    Art. 50

    Artikel 262, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 262. § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdgriffier moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een hoofdgriffier wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel van de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2º, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter die het hem rechtstreeks overzendt.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde hoofdgriffiers.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdgriffier moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn en beschikken over, naar gelang van het geval, een klassenanciënniteit of graadanciënniteit van ten minste 5 jaar in het ambt van referendaris of griffier-hoofd van dienst of 10 jaar in het ambt van griffier;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.

    Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten, de kandidaten die houder zijn van :

    1º hetzij een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;

    2º hetzij houder zijn van volgende brevetten :

    a) een brevet waaruit blijkt dat zij geslaagd zijn voor het gedeelte over de algemene vorming met het oog op de deelname aan een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau A. De kandidaat die in het bezit is van dit brevet mag deelnemen aan de gedeelten over bepaalde vakken;

    b) vier brevetten waaruit blijkt dat zij geslaagd zijn voor de gedeelten over de vakken vastgesteld door de afgevaardigd bestuurder van Selor — Selectiebureau voor de federale overheid.

    De gedeelten voor het behalen van de brevetten met het oog op deelneming aan de in § 2, tweede lid bedoelde vergelijkende selecties voor overgang naar niveau A worden om de twee jaar georganiseerd.

    Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 60 % der punten behalen.

    Het voordeel van het behalen van een brevet is definitief verkregen. ».

    Art. 51

    Artikel 263, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 263. § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van griffier-hoofd van dienst moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een griffier hoofd van dienst wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel van de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2º, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de Minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdgriffier die er het zijne aan toevoegt.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde griffiers-hoofden van dienst.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A met de titel van griffier hoofd-van dienst moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn en beschikken over een klassenanciënniteit van tenminste 5 jaar in het ambt van referendaris of een graadanciënniteit ten minste 10 jaar in het ambt van griffier;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.

    Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten, de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 262, § 2, derde lid. ».

    Art. 52

    Artikel 264, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 264. § 1. Om door middel van werving tot de graad van griffier te worden benoemd in het niveau B moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een griffier wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel, naar gelang van het geval, van de eerste voorzitter, van de voorzitter, van de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de Minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdgriffier die er het zijne aan toevoegt.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde griffiers.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in het niveau B tot de graad van griffier moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn in het ambt van assistent of deskundige bij een griffie of een parketsecretariaat;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    § 3. De selectie voor werving en bevordering bestaat uit :

    1º een algemeen deel welke de generieke competenties eigen aan de functiefamilie waartoe de functie behoort evalueert;

    2º desgevallend een bijzonder deel welke de functiespecifieke competenties evalueert. ».

    Art. 53

    In Afdeling I van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling IV ingevoegd die de artikelen 265 tot 267 omvat, luidende :

    « Onderafdeling IV. — Leden van het parketsecretariaat ».

    Art. 54

    Artikel 265, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet 10 juni 2006 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 265. § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdsecretaris moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een hoofdsecretaris wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, dat aan de Minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde hoofdsecretarissen.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A met de titel van hoofdsecretaris moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn en beschikken over, naar gelang van het geval, een klassenanciënniteit of graadanciënniteit van ten minste 5 jaar in het ambt van parketjurist of griffier-hoofd van dienst of ten minste 10 jaar in het ambt van secretaris;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.

    Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten, de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 262, § 2, derde lid. ».

    Art. 55

    Artikel 266, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 266. § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van secretaris-hoofd van dienst moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een secretaris hoofd van dienst wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, dat aan de Minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdsecretaris, die er het zijne aan toevoegt.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde secretarissen-hoofden van dienst.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A met de titel van secretaris-hoofd van dienst moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn en beschikken over een klassenanciënniteit van tenminste 5 jaar in het ambt van parketjurist of een graadanciënniteit van ten minste 10 jaar in het ambt van secretaris;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.

    Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten, de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 262, § 2, derde lid. ».

    Art. 56

    Artikel 267 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 267. § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in het niveau B tot de graad van secretaris bij een parket moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid

    De benoeming van een secretaris wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, dat aan de Minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdsecretaris, die er het zijne aan toevoegt.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde secretarissen.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in het niveau B met de graad van secretaris moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn in het ambt van assistent of deskundige bij een griffie of een parketsecretariaat;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    § 3. De selectie voor werving en bevordering bestaat uit :

    1º een algemeen deel welke de generieke competenties eigen aan de functiefamilie waartoe de functie behoort evalueert;

    2º desgevallend een bijzonder deel welke de functiespecifieke competenties evalueert. ».

    Art. 57

    In Afdeling I van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling V ingevoegd die de artikelen 268 tot 272 omvat, luidende :

    « Onderafdeling V. — Personeelsleden verbonden aan de griffies, de parketsecretariaten en de steundiensten ».

    Art. 58

    Artikel 268 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 268. § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een personeelslid in het niveau A wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2º, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau A.

    Ingeval het een voorlopige benoeming betreft in een griffie of een parketsecretariaat wordt het voorstel, overgezonden aan de Minister van Justitie door de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, die er het zijne aan toevoegt.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd tot in een vakklasse van het niveau A, moet de kandidaat geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.

    Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten, de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 262, § 2, derde lid. ».

    Art. 59

    Artikel 269, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Artikel 269. De nadere regels voor de vergelijkende selectie bedoeld in de artikelen 262 tot 268 worden bepaald door de Koning. ».

    Art. 60

    Artikel 269bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 december 1973 en vervangen bij de wet van 17 februari 1997 wordt opgeheven.

    Art. 61

    Artikel 269ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997 wordt opgeven.

    Art. 62

    Het opschrift van Hoofdstuk VII, boek I van het tweede deel van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt opgeheven.

    Art. 63

    Artikel 270, vervangen bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 270. § 1. Om door middel van werving tot deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2º, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de Minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden.

    Ingeval het een voorlopige benoeming betreft in een griffie of een parketsecretariaat wordt het voorstel overgezonden aan de Minister van Justitie door de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, vergezeld van zijn advies.

    § 2. Om door middel van bevordering tot deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn in het ambt van assistent bij een griffie of een parketsecretariaat;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid. ».

    Art. 64

    Artikel 271, vervangen bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juin 2006, wordt vervangen als volgt :

    « § 1. Om door middel van werving tot assistent bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :

    2º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau C bij de Rijksbesturen;

    3º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door het Selor — Selectiebureau voor de federale overheid.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2º, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de Minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden.

    Ingeval het een voorlopige benoeming betreft in een griffie of een parketsecretariaat wordt het voorstel overgezonden aan de Minister van Justitie door de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, vergezeld van zijn advies.

    § 2. Om door middel van bevordering tot assistent bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn in het ambt van medewerker bij een griffie of een parketsecretariaat;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    § 3. De Koning stelt de termijn en het statuut vast die van toepassing zijn op de voorlopig benoeming. ».

    Art. 65

    Artikel 272, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 272. Om tot medewerker bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een medewerker wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2º, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de Minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden

    Ingeval het een voorlopige benoeming betreft in een griffie of een parketsecretariaat wordt het advies overgezonden aan de Minister van Justitie door de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, vergezeld van zijn advies.

    § 3. De Koning stelt de termijn en het statuut vast die van toepassing zijn op de voorlopig benoeming. ».

    Art. 66

    In Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling II. ingevoegd die de artikelen 273 tot 275 omvat, luidende :

    « Afdeling II. — Werving ».

    Art. 67

    Artikel 273 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 273. Bij de beëindiging van een betrekking van een personeelslid wordt deze ambtshalve vacant verklaard, tenzij deze door mutatie kan worden ingevuld. ».

    Art. 68

    Artikel 274 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 274. § 1. In het niveau A en voor een betrekking van griffier of secretaris kiest de Minister van Justitie of de vacant geworden betrekking moet worden verleend, door middel van werving en/of bevordering.

    § 2. Voor de benoeming in de vakklasse A3 of A4 in niveau A, wordt in de vacante betrekking voorzien door een beroep te doen op gerechtspersoneel dat voldoet aan de reglementaire voorwaarden en die er aanspraak kunnen op maken door bevordering of door verandering van vakklasse.

    Wanneer de betrekking niet kan worden toegekend onder deze personeelsleden wordt, bij mobiliteit, een beroep gedaan op de ambtenaren van het federaal administratief openbaar ambt, in de zin van artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, die voldoen aan de reglementaire voorwaarden en die er aanspraak kunnen op maken door bevordering tot de hogere klasse of door verandering van vakklasse

    Wanneer de betrekking niet kan worden toegekend bij mobiliteit, wordt ze toegekend overeenkomstig de regels bepaald inzake aanwerving. Evenwel, wordt van de kandidaten een nuttige ervaring voor de functie van zes jaar voor de klasse A3 en van negen jaar voor de klasse A4 geëist.

    § 3. Op aanvraag van de minister of zijn gemachtigde organiseert Selor een vergelijkende selectie die leidt tot een rangschikking van de geslaagden.

    § 4. Wanneer de aard van de te begeven functie dit vereist kan de minister of zijn gemachtigde, onder toezicht van Selor een bijkomende vergelijkende proef organiseren die voor deze functie leidt tot een aparte rangschikking van de geslaagden.

    De selectiecommissie is samengesteld als volgt :

    1º Als voorzitter, naar gelang van het geval, de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2º, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het gerecht of het parket waarin de betrekking is vacant verklaard of zijn aangestelde;

    2º twee leden die door de Minister van Justitie zijn aangewezen uit personen die wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie, bijzonder geschikt zijn. Deze bijzondere geschiktheid kan worden aangetoond hetzij door een diploma, hetzij door een relevante beroepsbekwaamheid.

    Ingeval van samenloop van kandidaten die in aanmerking komen voor bevordering en kandidaten die in aanmerking komen voor werving, wordt steeds een bijkomende proef georganiseerd.

    De deelname aan de bijkomende vergelijkende proef is niet verplicht. De geslaagden voor deze vergelijkende proef, evenals de kandidaten die niet zijn geslaagd, behouden de rangschikking bedoeld in § 3.

    § 5. De Koning benoemt uit de kandidaten voor de vacante betrekking ofwel de geslaagde die het hoogst is gerangschikt voor de desbetreffende vergelijkende selectie of de bijkomende vergelijkende proef. »

    Art. 69

    Artikel 275 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 275 Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende selecties, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van de selectie waarvan het proces-verbaal op de verst afgelegen datum is afgesloten. ».

    Art. 70

    In Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling III. ingevoegd die de artikelen 276 tot 287bis, omvat, luidende :

    « Afdeling III. — Ontwikkeling binnen de loopbaan ».

    Art. 71

    In Afdeling III. Van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling I ingevoegd die de artikelen 276 tot 278 omvat, luidende :

    « Onderafdeling I. — Algemene bepalingen ».

    Art. 72

    Artikel 276 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 276. § 1. Er zijn twee soorten bevorderingen :

    1º wat de administratieve loopbaan betreft, is de bevordering de benoeming van het personeelslid :

    a) tot een graad van een hoger niveau;

    b) tot een klasse van niveau A wanneer hij deel uitmaakt van een lager niveau;

    c) tot de hogere klasse;

    2º wat de geldelijke loopbaan betreft, is de bevordering de toekenning aan het personeelslid in zijn graad of in zijn klasse van de weddenschaal die hoger is dan die welke hij genoot; ze wordt « bevordering door verhoging in weddenschaal » genoemd; de overgang van de weddenschaal A12 naar de weddenschaal A21 wordt beschouwd als een bevordering door verhoging in weddenschaal.

    § 2. De bevordering door verhoging in weddenschaal of door verhoging naar een hogere klasse kan afhankelijk worden gesteld van het slagen voor een vergelijkende selectie of een gecertificeerde opleiding, bedoeld in de artikel 279. ».

    Art. 73

    Artikel 277 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen volgt :

    « Art. 277. § 1. Om tot de klasse A2 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste twee jaar anciënniteit in de klasse A1 hebben.

    Om tot de klasse A3 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste vier jaar anciënniteit in de klasse A2 hebben.

    Om tot de klasse A4 te worden bevorderd moet het personeelslid met de klasse A3 bekleed zijn.

    Om tot de klasse A5 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste twee jaar anciënniteit in de klasse A4 hebben.

    § 2. In afwijking van § 1, moeten personeelsleden bedoeld in de artikelen 262, § 2, 263, § 2, 265, § 2, 266, § 2, niet beschikken over een klassenanciënniteit om te worden bevorderd tot een vakklasse A2 of A3, met de titel van hoofdgriffier, hoofdsecretaris, griffier-hoofd van dienst of secretaris- hoofd van dienst.

    § 3. Het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A12, dat slaagt in een gecertificeerde opleiding wordt bevorderd tot de klasse A2 bij het einde van de periode van zes jaar.

    § 4. De bevordering gebeurt in de eerste weddenschaal van de hogere klasse.

    § 5. De bevordering door overgang naar het hogere niveau wordt verleend bij wege van een vergelijkende selectie. ».

    Art. 74

    Artikel 278 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 278. § 1. De verandering van graad is de benoeming van het personeelslid tot een graad die gelijkwaardig is met de zijne.

    De verandering van vakklasse is de benoeming van het personeelslid in eenzelfde klasse van een andere vakrichting. « .

    « § 2. Bevordering, verandering van graad en verandering van vakklasse zijn alleen mogelijk wanneer een vaste betrekking vacant is.

    Benoeming bij verandering van vakklasse in niveau A wordt door de Koning gedaan. ».

    Art. 75

    Hoofdstuk VIII van deel II, boek I, titel VI van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, wordt opgeheven.

    Art. 76

    In Afdeling III. Van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling II ingevoegd die de artikelen 279 tot 287bis omvat, luidende :

    « Onderafdeling II. — Gecertificeerde opleidingen ».

    Art. 77

    Artikel 279 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 279. De gecertificeerde opleiding is een opleiding die erop gericht is de bekwaamheden en de competenties van de personeelsleden te actualiseren en te ontwikkelen. Ze wordt afgesloten met de validering van de verworven kennis van die opleiding. ».

    Art. 78

    Artikel 280 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1979, gewijzigd bij de wet van 23 juni 2001 en vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 280. Het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid organiseert de gecertificeerde opleidingen.

    De gecertificeerde opleiding wordt afgesloten door een gunstige of ongunstige beslissing.

    De houder van de managementfunctie N-1 bij het Instituut of zijn afgevaardigde geeft de getuigschriften van de validering van de verworven kennis af op basis van de documenten afgegeven door de opleiders bij het einde van de gecertificeerde opleiding. »

    Art. 79

    Artikel 281 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 17 februari 1979 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 281. De lijst van de gecertificeerde opleidingen wordt vastgesteld per vakrichting door de Koning op gezamenlijk voorstel van de Minister van Justitie en de minister die de ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft. ».

    Art. 80

    Art. 282 van hetzelfde Wetboek, opgeheven door de wet van 10 juni 2006, wordt hersteld in de volgende lezing :

    « Art. 282. Het personeelslid van het niveau A dat een gecertificeerde opleiding wil volgen en deelnemen aan de validering van de verworven kennis die erop volgt, kiest een opleiding in de lijst die overeenstemt met zijn vakrichting. Hij stelt deze keuze voor aan zijn hiërarchische meerdere.

    Naar aanleiding van een onderhoud sluit de hiërarchische meerdere zich ofwel aan bij de keuze van het personeelslid, ofwel stelt hij hem een andere keuze voor. Wanneer overeenstemming kan worden bereikt, wordt de keuze meegedeeld aan de personeelsdienst van het Directoraat-generaal rechterlijke organisatie.

    Wanneer er onenigheid blijft bestaan neemt de hiërarchische meerdere de beslissing. In dit geval kan het personeelslid beroep instellen naar gelang van het geval bij de procureur-generaal of de eerste voorzitter van het rechtsgebied waarin hij is benoemd. Deze of zijn afgevaardigde neemt de definitieve beslissing nadat hij de partijen heeft gehoord. »

    Art. 81

    Artikel 283 van hetzelfde Wetboek, opgeheven door de wet van 10 juni 2006, wordt hersteld in de volgende lezing :

    « Art. 283. Het personeelslid van het niveau A mag geen tweede maal dezelfde gecertificeerde opleiding volgen, indien hij hiervoor reeds geslaagd is. Hij mag evenmin, wanneer hij zijn studies beëindigd heeft in de drie voorafgaande jaren, zich opnieuw inschrijven voor een vorming die hij genoten heeft in het kader van zijn basisopleiding aan de universiteit.

    Het personeelslid van het niveau A dat in de drie voorafgaande jaren een bijkomend diploma heeft behaald van een niveau van de tweede of de derde cyclus en waarvan de inhoud nauw verbonden is met de vakrichting waarin hij benoemd is, kan op gezamenlijk voorstel van zijn hiërarchische meerdere en van de directeur-generaal van het directoraat generaal Rechterlijke organisatie van de federale overheidsdienst justitie en mits machtiging van de minister die ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft, beschouwd worden als geslaagd in de valideringsproef. In dit geval wordt hij beschouwd ingeschreven te zijn geweest op de datum van de verzending van het gezamenlijk voorstel aan de commissie.

    Het tweede lid is niet van toepassing op de aanvullende diploma's behaald vóór of tijdens de drie jaren die volgen op het behalen van de universitair graad op basis waarvan het personeelslid werd aangeworven of aangenomen bij arbeidsovereenkomst. ».

    Art. 82

    Artikel 284 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 20 mei 1997, wordt hersteld in de volgende lezing :

    « Art. 284. De gecertificeerde opleidingen hebben een geldigheidsduur van :

    1º zes jaar voor de klassen A1 tot A3;

    2º vijf jaar voor de graden van griffiers en secretarissen. »

    Art. 83

    Artikel 285 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 13 februari 2003, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 285. De geldigheidsduur van een gecertificeerde opleiding vangt aan op de eerste dag van de maand volgend op de datum van de inschrijving van het personeelslid voor deze opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande gecertificeerde opleiding. »

    Art. 84

    Artikel 285bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt opgeheven.

    Art. 85

    Artikel 286 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 et gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 286. De duur die in aanmerking wordt genomen voor de bevordering door verhoging in weddenschaal, overeenkomstig artikel 368, vierde lid, is identiek aan de duur die in aanmerking wordt genomen voor de geldigheidsduur van de gecertificeerde opleidingen.

    § 2. Voor de loopbanen van personeelsleden met de graad van griffier of secretaris zijn er vijf gecertificeerde opleidingen genummerd van 1 tot 5.

    Art. 86

    Artikel 286bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997 en 10 juni 2006, wordt opgeheven.

    Art. 87

    Artikel 287, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 18 juli 1991, en gewijzigd bij de wetten van 1 december 1994, 17 februari 1997, 12 april 1999, 3 mei 2003, 22 december 2003 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 287. Het personeelslid dat een competentietoelage ontvangt en dat dezelfde vakklasse of graad behoudt, kan zich ten vroegste 12 maanden vóór het einde van de geldigheidsduur van de vorige gecertificeerde opleiding inschrijven om deel te nemen aan een nieuwe gecertificeerde opleiding. Indien hij niet slaagt, kan hij zich pas opnieuw inschrijven, wanneer de geldigheidsduur van de vorige gecertificeerde opleiding verstreken is.

    Het personeelslid dat een competentietoelage ontvangt of die met de laatste weddenschaal van zijn klasse of zijn graad bekleed wordt, en dat bevorderd wordt in een andere klasse of in niveau A, kan zich onmiddellijk inschrijven om deel te nemen aan de gecertificeerde opleiding die overeenstemt met zijn nieuwe klasse.

    In geval van verandering van vakklasse of graad behoudt het personeelslid het voordeel van zijn competentietoelage.

    Het personeelslid dat in een gecertificeerde opleiding niet slaagt kan zich opnieuw inschrijven 365 dagen na zijn vorige inschrijving. ».

    Art. 88

    Artikel 287bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wetten van 12 april 1999, 17 juli 2000, 13 maart 2001, 21 juni 2001, 3 mei 2003, 22 december 2003, en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 287bis. Zijn van toepassing op de personeelsleden met de graad van griffier en secretaris, de bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van niveau B, C en D, bedoeld in de artikelen 177, § 2, inzake :

    1º de wijze van rangschikking in functiefamilies;

    2º het recht op de deelname aan een gecertificeerde opleiding en de inschrijvingsmodaliteiten;

    3º de keuze van de gecertificeerde opleiding;

    4º de anciënniteitvoorwaarden om deel te nemen aan een gecertificeerde opleiding. ».

    Art. 89

    In Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling IV. ingevoegd die de artikelen 287ter en 287quater omvat, luidende :

    « Afdeling IV. — Evaluatie ».

    Art. 90

    Artikel 287ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, vervangen bij de wet van 20 mei 1997, gewijzigd bij de wetten van 12 april 1999, 1 januari 2000, 13 maart 2001, 21 juni 2001 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 287ter. § 1. Er wordt een beoordelingsstaat opgemaakt van alle personeelsleden van niveau A, B, C en D.

    Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel.

    1º Wat de personeelsleden van het niveau A bij de hoven en rechtbanken en de hoofdgriffiers betreft :

    Al naargelang van het geval de korpschef, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het gerecht geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van deze personeelsleden, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.

    2º Wat de personeelsleden bij de parketten van het niveau A en de hoofdsecretarissen betreft :

    Al naar gelang van het geval de procureur-generaal, de federale procureur, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van deze personeelsleden, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.

    3º Wat de in artikel 136 bedoelde attachés betreft :

    De magistraat-korpschef van het gerecht geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van de attaché, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.

    4º Wat de leden en personeelsleden van de griffie en van de parketsecretariaten betreft :

    De hoofdgriffier of de hoofdsecretaris geven in de beoordelingsstaat hun mening te kennen omtrent de waarde en de houding van het leden en deze personeelsleden met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.

    5º Wat de personeelsleden van de steundiensten betreft :

    De magistraat-korpschef van het gerecht of het parket geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van deze personeelsleden, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.

    § 2. De beoordeling wordt weergegeven met een van de volgende vermeldingen : « zeer goed », « goed » of « onvoldoende ». De Koning stelt nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen.

    Het diensthoofd mag zijn bevoegdheden overdragen, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels.

    § 3. Wat hoofdgriffier betreft, en de in artikel 136 bedoelde attachés betreft, maakt de al naargelang het geval de korpschef, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het gerecht een voorlopige beoordeling op en legt deze voor aan de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naar gelang van het geval. Deze magistraat voegt er zijn advies aan toe. al naargelang het geval de korpschef, de oudstbenoemde politierechter of de vrederechter maakt vervolgens een definitieve beoordeling op

    In verband met de leden van de griffies maakt de hoofdgriffier een voorlopige beoordeling op en legt deze voor aan, naar gelang van het geval, de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, Deze magistraat voegt er zijn advies aan toe. Hij verzoekt al naargelang het geval de korpschef, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het gerecht waar het lid van de griffie zijn ambt vervult, hetzelfde te doen en zendt daarna de beoordelingsstaat en, in voorkomend geval, de adviezen terug aan de hoofdgriffier die de definitieve beoordeling opmaakt.

    Wat de leden van de parketsecretariaten betreft, maakt de hoofdsecretaris een voorlopige beoordeling op en legt deze voor aan de procureur-generaal, van de federale procureur, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naar gelang van het geval. Deze magistraat voegt er zijn advies aan toe. De hoofdsecretaris maakt vervolgens een definitieve beoordeling op.

    § 4. De definitieve beoordelingsstaat wordt door de steller ervan ter kennis gebracht van het betrokken personeelslid.

    De betrokkene beschikt over een termijn van tien dagen om een bezwaarschrift in te dienen bij de bevoegde raad van beroep en te vragen gehoord te worden. Hij stuurt met dezelfde post een afschrift van zijn bezwaarschrift naar de persoon die zijn beoordelingstaat opgemaakt heeft. Deze zendt de beoordelingsstaat, eventueel met een bijkomende schriftelijke verantwoording aan de raad van beroep over binnen achtenveertig uur na ontvangst van dat afschrift.

    De raad van beroep deelt binnen veertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, zijn advies mee aan de persoon die de beoordeling heeft gegeven en stelt bij aangetekende brief het betrokken personeelslid ervan in kennis.

    Dat advies is definitief en wordt gevoegd bij de beoordelingsstaat.

    Tegen de beslissing van de raad van beroep kan het betrokken personeelslid een beroep tot vernietiging instellen zoals bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

    § 5. De beoordelingsstaat wordt opgemaakt in de volgende gevallen :

    1º tussen de negende en de twaalfde maand na de indiensttreding van het personeelslid;

    2º tussen de negende en de twaalfde maand na de dag waarop het personeelslid een andere functie uitoefent dan diegene waarin hem een definitieve beoordelingsstaat werd toegekend, als gevolg van een benoeming, een overeenkomst of in toepassing van de artikelen 328, 329, 329bis, 330, 330bis of 330ter;

    3º indien sedert het opmaken van de laatste beoordelingsstaat gunstige of ongunstige feiten en bevindingen de beoordelingsstaat van het personeelslid kunnen verbeteren of verslechteren;

    4º indien het personeelslid erom verzoekt, ten vroegste één jaar na het opmaken van de vorige beoordelingstaat.

    De beoordeling heeft betrekking op de voorbije periode sinds de indiensttreding, sinds de datum waarop het personeelslid de nieuwe functie is beginnen uit te oefenen of sinds de vorige beoordelingsstaat.

    De beoordelingsstaat wordt bijgehouden door de persoon die deze staat heeft opgemaakt in een vertrouwelijk dossier op naam van elk personeelslid afzonderlijk. Die persoon brengt de definitief toegekende vermelding rechtstreeks ter kennis van de Minister van Justitie.

    § 5. De beoordeling van een personeelslid dat de vermelding « onvoldoende « heeft gekregen, brengt gedurende een jaar, op geldelijk vlak, het verlies mee van de uitwerking van de eerstvolgende tussentijdse verhoging, die volgt na de toekenning van de vermelding, en dit onverminderd de tuchtrechtelijke gevolgen. ».

    Art. 91

    Artikel 287quater, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wet van 12 april 1999, 21 juni 2001,10 april 2003 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 287quater. § 1. Er wordt een nationale raad van beroep opgericht die kennis neemt van de beroepen ingesteld door de attachés bedoeld in artikel 136, door de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen. Deze nationale raad is gevestigd in Brussel.

    In het rechtsgebied van ieder hof van beroep wordt een raad van beroep opgericht die kennis neemt van de beroepen ingesteld door griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, de secretarissen-hoofden van dienst, de secretarissen en de personeelsleden van het niveau A, B, C en D van de griffie, van de parketsecretariaten en van de steundiensten tegen de beoordelingsstaten. Deze raad wordt gevestigd op de zetel van het hof van beroep.

    In deze raden zijn er zoveel afdelingen als er taalstelsels zijn voor de personeelsleden die kunnen vragen om door de raden te worden gehoord.

    § 2. De nationale raad van beroep is, per afdeling, samengesteld uit :

    1º een magistraat van een hof;

    2º twee magistraten van het parket bij een hof;

    3º twee hoofdgriffiers;

    4º twee hoofdsecretarissen;

    5º een attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.

    § 3. De raad van beroep van het rechtsgebied van ieder hof van beroep is, per afdeling, samengesteld uit :

    1º een magistraat van de zetel;

    2º twee magistraten van het parket;

    3º twee personeelsleden van het niveau A;

    4º twee griffiers;

    5º twee secretarissen.

    § 4. De leden van de nationale raad van beroep worden aangewezen, wat de magistraten van de zetel betreft, door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en, wat de andere leden betreft, door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie. De leden van de raad van beroep van het rechtsgebied van het hof van beroep worden aangewezen, wat de magistraten van de zetel betreft, naar gelang van het geval, de eerste voorzitter van het hof van beroep of de eerste voorzitter van het arbeidshof en, wat de andere leden betreft door de procureur-generaal bij het hof van beroep.

    De Koning bepaalt de criteria voor de aanwijzingen bedoeld in het vorige lid. Voor iedere categorie van gerecht moet elk van de ambten opgesomd in de §§ 2 en 3 vertegenwoordigd zijn, hetzij door een lid, hetzij door een plaatsvervanger.

    Voor elk lid kunnen tot zes plaatsvervangers worden aangewezen.

    De leden van de raden van beroep worden, met hun instemming, aangewezen voor de duur van twee jaar. De eerste maal, bij de installatie van de raden van beroep, worden de magistraten niettemin aangewezen voor de duur van drie jaar.

    § 5. In geval van onbeschikbaarheid van een of meer leden wordt de plaats van het afwezig lid ingenomen door de eerstvolgende daartoe aangewezen plaatsvervanger.

    De raad van beroep kan slechts geldig beraadslagen indien de leden of hun plaatsvervangers, die aangewezen zijn volgens de hoedanigheid van de verzoeker, aanwezig zijn. Per zitting moeten minimum vier leden aanwezig zijn. Minstens de helft onder hen moet magistraat zijn. De Koning bepaalt welke leden van de raden zitting nemen volgens de categorie van personeel waartoe de verzoeker behoort.

    Elke raad van beroep wordt voorgezeten door de magistraat van de zetel of, indien deze er niet is, door de parketmagistraat met de hoogste rang. De voorzitter heeft een beslissende stem

    De raad van beroep hoort de verzoeker persoonlijk en desgewenst ook de opstellers van het betwiste advies of de betwiste beoordelingsstaat en onderzoekt het dossier en de motieven van de betrokkene. De verzoeker mag zich bij het verhoor laten bijstaan door een advocaat of een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie.

    De Koning stelt nadere regels voor de werkwijze van de raden van beroep.

    Art. 92

    In deel II, Boek I, titel VI, van hetzelfde Wetboek wordt een Hoofdstuk VII ingevoegd, dat de artikelen 289quinquies en 289sexies bevat, luidende :

    « Hoofdstuk VII. — Bepalingen gemeen aan de hoofdstukken I tot VI ».

    Art. 93

    In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 287quinquies ingevoegd, luidende :

    « Art. 287 quinquies. § 1. Voor de ambten, de functies en bedieningen die in deze titel zijn bepaald moet men aan de bij de wet gestelde eisen inzake kennis van de landstalen hebben voldaan.

    § 2. Voor de ambten en functies bedoeld in de artikelen 187 tot 194, 207 tot 209 en de artikelen 254 en 258, moeten de kandidaten de voorgeschreven juridische functies als houder van het diploma van master in de rechten en als voornaamste beroepsactiviteit hebben uitgeoefend.

    « § 3. Voor de ambten, de functies en de bedieningen die in deze titel zijn bepaald moeten de betrokkenen een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking en de burgerlijke en politieke rechten genieten. ».

    Art. 94

    In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 287sexies ingevoegd, luidende :

    « Art. 287sexies. Elke kandidatuur voor een benoeming tot een ambt van deze titel of voor een aanwijzing tot korpschef, tot bijstandsmagistraat of tot federaal magistraat moet op straffe van verval bij een ter post aangetekend schrijven aan de Minister van Justitie worden gericht binnen een termijn van een maand na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad. Een koninklijk besluit kan de stukken vaststellen die bij de kandidatuur moeten worden gevoegd teneinde vast te stellen of aan de benoemings- of aanwijzingsvoorwaarden voldaan is. De bekendmaking van de vacature vermeldt, in voorkomend geval, binnen welke termijn de kandidaten kunnen vragen gehoord te worden met toepassing van de artikelen 259ter, 259quater en 259sexies, § 1, 3º. Elke kandidatuur voor een benoeming of voor een aanwijzing tot korpschef in de magistratuur dient op straffe van verval, vergezeld te zijn van :

    a) alle stavingstukken met betrekking tot de studies en beroepservaring;

    b) een curriculum vitae overeenkomstig een door de Minister van Justitie, op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie, bepaald standaardformulier;

    c) De stukken vermeld in het vorige lid, worden in tweevoud overgezonden.

    Het beleidsplan, bedoeld in artikel 259quater, § 2, derde lid, moet, op straffe van verval, in tweevoud, bij een ter post aangetekend schrijven aan de Minister van Justitie worden gericht binnen een termijn van zestig dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad

    De bekendmaking kan geschieden op zijn vroegst vijftien maanden vóór het ontstaan van de vacature.

    Geen benoeming en aanwijzing kan geschieden dan nadat de termijn bepaald in het eerste lid is verlopen.

    Art. 95

    In deel II, Boek II, Titel I, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van Hoofdstuk I, vervangen als volgt :

    « Hoofdstuk I. Installatie van de magistraten, de referendarissen de parketjuristen en de griffiers en hun eedaflegging ».

    Art. 96

    In artikel 288 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de de wetten van 17 februari 1997, 6 mei 1997, 9 juni 1997, 10 februari 1998, 22 december 1998, 29 maart 1997 en 24 maart 1999 en 21 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º het vijfde lid wordt vervangen als volgt :

    « De installatie van de voorzitters, ondervoorzitters, rechters, toegevoegde rechters en plaatsvervangende rechters in de rechtbanken van eerste aanleg, de rechtbanken van koophandel, en van de werkende en plaatsvervangende rechters in handelszaken, de procureurs des Konings, hun eerste substituten en hun substituten, de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep, en bij de rechtbanken van eerste aanleg en de rechtbanken van koophandel, alsmede van de hoofdgriffiers van voormelde rechtbanken, geschiedt vóór een kamer van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of vóór de vakantiekamer. »;

    2º het zesde lid wordt vervangen als volgt :

    « De installatie van de voorzitters, ondervoorzitters, rechters, toegevoegde rechters en plaatsvervangende rechters, van de arbeidsauditeurs, hun eerste substituten en hun substituten, van de referendarissen en de parketjuristen bij de arbeidshoven en de arbeidsrechtbanken, evenals van de hoofdgriffiers in de arbeidsrechtbanken geschiedt vóór een kamer van het arbeidshof, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakantiekamer. »;

    3º het negende lid wordt vervangen als volgt :

    « De installatie van de griffiers en personeelsleden van niveau A van de hoven geschiedt vóór de kamer waarin de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt zitting heeft, en de installatie van de griffiers en personeelsleden van niveau A van de rechtbanken voor de kamer waarin de voorzitter van de rechtbank waaraan zij verbonden zijn, zitting heeft, of vóór de vakantiekamer. »;

    4º het tiende lid wordt vervangen als volgt :

    « De installatie van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank, hun plaatsvervangers en het gerechtspersoneel van het niveau A en griffiers bij de politierechtbank, geschiedt voor een kamer van de rechtbank van eerste aanleg, voorgezeten door de voorzitter of de rechter die hem vervangt, of vóór de vakantiekamer. De installatie van de referendarissen bij de politierechtbank geschiedt overeenkomstig het vijfde lid. ».

    Art. 97

    In artikel 291bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997en gewijzigd bij de wet van 12 april 1999, vervallen de woorden « en adjunct-secretarissen ».

    Art. 98

    Artikel 299bis, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997 en gewijzigd bij de wet van 24 maart 1999 wordt vervangen als volgt :

    « De artikelen 293 tot 299 zijn mede van toepassing op de referendarissen bij het Hof van Cassatie en op het gerechtspersoneel van het niveau A. »

    Art. 99

    Artikel 301 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1999, 9 juli 1997, 12 april 1999,en 13 juni 1999 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 301. Personen met wie ze een feitelijk gezin vormen en bloed- en aanverwanten tot en met de vierde graad mogen behoudens vrijstelling door de Koning, niet samen van een zelfde hof of rechtbank deel uitmaken als raadsheren, rechters, toegevoegde rechters, plaatsvervangende raadsheren, plaatsvervangende rechters, rechters in sociale zaken of rechters in handelszaken, ambtenaren van het openbaar ministerie, referendarissen bij het Hof van Cassatie, gerechtspersoneel van niveau A, griffiers en secretarissen. ».

    Art. 100

    Artikel 302 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 6 mei 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 302. Zelfs in geval van vrijstelling als bedoeld in artikel 301 mogen personen met wie ze een feitelijk gezin vormen en bloed- en aanverwanten tot en met de vierde graad geen zitting nemen in een zelfde zaak of er de taken van referendaris bij het Hof van Cassatie vervullen. ».

    Art. 101

    Artikel 303 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1994, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 303. In een vredegerecht mogen de rechters, hun plaatsvervangers en de griffiers geen feitelijk gezin vormen of geen bloed- of aanverwanten tot en met de graad van oom en neef zijn. ».

    Art. 102

    Artikel 310 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 9 juli 1997 en 24 maart 1999 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 310. In het Hof van Cassatie wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :

    Leden van het hof :

    — De eerste voorzitter;

    — De voorzitter;

    — De raadsheren, naar orde van hun dienstouderdom als raadsheer;

    — De procureur-generaal;

    — De eerste advocaat-generaal;

    — De advocaten-generaal naar orde van hun aanwijzing;

    — De referendarissen bij het Hof van Cassatie;

    Leden van de griffie :

    — Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    — Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.

    Leden van het parketsecretariaat :

    — Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    — Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. ».

    Art. 103

    In artikel 311 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, 9 juli 1997en 24 maart 1999 worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het eerste lid worden de woorden « de referendarissen bij de hoven van beroep in volgorde van hun benoeming » vervangen door de woorden « Het personeel in niveau A, naar orde van de benoeming in hun klasse »

    2º het tweede lid wordt vervangen als volgt :

    « Leden van de griffie :

    — Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    — Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.

    Leden van het parketsecretariaat :

    — Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    — Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »

    Art. 104

    Het tweede lid van artikel 311bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt :

    « Leden van het parketsecretariaat :

    — Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    — Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. ».

    Art. 105

    In artikel 312 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 10 februari 1998, 22 december 1998 en 24 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º het eerste lid worden de woorden « De referendarissen en parketjuristen in volgorde van hun benoeming » vervangen door de woorden « Het personeel in niveau A naar orde van de benoeming in hun vakklasse »;

    2º het tweede lid wordt vervangen als volgt :

    « Leden van de griffie :

    — Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    — Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.

    Leden van het parketsecretariaat :

    — Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    — Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. ».

    Art. 106

    Artikel 312bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 22 december 1998, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 312bis. In de vredegerechten wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :

    De vrederechter;

    De toegevoegde vrederechter;

    De plaatsvervangende vrederechters, in de volgorde van hun benoeming;

    Leden van de griffie :

    Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »

    Art. 107

    Artikel 312ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 22 december wordt vervangen als volgt :

    « Art. 312ter. In de politierechtbanken wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :

    De rechters, in de volgorde van hun benoeming;

    De toegevoegde rechters in dezelfde volgorde;

    De plaatsvervangende rechters, in dezelfde volgorde;

    De leden van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    Leden van de griffie :

    Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »

    Art. 108

    In artikel 328 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de van wet 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 3 mei 2003 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het eerste lid vervallen de woorden » of de adjunct-griffier »;

    2º in het vierde lid worden de woorden « adjunct-griffiers », vervangen door het woord « griffiers ».

    3º het vijfde lid wordt opgeheven. « .

    Art. 109

    In artikel 329 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, vervallen de woorden « en de adjunct-griffiers »

    Art. 110

    In artikel 330 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 24 maart 1999, 26 maart 2003, 3 mei 2003 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º Het eerste lid wordt vervangen als volgt :

    « Onverminderd de toepassing van de artikelen 328 en 329 kan de Minister van Justitie het gerechtspersoneel van het niveau A alsmede de griffiers, een opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun griffie, in een andere griffie, een steundienst, in federale overheidsdiensten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten. Overeenkomstig een bijzondere wets- of verordeningsbepaling kan artikel 327bis op hen worden toegepast. ».

    2º Het derde lid wordt vervangen als volgt :

    « Onverminderd de toepassing van artikel 375 blijft het gerechtspersoneel van het niveau A, alsmede de griffiers, aan wie aldus opdracht is gegeven, hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten. ».

    Art. 111

    Artikel 330bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 24 maart 1999, 12 april 1999, 10 april 2003, 27 december 2004 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 330bis. Onverminderd de toepassing van artikel 329bis kan de Minister van Justitie aan de leden en de personeelsleden van het niveau A alsmede aan secretarissen, een opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun parket, in het federaal parket, in een ander parket, in een steundienst, in een in federale overheidsdiensten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten. Overeenkomstig een bijzondere wets- of verordeningsbepaling kan artikel 327bis op hen worden toegepast.

    Onverminderd de toepassing van artikel 375, blijft het gerechtspersoneel van het niveau A alsmede de secretarissen, aan wie aldus opdracht is gegeven, hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten. »

    Art. 112

    Aan artikel 330ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : :

    1º in § 1, worden de woorden »voor het examen van kandidaat griffier » vervangen door de woorden « in de vergelijkende selectie bedoeld in artikel 264 »;

    2º in § 2, worden de woorden « of een parketsecretariaat » telkens vervangen door de woorden « een parketsecretariaat of een steundienst ».

    Art. 113

    Artikel 330quater, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Artikel 330quater. § 1. Het gerechtspersoneel bij een hof, een rechtbank, een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst kan op zijn verzoek, door mutatie, in een gelijke vakklasse of graad definitief worden overgeplaatst naar een ander hof, een andere rechtbank, een andere griffie, een ander parketsecretariaat of een andere steundienst voor zover daar een plaats vacant is.

    De Koning regelt de mutatie. Deze overplaatsing gebeurt zonder toepassing van artikel 287sexies en zonder nieuwe eedaflegging.

    § 2. Het gerechtspersoneel bij een een hof, een rechtbank, een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst kan op zijn verzoek, door mobiliteit in een gelijke graad definitief worden overgeplaatst naar een federale overheidsdienst.

    Een personeelslid van een federale overheidsdienst kan op zijn verzoek, door mobiliteit in een gelijke vakklasse of graad definitief worden overgeplaatst naar een griffie of een parketsecretariaat.

    De Koning regelt de mobiliteit. « .

    Art. 114

    Artikel 331, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, 6 mei 1997, 10 februari 1998, en 21 juni 2001 worden vervangen als volgt :

    « Art. 331. Een magistraat, een referendaris, een parketjurist of een lid van de griffie mag niet afwezig zijn wanneer de dienst eronder lijdt.

    Langer dan drie dagen mogen niet afwezig zijn :

    1º de eerste voorzitters van het Hof van Cassatie en van de hoven van beroep en van de arbeidshoven en de procureurs-generaal bij die hoven, zonder vergunning van de Minister van Justitie;

    2º de leden van het Hof van Cassatie, zonder vergunning van de eerste voorzitter;

    3º de advocaten-generaal bij dat hof, zonder vergunning van de procureur-generaal;

    4º de referendarissen bij het Hof van Cassatie, zonder vergunning van de eerste voorzitter of de procureur-generaal naargelang zij het hof dat wel het parket bijstaan;

    5º de leden van het hof van beroep, de voorzitters van de hoven van assisen, de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en van koophandel, de referendarissen bij de hoven van beroep en de arbeidshoven en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten bij de hoven van beroep en de arbeidshoven zonder vergunning van de eerste voorzitter van het hof van beroep;

    6º de leden van de arbeidshoven, de raadsheren in sociale zaken en de voorzitters van de arbeidsrechtbanken, zonder vergunning van de eerste voorzitter van het arbeidshof;

    7º de advocaten-generaal bij het hof van beroep, de advocaten-generaal bij het arbeidshof, de substituut-procureurs-generaal bij het hof van beroep, de substituten-generaal bij het arbeidshof, alsook de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs, zonder vergunning van de procureur-generaal bij het hof van beroep;

    8º de ondervoorzitters, de rechters en de toegevoegde rechters in de rechtbanken van eerste aanleg en in de rechtbanken van koophandel, de rechters in handelszaken, de referendarissen bij de rechtbanken van eerste aanleg zonder vergunning van de voorzitter van de rechtbank;

    9º de federale procureur, zonder vergunning van de voorzitter van het college van procureurs-generaal;

    10º de ondervoorzitters, de rechters en de toegevoegde rechters in de arbeidsrechtbank en de rechters in sociale zaken, zonder vergunning van de voorzitter van de arbeidsrechtbank;

    11º de substituut-procureurs de Konings en de parketjuristen bij de rechtbanken van eerste aanleg, in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten, zonder vergunning van de procureur des Konings;

    12º de federale magistraten, zonder vergunning van de federale procureur;

    13º de substituut-arbeidsauditeur zonder vergunning van de arbeidsauditeur;

    14º de vrederechters en de rechters in de politierechtbank, zonder vergunning van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg;

    15º de hoofdgriffiers, en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten, zonder vergunning van de eerste voorzitter van het hof, de voorzitter van de rechtbank, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het gerecht waaraan zij verbonden zijn;

    16º de griffiers-hoofden van dienst en griffiers, zonder vergunning van de hoofdgriffier van het gerecht waaraan zij verbonden zijn.

    Art. 115

    Artikel 331bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, en gewijzigd bij de wetten van 12 april 1999 en 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 331bis. De leden van het parketsecretariaat en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten, mogen niet afwezig zijn wanneer de dienst eronder lijdt.

    Art. 116

    Het opschrift van Hoofdstuk VIIbis van titel II van boek II van deel II van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt :

    « Hoofdstuk VIIbis Bepalingen betreffende de referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en de parketjuristen ».

    Art. 117

    In artikel 353bis ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997 en gewijzigd bij de wetten van 24 maart 1999 en 12 april 1999, worden de woorden « parketjuristen bij de hoven van beroep en de rechtbanken van eerste aanleg » vervangen door de woorden « parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken ».

    Art. 118

    Het opschrift van Hoofdstuk VIII van, titel II van boek II van deel II van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt :

    « Hoofdstuk VIII. — Bepalingen geldend voor de leden van de griffies, het personeel van de griffies, de parketten en steundiensten, voor de attaché's in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten in het Hof van Cassatie ».

    Art. 119

    Artikel 353ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1996 en gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 12 april 1999 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 353ter. De regels inzake onverenigbaarheid bepaald in de artikelen 293 tot 299 zijn van toepassing op de leden van het parketsecretariaat, op het personeel van de griffies, de parketsecretariaten, en de steundiensten, op de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. »

    Art. 120

    In artikel 354, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 12 april, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het eerste lid, worden de woorden « en van de parketsecretariaten », vervangen door de woorden « van de parketsecretariaten of de steundiensten »;

    2º in het eerste lid, vervallen de woorden « en de adjunct-secretarissen ».

    3º het tweede lid wordt vervangen als volgt :

    « De Koning organiseert de beroepsopleiding van het gerechtspersoneel. » (5).

    3º het vierde lid wordt vervangen als volgt :

    « De Koning kan voor de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid van de personeelsleden bedoeld in het tweede lid, de regelingen toepassen die gelden voor het Rijkspersoneel. »

    Art. 121

    Hoofdstuk Iter, Titel III, van Boek I I, deel II van hetzelfde Wetboek, dat artikel 365ter omvat, wordt opgeheven.

    Art. 122

    Het opschrift van hoofdstuk II, Titel III, van Boek II, deel II van hetzelfde Wetboek, die de artikelen 366 tot 374 omvat wordt vervangen als volgt :

    « HOOFDSTUK II. — Wedden en weddenbijslagen van het niveau A, de griffiers en de secretarissen. ».

    Art. 123

    In deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling I ingevoegd, die de artikelen 366 tot 367 omvat, luidende :

    « Afdeling I. — Algemene bepalingen ».

    Art. 124

    Artikel 366 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 366. Art. § 1 De artikelen 362, 363, 365, § 1 zijn van toepassing op de wedden, weddenbijslagen en anciënniteitsverhogingen van het gerechtspersoneel. »

    § 2. Voor de berekening van de anciënniteit komen in aanmerking :

    1º de periode gedurende dewelke vanaf de leeftijd van 21 jaar een ambt in een hof of een rechtbank is uitgeoefend;

    2º de tijd van inschrijving bij de balie, evenals de uitoefening van het ambt van notaris door een doctor, licentiaat of master in de rechten;

    3º de tijd besteed aan onderwijs van het recht aan een Belgische universiteit;

    4º de tijd van ambtsvervulling bij de Raad van State, als lid van de Raad van State, van het auditoraat of van het coördinatiebureau;

    5º onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 365, § 1 :

    — de duur van de diensten verricht vanaf de leeftijd van 21 jaar in een Rijksdienst en in een dienst van Afrika.

    — de duur van de werkelijke diensten met volledige prestaties vanaf de leeftijd van 21 jaar verricht in andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika of als titularis van een ambt bezoldigd door middel van een weddetoelage in een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting.

    Ingeval sommige van die ambten gelijktijdig zijn uitgeoefend, is de samenvoeging daarvan voor de berekening van de weddeverhogingen niet geoorloofd.

    De uitdrukking « Rijksdienst » bedoelt elke dienst die afhangt van de wetgevende, de uitvoerende of de rechterlijke macht en die niet de staat van rechtspersoon heeft.

    De uitdrukking « dienst van Afrika « bedoelt elke dienst zonder rechtspersoonlijkheid die afhing van het gouvernement van Belgisch-Kongo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi.

    De uitdrukking « andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika « bedoelt :

    a) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die ressorteert onder de uitvoerende macht;

    b) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die ressorteerde onder het gouvernement van Belgisch-Kongo of onder het gouvernement van Ruanda-Urundi;

    c) elke gemeente- of provinciedienst;

    d) elke andere instelling naar Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden van lokaal of algemeen belang, en aan welker oprichting of bijzondere leiding de openbare overheid klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden.

    6º onverminderd de toepassing van de bepalingen van § 1, de duur van de diensten die volgens de bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van de ambtenaren van niveau A en dit volgens dezelfde regels.

    Indien sommige van die ambten gelijktijdig werden uitgeoefend, is de samenvoeging daarvan voor de berekening van de weddenverhogingen niet geoorloofd.

    Indien sommige van die ambten achtereenvolgens werden uitgeoefend, wordt de duur van die uitoefening samengesteld. De overblijvende diensten worden gevaloriseerd naar het belang dat eraan wordt toegekend in de categorie waartoe zij behoren. ».

    Art. 125

    Artikel 367 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 367. Het vakantiegeld dat toegekend wordt aan de personeelsleden van de niveaus B, C en D, bedoeld in artikel 177, wordt in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden verleend aan de personeelsleden van niveau A, de griffiers en de secretarissen.« .

    Art. 126

    In deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling II ingevoegd, die de artikelen 367bis tot 372 omvat, luidende :

    « Afdeling II. — Wedden ».

    Art. 127

    Artikel 367bis, van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 10 augustus 2005, wordt hersteld in de volgende lezing :

    « Art. 367bis. Aan elke graad en elke klasse worden één of meer weddenschalen verbonden. ».

    Art. 128

    In deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, afdeling II, van hetzelfde Wetboek wordt een onderafdeling I ingevoegd, die de artikelen 368 tot 370 omvat, luidende :

    « Onderafdeling I. — Niveau A ».

    Art. 129

    Artikel 367ter van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2005, wordt opgeheven.

    Art. 130

    Artikel 368 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 368. In de klasse A1, wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A11.

    In de klasse A2, wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A21.

    In de klasse A3, wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A31.

    In de klassen A1, A2 en A3, bekomt het personeelslid, bezoldigd in de weddenschaal opgenomen in de kolom 1 van de hieronder vermelde tabel, dat geslaagd is in de gecertificeerde opleiding overeenkomstig artikel 280, op het einde van de geldigheidsduur van de gecertificeerde opleiding, bedoeld in artikel 284, de weddenschaal vermeld in de kolom 2.

    1 2
    A11 A12
    A12 A21
    A21 A22
    A22 A23
    A31 A32
    A32 A33

    In afwijking van het vierde lid, bekomt het, personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A11 gedurende een periode van zes jaar, automatisch de weddenschaal A12. ».

    Art. 131

    Artikel 369 van hetzelfde Wetboek, vervangen en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 369. § 1. In de klasse A4 wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A41.

    Na zes jaar van bezoldiging in de weddenschaal A41, bekomt het personeelslid de weddenschaal A42 indien hij in een gecertificeerde opleiding is geslaagd

    Na zes jaar van bezoldiging in de weddenschaal A42, bekomt het personeelslid de weddenschaal A43 indien hij in een gecertificeerde opleiding is geslaagd

    § 2. In de klasse A5 wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A51.

    Het personeelslid, bezoldigd in de weddenschaal A51 gedurende een periode van zes jaar, bekomt automatisch de weddenschaal A52

    Het personeelslid, bezoldigd in de weddenschaal A52 gedurende een periode van zes jaar, bekomt automatisch de weddenschaal A53. »

    Art. 132

    Artikel 370 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 7 februari 1997, 3 april 1997, 20 mei 1997 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    Art. 370. Aan de weddenschalen zijn volgende wedden verbonden :

    1º klasse A1
    Weddenschaal A11 — minimumwedde : 21 880, 00 euro
    — maximumwedde : 33 895,00 euro
    — tussentijdse verhogingen : 27 jaarlijkse verhogingen van 445 euro.
    Weddenschaal A12 — minimumwedde : 23 880,00 euro
    — maximumwedde : 35 895,00 euro
    — tussentijdse verhogingen : 27 jaarlijkse verhogingen van 445 euro.
    2º klasse A2
    Weddenschaal A21 — minimumwedde : 25 880,00 euro
    — maximumwedde : 38 360,00 euro
    — tussentijdse verhogingen 26 jaarlijkse verhogingen van 480 euro
    Weddenschaal A22 — minimumwedde : 28 880,00 euro
    — maximumwedde : 41 360,00 euro
    — tussentijdse verhogingen : 26 jaarlijkse verhogingen van 480 euro
    Weddenschaal A23 — minimumwedde : 31 880,00 euro
    — maximumwedde :44 360 euro
    — tussentijdse verhogingen : 26 jaarlijkse verhogingen van 480 euro
    3º klasse A3
    Weddenschaal A31 — minimumwedde : 32 380,00 euro
    — maximumwedde : 44 860,00 euro
    — tussentijdse verhogingen : 24 jaarlijkse verhogingen van 520 euro
    Weddenschaal A32 — minimumwedde : 35 880,00 euro
    — maximumwedde : 48 360 euro
    — tussentijdse verhogingen : 24 jaarlijkse verhogingen van 520 euro
    Weddenschaal A33 — minimumwedde : 38 880,00 euro
    — maximumwedde : 51 360,00 euro
    — tussentijdse verhogingen : 24 jaarlijkse verhogingen van 520 euro
    4º klasse A4
    Weddenschaal A41 — minimumwedde : 39 570,00 euro
    — maximumwedde : 52 990,00 euro
    — tussentijdse verhogingen : 22 jaarlijkse verhogingen van 610 euro
    Weddenschaal A42 — minimumwedde : 42 570,00 euro
    — maximumwedde : 55 990,00 euro
    — tussentijdse verhogingen : 22 jaarlijkse verhogingen van 610 euro
    Weddenschaal A43 — minimumwedde : 45 570,00 euro
    — maximumwedde : 58 990,00 euro
    — tussentijdse verhogingen : 22 jaarlijkse verhogingen van 610 euro
    5º klasse A5
    Weddenschaal A51 — minimumwedde : 47 360,00 euro
    — maximumwedde : 60 780,00 euro
    — tussentijdse verhogingen : 22 jaarlijkse verhogingen van 610 euro
    Weddenschaal A52 — minimumwedde : 50 360,00 euro
    — maximumwedde : 63 780,00 euro
    — tussentijdse verhogingen : 22 jaarlijkse verhogingen van 610 euro
    Weddenschaal A53 — minimumwedde : 53 360,00 euro
    — maximumwedde : 66 780,00 euro
    — tussentijdse verhogingen : 22 jaarlijkse verhogingen van 610 euro

    Art. 133

    In deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, afdeling I, van hetzelfde Wetboek wordt een onderafdeling II ingevoegd, die de artikelen 371 en 372 omvat, luidende :

    « Onderafdeling II. — Niveau B (griffiers en secretarissen) ».

    Art. 134

    Artikel 371 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 2 augustus 1974 en gewijzigd bij de wetten van 15 juni 2001 en 10 augustus 2005 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 371. § 1. Aan de graad van griffier en secretaris wordt de weddenschaal BJ1 verbonden. »

    § 2. De griffier of secretaris die geslaagd is in de gecertificeerde opleidingen 1 en 2 die aan deze graad verbonden is bekomt na een termijn van vijf jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van zijn inschrijving voor deze laatste gecertificeerde opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande gecertificeerde opleiding, de weddenschaal BJ2.

    § 3. De griffier of secretaris die geslaagd is in de gecertificeerde opleidingen 3, 4 en 5 die aan deze graad verbonden is bekomt na een termijn van vijf jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van zijn inschrijving voor deze laatste gecertificeerde opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande een gecertificeerde opleiding, de weddenschaal BJ3. ».

    Art. 135

    Artikel 372 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt :

    « Art 372. Aan de weddenschalen van de griffiers en secretarissen zijn volgende wedden verbonden :

    Weddenschaal BJ1

    — minimumwedde : 17 274,00 euro;

    — maximumwedde : 25 688,00 euro

    — tussentijdse verhogingen :

    • drie jaarlijkse verhogingen van 253 euro, gevolgd door :

    • een tweejaarlijkse verhoging van 293 euro, gevolgd door :

    • een tweejaarlijkse verhoging van 391 euro, gevolgd door :

    • een tweejaarlijkse verhoging van 673 euro, gevolgd door :

    • negen tweejaarlijkse verhogingen van 625 euro.

    Weddenschaal BJ2

    — minimumwedde : 21 731,00 euro

    — maximumwedde : 32 396,00 euro

    — tussentijdse verhogingen :

    • driejaarlijkse verhogingen van 372 euro, gevolgd door :

    • twee tweejaarlijkse verhogingen van 293 euro, gevolgd door :

    • drie tweejaarlijkse verhogingen van 673 euro, gevolgd door :

    • een tweejaarlijkse verhoging van 992 euro, gevolgd door :

    • acht tweejaarlijkse verhogingen van 744 euro.

    Weddenschaal BJ3

    — minimumwedde : 24  531,00 euro

    — maximumwedde : 35 196,00 euro

    — tussentijdse verhogingen :

    • driejaarlijkse verhogingen van 372 euro, gevolgd door :

    • twee tweejaarlijkse verhogingen van 293 euro, gevolgd door :

    • drie tweejaarlijkse verhogingen van 673 euro, gevolgd door :

    • een tweejaarlijkse verhoging van 992 euro, gevolgd door :

    • acht tweejaarlijkse verhogingen van 744 euro.

    Art. 136

    In deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling III ingevoegd, die de artikelen 373 tot 375 omvat, luidende :

    « Afdeling III. — Toelagen en premies ».

    Art. 137

    Artikel 373 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 27 december 1994,, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 augustus 2005 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 373. Toegekend worden :

    1º een weddenbijslag van 2 221,91 euro aan de griffier die de onderzoeksrechter of jeugdrechter gedurende minstens een maand bijstaat;

    2º een premie van 123,95 euro per zaak aan de griffier die gedurende de zitting van het hof van assisen het ambt van griffier van het hof van assisen uitoefent;

    3º een maandelijkse premie van 24,79 euro aan leden van de griffie die het bewijs leveren van de kennis de tweede taal, onder dezelfde voorwaarden als deze die aan het personeel van de griffies wordt toegekend.

    4º een maandelijkse premie van 24,79 euro aan leden van het parketsecretariaat die het bewijs leveren van de kennis de tweede taal, onder dezelfde voorwaarden als deze die aan het personeel van de parketsecretariaten wordt toegekend.

    Art. 138

    Artikel 373bis van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 10 augustus 2005, wordt hersteld in de volgende lezing :

    « Art. 373bis. § 1. Toegekend worden, gedurende de geldigheidsduur van de gecertificeerde opleiding, bedoeld in artikel 284, 1º.

    1º een jaarlijkse competentietoelage van de 2 000 euro. aan de personeelsleden, bezoldigd in de weddenschaal A11 of A12;

    2º een jaarlijkse competentietoelage van de 3 000 euro, aan de personeelsleden in, bezoldigd in de weddenschaal A21, A22, A31 of A32;

    De bepalingen inzake de voorwaarden en de modaliteiten van betaling van de competentietoelagen die van toepassing zijn op de personeelsleden van niveau B, C en D, bedoeld in artikel 177, zijn van gelijke toepassing op de personeelsleden van niveau A. ».

    Art. 139

    Artikel 373ter van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 373ter. § 1. De griffier of secretaris die slaagt in de gecertificeerde opleiding 1 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze gecertificeerde opleiding, bedoeld in artikel 284, 2º.

    § 2. De griffier of secretaris die slaagt in de gecertificeerde opleiding 2 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze gecertificeerde opleiding bedoeld in artikel 284, 2º.

    § 3. De griffier of secretaris die niet slaagt in de gecertificeerde opleiding 2 verliest het voordeel van de competentietoelage.

    In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de gecertificeerde opleiding 2, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande gecertificeerde opleiding, de helft van de competentietoelage bedoeld in § 1.

    § 4. De griffier of secretaris bezoldigd in weddenschaal BJ2, die slaagt in de gecertificeerde opleiding 3 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze gecertificeerde opleiding.

    § 5. De griffier of secretaris die niet slaagt in de gecertificeerde opleiding 3 verliest het voordeel van de competentietoelage.

    In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de gecertificeerde opleiding 3, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande gecertificeerde opleiding, de helft van de competentietoelage bedoeld in § 1.

    § 6. De griffier of secretaris die slaagt in de gecertificeerde opleiding 4 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze gecertificeerde opleiding.

    § 7. De griffier of secretaris die niet slaagt in de gecertificeerde opleiding 4 verliest het voordeel van de competentietoelage.

    In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maanden volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de gecertificeerde opleiding 4, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande gecertificeerde opleiding, de helft van de gecertificeerde opleiding bedoeld in § 1.

    § 8. De griffier of secretaris die slaagt in de gecertificeerde opleiding 5 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze gecertificeerde opleiding.

    § 9. De griffier of secretaris die niet slaagt in de gecertificeerde opleiding 5 verliest het voordeel van de competentietoelage. ».

    § 10. De bepalingen inzake de voorwaarden en de modaliteiten van betaling van de competentietoelagen die van toepassing zijn op de personeelsleden van niveau B, C en D, bedoeld in artikel 177, zijn van gelijke toepassing op de personeelsleden van niveau B met de graad van griffier en secretaris. ».

    Art. 140

    Artikel 374 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 374. De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedde van personeel van de federale overheidsdiensten, geldt eveneens voor de premies en toelagen bedoeld in de artikelen 373, 373bis en 373ter.

    Zij worden gekoppeld aan de spilindex 138,01. »

    Art. 141

    Artikel 375 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2005 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 375. § 1. De personeelsleden van het niveau A of de leden van een griffie of een parketsecretariaat, die in toepassing van de artikelen 330, en 330bis, gedurende een ononderbroken periode van één maand een hoger ambt uitoefenen, ontvangen een toelage waarvan het bedrag wordt bepaald op het verschil tussen de bezoldiging welke het personeelslid zou genieten in de graad van het voorlopig uitgeoefend ambt en de bezoldiging welke hij geniet in zijn werkelijke graad.

    De bezoldiging bedoeld in het voorgaande lid omvat :

    1º de wedde, in voorkomend geval met inbegrip van de verschuldigde weddenbijslagen;

    2º eventueel de haard- of standplaatstoelage.

    § 2. De leden van de griffie of een parketsecretariaat, die in toepassing van de artikelen 328 of 329bis, geroepen worden om gedurende ten minste drie opeenvolgende maanden een hoger ambt te vervullen, ontvangt een toelage, waarvan het bedrag wordt bepaald op de helft van het in § 1. bedoelde bedrag.

    § 3. De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten, geldt eveneens voor deze toelage.

    Zij wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.

    De toelage is onderworpen aan de bijdrage voor het stelsel van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit sector gezondheidszorgen en aan de bijzondere bijdrage voor de financiering van het stelsel van de sociale zekerheid.

    De toelage is evenwel niet onderworpen aan de inhouding bestemd voor de financiering van het wettelijk pensioen.

    § 4. Deze toelage wordt verleend onder dezelfde voorwaarden als de toelage verleend voor de uitoefening van een hoger ambt, toegekend aan de personeelsleden van het niveau B, C en D, bedoeld in artikel 177.

    Art. 142

    Artikel 380 van hetzelfde Wetboek gewijzigd bij de wet van 15 juli 1970, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 12 april 1999 en 10 juni 2006, wordt opgeheven.

    Art. 143

    In het opschrift van hoofdstuk III van deel II, Boek II, titel III, vervallen de woorden « , Iter »

    Art. 144

    In artikel 403 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 20 mei 1997 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het eerste lid vervallen de woorden « de adjunct-griffiers » en « en adjunct-griffiers »;

    2º in het tweede lid vervallen de woorden »adjunct-secretarissen ».

    Art. 145

    Artikel 407 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1997 en 24 maart 1999, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 107. Aan de leden van de zetel en de leden van het openbaar ministerie, de referendarissen bij het Hof van Cassatie en het gerechtspersoneel van niveau A die zonder verlof afwezig zijn, kan door een beslissing van de overheid die tot het uitspreken van de schorsing bevoegd is, voor de duur van die afwezigheid hun wedde worden ontzegd. ».

    Art. 146

    Aan artikel 409 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003 worden de volgende wijzingen aangebracht :

    1º § 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt :

    « De Nationale Tuchtraad oefent zijn bevoegdheid uit ten aanzien van de magistraten, van de referendarissen bij het Hof van Cassatie en van het gerechtspersoneel »;

    2º in het § 2, eerste lid, worden de woorden « secretaris-verslaggever « vervangen door het woord « secretaris »;

    3º § 2, tweede en derde lid, wordt vervangen als volgt :

    Wanneer de krachtens de taalwetgeving bevoegde kamer van de Nationale Tuchtraad haar bevoegdheid moet uitoefenen ten aanzien van een magistraat, van een referendaris bij het Hof van Cassatie of van gerechtspersoneel van niveau A, is zij samengesteld uit drie leden van de zittende magistratuur, twee magistraten van het openbaar ministerie en twee leden die niet tot de rechterlijke orde behoren. Deze laatsten worden gekozen onder advocaten en universiteitsprofessoren die het recht doceren.

    Wanneer de krachtens de taalwetgeving bevoegde kamer van de Nationale Tuchtraad haar bevoegdheid moet uitoefenen ten aanzien van gerechtspersoneel van het niveau B, C en D, is zij samengesteld uit twee leden van de zittende magistratuur, een magistraat van het openbaar ministerie, een griffier, een secretaris en twee leden die niet tot de rechterlijke orde behoren. Deze laatsten worden gekozen onder advocaten en universiteitsprofessoren die het recht doceren.

    4º § 8 wordt vervangen als volgt :

    « § 8. De secretarissen zijn griffiers bij het Hof van Cassatie, die door de hoofdgriffier van dat hof ter beschikking van de Nationale Tuchtraad worden gesteld. »;

    5º in § 10 worden de woorden « rang 13 » vervangen door de woorden « klasse A3 ».

    Art. 147

    In artikel 410 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzingen aangebracht :

    1º § 1, 5º wordt vervangen als volgt :

    5º ten aanzien van de referendarissen en van de parketjuristen :

    — de eerste voorzitter van het hof van beroep ten aanzien van de referendarissen bij dat hof;

    — de eerste voorzitter van het arbeidshof ten aanzien van de referendarissen bij dat hof;

    — de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;

    — de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;

    — de voorzitter van de rechtbank van koophandel ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;

    — de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank

    — de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de parketjuristen bij het parket-generaal en het arbeidsauditoraat-generaal;

    — de procureur des Konings ten aanzien van de parketjuristen bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg;

    — de arbeidsauditeur ten aanzien van de parketjuristen bij het arbeidsauditoraat;

    2º § 1, 7º, wordt vervangen als volgt :

    « 7º Ten aanzien van de griffiers, de secretarissen en het personeel van griffies, parketsecretariaten en steundiensten :

    — de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdgriffier van het Hof van Cassatie en de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het Hof van Cassatie;

    — de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de hoofdgriffier van het hof van beroep en van het arbeidshof en van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het hof van beroep en bij het arbeidshof en van de personeelsleden van het niveau A van de steundiensten bij deze hoven, bij het parketgeneraal of het arbeidsauditoraat-generaal;

    — de procureur des Konings ten aanzien van de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg, van de hoofdgriffier van de rechtbank van koophandel, van de hoofdgriffier van de politierechtbank, van de hoofdgriffier van het vredegerecht en van de hoofdsecretaris van het parket van de procureur des Konings en de personeelsleden van het niveau A bij deze rechtbanken en parketten;

    — de arbeidsauditeur ten aanzien van de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank en van de hoofdsecretaris van het arbeidsauditoraat en de personeelsleden van het niveau A bij deze rechtbanken en parketten;

    — de hoofdgriffier ten aanzien van de griffiers-hoofden van dienst, van de griffiers, van de deskundigen, de administratief deskundigen en ICT deskundigen.

    — de hoofdsecretaris ten aanzien van de secretarissen-hoofden van dienst, van de secretarissen, deskundigen, de administratief deskundigen en ICT deskundigen

    — de federale procureur ten aanzien van de hoofdsecretaris en de personeelsleden van het niveau A bij het federaal parket;

    — de hoofdsecretaris ten aanzien van de secretaris-hoofd van dienst, van de secretarissen, de deskundigen, de administratief deskundigen en ICT deskundigen van het federaal parket. ».

    Art. 148

    In artikel 412 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 7 juli 2002 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º § 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt :

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, is de tuchtoverheid bevoegd om een lichte straf op te leggen :

    — de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de referendarissen die de raadsheren in het Hof van Cassatie bijstaan;

    — de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de referendarissen bij de hoven;

    — naar gelang van het geval, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur ten aanzien van de referendarissen bij deze rechtbanken.

    2º in § 2, 4º worden de woorden « de adjunct-griffiers » en « de adjunct-secretarissen » geschrapt;

    3º § 2, 6º wordt vervangen als volgt :

    « 6º ten aanzien van het gerechtspersoneel niveau A en de griffiers, daaronder begrepen wegens fouten begaan bij het verlenen van bijstand aan de rechter en de secretarissen niet begrepen in 4º, de Koning voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en naar gelang van het geval de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur voor de andere zware straffen. ».

    3º § 3, 7º wordt vervangen als volgt :

    7º ten aanzien van de deskundigen, de administratief deskundigen, de ICT deskundigen, de assistenten en de medewerkers, de Minister van Justitie voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en naar gelang van het geval, de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie of de procureur-generaal bij het hof van beroep, of de federale procureur voor de andere zware straffen.

    Art. 149

    In artikel 413 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « »of een parketsecretariaat », vervangen door de woorden « , een parketsecretariaat of een steundienst ».

    Art. 150

    In artikel 415 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º § 6, 2º, zesde gedachtestrepen wordt vervangen als volgt :

    aan de griffiers, de secretarissen en het personeel van griffies, parketsecretariaten en steundiensten.

    2º § 7 wordt vervangen als volgt :

    « § 7. De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de lichte straffen, opgelegd :

    — aan de leden van het parket-generaal bij de hoven van beroep;

    — aan de leden van het auditoraat-generaal bij de arbeidshoven;

    — aan de procureurs des Konings;

    — aan de arbeidsauditeurs;

    — aan de federale magistraten;

    — aan de toegevoegde substituten procureur des Konings;

    — aan de toegevoegde substituten arbeidsauditeur;

    — aan de bijstandsmagistraten;

    — aan de referendarissen bij de hoven;

    — aan de parketjuristen bij het parket bij de hoven en de arbeidshoven en het federaal parket;

    — aan de griffiers en aan het personeel van de griffies bij de hoven van beroep en de arbeidshoven en de steundiensten bij die hoven;

    — aan de secretarissen en aan het personeel van de parketsecretariaten bij de hoven van beroep, de arbeidshoven, het federaal parket en de steundiensten bij die parketten.

    3º § 8 wordt vervangen als volgt :

    § 8. De procureur-generaal bij het hof van beroep neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de lichte straffen, opgelegd :

    — aan de leden van de parketten bij de rechtbanken van eerste aanleg;

    — aan de leden van het arbeidsauditoraat;

    — aan de referendarissen bij de rechtbanken;

    — aan de parketjuristen bij de parketten bij de rechtbanken;

    — aan het gerechtspersoneel van de griffies en de steundiensten van de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel, de politierechtbanken en de vredegerechten;

    — aan het gerechtspersoneel bij de parket secretariaten en de steundiensten bij die parketten.

    Art. 151

    In artikel 419, zevende lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, worden de woorden « en van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten » vervangen door de woorden « en van het gerechtspersoneel ».

    HOOFDSTUK III

    Wijzigingen aan de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken

    Art. 152

    In artikel 53, § 5, tweede lid van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, vervangen 27 april 2001, vervallen de woorden « of een adjunct-griffier ».

    Art. 153

    Het artikel 54bis van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 26 april 2005, wordt opgeheven.

    HOOFDSTUK IV

    Wijzigingen aan de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting

    Art. 154

    In de tabel die voorkomt in artikel 1 van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, vervangen bij de wet van 20 juli 1998 en gewijzigd bij de wetten van 29 november 2001, 11 maart 2004, 14 december 2004, 10 augustus 2005 en 20 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º de kolom met als opschrift « Griffiers », wordt, vervangen als volgt :

    Zetel Griffiers
    Antwerpen 32
    Brussel 33
    Gent 29
    Luik 23
    Bergen 15 (6)

    2º de kolom met als opschrift « Adjunct-griffiers » wordt geschrapt.

    Art. 155

    In de tabel I « Hof van Cassatie », gevoegd bij dezelfde wet, en gewijzigd bij de wetten van 25 februari 1954, 25 juni 1964, 10 november 1970 en 6 mei 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in de kolom met als opschrift « Griffiers » wordt het cijfer « 6 », vervangen door het cijfer « 11 »;

    2º de kolom met als opschrift « Adjunct-griffiers » wordt geschrapt.

    HOOFDSTUK V

    Wijzigingen aan de wet van 7 juli 1969 tot vaststelling van de personeelsformatie van de arbeidshoven en -rechtbanken

    Art. 156

    In de tabel « Arbeidshoven » die voorkomt in artikel 1 van wet van 7 juli 1969 tot vaststelling van de personeelsformatie van de arbeidshoven en -rechtbanken, vervangen bij de wet van 28 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 12 januari 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º de kolom met als opschrift « Griffiers », wordt, vervangen als volgt :

    Zetel Griffiers
    Antwerpen 12
    Brussel 11
    Gent 9
    Luik 9
    Bergen 7

    2º de kolom met als opschrift « Klerken-griffiers » wordt geschrapt.

    Art. 157

    In de tabel « Arbeidsrechtbanken » die voorkomt in artikel 1 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 6 juli 1976 en gewijzigd bij de wetten van 13 november 1979, 23 september 1985, 23 juni 1989, 28 december 1990 en 12 januari 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º de kolom met als opschrift « Griffiers », wordt, vervangen als volgt :

    Zetel Griffiers
    Brussel 32
    Antwerpen 19
    Luik 13
    Charleroi 12
    Gent 9
    Dendermonde 8
    Bergen 7
    Brugge 6
    Kortrijk, Ieper, Veurne 8
    Leuven 5
    Hasselt 6
    Turnhout 5
    Tongeren 5
    Doornik 5
    Mechelen 5
    Oudenaarde 3
    Verviers, Eupen 4
    Namen, Dinant 6
    Nijvel 5
    Hoei 3
    Aarlen, Neufchâteau, Marche-en-Famenne 3

    2º de kolom met als opschrift « Klerken-griffiers » wordt geschrapt.

    HOOFDSTUK VI

    Wijzigingen aan de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek

    Art. 158

    In de tabel die voorkomt in artikel 1 van de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 20 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º de kolom met als opschrift « Griffiers », wordt, vervangen als volgt :

    Zetel Griffiers
    Antwerpen 16
    Mechelen 4
    Turnhout 5
    Hasselt 5
    Tongeren 4
    Brussel 28
    Leuven 4
    Nijvel 4
    Dendermonde 6
    Gent 6
    Oudenaarde 3
    Brugge 6
    Ieper, Veurne 4
    Kortrijk 7
    Hoei 2
    Luik 6
    Verviers, Eupen 5
    Aarlen-Neufchâteau 2
    Dinant, Marche-en-Famenne 3
    Namen 3
    Charleroi 6
    Bergen 4
    Doornik 3

    2º de kolom met als opschrift « Adjunct-griffiers » wordt geschrapt.

    HOOFDSTUK VII

    Wijzigingen aan de wet van 16 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de politierechtbanken

    Art. 159

    In de tabel die voorkomt in het enig artikel van de 16 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de politierechtbanken, vervangen bij de wet van 22 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º de kolom met als opschrift « Griffiers », wordt, vervangen als volgt :

    Zetel Griffiers
    Antwerpen 12
    Mechelen 3
    Turnhout 3
    Hasselt 6
    Tongeren 5
    Nijvel 3
    Brussel 10
    Halle 1
    Vilvoorde 3
    Leuven 4
    Aalst 2
    Dendermonde 2
    Sint-Niklaas 2
    Gent 7
    Oudenaarde 1
    Brugge 5
    Ieper 1
    Kortrijk 5
    Veurne 1
    Eupen 1
    Hoei 1
    Luik 6
    Verviers 1
    Aarlen 1
    Marche-en-Famenne 1
    Neufchâteau 1
    Dinant 1
    Namen 3
    Charleroi 6
    Bergen 4
    Doornik 2

    2º de kolom met als opschrift « Adjunct-griffiers » wordt geschrapt.

    HOOFDSTUK VIII

    Wijzigingen aan de wet 20 juli 1971 tot vaststelling van de personeelsformatie van de vredegerechten

    Art. 160

    De tabel die voorkomt in het enig artikel van de wet van 20 juli 1971 tot vaststelling van de personeelsformatie van de vredegerechten, vervangen bij de wet van 25 maart 1999, wordt door de volgende tabel vervangen :

    Kanton Griffier
    Antwerpen I2
    Antwerpen II2
    Antwerpen III2
    Antwerpen IV2
    Antwerpen V2
    Antwerpen VI2
    Antwerpen VII3
    Antwerpen VIII2
    Antwerpen IX2
    Antwerpen X2
    Antwerpen XI2
    Antwerpen XII2
    Boom2
    Brasschaat2
    Kapellen2
    Kontich2
    Schilde2
    Zandhoven2
    Heist-op-den-Berg2
    Lier3
    Mechelen3
    Willebroek2
    Arendonk2
    Geel2
    Herentals2
    Hoogstraten2
    Mol2
    Turnhout2
    Westerlo2
    Beringen3
    Hasselt I3
    Hasselt II2
    Houthalen-Helchteren2
    Neerpelt-Lommel3
    Sint-Truiden2
    Bilzen2
    Borgloon0
    Bree1
    Genk2
    Maaseik1
    Maasmechelen2
    Tongeren-Voeren2
    Eigenbrakel2
    Geldenaken-Perwijs2
    Nijvel2
    Tubeke1
    Waver I2
    Waver II2
    Anderlecht I2
    Anderlecht II2
    Oudergem2
    Brussel I3
    Brussel II3
    Brussel III3
    Brussel IV2
    Brussel V2
    Brussel VI2
    Etterbeek2
    Vorst2
    Elsene3
    Jette2
    Sint-Jans-Molenbeek2
    Sint-Gillis2
    Sint-Joost-ten-Node2
    Schaarbeek I2
    Schaarbeek II2
    Ukkel2
    Sint-Pieters-Woluwe2
    Asse2
    Grimbergen2
    Halle2
    Herne-Sint-Pieters-Leeuw2
    Kraainem-Sint-Genesius-Rode2
    Lennik2
    Meise2
    Overijse-Zaventem2
    Vilvoorde2
    Aarschot2
    Diest2
    Haacht2
    Landen-Zoutleeuw1
    Leuven I2
    Leuven II2
    Leuven III2
    Tienen2
    Aalst I2
    Aalst II2
    Beveren2
    Dendermonde-Hamme3
    Lokeren2
    Ninove2
    Sint-Niklaas I2
    Sint-Niklaas II2
    Wetteren-Zele2
    Deinze2
    Eeklo2
    Gent I2
    Gent II2
    Gent III2
    Gent IV2
    Gent V2
    Merelbeke2
    Zelzate2
    Zomergem2
    Geraardsbergen-Brakel2
    Oudenaarde-Kruishoutem2
    Ronse1
    Zottegem-Herzele2
    Brugge I2
    Brugge II2
    Brugge III2
    Brugge IV2
    Oostende I2
    Oostende II2
    Tielt2
    Torhout2
    Ieper I1
    Ieper II-Poperinge2
    Wervik1
    Harelbeke2
    Izegem2
    Kortrijk I2
    Kortrijk II2
    Menen2
    Roeselare2
    Waregem2
    Diksmuide1
    Veurne-Nieuwpoort2
    Eupen1
    Sankt-Vith0
    Hamoir1
    Hoei I2
    Hoei II-Hannuit1
    Fleron2
    Grace-Hollogne2
    Herstal2
    Luik I3
    Luik II3
    Luik III3
    Luik IV3
    Saint-Nicolas2
    Seraing2
    Sprimont2
    Wezet2
    Borgworm1
    Limburg-Aubel1
    Malmedy-Spa-Stavelot2
    Verviers I-Herve2
    Verviers II2
    Aarlen-Messancy2
    Virton-Florenville-Etalle1
    Marche-en-Famenne-Durbuy2
    Vielsalm-La Roche-en-Ardenne-Houffalize1
    Bastenaken-Neufchateau1
    Saint-Hubert-Bouillon-Paliseul1
    Beauraing-Dinant-Gedinne2
    Ciney-Rochefort2
    Couvin-Philippeville1
    Florennes-Walcourt1
    Andenne1
    Fosses-la-Ville2
    Gembloux-Eghezee2
    2 Namen I
    Namen II2
    Beaumont-Chimay-Merbes-le-Château2
    Binche2
    Charleroi I2
    Charleroi II2
    Charleroi III2
    Charleroi IV2
    Charleroi V2
    Chatelet2
    Fontaine-l'Eveque2
    Seneffe2
    Thuin2
    Boussu2
    Dour-Colfontaine2
    Edingen-Lens2
    La Louviere2
    Bergen I2
    Bergen II2
    Zinnik2
    Aat-Lessen2
    Moeskroen-Komen-Waasten2
    Peruwelz-Leuze-en-Hainaut2
    Doornik I2
    Doornik II2

    2º de kolom met als opschrift « Adjunct-griffiers » wordt geschrapt.

    HOOFDSTUK IX

    Wijzigingen aan de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg

    Art. 161

    In de tabel die voorkomt in artikel 1 van de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg, vervangen bij de wetten van 20 juli 1998 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º de kolom met als opschrift « Griffier », wordt, vervangen als volgt :

    Zetel Griffier
    Antwerpen 64
    Mechelen 14
    Turnhout 15
    Hasselt 19
    Tongeren 14
    Brussel 106
    Leuven 20
    Nijvel 17
    Dendermonde 30
    Gent 40
    Oudenaarde 11
    Brugge 27
    Ieper 6
    Kortrijk 21
    Veurne 6
    Eupen 5
    Hoei 9
    Luik 49
    Verviers 11
    Aarlen 7
    Marche-en-Famenne 5
    Neufchateau 6
    Dinant 9
    Namen 16
    Charleroi 39
    Bergen 25
    Doornik 15

    2º de kolom met als opschrift « Adjunct-griffier » wordt geschrapt.

    HOOFDSTUK X

    Wijzigingen aan de wet 10 juni 2006 tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten

    Art. 162

    In artikel 65 van de wet van 10 juni 2006 tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten, vervallen de woorden « , indien het op dat ogenblik voldoet aan al de voormelde benoemingsvoorwaarden, met uitzondering van die betreffende de dienstanciënniteit. »

    HOOFDSTUK XI

    Overgangs- en slotbepalingen

    Afdeling 

    Integratie van hoofdgriffiers, hoofdsecretarissen, griffiers-hoofden van dienst, secretarissen hoofden van dienst, referendarissen en parketjuristen, houders van bijzondere graden en attachés in de dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie in het niveau A

    Art. 163

    § 1. De personen die op het moment van de inwerkingtreding van deze wet titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna in kolom 1 zijn opgenomen, waaraan de wedden weddenschaal en weddenbijslagen zijn toegekend die in kolom 2 zijn opgenomen, worden ambtshalve benoemd in de klasse die in kolom 3 is opgenomen, bezoldigd in de weddenschaal die in kolom 4 is opgenomen en dragen de titel hier tegenover vermeld in kolom 5.

    1 2 3 4 5
    Hof van Cassatie/ Parket van het Hof van Cassatie Hoofdgriffier Hoofdsecretaris Minimumwedde: 37 694,74 Maximumwedde: 50 327,91 A3 A33 Minimumwedde: 38 880,00 Maximumwedde: 51 360,00 Hoofdgriffier Hoofdsecretaris
    Hoven van beroep en arbeidshoven/ Parket van het hof van beroep, parket van het arbeidshof en Federaal parket Hoofdgriffier Hoofdsecretaris Minimumwedde: 35 465,30 Maximumwedde: 48 098,47 A3 A32 Minimumwedde: 35 880,00 Maximumwedde: 48 360,00 Hoofdgriffier Hoofdsecretaris
    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en rechtbanken van koophandel/ Parket van de procureur des Konings en parket van de arbeidsauditeur, waarvan het rechtsgebied ten minste 250 000 inwoners telt Hoofdgriffier Hoofdsecretaris Minimumwedde: 33 681,72 Maximumwedde: 46 314,89 A3 A32 Minimumwedde: 35 880,00 Maximumwedde: 48 360,00 Hoofdgriffier Hoofdsecretaris
    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en rechtbanken van koophandel/ Parket van de procureur des Konings en parket van de arbeidsauditeur, waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners telt Hoofdgriffier Hoofdsecretaris Minimumwedde: 29 371,48 Maximumwedde: 42 004,65 A3 A31 Minimumwedde: 32 226,25 Maximumwedde: 44 859,42 Hoofdgriffier Hoofdsecretaris
    Vredegerechten en politierechtbanken Hoofdgriffier Minimumwedde: 27 513,62 Maximumwedde: 40 146,79 A2 A22 Minimumwedde: 28 880,00 Maximumwedde: 41 360,00 Hoofdgriffier
    Hof van Cassatie/ Parket van het Hof van Cassatie Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst Minimumwedde: 27 513,62 Maximumwedde: 40 146,79 A2 A23 Minimumwedde: 31 880,00 Maximumwedde: 44 360,00 Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst
    Hoven van beroep en arbeidshoven/ Parket van het hof van beroep, parket van het arbeidshof en Federaal parket Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst Minimumwedde: 25 358,51 Maximumwedde: 37 991,68 A2 A23 Minimumwedde: 31 880,00 Maximumwedde: 44 360,00 Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst
    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en rechtbanken van koophandel/ Parket van de procureur des Konings en parket van de arbeidsauditeur Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst, met ten minste drie jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 20 453,72 Maximumwedde: 33 086,89 A2 A22 Minimumwedde: 28 880,00 Maximumwedde: 41 360,00 Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst
    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en rechtbanken van koophandel/ Parket van de procureur des Konings en parket van de arbeidsauditeur Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst met minder dan drie jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 20 453,72 Maximumwedde: 33 086,89 A2 A21 Minimumwedde: 25 880,00 Maximumwedde: 38 360,00 Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst
    Hoven van beroep en rechtbanken van eerste aanleg Referendaris/ Parketjurist met minder dan drie jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 20 705.34 Maximumwedde: 32 165.25 A1 A11 Minimumwedde: 21 880,00 Maximumwedde: 33 895,00 Referendaris/ Parketjurist
    Hoven van beroep en rechtbanken van eerste aanleg Referendaris/ Parketjurist met ten minste drie jaar en minder dan zes jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 20 705.34 Maximumwedde: 32 165.25 A1 A12 Minimumwedde: 23 880,00 Maximumwedde: 35 895,00 Referendaris/ Parketjurist
    Hoven van beroep en rechtbanken van eerste aanleg Referendaris/ Parketjurist met ten minste drie jaar en minder dan zes jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 22 479,86 Maximumwedde: 34 916,48 A1 A12 Minimumwedde: 23 880,00 Maximumwedde: 35 895,00 Referendaris/ Parketjurist
    Hoven van beroep en rechtbanken van eerste aanleg Referendaris/ Parketjurist met ten minste zes jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 20 705.34 Maximumwedde: 32 165.25 A2 A21 Minimumwedde: 25 880,00 Maximumwedde: 38 360,00 Referendaris/ Parketjurist
    Hoven van beroep en rechtbanken van eerste aanleg Referendaris/ Parketjurist met ten minste zes jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 22 479,86 Maximumwedde: 34 916,48 A2 A21 Minimumwedde: 25 880,00 Maximumwedde: 38 360,00 Referendaris/ Parketjurist
    Bijzondere graden die werden ingesteld krachtens het artikel 180 Ger.W., zoals opgeheven bij deze wet. Iindustrieel ingenieur Vertaler-revisor Minimumwedde: 20 705.34 Maximumwedde: 32 165.25 A1 A11 Minimumwedde: 21 880,00 Maximumwedde: 33 895,00 Attaché
    Bijzondere graden die werden ingesteld krachtens het artikel 180 Ger.W., zoals opgeheven bij deze wet. Iindustrieel ingenieur Vertaler-revisor Minimumwedde: 22 479,86 Maximumwedde: 34 916,48 A1 A12 Minimumwedde: 23 880,00 Maximumwedde: 35 895,00 Attaché
    Bijzondere graden die werden ingesteld krachtens het artikel 180 Ger.W., zoals opgeheven bij deze wet. Iindustrieel ingenieur Vertaler-revisor Minimumwedde: 25 507,15 Maximumwedde: 37 925,77 A2 A21 Minimumwedde: 25 880,00 Maximumwedde: 38 360,00 Attaché
    De dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie Attaché Minimumwedde: 22 479,86 Maximumwedde: 34 916,48 A1 A12 Minimumwedde: 23 880,00 Maximumwedde: 35 895,00 Attaché

    § 2. Voor de berekening van de klassenanciënniteit van diegenen die worden benoemd in de klasse in kolom 3, worden de diensten die gepresteerd zijn in de graad in kolom 1 verricht te zijn in de klasse in kolom 3.

    De door deze personeelsleden verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschalen.

    § 3. Ingeval een functie nog niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een weging, bedoeld in artikel 160 van het Gerechtelijk Wetboek, wordt het personeelslid benoemd in de klasse met de daaraan verbonden weddenschaal bedoeld in § 1.

    Art. 164

    Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van het tweede lid, behouden de eerste attaché, de attaché-hoofd van dienst en de directeur in de dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie het voordeel van hun weddenschaal in uitdoving en behouden hun graad ten persoonlijken titel.

    De attachés, in dienst op het moment van de inwerkingtreding van deze wet, die bij hun beoordeling bedoeld in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek, de vermelding « zeer goed « hebben gekregen, kunnen door de Minister van Justitie worden bevorderd tot de opeenvolgende graden van eerste attaché, na minstens negen jaar dienst, van attaché-hoofd van dienst, na minstens achttien jaar dienst, en van directeur, na minstens vierentwintig jaar dienst.

    Afdeling II

    Integratie in het niveau B

    Art. 165

    § 1. De personen die op het moment van de inwerkingtreding van deze wet titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna in kolom 1 zijn opgenomen, waaraan de wedden weddenschaal en weddenbijslagen zijn toegekend die in kolom 2 zijn opgenomen, worden ambtshalve benoemd in de graad die in kolom 3 is opgenomen, bezoldigd in de weddenschaal die in kolom 4 is opgenomen.

    1 2 3 4
    Hof van Cassatie/ Parket van het Hof van Cassatie Griffier Secretaris Minimumwedde: 27 513,62 Maximumwedde: 40 146,79 Griffier Secretaris Behoud wedde als overgangsmaatregel
    Hoven van beroep en arbeidshoven/ Parket van het hof van beroep, parket van het arbeidshof en Federaal parket Griffier Secretaris Minimumwedde: 25 358,51 Maximumwedde: 37 991,68 Griffier Secretaris Behoud wedde als overgangsmaatregel
    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en rechtbanken van koophandel, politierechtbanken en vredegerechten/ Parket van de procureur des Konings en parket van de arbeidsauditeur Griffier Secretaris Minimumwedde: 20 453,72 Maximumwedde: 33 086,89 Griffier Secretaris BJ3 Minimumwedde: 24 531,00 Maximumwedde: 35 196,00
    Alle rechtsmachten Eerstaanwezend adjunct-griffier Eerstaanwezend adjunct-secretaris, ten minste 5 jaar benoemd in een ambt van adjunct-griffier, eerstaanwezend adjunct-griffier, adjunct-secretaris of eerstaanwezend adjunct-secretaris Minimumwedde: 17 927,00 Maximumwedde: 30 560,17 Griffier Secretaris BJ3 Minimumwedde: 24 531,00 Maximumwedde: 35 196,00
    Alle rechtsmachten Eerstaanwezend adjunct-griffier Eerstaanwezend adjunct-secretaris minder dan 5 jaar benoemd in een ambt van adjunct-griffier, eerstaanwezend adjunct-griffier, adjunct-secretaris of eerstaanwezend adjunct-secretaris Minimumwedde: 17 927,00 Maximumwedde: 30 560,17 Griffier Secretaris BJ2 Minimumwedde: 21 731,00 Maximumwedde: 32 396,00
    Alle rechtsmachten Adjunct-griffier Adjunct-secretaris Minimumwedde: 17 258,25 Maximumwedde: 29 891,41 Griffier Secretaris BJ2 Minimumwedde: 21 731,00 Maximumwedde: 32 396,00

    § 2. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de personeelsleden die worden benoemd in de graad in kolom 3, worden de diensten die gepresteerd zijn in de graad in kolom 1 verricht te zijn in de graad in kolom 3.

    § 3. De door deze personeelsleden verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschalen.

    § 4. De adjunct-griffiers, eerstaanwezend adjunct-griffiers, adjunct-secretarissen en eerstaanwezend adjunct-secretarissen, die krachtens § 1 van deze bepaling op het moment van de inwerkingtreding van deze wet worden ingeschaald in de weddenschaal BJ2, kunnen onmiddellijk deelnemen aan de gecertificeerde opleiding 4.

    § 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 373ter, § 8, van het Gerechtelijk Wetboek bekomen deze personeelsleden, als zij slagen in de gecertificeerde opleiding 5 die aan de graad van griffier of secretaris verbonden is, de weddenschaal BJ3 vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het hun inschrijving voor deze gecertificeerde opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande gecertificeerde opleiding.

    Afdeling III

    Geldelijke overgangsbepalingen

    Art. 166

    De toepassing van deze wet mag geen afbreuk doen aan de wedden, de weddenverhogingen en de pensioenen van de leden van de griffies en de parketsecretariaten, alsmede de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, die op het moment van haar inwerkingtreding in dienst zijn. Indien de bij deze wet bepaalde wedde lager is dan de wedde, dewelke de titularis genoot bij de inwerkingtreding ervan, dan behoudt hij de hoogste wedde totdat hij tenminste een gelijke wedde verkrijgt.

    Art. 167

    Voor de toepassing van het artikel 166 blijven de wedden van de griffiers van de hoven, rechtbanken, politierechtbanken en vredegerechten, van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, als volgt bestaan in uitdoving :

    Hof van Cassatie :

    — Hoofdgriffier : 37 694,74 euro

    — Griffier : 27 513,62 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro

    — Adjunct-griffier : 17 258,24 euro

    Hoven van beroep en arbeidshoven :

    — Hoofdgriffier : 35 465,30 euro

    — Griffier : 25 358,51 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro

    — Adjunct-griffier : 17 258,24 euro

    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken, rechtbanken van koophandel, waarvan het rechtsgebied ten minste 250 000 inwoners telt :

    — Hoofdgriffier : 33 681,72 euro

    — Griffier : 20 453,72 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro

    — Adjunct-griffier : 17 258,24 euro

    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken, rechtbanken van koophandel, waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners telt :

    — Hoofdgriffier : 29 371,48 euro

    — Griffier : 20 453,72 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro

    — Adjunct-griffier : 17 258,24 euro

    Politierechtbanken en vredegerechten :

    — Hoofdgriffier : 27 513,62 euro

    — Griffier : 20 453,72 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro

    — Adjunct-griffier : 17 258,24 euro ».

    Art. 168

    Voor de toepassing van het artikel 166 blijven de wedden van de secretarissen der parketten, van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, als volgt bestaan in uitdoving :

    Parket van het Hof van Cassatie

    — Hoofdsecretaris : 37 694,74 euro

    — Secretaris : 27 513,62 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-secretaris : 17 927,00 euro

    — Adjunct-secretaris : 17 258,24 euro

    Parket van het hof van beroep, parket van het arbeidshof en Federaal parket

    — Hoofdsecretaris : 35 465,30 euro

    — Secretaris : 25 358,51 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-secretaris : 17 927,00 euro

    — Adjunct-secretaris : 17 258,24 euro

    Parket van de procureur des Konings en parket van arbeidsauditeur, waarvan het rechtsgebied ten minste 250 000 inwoners telt :

    — Hoofdsecretaris : 33 681,72 euro

    — Secretaris : 20 453,72 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-secretaris : 17 927,00 euro

    — Adjunct-secretaris : 17 258,24 euro

    Parket van de procureur des Konings en parket van arbeidsauditeur, waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners telt :

    — Hoofdsecretaris : 29 371,48 euro

    — Secretaris : 20 453,72 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-secretaris : 17 927,00 euro

    — Adjunct-secretaris : 17 258,24 euro »

    Art. 169

    De wedden, van de griffiers en de secretarissen, in toepassing van de artikelen 167 en 168 behouden in uitdoving, worden verhoogd als volgt :

    Aantal jaren nuttige anciënniteit Bedrag van de verhogingen na iedere periode
    — Drie jaren 1 857,82 euro
    — Zes jaren 1 857,82 euro
    — Negen jaren 1 857,82 euro
    — Twaalf jaren 1 857,82 euro
    — Vijftien jaren 1 857,82 euro
    — Achttien jaren 1 114,69 euro
    — Eenentwintig jaren 1 114,69 euro
    — Vierentwintig jaren 1 114,69 euro

    Art. 170

    Voor de toepassing van het artikel 156 blijven de wedden van de attachés in de dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, als volgt bestaan in uitdoving :

    eerste attaché : 13 A

    — minimumwedde : 27 923,80 euro

    — maximumwedde : 42 638,83 euro

    — tussentijdse verhogingen :

    elf tweejaarlijkse verhogingen van 1 337,73 euro

    attaché-hoofd van dienst : 13 B

    — minimumwedde : 30 715,07 euro

    — maximumwedde : 49 443,29 euro

    — tussentijdse verhogingen :

    — veertien tweejaarlijkse verhogingen van 1 337,73 euro

    directeur : 15 A

    — minimumwedde : 39 122,44 euro

    — maximumwedde : 53 984,76 euro

    — tussentijdse verhogingen :

    elf tweejaarlijkse verhogingen van 1 351,12 euro

    Art. 171

    Voor de toepassing van het artikel 166 wordt verstaan onder de wedde dewelke de titularis genoot bij de inwerkingtreding van deze wet, de wedde met inbegrip van de weddenbijslagen bedoeld in het tweede lid van deze bepaling.

    De volgende weddenbijslagen blijven bestaan in uitdoving :

    1º voor de griffiers — hoofden van dienst en de secretarissen — hoofden van dienst, de weddenbijslagen van 4 258,09, 5 105,28 euro en 5 818,70 euro;

    2º voor de hoofdgriffiers en hoofdsecretarissen van de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken en van de rechtbanken van koophandel, waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners telt en waar bij de inwerkingtreding van deze wet ten minste zeven personeelsleden met volledige betrekking werkzaam zijn, de weddenbijslag van 2 883,32 euro.

    Art. 172

    De griffiers, eerstaanwezend adjunct-griffiers, secretarissen, eerstaanwezend adjunct-secretarissen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet genieten van de weddenbijslag van een 1001,5 euro, krachtens de artikelen 367ter en 373ter van het Gerechtelijk Wetboek behouden het voordeel van deze weddenbijslag overeenkomstig deze bepalingen.

    Afdeling IV

    Andere overgangsbepalingen

    Art. 173

    De benoemingsprocedures voor de vacante betrekkingen welke werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad voor de inwerkingtreding van deze wet, worden beëindigd overeenkomstig de bepalingen die op het moment van de openbaarmaking van kracht waren.

    Op het moment van de benoeming wordt het betrokken personeelslid evenwel onmiddellijk geïntegreerd in de overeenkomstige vakklassen, graad en weddenschaal zoals bepaald in de artikelen 163 en 165 van deze wet.

    Art. 174

    De hoofdgriffiers van de vredegerechten en van de politierechtbanken waar bij de inwerkingtreding van deze wet ten minste zeven personeelsleden met volledige betrekking werkzaam zijn, blijven de weddenbijslag van 2 883,32 euro ten persoonlijken titel behouden voor zover zij bezoldigd zijn in de weddenschaal A22 of A23.

    Art. 175

    Voor de toepassing van het artikel 375 Gerechtelijk Wetboek gelden de wedden bepaald in de artikelen 167 en 168 voor de personeelsleden aan wie op het moment van de inwerkingtreding van deze wet een hoger ambt van adjunct-griffier of adjunct-secretaris is toegekend. Deze bepaling geldt voor de duur van de opdracht toegekend voor de inwerkingtreding van deze wet.

    Art. 176

    Personeelsleden die 10 jaar een ambt hebben bekleed met een oude graad van adjunct-griffier, adjunct-secretaris,eerstaanwezend adjunct-griffier, of eerstaanwezend adjunct-secretaris, of een nieuwe graad van griffier of secretaris, zijn tot 6 jaar na de inwerkingtreding van deze wet, vrijgesteld van het behalen van de brevetten bedoeld in artikel 262, § 2, derde lid, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd door deze wet.

    Art. 177

    De houders van het getuigschrift van kandidaat-griffier en van kandidaat-secretaris dat uitgereikt werd op basis van een examen dat georganiseerd is voor of nog in uitvoering is op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, zijn vrijgesteld van de selectie, bedoeld in de artikelen 2 64 en 267 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd door deze wet. De Koning kiest uit de kandidaten voor de vacante betrekking de geslaagde, die na de organisatie van een bijkomende proef onder het toezicht van Selor, naar zijn oordeel het meest geschikt is voor de uit te oefenen functie.

    Afdeling V

    Inwerkingtreding

    Art. 178

    De Koning bepaalt voor elk artikel van deze wet de dag waarop het in werking treedt, en uiterlijk 18 maanden na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 146, 2º en 4º, 162 en 178.

    Gegeven te Brussel, 20 december 2006.

    ALBERT

    Van Koningswege :

    De Minister van Justitie,

    Laurette ONKELINX.

    De minister van Begroting,

    Freya VAN DEN BOSSCHE.


    VOORONTWERP VAN WET VOOR ADVIES VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


    Voorontwerp van wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie.

    HOOFDSTUK I

    algemene bepaling

    Art. 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    HOOFDSTUK II

    Wijzigingen aan het Gerechtelijk Wetboek

    Art. 2

    Artikel 90 van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 90. De voorzitter is belast met de algemene leiding en de organisatie van de rechtbank.

    Hij kan een of meer ondervoorzitters aanwijzen om hem bij te staan.

    Hij verdeelt de zaken overeenkomstig het bijzonder reglement van de rechtbank. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers verdelen.« .

    Art. 3

    Artikel 109 van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 109. De eerste voorzitter is belast met de algemene leiding en de organisatie van het hof.

    Hij kan een of meer kamervoorzitters aanwijzen om hem bij te staan.

    Hij verdeelt de zaken overeenkomstig het bijzonder reglement van het hof. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van het hof verdelen. Ingeval van moeilijkheden in verband met de verdeling van de zaken onder de kamers van een zelfde hof van beroep is artikel 88 § 2 van toepassing. »

    Art. 4

    In artikel 143bis, § 8, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997, vervallen de woorden « Het secretariaat wordt onder zijn gezag geleid door een directeur die deelneemt aan alle vergaderingen van het college. Deze deelt de agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college van procureurs-generaal mee aan de minister van Justitie, aan de leden van het college, aan de procureurs des Konings, aan de arbeidsauditeurs, aan de federale procureur, aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid en aan de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie. ».

    Art. 5

    Artikel 143ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 143ter. De Koning richt een gemeenschappelijk secretariaat op ten behoeve van het college van procureurs-generaal bedoeld in artikel 143bis, de raad van procureurs des Koning, bedoeld in artikel 150bis en de raad van arbeidsauditeurs, bedoeld in artikel 152bis.

    Het secretariaat staat onder het gezag van de procureur-generaal die het voorzitterschap bekleedt van het college van procureurs-generaal.

    Het secretariaat deelt de agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college van procureurs-generaal, de raad voor procureurs en de raad voor arbeidsauditeurs mee aan de minister van Justitie, de leden van het college en de raden bedoeld in het eerste lid, aan de federale procureur.

    De agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college van procureurs-generaal worden eveneens medegedeeld aan de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst Justitie en aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid.

    De Koning bepaalt het statuut van zijn personeelsleden en het aantal betrekkingen. ».

    Art. 6

    In titel II, boek I van deel II, van hetzelfde wetboek wordt een artikel 143quater ingevoegd, luidende als volgt :

    « De minister van Justitie legt de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid vast, inclusief die van het opsporings- en vervolgingsbeleid, nadat hij het advies van het college van procureurs-generaal heeft ingewonnen.

    Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie.

    De procureurs-generaal bij de hoven van beroep staan in voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen binnen hun rechtsgebied. ».

    Art. 7

    In artikel 150bis, van titel II, boek I van deel II, van hetzelfde wetboek wordt de laatste alinea opgeheven.

    Art. 8

    In artikel 152bis, van titel II, boek I van deel II, van hetzelfde wetboek wordt de laatste alinea opgeheven.

    Art. 9

    Titel IIter van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, dat artikel 156ter omvat, wordt opgeheven.

    Art. 10

    Het opschrift van titel III van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

    « TITEL III. — PERSONEEL VAN DE RECHTERLIJKE ORGANISATIE ».

    Art. 11

    In deel II, Boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een nieuw Hoofdstuk I ingevoegd, dat de artikelen 157 tot 161 bevat, met als opschrift :

    « Hoofdstuk I. — Algemene bepalingen ».

    Art. 12

    Artikel 157 van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 157. Aan ieder hof of rechtbank is een griffie verbonden.

    De griffies zijn open op de dagen en uren bij koninklijk besluit bepaald.

    Aan ieder parket is een secretariaat verbonden. ».

    Art. 13

    Artikel 158 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 158. § 1. De Koning kan een steundienst oprichten in een hof, een rechtbank of een parket.

    Deze steundienst is belast met het verlenen van advies en ondersteuning van de korpschefs in diverse domeinen, waaronder de judiciële bijstand aan magistraten, het personeelsbeleid, gebouwen en materiële uitrusting, administratief beheer, alsmede informaticabeheer.

    De Koning bepaalt, naar gelang van het geval, op advies van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waar een steundienst wordt ingericht, de modaliteiten inzake zijn werking en organisatie.

    De personeelsleden van de steundienst staan onder gezag en toezicht van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waaraan de steundienst is verbonden.

    § 2. Ingeval overeenkomstig § 1, geen steundienst is opgericht, kan in deze hoven, rechtbanken en parketten, een kabinetssecretariaat worden opgericht, onder gezag en toezicht van de korpschef. Deze kan een kabinetssecretaris kiezen uit de leden of personeelsleden van, naar gelang van het geval, de griffies of de parketsecretariaten. ».

    Art. 14

    Artikel 159 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 11 juli 1994, wordt hersteld in de volgende lezing :

    « Art. 159. De hiërarchische structuur van de griffie, het parketsecretariaat en in voorkomend geval de steundienst wordt in vier niveaus ingedeeld, namelijk niveau A, dat het hoger niveau is, en de niveaus B, C en D.

    Het niveau wordt bepaald volgens de kwalificatie van de opleiding en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven om een betrekking te bekleden. ».

    Art. 15

    Art. 160 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 160. § 1. Niveau A bevat vijf klassen, genummerd van A1 tot A5 die de hoogste is.

    Een klasse groepeert de functies van vergelijkbare complexiteit, technische expertise en verantwoordelijkheden.

    De functie wijst het geheel van taken en verantwoordelijkheden aan die een personeelslid op zich dient te nemen.

    § 2. De functies maken het voorwerp uit van een weging, waarvan de organisatie en de uitvoeringsmodaliteiten door de Koning worden bepaald.

    Op basis van het resultaat van deze weging worden de functies geclassificeerd in een bepaalde klasse.

    § 3. Het niveau A is onderverdeeld in vakrichtingen die worden vastgesteld door de Koning.

    Onder vakrichting moet worden verstaan een groep van functies die tot een gelijkaardig expertisedomein behoren.

    Elke vakrichting kan vijf vakklassen bevatten. De eerste vakklasse kan klasse A1 of klasse A2 zijn.

    Onder vakklasse moet worden verstaan een klasse binnen een vakrichting.

    Elke functie ingedeeld in niveau A, wordt door de Koning in een vakklasse ingedeeld.

    De personeelsleden worden door de Koning in een vakklasse benoemd. ».

    Art. 16

    Artikel 161 van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 161. In de niveaus B, C en D worden de personeelsleden, in graden benoemd. Met uitzondering van de griffiers en secretarissen worden de personeelsleden benoemd door de minister van Justitie. De griffiers en secretarissen worden door de Koning benoemd.

    De graad is de titel die het personeelslid machtigt tot het bekleden van een van de betrekkingen welke met die graad overeenstemmen.

    Zij worden op basis van de inhoud van hun functie gerangschikt in een functiefamilie, die door de Koning wordt vastgesteld.

    Een functiefamilie is een groep functies die gelijkenissen vertoont, zowel op het gebied van de te verrichten taken als op het gebied van de verantwoordelijkheden die opgenomen moeten worden, de te ontwikkelen generieke gedragsgerichte competenties en de gedragsindicatoren die ze ondersteunen. ».

    Art. 17

    In deel II, Boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een nieuw Hoofdstuk II ingevoegd, dat artikel 162 bevat, met als opschrift :

    « Hoofdstuk II. — Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven, en de rechtbanken ».

    Art. 18

    Artikel 162, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 162. § 1. Er kunnen personeelsleden worden benoemd in niveau A die de titel dragen van referendaris of parketjurist.

    De referendarissen staan de magistraten van de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken bij. De parketjuristen staan de magistraten van het openbaar ministerie bij.

    § 2. Zij bereiden het werk van de magistraten op juridisch vlak voor, onder hun gezag en volgens hun aanwijzingen, met uitsluiting van de aan de griffiers of aan de secretarissen overeenkomstig dit wetboek opgedragen taken.

    Zij staan onder gezag en toezicht van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waaraan zij zijn toegewezen. De korpschef staat in voor de toewijzing van hun opdrachten.

    § 3. Zij worden benoemd per rechtsgebied van een hof van beroep. Zij worden door de minister van Justitie aangewezen om hun ambt, volgens de behoeften van de dienst, uit te oefenen binnen dit rechtsgebied.

    In voorkomend geval worden zij toegewezen aan een steundienst.

    Hun aantal wordt bepaald volgens de behoeften van de dienst. Deze behoeften moeten blijken uit een gemotiveerd verslag opgesteld door de korpschef ter attentie van de minister van Justitie. De minister wint over de behoeften van de dienst ook het gemotiveerd advies in van de eerste voorzitter en van de procureur-generaal. Hun aantal per rechtsgebied kan echter niet meer bedragen dan 35 % van het totaal aantal magistraten van de zetel van het hof van beroep, de zetel van de rechtbanken van eerste aanleg en de parketten van de procureur des Konings in dat rechtsgebied van het hof van beroep, zoals vastgesteld in de wet bedoeld in artikel 186, vierde lid, onverminderd artikel 287sexies en dit binnen de budgettaire middelen. ».

    Art. 19

    In deel II, Boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een nieuw Hoofdstuk III ingevoegd, dat de artikelen 163 tot 171 bevat, met als opschrift :

    « Hoofdstuk III. — Leden van de griffie ».

    Art. 20

    Artikel 163, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 163. Aan de griffie zijn leden verbonden die kunnen worden benoemd in 2 niveaus, namelijk de niveaus A en B.

    De leden van de griffie die benoemd worden in het niveau A dragen de titel van hoofdgriffier of griffier hoofd van dienst.

    De leden van de griffie die worden benoemd in het niveau B dragen de graad van griffier. »

    Art. 21

    Artikel 164, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 164. Er is een hoofdgriffier in elke griffie.

    Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 168, is de hoofdgriffier belast met de leiding van de griffie en staat daarbij onder gezag en toezicht van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2º, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, waarmede hij regelmatig overleg pleegt. Hij verdeelt de taken onder de leden en het personeel van de griffie en wijst de griffiers aan die de magistraten bijstaan. ».

    Art. 22

    Art. 165 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 165. De hoofdgriffier staat in voor de voorwerpen onder zijn bewaring of bewaking en is tegenover partijen verantwoordelijk voor de overgelegde stukken. ».

    Art. 23

    Artikel 166 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 23 september 1985, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 166. De hoofdgriffiers wordt bijgestaan door griffiers-hoofden van dienst en griffiers. ».

    Art. 24

    Art. 167 hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 167. Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 168 neemt de griffier-hoofd van dienst, onder het gezag en toezicht van de hoofdgriffier, deel aan de leiding van de griffie. « .

    Art. 25

    Artikel 168, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 168. De griffier oefent een gerechtelijke functie uit. Hij vervult de griffietaken en staat de magistraat bij als griffier in alle verrichtingen van diens ambt.

    Op deze regel wordt slechts een uitzondering gemaakt wanneer om dringende redenen zijn tegenwoordigheid niet kon worden gevorderd.

    Tot de taken van de griffier behoren :

    1º hij stelt de griffie voor het publiek toegankelijk;

    2º hij voert de boekhouding van de griffie;

    3º hij verlijdt de akten waarmee hij belast is, bewaart de minuten, registers en alle akten van het gerecht waarbij hij is aangesteld en geeft daarvan uitgiften, uittreksels of afschriften af;

    4º hij bewaart de rechtsdocumentatie inzake wetgeving, rechtspraak en rechtsleer ten behoeve van de rechters;

    5º hij maakt de tabellen, statistieken en andere documenten op, waarmee hij bij wet of besluit belast is; hij houdt de registers en repertoria bij;

    6º hij zorgt voor de bewaring van de waarden, documenten en voorwerpen die krachtens de wet ter griffie zijn neergelegd;

    7º hij neemt de passende maatregelen om alle archiefbescheiden die hij onder zijn beheer heeft in goede staat te bewaren, om ze te ordenen en te inventariseren, ongeacht hun vorm, structuur en inhoud.

    De griffier verleent bijstand aan de magistraat.

    1º hij bereidt de taken van de rechter voor;

    2º hij is aanwezig op de terechtzitting;

    3º hij notuleert het verloop van de rechtszaken en de uitspraken;

    4º hij geeft akte van de verschillende formaliteiten waarvan de vervulling moet worden vastgesteld en verleent er authenticiteit aan;

    5º hij stelt de dossiers van de rechtspleging op en ziet, in het kader van zijn bevoegdheid, toe op de naleving van de geldende regelgeving.

    De Koning stelt nadere regels voor de toepassing van dit artikel. Voor de toepassing van het eerste lid, 7º, wordt het advies van de Algemeen Rijksarchivaris ingewonnen. ».

    Art. 26

    Artikel 169, van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 169. De griffier houdt een repertorium van de akten van de magistraat en een repertorium van de griffieakten overeenkomstig de verordeningen die de Koning vaststelt. ».

    Art. 27

    Artikel 170, van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 170. De hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg of de door hem aangewezen griffier verricht de dienst in de arrondissementsrechtbanken. ».

    Art. 28

    Artikel 171, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Artikel 171. De functie van griffier van het hof van assisen wordt uitgeoefend door een griffier van de rechtbank van eerste aanleg in wier zetel de assisen worden gehouden. Hij wordt aangewezen door de hoofdgriffier.

    Wanneer de rechtspleging voor het Hof van assisen van de provincie Luik in het Duits wordt gevoerd, wordt het ambt van griffier uitgeoefend door de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg te Eupen of door een door hem aangewezen griffier. »

    Art. 29

    In deel II, Boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een nieuw Hoofdstuk IV ingevoegd, dat de artikelen 172 tot 176 bevat, met als opschrift :

    « Hoofdstuk IV. — Leden van het parketsecretariaat ».

    Art. 30

    Artikel 172 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 172. Aan het parketsecretariaat zijn leden verbonden die kunnen worden benoemd in 2 niveaus, namelijk de niveaus A en B.

    De leden van het parketsecretariaat die worden benoemd in niveau A dragen de titel van hoofdsecretaris of secretaris-hoofd van dienst.

    De leden van het parketsecretariaat die worden benoemd in niveau B dragen de graad van secretaris. ».

    Art. 31

    Artikel 173, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Artikel 173. Onverminderd de taken en de bijstand bedoeld in artikel 176, is de hoofdsecretaris van het parket belast met de leiding van de administratieve diensten en staat daarbij onder gezag en toezicht van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. Hij verdeelt de administratieve taken onder de leden en het personeel van het secretariaat.

    Art. 32

    Artikel 174, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 174. De hoofdsecretaris kan worden bijgestaan door secretarissen-hoofden van dienst en secretarissen. « .

    Art. 33

    Artikel 175, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 175. Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 176, neemt de secretaris-hoofd van dienst, onder het gezag en toezicht van de hoofdsecretaris, deel aan de leiding van het parketsecretariaat. ».

    Art. 34

    Artikel 176, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 176. De secretaris staat de procureur-generaal, de federale procureur, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur bij. Hij ondertekent de documenten die eigen zijn aan zijn functie en die welke hij in opdracht van het hoofd van het parket moet ondertekenen. Hij verleent bijstand aan de magistraten voor documentatie- en opzoekingswerk, voor het samenstellen van de dossiers en voor alle taken, met uitzondering van die welke uitdrukkelijk aan de magistraten zijn voorbehouden.

    De secretaris bewaart alle archiefbescheiden die door het parket worden ontvangen of opgemaakt. Hij neemt de passende maatregelen om alle archiefbescheiden die hij onder zijn beheer heeft in goede staat te bewaren, om ze te ordenen en te inventariseren, ongeacht hun vorm, structuur en inhoud. De Koning stelt, na advies van de Algemeen Rijksarchivaris, nadere regels voor de toepassing van dit lid. ».

    Art. 35

    In deel II, Boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een nieuw Hoofdstuk V ingevoegd, dat de artikelen 177 en 178 bevat, met als opschrift :

    « Hoofdstuk V. — Personeel verbonden aan een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst ».

    Art. 36

    Artikel 177 en van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 3 mei 2003 en 10 juni 2006 wordt vervangen als volgt :

    Art. 177. § 1. Aan de griffies, de parketsecretariaten en in voorkomend geval de steundiensten, zijn personeelsleden verbonden die door de Koning worden benoemd in een vakklasse van het niveau A.

    Onverminderd de artikelen 162, 163, tweede lid, en 172, tweede lid, dragen de personeelsleden benoemd in :

    1º de klassen A1 of A2 de titel van attaché.

    2º in de klasse A3 de titel van adviseur.

    3º in de klasse A4 en A5 de titel van adviseur-generaal.

    Een bijkomende titel kan door de Koning worden toegevoegd bij de titulatuur bedoeld in het tweede lid.

    De Koning bepaalt het aantal betrekkingen.

    § 2. Onverminderd de artikelen 163, derde lid en 172, derde lid, zijn aan de griffies, de parketsecretariaten en, in voorkomend geval, aan de steundiensten personeelsleden verbonden die door de minister van Justitie worden benoemd in het niveau B, C en D.

    Niveau B omvat de graden van deskundige, administratief deskundige en ICT deskundige.

    Niveau C omvat de graad van assistent.

    Niveau D omvat de graad van medewerker.

    De Koning bepaalt het statuut van deze personeelsleden, hun wedde en het aantal betrekkingen. ».

    Art. 37

    Artikel 178 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1978, 17 februari 1997, 20 mei 1997 en vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 178. Om bijzondere redenen kan de minister van Justitie of de overheid aan wie hij die bevoegdheid overdraagt, personeel aanwerven op grond van een arbeidsovereenkomst, teneinde de continuïteit van de diensten te verzekeren. In aanmerking voor deze aanwervingen komen alleen de geslaagden van een vergelijkend examen of een examen voor desbetreffende functie, of bij ontstentenis, de kandidaten die geslaagd zijn voor een specifieke selectie op grond van een functieprofiel, georganiseerd door de minister van Justitie of door een dienst van de Staat. Om bij arbeidsovereenkomst in dienst te worden genomen, moeten de betrokkenen een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking en de burgerlijke en politieke rechten genieten. ».

    Art. 38

    In hetzelfde Wetboek worden opgeheven :

    — Artikel 179 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1978, 17 februari 1997, 20 mei 1997 en vervangen bij de wet van 10 juni 2006;

    — Artikel 180 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1978, 17 februari 1997, 20 mei 1997 en vervangen bij de wet van 10 juni 2006.

    Art. 39

    In artikel 186, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « Een bijzondere wet stelt de personeelsformatie van hoven en rechtbanken vast. », vervangen door de woorden « Een bijzondere wet stelt de personeelsformatie van de magistraten en de leden van de griffie vast. ».

    Art. 40

    Het opschrift van titel VI van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

    « TITEL VI. — BENOEMINGSVOORWAARDEN EN LOOPBAAN VAN MAGISTRATEN EN HET PERSONEEL VAN DE RECHTERLIJKE ORGANISATIE ».

    Art. 41

    Hoofdstuk IIbis van Titel VI, Boek II, deel II, van hetzelfde Wetboek, dat de artikelen 206bis en 206ter bevat, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1999, wordt opgeheven.

    Art. 42

    Het opschrift van hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

    « Hoofdstuk VI. — Personeel van de rechterlijke organisatie ».

    Art. 43

    In Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling I. ingevoegd die de artikelen ? ? ? omvat, waarvan het opschrift luidt als volgt :

    « Afdeling I. — Selectie- en benoemingsvoorwaarden ».

    Art. 44

    In Afdeling I van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling I ingevoegd dat artikel 261 omvat, waarvan het opschrift luidt als volgt :

    « Onderafdeling I. — Attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie ».

    Art. 45

    Artikel 261 van hetzelfde wetboek, vervangen, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 13 maart 2001, wordt vervangen als volgt :

    « 261. § 1. Om te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie moet de kandidaat hetzij doctor, licentiaat of master in de rechten zijn, hetzij licentiaat in de Romaanse of Germaanse filologie, hetzij licentiaat vertaler.

    De kandidaten worden met het oog op hun benoeming gerangschikt op grond van een vergelijkend examen. Het Hof van Cassatie stelt de examenstof vast, bepaalt de voorwaarden van het vergelijkend examen en stelt de examencommissie aan. De geslaagden behouden gedurende drie jaar te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal van het vergelijkend examen het voordeel van hun uitslag.

    Iedere examencommissie bestaat uit een lid van het Hof dat door de eerste voorzitter van het Hof is aangewezen, uit een magistraat van het parket aangewezen door de procureur-generaal bij het Hof, uit een advocaat bij het Hof van Cassatie aangewezen door de stafhouder, uit een attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten en uit een buiten de instelling staande persoon, deze laatste twee in onderling overleg aangewezen door de eerste voorzitter en de procureur-generaal.

    De uitkeringen en vergoedingen aan de leden en aan de secretaris van de examencommissie worden door de Koning vastgesteld.

    Art. 46

    In Afdeling I van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling II ingevoegd dat artikel 262 omvat, waarvan het opschrift luidt als volgt :

    « Onderafdeling II. — Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken ».

    Art. 47

    Artikel 262 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de Wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 262. Om te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met als titel referendaris bij het hof van beroep, bij het arbeidshof en bij de rechtbanken, of parketjurist de parketten bij die hoven en die rechtbanken, moet de kandidaat :

    1º doctor, licentiaat of master in de rechten zijn;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken uitsluitend op voorstel van, al naar het geval, de eerste voorzitter van het hof van beroep of het arbeidshof, de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur en na voorafgaand advies van de korpschef van de rechtbank of het parket waaraan zij zijn toegewezen.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177, worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde parketjuristen en de referendarissen.

    Art. 48

    In Afdeling I van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling III ingevoegd die de artikelen 263 tot 265 omvat, waarvan het opschrift luidt als volgt :

    « Onderafdeling III. — Leden van de griffie ».

    Art. 49

    Artikel 263, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 263. § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdgriffier moet de kandidaat :

    1º volle vijfendertig jaar oud zijn;

    2º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;

    3º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door het Selor — Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een hoofdgriffier wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de korpschef bedoeld in artikel 58bis, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter die het hem rechtstreeks overzendt

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde hoofdgriffiers.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdgriffier moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn en beschikken over een graadanciënniteit van ten minste 5 jaar in het ambt van griffier hoofd van dienst of 10 jaar in het ambt van griffier;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door het Selor — Selectiebureau voor de federale overheid.

    De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.

    Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten, de kandidaten die houder zijn van :

    1º hetzij een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;

    2º hetzij houder zijn van volgende brevetten :

    a) een brevet waaruit blijkt dat zij geslaagd zijn voor het gedeelte over de algemene vorming met het oog op de deelname aan een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau A. De kandidaat die in het bezit is van dit brevet mag deelnemen aan de gedeelten over bepaalde vakken;

    b) vier brevetten waaruit blijkt dat zij geslaagd zijn voor de gedeelten over de vakken vastgesteld door de afgevaardigd bestuurder van Selor — Selectiebureau voor de federale overheid.

    De gedeelten voor het behalen van de brevetten met het oog op deelneming aan de in § 2, tweede lid bedoelde vergelijkende selecties voor overgang naar niveau A worden om de twee jaar georganiseerd.

    Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 60 % der punten behalen.

    Het voordeel van het behalen van een brevet is definitief verkregen. »

    Art. 50

    Artikel 264, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 264. § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van griffier- hoofd van dienst moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door het Selor — Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een griffier hoofd van dienst wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de korpschef bedoeld in artikel 58bis, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdgriffier die er het zijne aan toevoegt.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde griffiers-hoofden van dienst.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A met de titel van griffier hoofd van dienst moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn en beschikken over een graadanciënniteit van ten minste 10 jaar in het ambt van griffier;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door het Selor — Selectiebureau voor de federale overheid.

    De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.

    Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten, de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in art. 263, § 2, derde lid.

    Art. 51

    Artikel 265, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 265 § 1. Om door middel van werving tot de graad van griffier te worden benoemd in het niveau B moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door het Selor — Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een griffier wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies, naar gelang van het geval, van de eerste voorzitter, van de voorzitter, van de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdgriffier die er het zijne aan toevoegt.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde griffiers.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in het niveau B tot de graad van griffier moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn in het ambt van assistent of deskundige bij een griffie of een parketsecretariaat;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor- het Selectiebureau voor de federale overheid.

    § 3. De selectie voor werving en bevordering bestaat uit :

    1º een algemeen deel welke de generieke competenties eigen aan de functiefamilie waartoe de functie behoort evalueert;

    2º desgevallend een bijzonder deel welke de functiespecifieke competenties evalueert.

    Art. 52

    In Afdeling I van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling IV ingevoegd die de artikelen 266 tot 268 omvat, waarvan het opschrift luidt als volgt :

    « Onderafdeling IV. — Leden van het parketsecretariaat ».

    Art. 53

    Artikel 266, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juni 2006 wordt vervangen als volgt :

    Art. 266. § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdsecretaris moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een hoofdsecretaris wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde hoofdsecretarissen.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A met de titel van hoofdsecretaris moet de kandidaat

    1º vast benoemd zijn en beschikken over een graadanciënniteit van ten minste vijf jaar in het ambt van secretaris hoofd van dienst of ten minste 10 jaar in het ambt van secretaris;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.

    Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten, de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in art. 263 § 2, derde lid. »

    Art. 54

    Artikel 267, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 267. § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van secretaris hoofd van dienst moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een secretaris hoofd van dienst wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdsecretaris, die er het zijne aan toevoegt.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde secretarissen-hoofden van dienst.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A met de titel van secretaris hoofd van dienst moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn en beschikken over een graadanciënniteit van ten minste 10 jaar in het ambt van secretaris;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.

    Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten, de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in art. 263 § 2, derde lid.

    Art. 55

    Artikel 268 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    Art. 268. § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in het niveau B tot de graad van secretaris bij een parket moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid

    De benoeming van een secretaris wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdsecretaris, die er het zijne aan toevoegt.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde secretarissen.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in het niveau B met de graad van secretaris moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn in het ambt van assistent of deskundige bij een griffie of een parketsecretariaat;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    § 3. De selectie voor werving en bevordering bestaat uit :

    1º een algemeen deel welke de generieke competenties eigen aan de functiefamilie waartoe de functie behoort evalueert;

    2º desgevallend een bijzonder deel welke de functiespecifieke competenties evalueert.

    Art. 56

    In Afdeling I van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling V ingevoegd die de artikelen 269 tot 272 omvat, waarvan het opschrift luidt als volgt :

    « Onderafdeling V. — Personeelsleden verbonden aan de griffies, de parketsecretariaten en de steundiensten ».

    Art. 57

    Artikel 269 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 269. § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een personeelslid in het niveau A wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2º, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter.

    De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau A.

    Ingeval het een voorlopige benoeming betreft in een griffie of een parketsecretariaat wordt het advies, overgezonden aan de minister van Justitie door de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, die er het zijne aan toevoegt.

    § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd tot in een vakklasse van het niveau A, moet de kandidaat geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.

    Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten, de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 262, § 2, derde lid.

    Art. 58

    Artikel 269bis, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Artikel 269bis. De nadere regels voor de vergelijkende selectie bedoeld in de artikelen 262 tot 268 worden bepaald door de Koning. »

    Art. 59

    Artikel 269ter, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 wordt opgeheven.

    Art. 60

    Het opschrift van Hoofdstuk VII, boek I van het tweede deel van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt opgeheven.

    Art. 61

    Artikel 270, vervangen bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 270. § 1. Om door middel van werving tot deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :

    1º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2º, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden

    Ingeval het een voorlopige benoeming betreft in een griffie of een parketsecretariaat wordt het advies overgezonden aan de minister van Justitie door de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, vergezeld van zijn advies »

    § 2. Om door middel van bevordering tot deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn in het ambt van assistent bij een griffie of een parketsecretariaat;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid. ».

    Art. 62

    Artikel 271, vervangen bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juin 2006, wordt vervangen als volgt :

    § 1. Om door middel van werving tot assistent bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :

    2º houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau C bij de Rijksbesturen;

    3º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door het Selor — Selectiebureau voor de federale overheid.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2º, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden.

    Ingeval het een voorlopige benoeming betreft in een griffie of een parketsecretariaat wordt het advies overgezonden aan de minister van Justitie door de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, vergezeld van zijn advies.

    § 2. Om door middel van bevordering tot assistent bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :

    1º vast benoemd zijn in het ambt van medewerker bij een griffie of een parketsecretariaat;

    2º geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    § 3. De Koning stelt de termijn en het statuut vast die van toepassing zijn op de voorlopig benoeming.

    Art. 63

    Artikel 272, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 272. Om tot medewerker bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor — het Selectiebureau voor de federale overheid.

    De benoeming van een medewerker wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

    Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2º, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden

    Ingeval het een voorlopige benoeming betreft in een griffie of een parketsecretariaat wordt het advies overgezonden aan de minister van Justitie door de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, vergezeld van zijn advies.

    § 3. De Koning stelt de termijn en het statuut vast die van toepassing zijn op de voorlopig benoeming.

    Art. 64

    In Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling II. ingevoegd die de artikelen 273 tot 275 omvat, waarvan het opschrift luidt als volgt :

    « Afdeling II. — Werving ».

    Art. 65

    Artikel 273 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 20 juli 2001 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 273. Bij de beëindiging van een betrekking door een lid of een personeelslid van een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst, wordt ambtshalve een betrekking vacant verklaard, tenzij deze door mutatie kan worden ingevuld. »

    Art. 66

    Artikel 274 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 274. In het niveau A en voor een betrekking van griffier of secretaris kiest de minister van Justitie of de vacant geworden betrekking moet worden verleend, door middel van werving en/of bevordering.

    De Koning kiest uit de kandidaten voor de vacante betrekking ofwel de geslaagde die het hoogst is gerangschikt voor de desbetreffende selectie, ofwel de geslaagde, die na de organisatie van een bijkomende proef onder het toezicht van Selor, naar zijn oordeel het meest geschikt is voor de uit te oefenen functie.

    Ingeval van samenloop van kandidaten die in aanmerking komen voor bevordering en kandidaten die in aanmerking komen voor werving, wordt steeds een bijkomende proef georganiseerd. »

    Hij motiveert zijn beslissing. »

    Art. 67

    Artikel 275 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 275 Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende selecties, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van de selectie waarvan het proces-verbaal op de verst afgelegen datum is afgesloten. ».

    Art. 68

    In Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling III. ingevoegd die de artikelen 276 tot 287ter, omvat, waarvan het opschrift luidt als volgt :

    « Afdeling III. — Bevordering ».

    Art. 69

    In Afdeling III. Van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling I ingevoegd die de artikelen 276 tot 278 omvat, waarvan het opschrift luidt als volgt :

    « Onderafdeling I. — Algemene bepalingen ».

    Art. 70

    Artikel 276 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, en gewijzigd bij de wet ten van 21 juni 2001 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 276. § 1. Er zijn twee soorten bevorderingen :

    1º wat de administratieve loopbaan betreft, is de bevordering de benoeming van het personeelslid :

    a) tot een graad van een hoger niveau;

    b) tot een klasse van niveau A wanneer hij deel uitmaakt van een lager niveau;

    c) tot de hogere klasse;

    2º wat de geldelijke loopbaan betreft, is de bevordering de toekenning aan het personeelslid in zijn graad of in zijn klasse van de weddenschaal die hoger is dan die welke hij genoot; ze wordt « bevordering door verhoging in weddenschaal » genoemd; de overgang van de weddenschaal A12 naar de weddenschaal A21 wordt beschouwd als een bevordering door verhoging in weddenschaal.

    § 2. De bevordering door verhoging in weddenschaal of door verhoging naar een hogere klasse kan afhankelijk worden gesteld van het slagen voor een vergelijkende selectie of een gecertificeerde opleiding, bedoeld in de artikel 279. ».

    Art. 71

    Artikel 277 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt gewijzigd als volgt :

    « Art. 277. § 1. Om tot de klasse A2 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste twee jaar anciënniteit in de klasse A1 hebben.

    Om tot de klasse A3 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste vier jaar anciënniteit in de klasse A2 hebben.

    Om tot de klasse A4 te worden bevorderd moet het personeelslid met de klasse A3 bekleed zijn.

    Om tot de klasse A5 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste twee jaar anciënniteit in de klasse A4 hebben.

    § 2. Het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A12, dat slaagt in een gecertificeerde opleiding wordt bevorderd tot de klasse A2 bij het einde van de periode van zes jaar.

    § 3. De bevordering gebeurt in de eerste weddenschaal van de hogere klasse.

    § 3. De bevordering door overgang naar het hogere niveau wordt verleend bij wege van een vergelijkende selectie, bedoeld in de artikelen 263, § 2, tweede lid, 264, § 2, tweede lid, 265, § 2, 2º, 266n § 2, tweede lid, 267, § 2, tweede lid, 268, § 2, 2º, 269, § 2, tweede lid.

    Art. 72

    Artikel 278 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en 10 juni 2006, wordt gewijzigd als volgt :

    « Art. 278. De verandering van graad is de benoeming van het personeelslid tot een graad die gelijkwaardig is met de zijne.

    De verandering van vakklasse is de benoeming van het personeelslid in eenzelfde klasse van een andere vakrichting. « .

    Art. 73

    In Afdeling III. Van Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling II ingevoegd die de artikelen omvat, waarvan het opschrift luidt als volgt :

    « Onderafdeling II. — Gecertificeerde opleidingen ».

    Art. 74

    Art. 279, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juni 2006 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 279. De gecertificeerde opleiding is een opleiding die erop gericht is de bekwaamheden en de competenties van de personeelsleden te actualiseren en te ontwikkelen. Ze wordt afgesloten met de validering van de verworven kennis van die opleiding.

    Art. 75

    Art. 280 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1979, gewijzigd bij de 23 juni 2001 en vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 280. Het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid organiseert de gecertificeerde opleidingen.

    De gecertificeerde opleiding wordt afgesloten door een gunstige of ongunstige beslissing.

    De houder van de managementfunctie N-1 bij het Instituut of zijn afgevaardigde geeft de getuigschriften van de validering van de verworven kennis af op basis van de documenten afgegeven door de opleiders bij het einde van de gecertificeerde opleiding. »

    Art. 76

    Art. 281 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 17 februari 1979 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 281. De lijst van de gecertificeerde opleidingen wordt vastgesteld per vakrichting door de Koning op gezamenlijk voorstel van de minister van Justitie en de minister die de ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft, op voorstel van de door deze laatste minister opgerichte commissies.

    Art. 77

    Art. 282 van hetzelfde Wetboek, opgeheven door de wet van 10 juni 2006, wordt hersteld in de volgende lezing :

    « Art. 282. Het personeelslid van het niveau A dat een gecertificeerde opleiding wil volgen en deelnemen aan de validering van de verworven kennis die erop volgt, kiest een opleiding in de lijst die overeenstemt met zijn vakrichting. Hij stelt deze keuze voor aan zijn hiërarchische meerdere.

    Naar aanleiding van een onderhoud sluit de hiërarchische meerdere zich ofwel aan bij de keuze van het personeelslid, ofwel stelt hij hem een andere keuze voor. Wanneer overeenstemming kan worden bereikt, wordt de keuze meegedeeld aan de personeelsdienst van het Directoraat-generaal rechterlijke organisatie.

    Wanneer er onenigheid blijft bestaan neemt de hiërarchische meerdere de beslissing. In dit geval kan het personeelslid beroep instellen bij de directeur-generaal van het directoraat generaal Rechterlijke organisatie van de federale overheidsdienst justitie. Deze of zijn afgevaardigde neemt de definitieve beslissing nadat hij de partijen heeft gehoord. »

    Art. 78

    Art. 283 van hetzelfde Wetboek, opgeheven door de wet van 10 juni 2006, wordt hersteld in de volgende lezing :

    « Art. 283. Het personeelslid van het niveau A mag geen tweede maal dezelfde gecertificeerde opleiding volgen, indien hij hiervoor reeds geslaagd is. Hij mag evenmin, wanneer hij zijn studies beëindigd heeft in de drie voorafgaande jaren, zich opnieuw inschrijven voor een vorming die hij genoten heeft in het kader van zijn basisopleiding aan de universiteit.

    Het personeelslid van het niveau A dat in de drie voorafgaande jaren een bijkomend diploma heeft behaald van een niveau van de tweede of de derde cyclus en waarvan de inhoud nauw verbonden is met de vakrichting waarin hij benoemd is, kan op gezamenlijk voorstel van zijn hiërarchische meerdere en van de directeur-generaal van het directoraat generaal Rechterlijke organisatie van de federale overheidsdienst justitie en mits machtiging van de minister die ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft, beschouwd worden als geslaagd in de valideringsproef. In dit geval wordt hij beschouwd ingeschreven te zijn geweest op de datum van de verzending van het gezamenlijk voorstel aan de commissie.

    Het tweede lid is niet van toepassing op de aanvullende diploma's behaald vóór of tijdens de drie jaren die volgen op het behalen van de universitair graad op basis waarvan het personeelslid werd aangeworven of aangenomen bij arbeidsovereenkomst. ».

    Art. 79

    Art. 285 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 13 februari 2003, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 285. De gecertificeerde opleidingen hebben een geldigheidsduur van :

    1º zes jaar voor de klassen A1 tot A3;

    2º vijf jaar voor de graden van griffiers en secretarissen. »

    Art. 80

    Art. 285bisvan hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt opgeheven.

    Art. 81

    Art. 286 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 et gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 286. De geldigheidsduur van een gecertificeerde opleiding vangt aan op de eerste dag van de maand volgend op de datum van de inschrijving van het personeelslid voor deze opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande gecertificeerde opleiding. »

    Art. 82

    Art. 286bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 286bis. De duur die in aanmerking wordt genomen voor de bevordering door verhoging in weddenschaal is identiek aan de duur die in aanmerking wordt genomen voor de geldigheidsduur van de gecertificeerde opleidingen. ».

    § 2. Voor de loopbanen van personeelsleden met de graad van griffier of secretaris zijn er vijf gecertificeerde opleidingen genummerd van 1 tot 5.

    Art. 83

    Art. 287, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 18 juli 1991, en gewijzigd bij de wetten van 1 december 1994 en 17, gewijzigd bij wetten van 17 februari 1997, 12 april 1999, 3 mei 2003, 22 december 2003, en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 287. Het personeelslid dat een competentietoelage ontvangt en dat dezelfde vakklasse of graad behoudt, kan zich ten vroegste 12 maanden vóór het einde van de geldigheidsduur van de vorige gecertificeerde opleiding inschrijven om deel te nemen aan een nieuwe gecertificeerde opleiding. Indien hij niet slaagt, kan hij zich pas opnieuw inschrijven, wanneer de geldigheidsduur van de vorige gecertificeerde opleiding verstreken is.

    Het personeelslid dat een competentietoelage ontvangt of die met de laatste weddenschaal van zijn klasse of zijn graad bekleed wordt, en dat bevorderd wordt in een andere klasse of in niveau A, kan zich onmiddellijk inschrijven om deel te nemen aan de gecertificeerde opleiding die overeenstemt met zijn nieuwe klasse.

    In geval van verandering van vakklasse of graad behoudt het personeelslid het voordeel van zijn competentietoelage.

    Het personeelslid dat in een gecertificeerde opleiding niet slaagt kan zich opnieuw inschrijven 365 dagen na zijn vorige inschrijving.

    Art. 84

    Art. 287bis, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wetten van 12 april 1999, 17 juli 2000, 13 maart 2001, 21 juni 2001, 12 april 1999, 3 mei 2003, 22 december 2003, en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 287bis. Zijn van toepassing op de personeelsleden met de graad van griffier en secretaris, de bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van niveau B, C en D, bedoeld in de artikelen ? ? ?, inzake :

    1º de wijze van rangschikking in functiefamilies;

    2º het recht op de deelname aan een gecertificeerde opleiding en de inschrijvingsmodaliteiten;

    3º de keuze van de gecertificeerde opleiding;

    4º de anciënniteitvoorwaarden om deel te nemen aan een gecertificeerde opleiding. ».

    Art. 85

    Art. 287ter, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, vervangen bij de wet van 20 mei 1997, gewijzigd bij de wet van 12 april 1999, gewijzigd bij de wet van 1 januari 2000, 13 maart 2001, 21 juni 2001en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 287ter. Bevordering, verandering van graad en verandering van vakklasse zijn alleen mogelijk wanneer een vaste betrekking vacant is.

    Benoeming bij verandering van vakklasse in niveau A wordt door de Koning gedaan. ».

    Art. 86

    In Hoofdstuk VI, Titel VI, van Boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling II. ingevoegd die de artikelen ? ? ? omvat, waarvan het opschrift luidt als volgt :

    « Afdeling IV. — Evaluatie ».

    Art. 87

    Artikel 287quater, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wet van 12 april 1999, 21 juni 2001,10 april 2003 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 287quater. § 1. Er wordt een beoordelingsstaat opgemaakt van alle personeelsleden van niveau A, B, C en D.

    Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel.

    1º Wat de personeelsleden van het niveau A bij de hoven en rechtbanken en hoofdgriffiers betreft :

    Al naargelang het geval de korpschef, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het gerecht geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van deze personeelsleden, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.

    2º Wat de personeelsleden bij de parketten van het niveau A en de hoofdsecretarissen betreft :

    Al naar gelang van het geval de procureur-generaal, de federale procureur, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van deze personeelsleden, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.

    3º Wat de in artikel 136 bedoelde attachés betreft :

    De magistraat-korpschef van het gerecht geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van de attaché, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.

    4º Wat de leden en personeelsleden van de griffie en van de parketsecretariaten betreft :

    De hoofdgriffier of de hoofdsecretaris geven in de beoordelingsstaat hun mening te kennen omtrent de waarde en de houding van het leden en deze personeelsleden met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.

    5º Wat de personeelsleden van de steundiensten betreft :

    De magistraat-korpschef van het gerecht geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van deze personeelsleden, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.

    § 2. De beoordeling wordt weergegeven met een van de volgende vermeldingen : « zeer goed », « goed » of « onvoldoende ». De Koning stelt nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen.

    Het diensthoofd mag zijn bevoegdheden overdragen, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels

    § 3. Wat hoofdgriffier betreft, en de in artikel 136 bedoelde attachés betreft, maakt de al naargelang het geval de korpschef, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het gerecht een voorlopige beoordeling op en legt deze voor aan de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naar gelang van het geval. Deze magistraat voegt er zijn advies aan toe. al naargelang het geval de korpschef, de oudstbenoemde politierechter of de vrederechter maakt vervolgens een definitieve beoordeling op.

    In verband met de leden van de griffies maakt de hoofdgriffier een voorlopige beoordeling op en legt deze voor aan, naar gelang van het geval, de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, Deze magistraat voegt er zijn advies aan toe. Hij verzoekt al naargelang het geval de korpschef, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het gerecht waar het lid van de griffie zijn ambt vervult, hetzelfde te doen en zendt daarna de beoordelingsstaat en, in voorkomend geval, de adviezen terug aan de hoofdgriffier die de definitieve beoordeling opmaakt.

    Wat de leden van de parketsecretariaten betreft, maakt de hoofdsecretaris een voorlopige beoordeling op en legt deze voor aan de procureur-generaal, van de federale procureur, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naar gelang van het geval. Deze magistraat voegt er zijn advies aan toe. De hoofdsecretaris maakt vervolgens een definitieve beoordeling op

    Wat de personeelsleden van de niveaus B, C en D van de steundiensten betreft, is naar gelang van het geval § 1, tweede lid 1º of 2º van overeenkomstige toepassing.

    § 4. De definitieve beoordelingsstaat wordt door de steller ervan ter kennis gebracht van het betrokken personeelslid.

    De betrokkene beschikt over een termijn van tien dagen om een bezwaarschrift in te dienen bij de bevoegde raad van beroep en te vragen gehoord te worden. Hij stuurt met dezelfde post een afschrift van zijn bezwaarschrift naar de persoon die zijn beoordelingstaat opgemaakt heeft. Deze zendt de beoordelingsstaat, eventueel met een bijkomende schriftelijke verantwoording aan de raad van beroep over binnen achtenveertig uur na ontvangst van dat afschrift.

    De raad van beroep deelt binnen veertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, zijn advies mee aan de persoon die de beoordeling heeft gegeven en stelt bij aangetekende brief het betrokken personeelslid ervan in kennis.

    Dat advies is definitief en wordt gevoegd bij de beoordelingsstaat.

    Tegen de beslissing van de raad van beroep kan het betrokken personeelslid een beroep tot vernietiging instellen zoals bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

    § 4. De beoordelingsstaat wordt opgemaakt in de volgende gevallen :

    1º tussen de negende en de twaalfde maand na de indiensttreding van het personeelslid;

    2º tussen de negende en de twaalfde maand na de dag waarop het personeelslid een andere functie uitoefent dan diegene waarin hem een definitieve beoordelingsstaat werd toegekend, als gevolg van een benoeming, een overeenkomst of in toepassing van de artikelen 328, 329, 329bis, 330, 330bis of 330ter.

    3º indien sedert het opmaken van de laatste beoordelingsstaat gunstige of ongunstige feiten en bevindingen de beoordelingsstaat van het personeelslid kunnen verbeteren of verslechteren;

    4º indien het personeelslid erom verzoekt, ten vroegste één jaar na het opmaken van de vorige beoordelingstaat.

    De beoordeling heeft betrekking op de voorbije periode sinds de indiensttreding, sinds de datum waarop het personeelslid de nieuwe functie is beginnen uit te oefenen of sinds de vorige beoordelingsstaat.

    De beoordelingsstaat wordt bijgehouden door de persoon die deze staat heeft opgemaakt in een vertrouwelijk dossier op naam van elk personeelslid afzonderlijk. Die persoon brengt de definitief toegekende vermelding rechtstreeks ter kennis van de minister van Justitie.

    § 5. De beoordeling van een personeelslid dat de vermelding « onvoldoende « heeft gekregen, brengt gedurende een jaar, op geldelijk vlak, het verlies mee van de uitwerking van de eerstvolgende tussenverhoging, die volgt na de toekenning van de vermelding, en dit onverminderd de tuchtrechtelijke gevolgen. ».

    Art. 88

    In hetzelfde Wetboek wordt een nieuw artikel 287quinquies ingevoegd, luidende :

    « Art. 287quinquies. § 1. Er wordt een nationale raad van beroep opgericht die kennis neemt van de beroepen ingesteld door de attachés bedoeld in artikel 136, door de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen. Deze nationale raad is gevestigd in Brussel.

    In het rechtsgebied van ieder hof van beroep wordt een raad van beroep opgericht die kennis neemt van de beroepen ingesteld door griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, de secretarissen-hoofden van dienst, de secretarissen en de personeelsleden van het niveau A, B, C en D van de griffie, van de parketsecretariaten en van de steundiensten tegen de beoordelingsstaten. Deze raad wordt gevestigd op de zetel van het hof van beroep.

    In deze raden zijn er zoveel afdelingen als er taalstelsels zijn voor de personeelsleden die kunnen vragen om door de raden te worden gehoord.

    § 2. De nationale raad van beroep is, per afdeling, samengesteld uit :

    1º een magistraat van een hof;

    2º twee magistraten van het parket bij een hof;

    3º twee hoofdgriffiers;

    4º twee hoofdsecretarissen;

    5º een attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.

    § 3. De raad van beroep van het rechtsgebied van ieder hof van beroep is, per afdeling, samengesteld uit :

    1º een magistraat van de zetel;

    2º twee magistraten van het parket;

    3º twee personeelsleden van het niveau A;

    4º twee griffiers;

    5º twee secretarissen.

    § 4. De leden van de nationale raad van beroep worden aangewezen, wat de magistraten van de zetel betreft, door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en, wat de andere leden betreft, door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie. De leden van de raad van beroep van het rechtsgebied van het hof van beroep worden aangewezen, wat de magistraten van de zetel betreft, naar gelang van het geval, de eerste voorzitter van het hof van beroep of de eerste voorzitter van het arbeidshof en, wat de andere leden betreft door de procureur-generaal bij het hof van beroep.

    De Koning bepaalt de criteria voor de aanwijzingen bedoeld in het vorige lid. Voor iedere categorie van gerecht moet elk van de ambten opgesomd in de §§ 2 en 3 vertegenwoordigd zijn, hetzij door een lid, hetzij door een plaatsvervanger.

    Voor elk lid kunnen tot zes plaatsvervangers worden aangewezen.

    De leden van de raden van beroep worden, met hun instemming, aangewezen voor de duur van twee jaar. De eerste maal, bij de installatie van de raden van beroep, worden de magistraten niettemin aangewezen voor de duur van drie jaar.

    § 5. In geval van onbeschikbaarheid van een of meer leden wordt de plaats van het afwezig lid ingenomen door de eerstvolgende daartoe aangewezen plaatsvervanger.

    De raad van beroep kan slechts geldig beraadslagen indien de leden of hun plaatsvervangers, die aangewezen zijn volgens de hoedanigheid van de verzoeker, aanwezig zijn. Per zitting moeten minimum vier leden aanwezig zijn. Minstens de helft onder hen moet magistraat zijn. De Koning bepaalt welke leden van de raden zitting nemen volgens de categorie van personeel waartoe de verzoeker behoort.

    Elke raad van beroep wordt voorgezeten door de magistraat van de zetel of, indien deze er niet is, door de parketmagistraat met de hoogste rang. De voorzitter heeft een beslissende stem

    De raad van beroep hoort de verzoeker persoonlijk en desgewenst ook de opstellers van het betwiste advies of de betwiste beoordelingsstaat en onderzoekt het dossier en de motieven van de betrokkene. De verzoeker mag zich bij het verhoor laten bijstaan door een advocaat of een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie.

    De Koning stelt nadere regels voor de werkwijze van de raden van beroep.

    Art. 89

    In deel II, Boek I, titel VI, van hetzelfde Wetboek wordt een nieuw Hoofdstuk VIII ingevoegd, dat de artikelen ? ? ? bevat, met als opschrift :

    « Hoofdstuk VII. — Bepalingen gemeen aan de hoofdstukken I tot VI ».

    Art. 90

    In hetzelfde Wetboek wordt een nieuw artikel 287sexies ingevoegd, luidende :

    « Art. 287sexies § 1. Voor de ambten, de functies en bedieningen die in deze titel zijn bepaald moet men aan de bij de wet gestelde eisen inzake kennis van de landstalen hebben voldaan.

    § 2. Voor de ambten en functies bedoeld in de artikelen 187 tot 194, 207 tot 209 en de artikelen 254 en 258, moeten de kandidaten de voorgeschreven juridische functies als houder van het diploma van doctor of licentiaat in de rechten en als voornaamste beroepsactiviteit hebben uitgeoefend.

    « § 3. Voor de ambten, de functies en de bedieningen die in deze titel zijn bepaald moeten de betrokkenen een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking en de burgerlijke en politieke rechten genieten. ».

    Art. 91

    In hetzelfde Wetboek wordt een nieuw artikel 287septies ingevoegd, luidende :

    « Art. 287septies. Elke kandidatuur voor een benoeming tot een ambt van deze titel of voor een aanwijzing tot korpschef, tot bijstandsmagistraat of tot federaal magistraat moet op straffe van verval bij een ter post aangetekend schrijven aan de minister van Justitie worden gericht binnen een termijn van een maand na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad. Een koninklijk besluit kan de stukken vaststellen die bij de kandidatuur moeten worden gevoegd teneinde vast te stellen of aan de benoemings- of aanwijzingsvoorwaarden voldaan is. De bekendmaking van de vacature vermeldt, in voorkomend geval, binnen welke termijn de kandidaten kunnen vragen gehoord te worden met toepassing van de artikelen 259ter, 259quater en 259sexies, § 1, 3º. Elke kandidatuur voor een benoeming of voor een aanwijzing tot korpschef in de magistratuur dient op straffe van verval, vergezeld te zijn van :

    a) alle stavingstukken met betrekking tot de studies en beroepservaring;

    b) een curriculum vitae overeenkomstig een door de minister van Justitie, op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie, bepaald standaardformulier;

    c) De stukken vermeld in het vorige lid, worden in tweevoud overgezonden.

    Het beleidsplan, bedoeld in artikel 259quater, § 2, derde lid, moet, op straffe van verval, in tweevoud, bij een ter post aangetekend schrijven aan de minister van Justitie worden gericht binnen een termijn van zestig dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad

    De bekendmaking kan geschieden op zijn vroegst vijftien maanden vóór het ontstaan van de vacature.

    Geen benoeming en aanwijzing kan geschieden dan nadat de termijn bepaald in het eerste lid is verlopen.

    Art. 92

    In deel II, Boek II, Titel I, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van Hoofdstuk I, vervangen als volgt :

    « Hoofdstuk I. Installatie van de magistraten, de referendarissen de parketjuristen en de griffiers en hun eedaflegging ».

    Art. 93

    In artikel 288 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 6 mei 1997 en 24 maart 1999 worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º het vijfde lid wordt vervangen als volgt :

    « De installatie van de voorzitters, ondervoorzitters, rechters, toegevoegde rechters en plaatsvervangende rechters in de rechtbanken van eerste aanleg, de rechtbanken van koophandel, en van de werkende en plaatsvervangende rechters in handelszaken, de procureurs des Konings, hun eerste substituten en hun substituten, de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep, en bij de rechtbanken van eerste aanleg en de rechtbanken van koophandel, alsmede van de hoofdgriffiers van voormelde rechtbanken, geschiedt vóór een kamer van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of vóór de vakantiekamer. »

    2º het zesde lid wordt vervangen als volgt :

    « De installatie van de voorzitters, ondervoorzitters, rechters, toegevoegde rechters en plaatsvervangende rechters, van de arbeidsauditeurs, hun eerste substituten en hun substituten, van de referendarissen en de parketjuristen bij de arbeidshoven en de arbeidsrechtbanken, evenals van de hoofdgriffiers in de arbeidsrechtbanken geschiedt vóór een kamer van het arbeidshof, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakantiekamer. »

    3º het negende lid wordt vervangen als volgt :

    « De installatie van de griffiers en personeelsleden van niveau A van de hoven geschiedt vóór de kamer waarin de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt zitting heeft, en de installatie van de griffiers en personeelsleden van niveau A van de rechtbanken voor de kamer waarin de voorzitter van de rechtbank waaraan zij verbonden zijn, zitting heeft, of vóór de vakantiekamer. ».

    3º het tiende lid wordt vervangen als volgt :

    « De installatie van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank, hun plaatsvervangers, de referendarissen bij de politierechtbank, de hoofdgriffiers, griffiers en adjunct-griffiers geschiedt voor een kamer van de rechtbank van eerste aanleg, voorgezeten door de voorzitter of de rechter die hem vervangt, of vóór de vakantiekamer. »

    Art. 94

    In artikel 291bis, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997en gewijzigd bij de wet van 12 april 1999, vervallen de woorden « en adjunct-secretarissen ».

    Art. 95

    Artikel 299bis, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997 en gewijzigd bij de wet van 24 maart 1999 wordt vervangen als volgt :

    « De artikelen 293 tot 299 zijn mede van toepassing op de referendarissen bij het Hof van Cassatie en op de personeelsleden van het niveau A. »

    Art. 96

    In artikel 301 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1999, 9 juli 1997, 12 april 1999,en 13 juni 1999 worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het eerste lid worden de woorden « griffiers en adjunct-griffiers » vervangen door de woorden « en griffiers »;

    2º in het derde lid worden de woorden « en de parketjuristen bij de hoven van beroep en de rechtbanken van eerste aanleg » vervangen door de woorden « de personeelsleden van het niveau A.

    Art. 97

    Artikel 310 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, 9 juli 1997 en 24 maart 1999 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 310. In het Hof van Cassatie wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :

    Leden van het hof :

    De eerste voorzitter;

    De voorzitter;

    De raadsheren, naar orde van hun dienstouderdom als raadsheer;

    De procureur-generaal;

    De eerste advocaat-generaal;

    De advocaten-generaal naar orde van hun aanwijzing;

    Leden van de griffie :

    De leden van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    De leden van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.

    Leden van het parketsecretariaat :

    De leden van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    De leden van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »

    Art. 98

    In artikel 311 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, 9 juli 1997en 24 maart 1999 worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het eerste lid worden de woorden « de referendarissen bij de hoven van beroep in volgorde van hun benoeming » vervangen door de woorden « Het personeel in niveau A, naar orde van de benoeming in hun klasse »

    2º het tweede lid wordt vervangen als volgt :

    « Leden van de griffie :

    De leden van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    De leden van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.

    Leden van het parketsecretariaat :

    De leden van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    De leden van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »

    Art. 99

    In artikel 311bis van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    « Leden van het parketsecretariaat :

    De leden van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    De leden van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »

    Art. 100

    In artikel 312 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 10 februari 1998 en 24 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º het eerste lid worden de woorden « De referendarissen en parketjuristen in volgorde van hun benoeming » vervangen door de woorden « Het personeel in niveau A naar orde van de benoeming in hun vakklasse »;

    2º het tweede lid wordt vervangen als volgt :

    « Leden van de griffie :

    De leden van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    De leden van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.

    Leden van het parketsecretariaat :

    De leden van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    De leden van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. ».

    Art. 101

    Artikel 312bis van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1998 en 24 maart 1999, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 312bis. In de vredegerechten wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :

    De vrederechter;

    De toegevoegde vrederechter;

    De plaatsvervangende vrederechters, in de volgorde van hun benoeming;

    Leden van de griffie :

    De leden van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    De leden van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »

    Art. 102

    Artikel 312ter van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 22 december wordt vervangen als volgt :

    « Art. 312ter. In de politierechtbanken wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :

    De rechters, in de volgorde van hun benoeming;

    De toegevoegde rechters in dezelfde volgorde;

    De plaatsvervangende rechters, in dezelfde volgorde;

    De leden van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    Leden van de griffie :

    De leden van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;

    De leden van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »

    Art. 103

    In artikel 328 van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 3 mei 2003 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het eerste lid vervallen de woorden » of de adjunct-griffier »;

    2º in het vierde lid worden de woorden « adjunct-griffiers », vervangen door het woord « griffiers ».

    3º het vijfde lid wordt opgeheven. « .

    Art. 104

    In artikel 329 van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, vervallen de woorden « en de adjunct-griffiers »

    Art. 105

    In artikel 330 van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 24 maart 1999, 26 maart 2003, 3 mei 2003 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º Het eerste lid wordt vervangen als volgt :

    « Onverminderd de toepassing van de artikelen 328 en 329 kan de minister van Justitie de leden en personeelsleden van het niveau A alsmede de griffiers, een opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun griffie, in een andere griffie, een steundienst, in federale overheidsdiensten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten. Overeenkomstig een bijzondere wets- of verordeningsbepaling kan artikel 327bis op hen worden toegepast. ».

    2º Het derde lid wordt vervangen als volgt :

    « Onverminderd de toepassing van artikel 370 blijven, de leden en de personeelsleden van het niveau A, alsmede de griffiers, aan wie aldus opdracht is gegeven, hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten. ».

    Art. 106

    Artikel 330bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 24 maart 1999, 12 april 1999, 10 april 2003, 27 december 2004 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 330bis. Onverminderd de toepassing van artikel 329bis kan de minister van Justitie aan de leden en de personeelsleden van het niveau A alsmede aan secretarissen, een opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun parket, in het federaal parket, in een ander parket, in een steundienst, in een in federale overheidsdiensten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten. Overeenkomstig een bijzondere wets- of verordeningsbepaling kan artikel 327bis op hen worden toegepast.

    Onverminderd de toepassing van artikel 370, blijven de leden en de personeelsleden van het niveau A alsmede de secretarissen, aan wie aldus opdracht is gegeven, hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten. »

    Art. 107

    Artikel 330ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, wordt gewijzigd als volgt :

    1º in § 1, worden de woorden »voor het examen van kandidaat griffier » vervangen door de woorden « in de vergelijkende selectie bedoeld in artikel 265 »;

    2º in § 2, worden de woorden « of een parketsecretariaat » telkens vervangen door de woorden « een parketsecretariaat of een steundienst ».

    Art. 108

    Artikel 330quater, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Artikel 330quater. § 1. Een lid of een personeelslid van een hof, een rechtbank, een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst kan op zijn verzoek, door mutatie, in een gelijke vakklasse of graad definitief worden overgeplaatst naar een ander hof, een andere rechtbank, een andere griffie, een ander parketsecretariaat of een andere steundienst voor zover daar een plaats vacant is.

    De Koning regelt de mutatie. Deze overplaatsing gebeurt zonder toepassing van artikel 287septies en zonder nieuwe eedaflegging.

    § 2. Een lid of een personeelslid van een hof, een rechtbank, een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst kan op zijn verzoek, door mobiliteit in een gelijke graad definitief worden overgeplaatst naar een federale overheidsdienst.

    Een personeelslid van een federale overheidsdienst kan op zijn verzoek, door mobiliteit in een gelijke vakklasse of graad definitief worden overgeplaatst naar een griffie of een parketsecretariaat.

    De Koning regelt de mobiliteit. ».

    Art. 109

    In artikel 331, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, 6 mei 1997, 10 februari 1998, en 21 juni 2001 worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º de woorden « referendarissen bij de hoven van beroep » worden vervangen door de woorden « referendarissen bij de hoven van beroep en de arbeidshoven en in voorkomend geval de personeelsleden van het niveau A van de steundiensten bij de hoven van beroep en de arbeidshoven »;

    2º de woorden « in voorkomend geval de personeelsleden van het niveau A van de steundiensten » worden gevoegd tussen de woorden « de parketjuristen bij de rechtbanken van eerste aanleg en de woorden « zonder vergunning »;

    3º de woorden « in voorkomend geval de personeelsleden van het niveau A van de steundiensten » worden gevoegd tussen de woorden « de hoofdgriffiers » en « zonder vergunning »;

    3º de woorden « en adjunct-griffiers » vervallen.

    Art. 110

    Artikel 331bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, en gewijzigd bij de wetten van 12 april 1999 en 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 331bis. De leden van het parketsecretariaat en in voorkomend geval de personeelsleden van het niveau A van de steundiensten, mogen niet afwezig zijn wanneer de dienst eronder lijdt.

    Art. 111

    In artikel 353bis ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997 en gewijzigd bij de wetten van 24 maart 1999 en 12 april 1999, worden de woorden « parketjuristen bij de hoven van beroep en de rechtbanken van eerste aanleg » vervangen door de woorden « parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken ».

    Art. 112

    Het opschrift van Hoofdstuk VIII van, titel II van boek II van deel II van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt :

    « Hoofdstuk VIII. Bepalingen geldend voor de leden van de griffies, het personeel van de griffies, de parketten en steundiensten, voor de attaché's in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten in het Hof van Cassatie. « .

    Art. 113

    Artikel 353ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1996 en gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 12 april 1999 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 353ter. De regels inzake onverenigbaarheid bepaald in de artikelen 293 tot 299 zijn van toepassing op de leden van het parketsecretariaat, op het personeel van de griffies, de parketsecretariaten, en de steundiensten, op de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. »

    Art. 114

    In artikel 354, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 12 april, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het eerste lid, worden de woorden « of een parketsecretariaat » vervangen door de woorden « een parketsecretariaat of een steundienst »

    2º in het eerste lid, vervallen de woorden « en de adjunct-secretarissen ».

    3º het tweede lid wordt vervangen als volgt :

    « De Koning organiseert de beroepsopleiding van de leden en personeelsleden van het niveau A, B, C en D van de hoven en rechtbanken, van de griffie, van de parketsecretariaten en van de steundiensten, alsmede van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. ».

    3º het derde lid wordt vervangen als volgt :

    « De Koning kan voor de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid van de personeelsleden bedoeld in het tweede lid, de regelingen toepassen die gelden voor het Rijkspersoneel. »

    Art. 115

    Hoofdstuk Iter, Titel III, van Boek II, deel II van hetzelfde Wetboek, die artikel 365ter omvat, wordt opgeheven.

    Art. 116

    Het opschrift van hoofdstuk II, Titel III, van Boek I I, deel II van hetzelfde Wetboek, die de artikelen 366 tot 374 omvat wordt vervangen als volgt :

    « HOOFDSTUK II. — Wedden en Weddenbijslagen van het niveau A, de griffiers en de secretarissen ».

    Art. 117

    In deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek wordt een nieuwe afdeling I ingevoegd, die de artikelen 366 tot 367 omvat, luidende :

    « Afdeling I. — Algemene bepalingen ».

    Art. 118

    Art. 366 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 366. Art. § 1 de artikelen 362, 363, 365, § 1 zijn van toepassing op de wedden, weddenbijslagen van het personeel van de rechterlijke organisatie. »

    § 2. Voor de berekening van de anciënniteit komen in aanmerking :

    1º de periode gedurende dewelke vanaf de leeftijd van 21 jaar een ambt in een hof of een rechtbank is uitgeoefend;

    2º de tijd van inschrijving bij de balie, evenals de uitoefening van het ambt van notaris door een doctor, licentiaat of master in de rechten;

    3º de tijd besteed aan onderwijs van het recht aan een Belgische universiteit;

    4º de tijd van ambtsvervulling bij de Raad van State, als lid van de Raad van State, van het auditoraat of van het coördinatiebureau;

    5º onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 365, § 1 :

    — de duur van de diensten verricht vanaf de leeftijd van 21 jaar in een Rijksdienst en in een dienst van Afrika.

    — de duur van de werkelijke diensten met volledige prestaties vanaf de leeftijd van 21 jaar verricht in andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika of als titularis van een ambt bezoldigd door middel van een weddetoelage in een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting.

    Ingeval sommige van die ambten gelijktijdig zijn uitgeoefend, is de samenvoeging daarvan voor de berekening van de weddeverhogingen niet geoorloofd.

    De uitdrukking « dienst van Afrika « bedoelt elke dienst afhangt van de wetgevende, de uitvoerende of de rechterlijke macht en die niet de staat van rechtspersoon heeft.

    De uitdrukking « dienst van Afrika « bedoelt elke dienst zonder rechtspersoonlijkheid die afhing van het gouvernement van Belgisch-Kongo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi.

    De uitdrukking « andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika « bedoelt :

    a) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die ressorteert onder de uitvoerende macht;

    b) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die ressorteerde onder het gouvernement van Belgisch-Kongo of onder het gouvernement van Ruanda-Urundi;

    c) elke gemeente- of provinciedienst;

    d) elke andere instelling naar Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden van lokaal of algemeen belang, en aan welker oprichting of bijzondere leiding de openbare overheid klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden.

    6º onverminderd de toepassing van de bepalingen van § 1, de duur van de diensten die volgens de bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van de ambtenaren van niveau A en dit volgens dezelfde regels.

    Indien sommige van die ambten gelijktijdig werden uitgeoefend, is de samenvoeging daarvan voor de berekening van de weddenverhogingen niet geoorloofd.

    Indien sommige van die ambten achtereenvolgens werden uitgeoefend, wordt de duur van die uitoefening samengesteld. De overblijvende diensten worden gevaloriseerd naar het belang dat eraan wordt toegekend in de categorie waartoe zij behoren.

    Art. 119

    Art. 367 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 1994, 3 april 1997, en 13 juli 2001, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 367. Het vakantiegeld dat toegekend wordt aan de personeelsleden van de niveaus B, C en D, bedoeld in artikel 177, wordt in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden verleend aan de personeelsleden van niveau A, de griffiers en de secretarissen. »

    Art. 120

    In deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek wordt een nieuwe afdeling II ingevoegd, die de artikelen 367 tot 372 omvat, luidende :

    « Afdeling II. — Wedden ».

    Art. 121

    In deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, afdeling I, van hetzelfde Wetboek wordt een nieuwe onderafdeling I ingevoegd, die de artikelen 367 tot 369 omvat, luidende :

    « Onderafdeling I. — Niveau A ».

    Art. 122

    Art. 367 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 1994, 3 april 1997, en 13 juli 2001, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 367. Aan elke graad en elke klasse worden één of meer weddenschalen verbonden. »

    Art. 123

    Art. 368 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 368. In de klasse A1, wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A11.

    In de klasse A2, wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A21.

    In de klasse A3, wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A31.

    In de klassen A1, A2 en A3, bekomt het personeelslid, bezoldigd in de weddenschaal opgenomen in de kolom 1 van de hieronder vermelde tabel, dat geslaagd is in de gecertificeerde opleiding overeenkomstig artikel ?, op het einde van de periode van zes jaar, de weddenschaal vermeld in de kolom 2.

    1 2
    A11 A12
    A12 A21
    A21 A22
    A22 A23
    A31 A32
    A32 A33

    Art. 124

    Art. 369 van hetzelfde Wetboek, vervangen en gewijzigd bij de wet van 3 april 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 369. § 1. Het personeelslid, bezoldigd in de weddenschaal A11 gedurende een periode van zes jaar, bekomt automatisch de weddenschaal A12.

    § 2. In de klasse A4 wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A41.

    Na zes jaar van bezoldiging in de weddenschaal A41, bekomt het personeelslid de weddenschaal A42 indien hij in een gecertificeerde opleiding is geslaagd

    Na zes jaar van bezoldiging in de weddenschaal A42, bekomt het personeelslid de weddenschaal A43 indien hij in een gecertificeerde opleiding is geslaagd

    § 3. In de klasse A5 wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A51.

    Het personeelslid, bezoldigd in de weddenschaal A51 gedurende een periode van zes jaar, bekomt automatisch de weddenschaal A52

    Het personeelslid, bezoldigd in de weddenschaal A52 gedurende een periode van zes jaar, bekomt automatisch de weddenschaal A53. »

    Art. 125

    Art. 370 van hetzelfde Wetboek, vervangen en gewijzigd bij de wetten van 7 februari 1997, 3 april 1997, 20 mei 1997 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    Art. 370. Aan de weddenschalen zijn volgende wedden verbonden :

    1º klasse A1
    Weddenschaal A11 — minimumwedde : 21 880,00 euro;
    — maximumwedde : 33 895,00 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 27 jaarlijkse verhogingen van 445 euro.
    Weddenschaal A12 — minimumwedde : 23 880,00 euro;
    — maximumwedde : 35 895,00 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 27 jaarlijkse verhogingen van 445 euro.
    2º klasse A2
    Weddenschaal A21 — minimumwedde : 25 880,00 euro;
    — maximumwedde : 38 360,00 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 26 jaarlijkse verhogingen van 480 euro.
    Weddenschaal A22 — minimumwedde : 28 880,00 euro;
    — maximumwedde : 41 360,00 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 26 jaarlijkse verhogingen van 480 euro.
    Weddenschaal A23 — minimumwedde : 31 880,00 euro;
    — maximumwedde : 44,360 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 26 jaarlijkse verhogingen van 480 euro.
    3º klasse A3
    Weddenschaal A31 — minimumwedde : 32 380,00 euro;
    — maximumwedde : 44,860,00 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 24 jaarlijkse verhogingen van 520 euro.
    Weddenschaal A32 — minimumwedde : 35 880,00 euro;
    — maximumwedd : 48 360 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 24 jaarlijkse verhogingen van 520 euro.
    Weddenschaal A33 — minimumwedde : 38 880,00 euro;
    — maximumwedde : 51 360,00 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 24 jaarlijkse verhogingen van 520 euro.
    4º klasse A4
    Weddenschaal A41 — minimumwedde : 39 570,00 euro;
    — maximumwedde : 52 990,00 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 22 jaarlijkse verhogingen van 610 euro.
    Weddenschaal A42 — minimumwedde : 42 570,00 euro;
    — maximumwedde : 55 990,00 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 22 jaarlijkse verhogingen van 610 euro.
    Weddenschaal A43 — minimumwedde : 45 570,00 euro;
    — maximumwedde : 58 990,00 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 22 jaarlijkse verhogingen van 610 euro.
    5º klasse A5
    Weddenschaal A51 — minimumwedde : 47 360,00 euro;
    — maximumwedde : 60 7800,00 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 22 jaarlijkse verhogingen van 610 euro.
    Weddenschaal A52 — minimumwedde : 50 360,00 euro;
    — maximumwedde : 63 780,00 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 22 jaarlijkse verhogingen van 610 euro.
    Weddenschaal A53 — minimumwedde : 53 360,00 euro;
    — maximumwedde : 66 780,00 euro;
    — tussentijdse verhogingen : 22 jaarlijkse verhogingen van 610 euro.

    Art. 126

    In deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, afdeling I, van hetzelfde Wetboek wordt een nieuwe onderafdeling II ingevoegd, die de artikelen ? ? ?omvat, luidende :

    « Onderafdeling II. — Niveau B (griffiers en secretarissen) ».

    Art. 127

    Art. 371 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 2 augustus 1974 en gewijzigd bij de wet van 15 juni 2001 wordt vervangen als volgt :

    « Art. 371. § 1. Aan de graad van griffier en secretaris wordt de weddenschaal BJ1 verbonden. »

    § 2. De griffier of secretaris die geslaagd is in een gecertificeerde opleiding 2 die aan deze graad verbonden is bekomt na een termijn van vijf jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van zijn inschrijving voor deze gecertificeerde opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande gecertificeerde opleiding, de weddenschaal BJ2.

    § 3. De griffier of secretaris die geslaagd is in een gecertificeerde opleiding 5 die aan deze graad verbonden is bekomt na een termijn van vijf jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van zijn inschrijving voor deze gecertificeerde opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande een gecertificeerde opleiding, de weddenschaal BJ3.

    Art. 128

    Art. 372 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 11 april 1997,, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 15 juni 2001, en 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt :

    « Art 372. Aan de weddenschalen van de griffiers en secretarissen zijn volgende wedden verbonden :

    Weddenschaal BJ1

    — minimumwedde : 17 274,00 euro

    — maximumwedde : 25 688,00 euro

    — tussentijdse verhogingen :

    • driejaarlijkse verhogingen van 253 euro, gevolgd door :

    • een tweejaarlijkse verhoging van 293 euro, gevolgd door :

    • een tweejaarlijkse verhoging van 391 euro, gevolgd door :

    • een tweejaarlijkse verhoging van 673 euro, gevolgd door :

    • negen tweejaarlijkse verhogingen van 625 euro.

    Weddenschaal BJ2

    — minimumwedde : 21 731,00 euro

    — maximumwedde : 32 396,00 euro

    — tussentijdse verhogingen :

    • driejaarlijkse verhogingen van 372 euro, gevolgd door :

    • twee tweejaarlijkse verhogingen van 293 euro, gevolgd door :

    • drie tweejaarlijkse verhogingen van 673 euro, gevolgd door :

    • een tweejaarlijkse verhoging van 992 euro, gevolgd door :

    • acht tweejaarlijkse verhogingen van 744 euro.

    Weddenschaal BJ3

    — minimumwedde : 24 531,00 euro

    — maximumwedde : 35 196,00 euro

    — tussentijdse verhogingen :

    • driejaarlijkse verhogingen van 372 euro, gevolgd door :

    • twee tweejaarlijkse verhogingen van 293 euro, gevolgd door :

    • drie tweejaarlijkse verhogingen van 673 euro, gevolgd door :

    • een tweejaarlijkse verhoging van 992 euro, gevolgd door :

    • acht tweejaarlijkse verhogingen van 744 euro, gevolgd door :

    Art. 129

    In deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek wordt een nieuwe afdeling II ingevoegd, die de artikelen 373 tot 375 omvat, luidende :

    « Afdeling II. — Toelagen en premies ».

    Art. 130

    Art. 373 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 27 december 1994,, gewijzigd bij de wet van17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 373. Toegekend worden :

    1º een weddenbijslag van 2 221,91 euro aan de griffier die de onderzoeksrechter of jeugdrechter gedurende minstens een maand bijstaat;

    2º een premie van 123,95 euro per zaak aan de griffier die gedurende de zitting van het hof van assisen het ambt van griffier van het hof van assisen uitoefent;

    3º een maandelijkse premie van 24,79 euro aan leden van de griffie die het bewijs leveren van de kennis de tweede taal, onder dezelfde voorwaarden als deze die aan het personeel van de griffies wordt toegekend.

    4º een maandelijkse premie van 24,79 euro aan leden van het parketsecretariaat die het bewijs leveren van de kennis de tweede taal, onder dezelfde voorwaarden als deze die aan het personeel van de parketsecretariaten wordt toegekend.

    Art. 131

    Art. 373bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 20 juli 1991, vervangen bij de wet van 3 april 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 373bis. § 1. Toegekend worden, voor zover zij geslaagd zijn in een gecertificeerde opleiding :

    1º een jaarlijkse competentietoelage van de 2 000 euro gedurende een termijn van zes jaar, aan de personeelsleden, bezoldigd in de weddenschaal A11 of A12;

    2º een jaarlijkse competentietoelage van de 3 000 euro gedurende een termijn van zes jaar, aan de personeelsleden in, bezoldigd in de weddenschaal A21, A22, A31 of A32;

    3º een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende een termijn van vijf jaar aan de griffiers en secretarissen.

    De bepalingen inzake de voorwaarden en de modaliteiten van betaling van de competentietoelagen die van toepassing zijn op de personeelsleden van niveau B, C en D, bedoeld in artikel 177, zijn van gelijke toepassing op de personeelsleden van niveau A en van niveau B met de graad van griffier en secretaris.

    Art. 132

    Art. 373ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 20 juli 1991, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, vervangen bij de wet van 3 april 1997, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 373ter. § 1. De griffier of secretaris die slaagt in de gecertificeerde opleiding 1 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze competentiemeting.

    § 2. De griffier of secretaris die slaagt in de gecertificeerde opleiding 2 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze competentiemeting.

    § 3. De griffier of secretaris die niet slaagt in de gecertificeerde opleiding 2 verliest het voordeel van de competentietoelage.

    In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de gecertificeerde opleiding 2, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande gecertificeerde opleiding, de helft van de competentietoelage bedoeld in § 1.

    § 4. De griffier of secretaris bezoldigd in weddenschaal BJ2, die slaagt in de gecertificeerde opleiding 3 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze competentiemeting.

    § 5. De griffier of secretaris die niet slaagt in de gecertificeerde opleiding 3 verliest het voordeel van de competentietoelage.

    In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de gecertificeerde opleiding 3, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande competentiemeting, de helft van de competentietoelage bedoeld in § 1.

    § 6. De griffier of secretaris die slaagt in de gecertificeerde opleiding 4 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze competentiemeting.

    § 7. De griffier of secretaris die niet slaagt in de gecertificeerde opleiding 4 verliest het voordeel van de competentietoelage.

    In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maanden volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de gecertificeerde opleiding 4, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande gecertificeerde opleiding, de helft van de gecertificeerde opleiding bedoeld in § 1.

    § 8. De griffier of secretaris die slaagt in de gecertificeerde opleiding 5 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze gecertificeerde opleiding.

    § 9. De griffier of secretaris die niet slaagt in de gecertificeerde opleiding 5 verliest het voordeel van de competentietoelage. ».

    Art. 133

    Art. 374 van hetzelfde Wetboek, vervangen en gewijzigd bij de wet van 3 april 1997, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997,, 15 juni 2001, en 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 374. De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedde van personeel van de federale overheidsdiensten, geldt eveneens voor de premies en toelagen bedoeld in de artikelen 373, 373bis en 373ter.

    Zij worden gekoppeld aan de spilindex 138,01. »

    Art. 134

    Artikel 375 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2005 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt :

    « Art. 375. § 1. De personeelsleden van het niveau A of de leden van een griffie of een parketsecretariaat, die in toepassing van de artikelen 330, en 330bis, gedurende een ononderbroken periode van één maand een hoger ambt uitoefenen, ontvangen een toelage waarvan het bedrag wordt bepaald op het verschil tussen de bezoldiging welke het personeelslid zou genieten in de graad van het voorlopig uitgeoefend ambt en de bezoldiging welke hij geniet in zijn werkelijke graad.

    De bezoldiging bedoeld in het voorgaande lid omvat :

    1º de wedde, in voorkomend geval met inbegrip van de verschuldigde weddenbijslagen;

    2º eventueel de haard- of standplaatstoelage.

    § 2. De leden van de griffie of een parketsecretariaat, die in toepassing van de artikelen 328 of 329bis, geroepen worden om gedurende ten minste drie opeenvolgende maanden een hoger ambt te vervullen, ontvangt een toelage, waarvan het bedrag wordt bepaald op de helft van het in § 1. bedoelde bedrag.

    § 3. De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten, geldt eveneens voor deze toelage.

    Zij wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.

    De toelage is onderworpen aan de bijdrage voor het stelsel van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit sector gezondheidszorgen en aan de bijzondere bijdrage voor de financiering van het stelsel van de sociale zekerheid.

    De toelage is evenwel niet onderworpen aan de inhouding bestemd voor de financiering van het wettelijk pensioen.

    § 4. Deze toelage wordt verleend onder dezelfde voorwaarden als de toelage verleend voor de uitoefening van een hoger ambt, toegekend aan de personeelsleden van het niveau B, C en D, bedoeld in artikel 179.

    Art. 135

    In het opschrift van hoofdstuk III van deel II, Boek II, titel III, vervallen de woorden « , Iter »

    Art. 136

    In artikel 403 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 20 mei 1997 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het eerste lid vervallen de woorden « de adjunct-griffiers » en « en adjunct-griffiers »;

    2º in het tweede lid vervallen de woorden »adjunct-secretarissen ».

    Art. 137

    Artikel 407 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1997 en 24 maart 1999, wordt vervangen als volgt :

    Aan de leden van de zetel en de leden van het openbaar ministerie, de referendarissen bij het Hof van Cassatie en de personeelsleden van het niveau A die zonder verlof afwezig zijn, kan door een beslissing van de overheid die tot het uitspreken van de schorsing bevoegd is, voor de duur van die afwezigheid hun wedde worden ontzegd.

    Art. 138

    Aan artikel 409 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003 worden de volgende wijzingen aangebracht :

    1º § 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt :

    « De Nationale Tuchtraad oefent zijn bevoegdheid uit ten aanzien van de magistraten, van de referendarissen bij het Hof van Cassatie, van personeelsleden van het niveau A, van de griffiers, van de secretarissen en van het personeel van griffies en parketsecretariaten. »

    2º § 2, tweede en derde lid lid, wordt vervangen als volgt :

    Wanneer de krachtens de taalwetgeving bevoegde kamer van de Nationale Tuchtraad haar bevoegdheid moet uitoefenen ten aanzien van een magistraat, van een referendaris bij het Hof van Cassatie of van een personeelslid van het niveau A, is zij samengesteld uit drie leden van de zittende magistratuur, twee magistraten van het openbaar ministerie en twee leden die niet tot de rechterlijke orde behoren. Deze laatsten worden gekozen onder advocaten en universiteitsprofessoren die het recht doceren.

    Wanneer de krachtens de taalwetgeving bevoegde kamer van de Nationale Tuchtraad haar bevoegdheid moet uitoefenen ten aanzien van een griffier, een secretaris of een personeelslid van de griffies, parketsecretariaten of de steundiensten, is zij samengesteld uit twee leden van de zittende magistratuur, een magistraat van het openbaar ministerie, een griffier, een secretaris en twee leden die niet tot de rechterlijke orde behoren. Deze laatsten worden gekozen onder advocaten en universiteitsprofessoren die het recht doceren.

    4º in § 10 worden de woorden « rang 13 » vervangen door de woorden « klasse A3 ».

    Art. 139

    In artikel 410 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzingen aangebracht :

    1º § 1, 5º wordt vervangen als volgt :

    5º ten aanzien van de referendarissen en van de parketjuristen :

    — de eerste voorzitter van het hof van beroep ten aanzien van de referendarissen bij dat hof;

    — de eerste voorzitter van het arbeidshof ten aanzien van de referendarissen bij dat hof;

    — de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;

    — de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;

    — de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank

    — de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de parketjuristen bij het parket-generaal en het arbeidsauditoraat-generaal;

    — de procureur des Konings ten aanzien van de parketjuristen bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg;

    — de arbeidsauditeur ten aanzien van de parketjuristen bij het arbeidsauditoraat;

    2º § 1, 7º, wordt vervangen als volgt :

    « 7º Ten aanzien van de griffiers, de secretarissen en het personeel van griffies, parketsecretariaten en steundiensten :

    — de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdgriffier van het Hof van Cassatie en de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het Hof van Cassatie;

    — de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de hoofdgriffier van het hof van beroep en van het arbeidshof en van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het hof van beroep en bij het arbeidshof en van de personeelsleden van het niveau A van de steundiensten bij deze hoven, bij het parketgeneraal of het arbeidsauditoraat-generaal;

    — de procureur des Konings ten aanzien van de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg, van de hoofdgriffier van de rechtbank van koophandel, van de hoofdgriffier van de politierechtbank, van de hoofdgriffier van het vredegerecht en van de hoofdsecretaris van het parket van de procureur des Konings en de personeelsleden van het niveau A bij deze rechtbanken en parketten;

    — de arbeidsauditeur ten aanzien van de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank en van de hoofdsecretaris van het arbeidsauditoraat en de personeelsleden van het niveau A bij deze rechtbanken en parketten;

    — de hoofdgriffier ten aanzien van de griffiers-hoofden van dienst, van de griffiers, van de deskundigen, de administratief deskundigen en ICT deskundigen.

    — de hoofdsecretaris ten aanzien van de secretarissen-hoofden van dienst, van de secretarissen, deskundigen, de administratief deskundigen en ICT deskundigen

    — de federale procureur ten aanzien van de hoofdsecretaris en de personeelsleden van het niveau A bij het federaal parket;

    — de hoofdsecretaris ten aanzien van de secretaris-hoofd van dienst, van de secretarissen, de deskundigen, de administratief deskundigen en ICT deskundigen van het federaal parket.

    Art. 140

    In artikel 412 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º § 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt :

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, is de tuchtoverheid bevoegd om een lichte straf op te leggen :

    — de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de referendarissen die de raadsheren in het Hof van Cassatie bijstaan;

    — naar gelang van het geval, de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur ten aanzien van de referendarissen bij de hoven;

    — naar gelang van het geval, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur ten aanzien van de referendarissen bij de rechtbanken.

    2º in § 2, 4º worden de woorden « de adjunct-griffiers » en « de adjunct-secretarissen » geschrapt;

    3º § 2, 6º wordt vervangen als volgt :

    « 6º ten aanzien van de personeelsleden van het niveau A en de griffiers, daaronder begrepen wegens fouten begaan bij het verlenen van bijstand aan de rechter en de secretarissen niet begrepen in 4º, de Koning voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en naar gelang van het geval de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur voor de andere zware straffen. »

    3º § 3, 7º wordt vervangen als volgt :

    7º ten aanzien van de deskundigen, de administratief deskundigen, de ICT deskundigen, de assistenten en de medewerkers, de minister van Justitie voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en naar gelang van het geval, de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie of de procureur-generaal bij het hof van beroep, of de federale procureur voor de andere zware straffen.

    Art. 141

    In artikel 413 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « »of een parketsecretariaat », vervangen door de woorden « , een parketsecretariaat of een steundienst ».

    Art. 142

    In artikel 415 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º § 6, 2º, zesde gedachtestrepen wordt vervangen als volgt :

    aan de griffiers, de secretarissen en het personeel van griffies, parketsecretariaten en steundiensten.

    2º § 7 wordt vervangen als volgt :

    De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de lichte straffen, opgelegd :

    — aan de leden van het parket-generaal bij de hoven van beroep;

    — aan de leden van het auditoraat-generaal bij de arbeidshoven;

    — aan de procureurs des Konings;

    — aan de arbeidsauditeurs;

    — aan de federale magistraten;

    — aan de toegevoegde substituten procureur des Konings;

    — aan de toegevoegde substituten arbeidsauditeur;

    — aan de bijstandsmagistraten;

    — aan de referendarissen bij de hoven;

    — aan de parketjuristen bij het parket-generaal bij de hoven en het federaal parket;

    — aan de griffiers en aan het personeel van de griffies bij de hoven van beroep en de arbeidshoven en de steundiensten bij die hoven;

    — aan de secretarissen en aan het personeel van de secretariaten van het parket bij de hoven van beroep, de arbeidshoven, het federaal parket en de steundiensten bij die parketten.

    3º § 8 wordt vervangen als volgt :

    § 8. De procureur-generaal bij het hof van beroep neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de lichte straffen, opgelegd :

    — aan de leden van de parketten bij de rechtbanken van eerste aanleg;

    — aan de leden van het arbeidsauditoraat;

    — aan de referendarissen bij de rechtbanken;

    — aan de parketjuristen bij de parketten bij de rechtbanken;

    — aan de griffiers en aan het personeel van de griffies en de steundiensten van de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel, de politierechtbanken en de vredegerechten;

    — aan de secretarissen en aan het personeel van de secretariaten van de parket bij de rechtbanken.

    Art. 143

    In artikel 419, zevende lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, worden de woorden « en van de parketsecretariaten » vervangen door de woorden « , van de parketsecretariaten en de steundiensten ».

    HOOFDSTUK III

    Wijzigingen aan de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken

    Art. 144

    In artikel 53, § 5, tweede lid van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, vervangen 27 april 2001, vervallen de woorden « of een adjunct-griffier ».

    Art. 145

    Het artikel 54bis van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 26 april 2005, wordt opgeheven.

    HOOFDSTUK IV

    Wijzigingen aan de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting

    Art. 146

    In de tabel die voorkomt in artikel 1 van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, vervangen bij de wet van 20 juli 1998 en gewijzigd bij de wetten van 29 november 2001, 11 maart 2004, 14 december 2004 en 20 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in de kolom « griffiers »

    — wordt het cijfer « 20 » dat voorkomt tegenover de zetel Antwerpen, vervangen door het cijfer « 32 »;

    — wordt het cijfer « 23 » dat voorkomt tegenover de zetel Brussel, vervangen door het cijfer « 33 »;

    — wordt het cijfer « 20 » dat voorkomt tegenover de zetel Gent, vervangen door het cijfer « 29 »;

    — wordt het cijfer « 15 » dat voorkomt tegenover de zetel Luik, vervangen door het cijfer « 23 »;

    — wordt het cijfer « 10 » dat voorkomt tegenover de zetel Bergen, vervangen door het cijfer « 15 »;

    2º de kolom « adjunct-griffiers » wordt geschrapt.

    Art. 147

    In de tabel I « Hof van Cassatie », gevoegd bij dezelfde wet, en gewijzigd bij de wetten van 25 februari 1954, 25 juni 1964, 10 november 1970 en 6 mei 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in de kolom « griffiers » wordt het cijfer « 6 », vervangen door het cijfer « 10 »;

    2º de kolom « adjunct-griffiers » wordt geschrapt.

    HOOFDSTUK V

    Wijzigingen aan de wet van 7 juli 1969 tot vaststelling van de personeelsformatie van de arbeidshoven en -rechtbanken

    Art. 148

    In de tabel « Arbeidshoven » die voorkomt in artikel 1 van wet van 7 juli 1969 tot vaststelling van de personeelsformatie van de arbeidshoven en -rechtbanken, vervangen bij de wet van 28 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 12 januari 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in de kolom « griffiers »

    — wordt het cijfer « 8 » dat voorkomt tegenover de zetel Antwerpen, vervangen door het cijfer « 12 »;

    — wordt het cijfer « 6 » dat voorkomt tegenover de zetel Brussel, vervangen door het cijfer « 11 »;

    — wordt het cijfer « 5 » dat voorkomt tegenover de zetel Gent, vervangen door het cijfer « 9 »;

    — wordt het cijfer « 6 » dat voorkomt tegenover de zetel Luik, vervangen door het cijfer « 9 »;

    — wordt het cijfer « 4 » dat voorkomt tegenover de zetel Bergen, vervangen door het cijfer « 7 »;

    2º de kolom « adjunct-griffiers » wordt geschrapt.

    Art. 149

    In de tabel « Arbeidsrechtbanken » die voorkomt in artikel 1 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 6 juli 1976 en gewijzigd bij de wetten van 13 november 1979, 23 september 1985, 23 juni 1989, 28 december 1990 en 12 januari 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in de kolom « griffiers »

    — wordt het cijfer « 23 » dat voorkomt tegenover de zetel Brussel, vervangen door het cijfer « 31 »;

    — wordt het cijfer « 14 » dat voorkomt tegenover de zetel Antwerpen, vervangen door het cijfer « 19 »;

    — wordt het cijfer « 11 » dat voorkomt tegenover de zetel Luik, vervangen door het cijfer « 13 »;

    — wordt het cijfer « 9 » dat voorkomt tegenover de zetel Charleroi, vervangen door het cijfer « 12 »;

    — wordt het cijfer « 7 » dat voorkomt tegenover de zetel Gent, vervangen door het cijfer « 9 »;

    — wordt het cijfer « 5 » dat voorkomt tegenover de zetel Dendermonde, vervangen door het cijfer « 7 »;

    — wordt het cijfer « 5 » dat voorkomt tegenover de zetel Bergen, vervangen door het cijfer « 7 »;

    — wordt het cijfer « 4 » dat voorkomt tegenover de zetel Brugge, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 5 » dat voorkomt tegenover de zetels Kortrijk, Ieper, Veurne, vervangen door het cijfer « 7 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Leuven, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 4 » dat voorkomt tegenover de zetel Hasselt, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Turnhout, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Tongeren, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Doornik, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Mechelen, vervangen door het cijfer « 5 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetel Oudenaarde, vervangen door het cijfer « 3 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetels Verviers, Eupen, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetels Namen, Dinant, vervangen door het cijfer « 5 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Nijvel, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetel Hoei, vervangen door het cijfer « 3 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetels Aarlen, Neufchâteau en Marche-en-Famenne, vervangen door het cijfer « 3 »;

    2º de kolom « adjunct-griffiers » wordt geschrapt.

    HOOFDSTUK VI

    Wijzigingen aan de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek

    Art. 150

    In de tabel die voorkomt in artikel 1 van de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 20 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in de kolom « griffiers »

    — wordt het cijfer « 11 » dat voorkomt tegenover de zetel Antwerpen vervangen door het cijfer « 16 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetel Mechelen, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Turnhout, vervangen door het cijfer « 5 »;

    — wordt het cijfer « 4 » dat voorkomt tegenover de zetel Hasselt, vervangen door het cijfer « 5 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetel Tongeren, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 17 » dat voorkomt tegenover de zetel Brussel, vervangen door het cijfer « 28 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetel Leuven, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetel Nijvel, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Dendermonde, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Gent, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetel Oudenaarde, vervangen door het cijfer « 3 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Brugge, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetels Ieper, Veurne, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 5 » dat voorkomt tegenover de zetel Kortrijk, vervangen door het cijfer « 7 »;

    — wordt het cijfer « 1 » dat voorkomt tegenover de zetel Hoei, vervangen door het cijfer « 2 »;

    — wordt het cijfer « 4 » dat voorkomt tegenover de zetel Luik, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetels Verviers, Eupen, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 1 » dat voorkomt tegenover de zetels Aarlen-Neufchâteau, vervangen door het cijfer « 2 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetels Dinant, Marche-en-Famenne, vervangen door het cijfer « 3 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetel Namen, vervangen door het cijfer « 3 »;

    — wordt het cijfer « 4 » dat voorkomt tegenover de zetel Charleroi, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetel Bergen, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 1 » dat voorkomt tegenover de zetel Doornik, vervangen door het cijfer « 3 »;

    2º de kolom « adjunct-griffiers » wordt geschrapt

    HOOFDSTUK VII

    Wijzigingen aan de wet van 16 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de politierechtbanken

    Art. 151

    In de tabel die voorkomt in het enig artikel van de 16 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de politierechtbanken, vervangen bij de wet van 11 juli 1994, en gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997 en 25 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in de kolom « griffiers » :

    — wordt het cijfer « 9 » dat voorkomt tegenover de zetel Antwerpen vervangen door het cijfer « 12 »;

    — wordt het cijfer « 1 » dat voorkomt tegenover de zetel Mechelen, vervangen door het cijfer « 3 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetel Turnhout, vervangen door het cijfer « 3 »;

    — wordt het cijfer « 4 » dat voorkomt tegenover de zetel Hasselt, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Tongeren, vervangen door het cijfer « 5 »;

    — wordt het cijfer « 1 » dat voorkomt tegenover de zetel Nijvel, vervangen door het cijfer « 3 »;

    — wordt het cijfer « 7 » dat voorkomt tegenover de zetel Brussel, vervangen door het cijfer « 10 »;

    — wordt het cijfer « 1 » ingevoegd tegenover de zetel Halle;

    — wordt het cijfer « 1 » dat voorkomt tegenover de zetel Vilvoorde, vervangen door het cijfer « 3 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetel Leuven, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 1 » dat voorkomt tegenover de zetel Aalst, vervangen door het cijfer « 2 »;

    — wordt het cijfer « 1 » dat voorkomt tegenover de zetel Dendermonde, vervangen door het cijfer « 2 »;

    — wordt het cijfer « 1 » dat voorkomt tegenover de zetel Sint-Niklaas, vervangen door het cijfer « 2 »;

    — wordt het cijfer « 5 » dat voorkomt tegenover de zetel Gent, vervangen door het cijfer « 7 »;

    — wordt het cijfer « 1 » ingevoegd tegenover de zetel Oudenaarde;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Brugge, vervangen door het cijfer « 5 »;

    — wordt het cijfer « 1 » ingevoegd tegenover de zetel Ieper;

    — wordt het cijfer « 4 » dat voorkomt tegenover de zetel Kortrijk, vervangen door het cijfer « 5 »;

    — wordt het cijfer « 1 » ingevoegd tegenover de zetel Veurne;

    — wordt het cijfer « 1 » ingevoegd tegenover de zetel Eupen;

    — wordt het cijfer « 1 » ingevoegd tegenover de zetel Hoei;

    — wordt het cijfer « 4 » dat voorkomt tegenover de zetel Luik, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 1 » ingevoegd tegenover de zetel Verviers;

    — wordt het cijfer « 1 » ingevoegd tegenover de zetel Aarlen;

    — wordt het cijfer « 1 » ingevoegd tegenover de zetel Marche-en-Famenne;

    — wordt het cijfer « 1 » ingevoegd tegenover de zetel Neufchâteau;

    — wordt het cijfer « 1 » ingevoegd tegenover de zetel Dinant;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetel Namen, vervangen door het cijfer « 3 »;

    — wordt het cijfer « 4 » dat voorkomt tegenover de zetel Charleroi, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 2 » dat voorkomt tegenover de zetel Bergen, vervangen door het cijfer « 4 »;

    — wordt het cijfer « 1 » dat voorkomt tegenover de zetel Doornik, vervangen door het cijfer « 2 »;

    2º de kolom « adjunct-griffiers » wordt geschrapt

    HOOFDSTUK VIII

    Wijzigingen aan de wet 20 juli 1971 tot vaststelling van de personeelsformatie van de vredegerechten

    Art. 152

    De tabel die voorkomt in het enig artikel van de wet van 20 juli 1971 tot vaststelling van de personeelsformatie van de vredegerechten, vervangen bij de wet van 25 maart 1999, wordt door de volgende tabel vervangen :

    Kanton Griffier
    Antwerpen I2
    Antwerpen II2
    Antwerpen III2
    Antwerpen IV2
    Antwerpen V2
    Antwerpen VI2
    Antwerpen VII3
    Antwerpen VIII2
    Antwerpen IX2
    Antwerpen X2
    Antwerpen XI2
    Antwerpen XII2
    Boom2
    Brasschaat2
    Kapellen2
    Kontich2
    Schilde2
    Zandhoven2
    Heist-op-den-Berg2
    Lier3
    Mechelen3
    Willebroek2
    Arendonk2
    Geel2
    Herentals2
    Hoogstraten2
    Mol2
    Turnhout2
    Westerlo2
    Beringen3
    Hasselt I3
    Hasselt II2
    Houthalen-Helchteren2
    Neerpelt-Lommel3
    Sint-Truiden2
    Bilzen2
    Borgloon0
    Bree1
    Genk2
    Maaseik1
    Maasmechelen2
    Tongeren-Voeren2
    Eigenbrakel2
    Geldenaken-Perwijs2
    Nijvel2
    Tubeke1
    Waver I2
    Waver II2
    Anderlecht I2
    Anderlecht II2
    Oudergem2
    Brussel I3
    Brussel II3
    Brussel III3
    Brussel IV2
    Brussel V2
    Brussel VI2
    Etterbeek2
    Vorst2
    Elsene3
    Jette2
    Sint-Jans-Molenbeek2
    Sint-Gillis2
    Sint-Joost-ten-Node2
    Schaarbeek I2
    Schaarbeek II2
    Ukkel2
    Sint-Pieters-Woluwe2
    Asse2
    Grimbergen2
    Halle2
    Herne-Sint-Pieters-Leeuw2
    Kraainem-Sint-Genesius-Rode2
    Lennik2
    Meise2
    Overijse-Zaventem2
    Vilvoorde2
    Aarschot2
    Diest2
    Haacht2
    Landen-Zoutleeuw1
    Leuven I2
    Leuven II2
    Leuven III2
    Tienen2
    Aalst I2
    Aalst II2
    Beveren2
    Dendermonde-Hamme3
    Lokeren2
    Ninove2
    Sint-Niklaas I2
    Sint-Niklaas II2
    Wetteren-Zele2
    Deinze2
    Eeklo2
    Gent I2
    Gent II2
    Gent III2
    Gent IV2
    Gent V2
    Merelbeke2
    Zelzate2
    Zomergem2
    Geraardsbergen-Brakel2
    Oudenaarde-Kruishoutem2
    Ronse1
    Zottegem-Herzele2
    Brugge I2
    Brugge II2
    Brugge III2
    Brugge IV2
    Oostende I2
    Oostende II2
    Tielt2
    Torhout2
    Ieper I1
    Ieper II-Poperinge2
    Wervik1
    Harelbeke2
    Izegem2
    Kortrijk I2
    Kortrijk II2
    Menen2
    Roeselare2
    Waregem2
    Diksmuide1
    Veurne-Nieuwpoort2
    Eupen1
    Sankt-Vith0
    Hamoir1
    Hoei I2
    Hoei II-Hannuit1
    Fleron2
    Grace-Hollogne2
    Herstal2
    Luik I3
    Luik II3
    Luik III3
    Luik IV3
    Saint-Nicolas2
    Seraing2
    Sprimont2
    Wezet2
    Borgworm1
    Limburg-Aubel1
    Malmedy-Spa-Stavelot2
    Verviers I-Herve2
    Verviers II2
    Aarlen-Messancy2
    Virton-Florenville-Etalle1
    Marche-en-Famenne-Durbuy2
    Vielsalm-La Roche-en-Ardenne-Houffalize1
    Bastenaken-Neufchateau1
    Saint-Hubert-Bouillon-Paliseul1
    Beauraing-Dinant-Gedinne2
    Ciney-Rochefort2
    Couvin-Philippeville1
    Florennes-Walcourt1
    Andenne1
    Fosses-la-Ville2
    Gembloux-Eghezee2
    2 Namen I
    Namen II2
    Beaumont-Chimay-Merbes-le-Château2
    Binche2
    Charleroi I2
    Charleroi II2
    Charleroi III2
    Charleroi IV2
    Charleroi V2
    Chatelet2
    Fontaine-l'Eveque2
    Seneffe2
    Thuin2
    Boussu2
    Dour-Colfontaine2
    Edingen-Lens2
    La Louviere2
    Bergen I2
    Bergen II2
    Zinnik2
    Aat-Lessen2
    Moeskroen-Komen-Waasten2
    Peruwelz-Leuze-en-Hainaut2
    Doornik I2
    Doornik II2

    HOOFDSTUK IX

    Wijzigingen aan de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg

    Art. 153

    In de tabel die voorkomt in artikel 1 van de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg, vervangen bij de wetten van 20 juli 1998 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in de kolom « griffiers »

    — wordt het cijfer « 42 » dat voorkomt tegenover de zetel Antwerpen vervangen door het cijfer « 63 »;

    — wordt het cijfer « 9 » dat voorkomt tegenover de zetel Mechelen, vervangen door het cijfer « 14 »;

    — wordt het cijfer « 10 » dat voorkomt tegenover de zetel Turnhout, vervangen door het cijfer « 15 »;

    — wordt het cijfer « 12 » dat voorkomt tegenover de zetel Hasselt, vervangen door het cijfer « 19 »;

    — wordt het cijfer « 9 » dat voorkomt tegenover de zetel Tongeren, vervangen door het cijfer « 14 »;

    — wordt het cijfer « 67 » dat voorkomt tegenover de zetel Brussel, vervangen door het cijfer « 103 »;

    — wordt het cijfer « 13 » dat voorkomt tegenover de zetel Leuven, vervangen door het cijfer « 20 »;

    — wordt het cijfer « 12 » dat voorkomt tegenover de zetel Nijvel, vervangen door het cijfer « 17 »;

    — wordt het cijfer « 19 » dat voorkomt tegenover de zetel Dendermonde, vervangen door het cijfer « 30 »;

    — wordt het cijfer « 25 » dat voorkomt tegenover de zetel Gent, vervangen door het cijfer « 38 »;

    — wordt het cijfer « 7 » dat voorkomt tegenover de zetel Oudenaarde, vervangen door het cijfer « 11 »;

    — wordt het cijfer « 17 » dat voorkomt tegenover de zetel Brugge, vervangen door het cijfer « 27 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Ieper, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 13 » dat voorkomt tegenover de zetel Kortrijk, vervangen door het cijfer « 21 »;

    — wordt het cijfer « 4 » dat voorkomt tegenover de zetel Veurne, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Eupen, vervangen door het cijfer « 5 »;

    — wordt het cijfer « 6 » dat voorkomt tegenover de zetel Hoei, vervangen door het cijfer « 9 »;

    — wordt het cijfer « 33 » dat voorkomt tegenover de zetel Luik, vervangen door het cijfer « 47 »;

    — wordt het cijfer « 7 » dat voorkomt tegenover de zetel Verviers, vervangen door het cijfer « 11 »;

    — wordt het cijfer « 5 » dat voorkomt tegenover de zetel Aarlen, vervangen door het cijfer « 7 »;

    — wordt het cijfer « 3 » dat voorkomt tegenover de zetel Marche-en-Famenne, vervangen door het cijfer « 5 »;

    — wordt het cijfer « 4 » dat voorkomt tegenover de zetel Neufchâteau, vervangen door het cijfer « 6 »;

    — wordt het cijfer « 6 » dat voorkomt tegenover de zetel Dinant, vervangen door het cijfer « 9 »;

    — wordt het cijfer « 10 » dat voorkomt tegenover de zetel Namen, vervangen door het cijfer « 16 »;

    — wordt het cijfer « 25 » dat voorkomt tegenover de zetel Charleroi, vervangen door het cijfer « 39 »;

    — wordt het cijfer « 16 » dat voorkomt tegenover de zetel Bergen, vervangen door het cijfer « 24 »;

    — wordt het cijfer « 10 » dat voorkomt tegenover de zetel Doornik, vervangen door het cijfer « 15 »;

    2º de kolom « adjunct-griffiers » wordt geschrapt

    HOOFDSTUK X

    Wijzigingen aan de wet 10 juni 2006 tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten

    Art. 154

    In artikel 65 van de wet van ... mei 2006 tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten, vervallen de woorden « , indien het op dat ogenblik voldoet aan al de voormelde benoemingsvoorwaarden, met uitzondering van die betreffende de dienstanciënniteit. »

    HOOFDSTUK XI

    Overgangs- en slotbepalingen

    Afdeling I

    Integratie van hoofdgriffiers, hoofdsecretarissen, griffiers-hoofden van dienst, secretarissen hoofden van dienst, referendarissen en parketjuristen, houders van bijzondere graden en attachés in de dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie in het niveau A

    Art. 155

    § 1. De personen die op het moment van de inwerkingtreding van deze wet titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna in kolom 1 zijn opgenomen, waaraan de wedden weddenschaal en weddenbijslagen zijn toegekend die in kolom 2 zijn opgenomen, worden ambtshalve benoemd in de klasse die in kolom 3 is opgenomen, bezoldigd in de weddenschaal die in kolom 4 is opgenomen en dragen de titel hier tegenover vermeld in kolom 5.

    1 2 3 4 5
    Hof van Cassatie/ Parket van het Hof van Cassatie Hoofdgriffier Hoofdsecretaris Minimumwedde: 37 694,74 Maximumwedde: 50 327,91 A3 A33 Minimumwedde: 38 880,00 Maximumwedde: 51 360,00 Hoofdgriffier Hoofdsecretaris
    Hoven van beroep en arbeidshoven/ Parket van het hof van beroep, parket van het arbeidshof en Federaal parket Hoofdgriffier Hoofdsecretaris Minimumwedde: 35 465,30 Maximumwedde: 48 098,47 A3 A32 Minimumwedde: 35 880,00 Maximumwedde: 48 360,00 Hoofdgriffier Hoofdsecretaris
    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en rechtbanken van koophandel/ Parket van de procureur des Konings en parket van de arbeidsauditeur, waarvan het rechtsgebied ten minste 250 000 inwoners telt Hoofdgriffier Hoofdsecretaris Minimumwedde: 33 681,72 Maximumwedde: 46 314,89 A3 A32 Minimumwedde: 35 880,00 Maximumwedde: 48 360,00 Hoofdgriffier Hoofdsecretaris
    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en rechtbanken van koophandel/ Parket van de procureur des Konings en parket van de arbeidsauditeur, waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners telt Hoofdgriffier Hoofdsecretaris Minimumwedde: 29 371,48 Maximumwedde: 42 004,65 A3 A31 Minimumwedde: 32 226,25 Maximumwedde: 44 859,42 Hoofdgriffier Hoofdsecretaris
    Vredegerechten en politierechtbanken Hoofdgriffier Minimumwedde: 27 513,62 Maximumwedde: 40 146,79 A2 A22 Minimumwedde: 28 880,00 Maximumwedde: 41 360,00 Hoofdgriffier
    Hof van Cassatie/ Parket van het Hof van Cassatie Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst Minimumwedde: 27 513,62 Maximumwedde: 40 146,79 A2 A23 Minimumwedde: 31 880,00 Maximumwedde: 44 360,00 Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst
    Hoven van beroep en arbeidshoven/ Parket van het hof van beroep, parket van het arbeidshof en Federaal parket Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst Minimumwedde: 25 358,51 Maximumwedde: 37 991,68 A2 A23 Minimumwedde: 31 880,00 Maximumwedde: 44 360,00 Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst
    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en rechtbanken van koophandel/ Parket van de procureur des Konings en parket van de arbeidsauditeur Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst, met ten minste drie jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 20 453,72 Maximumwedde: 33 086,89 A2 A22 Minimumwedde: 28 880,00 Maximumwedde: 41 360,00 Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst
    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en rechtbanken van koophandel/ Parket van de procureur des Konings en parket van de arbeidsauditeur Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst met minder dan drie jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 20 453,72 Maximumwedde: 33 086,89 A2 A21 Minimumwedde: 25 880,00 Maximumwedde: 38 360,00 Griffier hoofd van dienst/ Secretaris hoofd van dienst
    Hoven van beroep en rechtbanken van eerste aanleg Referendaris/ Parketjurist met minder dan drie jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 20 705.34 Maximumwedde: 32 165.25 A1 A11 Minimumwedde: 21 880,00 Maximumwedde: 33 895,00 Referendaris/ Parketjurist
    Hoven van beroep en rechtbanken van eerste aanleg Referendaris/ Parketjurist met ten minste drie jaar en minder dan zes jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 20 705.34 Maximumwedde: 32 165.25 A1 A12 Minimumwedde: 23 880,00 Maximumwedde: 35 895,00 Referendaris/ Parketjurist
    Hoven van beroep en rechtbanken van eerste aanleg Referendaris/ Parketjurist met ten minste drie jaar en minder dan zes jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 22 479,86 Maximumwedde: 34 916,48 A1 A12 Minimumwedde: 23 880,00 Maximumwedde: 35 895,00 Referendaris/ Parketjurist
    Hoven van beroep en rechtbanken van eerste aanleg Referendaris/ Parketjurist met ten minste zes jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 20 705.34 Maximumwedde: 32 165.25 A2 A21 Minimumwedde: 25 880,00 Maximumwedde: 38 360,00 Referendaris/ Parketjurist
    Hoven van beroep en rechtbanken van eerste aanleg Referendaris/ Parketjurist met ten minste zes jaar ambtsuitoefening Minimumwedde: 22 479,86 Maximumwedde: 34 916,48 A2 A21 Minimumwedde: 25 880,00 Maximumwedde: 38 360,00 Referendaris/ Parketjurist
    Bijzondere graden die werden ingesteld krachtens het artikel 180 Ger.W., zoals opgeheven bij deze wet. Iindustrieel ingenieur Vertaler-revisor Minimumwedde: 20 705.34 Maximumwedde: 32 165.25 A1 A11 Minimumwedde: 21 880,00 Maximumwedde: 33 895,00 Attaché
    Bijzondere graden die werden ingesteld krachtens het artikel 180 Ger.W., zoals opgeheven bij deze wet. Iindustrieel ingenieur Vertaler-revisor Minimumwedde: 22 479,86 Maximumwedde: 34 916,48 A1 A12 Minimumwedde: 23 880,00 Maximumwedde: 35 895,00 Attaché
    Bijzondere graden die werden ingesteld krachtens het artikel 180 Ger.W., zoals opgeheven bij deze wet. Iindustrieel ingenieur Vertaler-revisor Minimumwedde: 25 507,15 Maximumwedde: 37 925,77 A2 A21 Minimumwedde: 25 880,00 Maximumwedde: 38 360,00 Attaché
    De dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie Attaché Minimumwedde: 22 479,86 Maximumwedde: 34 916,48 A1 A12 Minimumwedde: 23 880,00 Maximumwedde: 35 895,00 Attaché

    § 2. Voor de berekening van de klassenanciënniteit van diegenen die worden benoemd in de klasse in kolom 3, worden de diensten die gepresteerd zijn in de graad in kolom 1 verricht te zijn in de klasse in kolom 3.

    De door deze personeelsleden verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschalen.

    § 3. Ingeval een functie nog niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een weging, bedoeld in artikel 160 van het Gerechtelijk Wetboek, wordt het personeelslid benoemd in de klasse met de daaraan verbonden weddenschaal bedoeld in § 1.

    Art. 156

    Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van het tweede lid, behouden de eerste attaché, de attaché-hoofd van dienst en de directeur in de dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie het voordeel van hun weddenschaal in uitdoving en behouden hun graad ten persoonlijken titel.

    De attachés, in dienst op het moment van de inwerkingtreding van deze wet, die bij hun beoordeling bedoeld in artikel 287quater van het gerechtelijk wetboek, de vermelding « zeer goed « hebben gekregen, kunnen door de minister van Justitie worden bevorderd tot de opeenvolgende graden van eerste attaché, na minstens negen jaar dienst, van attaché-hoofd van dienst, na minstens achttien jaar dienst, en van directeur, na minstens vierentwintig jaar dienst.

    Afdeling II

    Integratie in het niveau B

    Art. 157

    § 1. De personen die op het moment van de inwerkingtreding van deze wet titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna in kolom 1 zijn opgenomen, waaraan de wedden weddenschaal en weddenbijslagen zijn toegekend die in kolom 2 zijn opgenomen, worden ambtshalve benoemd in de graad die in kolom 3 is opgenomen, bezoldigd in de weddenschaal die in kolom 4 is opgenomen.

    1 2 3 4
    Hof van Cassatie/ Parket van het Hof van Cassatie Griffier Secretaris Minimumwedde: 27 513,62 Maximumwedde: 40 146,79 Griffier Secretaris Behoud wedde als overgangsmaatregel
    Hoven van beroep en arbeidshoven/ Parket van het hof van beroep, parket van het arbeidshof en Federaal parket Griffier Secretaris Minimumwedde: 25 358,51 Maximumwedde: 37 991,68 Griffier Secretaris Behoud wedde als overgangsmaatregel
    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en rechtbanken van koophandel, politierechtbanken en vredegerechten/ Parket van de procureur des Konings en parket van de arbeidsauditeur Griffier Secretaris Minimumwedde: 20 453,72 Maximumwedde: 33 086,89 Griffier Secretaris BJ3 Minimumwedde: 24 531,00 Maximumwedde: 35 196,00
    Alle rechtsmachten Eerstaanwezend adjunct-griffier Eerstaanwezend adjunct-secretaris, ten minste 5 jaar benoemd in een ambt van adjunct-griffier, eerstaanwezend adjunct-griffier, adjunct-secretaris of eerstaanwezend adjunct-secretaris Minimumwedde: 17 927,00 Maximumwedde: 30 560,17 Griffier Secretaris BJ3 Minimumwedde: 24 531,00 Maximumwedde: 35 196,00
    Alle rechtsmachten Eerstaanwezend adjunct-griffier Eerstaanwezend adjunct-secretaris minder dan 5 jaar benoemd in een ambt van adjunct-griffier, eerstaanwezend adjunct-griffier, adjunct-secretaris of eerstaanwezend adjunct-secretaris Minimumwedde: 17 927,00 Maximumwedde: 30 560,17 Griffier Secretaris BJ2 Minimumwedde: 21 731,00 Maximumwedde: 32 396,00
    Alle rechtsmachten Adjunct-griffier Adjunct-secretaris Minimumwedde: 17 258,25 Maximumwedde: 29 891,41 Griffier Secretaris BJ2 Minimumwedde: 21 731,00 Maximumwedde: 32 396,00

    § 2. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de personeelsleden die worden benoemd in de graad in kolom 3, worden de diensten die gepresteerd zijn in de graad in kolom 1 verricht te zijn in de graad in kolom 3.

    § 3. De door deze personeelsleden verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschalen.

    § 4. De adjunct-griffiers, eerstaanwezend adjunct-griffiers, adjunct-secretarissen en eerstaanwezend adjunct-secretarissen, die krachtens § 1 van deze bepaling op het moment van de inwerkingtreding van deze wet worden ingeschaald in de weddenschaal BJ2, kunnen onmiddellijk deelnemen aan de gecertificeerde opleiding 4.

    § 6. In afwijking van het bepaalde in artikel 377ter, § 8, van het Gerechtelijk Wetboek bekomen deze personeelsleden, als zij slagen in de gecertificeerde opleiding 5 die aan de graad van griffier of secretaris verbonden is, de weddenschaal BJ3 vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het hun inschrijving voor deze gecertificeerde opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande gecertificeerde opleiding.

    Afdeling III

    Geldelijke overgangsbepalingen

    Art. 158

    De toepassing van deze wet mag geen afbreuk doen aan de wedden, de weddenverhogingen en de pensioenen van de leden van de griffies en de parketsecretariaten, alsmede de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, die op het moment van haar inwerkingtreding in dienst zijn. Indien de bij deze wet bepaalde wedde lager is dan de wedde, dewelke de titularis genoot bij de inwerkingtreding ervan, dan behoudt hij de hoogste wedde totdat hij tenminste een gelijke wedde verkrijgt.

    Art. 159

    Voor de toepassing van het artikel 158 blijven de wedden van de griffiers van de hoven, rechtbanken, politierechtbanken en vredegerechten, van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, als volgt bestaan in uitdoving :

    Hof van Cassatie :

    — Hoofdgriffier : 37 694,74 euro

    — Griffier : 27 513,62 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro

    — Adjunct-griffier : 17 258,24 euro

    Hoven van beroep en arbeidshoven :

    — Hoofdgriffier : 35 465,30 euro

    — Griffier : 25 358,51 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro

    — Adjunct-griffier : 17 258,24 euro

    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken, rechtbanken van koophandel, waarvan het rechtsgebied ten minste 250 000 inwoners telt :

    — Hoofdgriffier : 33 681,72 euro

    — Griffier : 20 453,72 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro

    — Adjunct-griffier : 17 258,24 euro

    Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken, rechtbanken van koophandel, waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners telt :

    — Hoofdgriffier : 29 371,48 euro

    — Griffier : 20 453,72 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro

    — Adjunct-griffier : 17 258,24 euro

    Politierechtbanken en vredegerechten :

    — Hoofdgriffier : 27 513,62 euro

    — Griffier : 20 453,72 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro

    — Adjunct-griffier : 17 258,24 euro ».

    Art. 160

    Voor de toepassing van het artikel 158 blijven de wedden van de secretarissen der parketten, van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, als volgt bestaan in uitdoving :

    Parket van het Hof van Cassatie

    — Hoofdsecretaris : 37 694,74 euro

    — Secretaris : 27 513,62 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-secretaris : 17 927,00 euro

    — Adjunct-secretaris : 17 258,24 euro

    Parket van het Hof van Cassatie

    — Hoofdsecretaris : 37 694,74 euro

    — Secretaris : 27 513,62 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-secretaris : 17 927,00 euro

    — Adjunct-secretaris : 17 258,24 euro

    Parket van het hof van beroep, parket van het arbeidshof en Federaal parket

    — Hoofdsecretaris : 35 465,30 euro

    — Secretaris : 25 358,51 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-secretaris : 17 927,00 euro

    — Adjunct-secretaris : 17 258,24 euro

    Parket van de procureur des Konings en parket van arbeidsauditeur, waarvan het rechtsgebied ten minste 250 000 inwoners telt :

    — Hoofdsecretaris : 33 681,72 euro

    — Secretaris : 20 453,72 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-secretaris : 17 927,00 euro

    — Adjunct-secretaris : 17 258,24 euro

    Parket van de procureur des Konings en parket van arbeidsauditeur, waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners telt

    — Hoofdsecretaris : 29 371,48 euro

    — Secretaris : 20 453,72 euro

    — Eerstaanwezend adjunct-secretaris : 17 927,00 euro

    — Adjunct-secretaris : 17 258,24 euro »

    Art. 161

    De wedden, van de griffiers en de secretarissen, in toepassing van de artikelen 159 en 160 behouden in uitdoving, worden verhoogd als volgt :

    Aantal jaren nuttige anciënniteit Bedrag van de verhogingen na iedere periode
    — Drie jaren 1 857,82 euro
    — Zes jaren 1 857,82 euro
    — Negen jaren 1 857,82 euro
    — Twaalf jaren 1 857,82 euro
    — Vijftien jaren 1 857,82 euro
    — Achttien jaren 1 114,69 euro
    — Eenentwintig jaren 1 114,69 euro
    — Vierentwintig jaren 1 114,69 euro

    Art. 162

    Voor de toepassing van het artikel 156 blijven de wedden van de attachés in de dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, als volgt bestaan in uitdoving :

    eerste attaché : 13 A

    — minimumwedde : 27 923,80 euro

    — maximumwedde : 42 638,83 euro

    — tussentijdse verhogingen :

    elf tweejaarlijkse verhogingen van 1 337,73 EU

    attaché-hoofd van dienst : 13 B

    — minimumwedde : 30 715,07 euro

    — maximumwedde : 49 443,29 euro

    — tussentijdse verhogingen :

    — veertien tweejaarlijkse verhogingen van 1 337,73 euro

    directeur : 15 A

    — minimumwedde : 39 122,44 euro

    — maximumwedde : 53 984,76 euro

    — tussentijdse verhogingen :

    elf tweejaarlijkse verhogingen van 1 351,12 euro

    Art. 163

    Voor de toepassing van het artikel 158 wordt verstaan onder de wedde dewelke de titularis genoot bij de inwerkingtreding van deze wet, de wedde met inbegrip van de weddenbijslagen bedoeld in het tweede lid van deze bepaling.

    De volgende weddenbijslagen blijven bestaan in uitdoving :

    1º voor de griffiers — hoofden van dienst en de secretarissen — hoofden van dienst, de weddenbijslagen van 4 258,09, 5 105,28 euro en 5 818,70 euro;

    2º voor de hoofdgriffiers en hoofdsecretarissen van de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken en van de rechtbanken van koophandel, waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners telt en waar bij de inwerkingtreding van deze wet ten minste zeven personeelsleden met volledige betrekking werkzaam zijn, de weddenbijslag van 2 883,32 euro.

    Art. 164

    De griffiers, eerstaanwezend adjunct-griffiers, secretarissen, eerstaanwezend adjunct-secretarissen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet genieten van de weddenbijslag van een 1001,5 euro, krachtens de artikelen 367ter en 373ter van het Gerechtelijk Wetboek behouden het voordeel van deze weddenbijslag overeenkomstig deze bepalingen.

    Afdeling IV

    Andere overgangsbepalingen

    Art. 165

    De benoemingsprocedures voor de vacante betrekkingen welke werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad voor de inwerkingtreding van deze wet, worden beëindigd overeenkomstig de bepalingen die op het moment van de openbaarmaking van kracht waren.

    Op het moment van de benoeming wordt het betrokken personeelslid evenwel onmiddellijk geïntegreerd in de overeenkomstige vakklassen, graad en weddenschaal zoals bepaald in de artikelen 155 en 157 van deze wet.

    Art. 166

    De hoofdgriffiers van de vredegerechten en van de politierechtbanken waar bij de inwerkingtreding van deze wet ten minste zeven personeelsleden met volledige betrekking werkzaam zijn, blijven de weddenbijslag van 2 883,32 euro ten persoonlijken titel behouden voor zover zij bezoldigd zijn in de weddenschaal A22 of A23.

    Art. 167

    Voor de toepassing van het artikel 375 Gerechtelijk Wetboek gelden de wedden bepaald in de artikelen 159 en 160 voor de personeelsleden aan wie op het moment van de inwerkingtreding van deze wet een hoger ambt van adjunct-griffier of adjunct-secretaris is toegekend. Deze bepaling geldt voor de duur van de opdracht toegekend voor de inwerkingtreding van deze wet.

    Art. 168

    Personeelsleden die 10 jaar een ambt hebben bekleed met een oude graad van adjunct-griffier, adjunct-secretaris,eerstaanwezend adjunct-griffier, of eerstaanwezend adjunct-secretaris, of een nieuwe graad van griffier of secretaris, zijn tot 6 jaar na de inwerkingtreding van deze wet, vrijgesteld van het behalen van de brevetten bedoeld in artikel 262, § 2, derde lid, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd door deze wet.

    Art. 169

    De houders van het getuigschrift van kandidaat-griffier en van kandidaat-secretaris dat uitgereikt werd op basis van een examen dat georganiseerd is voor of nog in uitvoering is op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, zijn vrijgesteld van de selectie, bedoeld in de artikelen 2 64 en 267 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd door deze wet. De Koning kiest uit de kandidaten voor de vacante betrekking de geslaagde, die na de organisatie van een bijkomende proef onder het toezicht van Selor, naar zijn oordeel het meest geschikt is voor de uit te oefenen functie

    Afdeling V

    Inwerkingtreding

    Art. 170

    De Koning bepaalt voor elk artikel van deze wet de dag waarop het in werking treedt, en uiterlijk 18 maanden na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 146, 2º en 4º, 162 en 178.


    ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

    41.041/4


    De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 25 juli 2006 door de vice-eerste minister en minister van Justitie verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen verlengd met een maand, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van de personeelsleden van de rechterlijke organisatie van het niveau A, de griffiers en de secretarissen », heeft op 20 september 2006 het volgende advies gegeven :

    Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1º, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

    Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

    I. Algemene opmerkingen

    Algemeen

    In advies 34.815/2, gegeven op 6 februari 2003, over een voorontwerp van wet « tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van de personeelsleden van de griffies en de secretariaten van de parketten », heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State in een opmerking over de scheiding der machten op het volgende gewezen :

    « Uit de algemene strekking van het Gerechtelijk Wetboek en uit de rechtspraak van het Arbitragehof blijkt dat de personeelsleden van de rechterlijke orde niet zonder meer vereenzelvigd kunnen worden met de federale ambtenaren op grond van de omstandigheid dat zij deel uitmaken van de rechterlijke macht. Dat de rechterlijke macht niet in een verhouding van ondergeschiktheid ten opzichte van de uitvoerende macht staat, vormt in dit verband een garantie voor de vrijwaring van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en van het beginsel van de scheiding der machten. »

    Vooraf had zij het volgende benadrukt :

    « Voor het personeel van de rechterlijke orde worden dus de opdrachten, de voorwaarden voor hun benoeming, de bevordering in de loopbaan, de onverenigbaarheden, de afwezigheden en de tuchtregeling in wetteksten vastgelegd. Bepaalde aspecten van die rechtspositieregeling, zoals de tuchtregeling en de onverenigbaarheden, leunen zeer dicht aan bij de regeling die van toepassing is op de magistraten. »

    In advies 35.472/2, gegeven op 12 juni 2003, over een voorontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 30 juli 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, had de afdeling wetgeving van de Raad van State er eveneens op gewezen dat referendarissen bij het Hof van Cassatie, referendarissen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg, alsmede parketjuristen niet « onder een ambtenarenstatuut mogen worden geplaatst dat door de Koning wordt uitgewerkt ».

    Het beginsel dat de rechtspositieregeling van het personeel van de rechterlijke orde in hoofdzaak valt onder de bevoegdheden van de wetgevende macht, houdt verband met de status van onafhankelijkheid die door de Grondwet, inzonderheid artikel 151 ervan, gewaarborgd wordt aan de magistraten-leden van de rechterlijke orde, gelet op de medewerking die deze personeelsleden verlenen aan de uitoefening van de rechterlijke macht. Dit verband is evenwel verschillend naar gelang van de uitgeoefende functie. Het Arbitragehof heeft weliswaar in zijn arrest nr. 138/98 van 16 december 1998 in verband met griffiers opgemerkt dat ze « de rechter (bijstaan) in alle verrichtingen van diens ambt », « (meewerken) aan de uitoefening van de rechterlijke macht », « naast en met de rechter publiek (optreden) » en, derhalve « in de ogen van het publiek onafhankelijkheid en onpartijdigheid (dienen) uit te stralen », maar deze beschouwingen gelden niet in dezelfde mate voor alle functies waarover het voorontwerp handelt.

    Bijgevolg moeten de waarborgen van onafhankelijkheid geboden worden waarvan net sprake was, inzonderheid wat betreft de omvang van de bevoegdheden die aan de uitvoerende macht verleend worden ter zake van de rechtspositieregeling van de personeelsleden van de rechterlijke orde, maar tot op een hoogte die, naar gelang van de uitgeoefende functie, evenredig kan zijn met de medewerking die ze verlenen aan de uitoefening van de eigenlijke justitiële functie (7) .

    Het is in het licht van deze opmerkingen dat het voorontwerp is onderzocht.

    2. Hieruit volgt eveneens dat, zelfs ofschoon in bepaalde opzichten sommigen van de ambtsbekleders waarop het voorontwerp betrekking heeft, inzonderheid griffiers, volgens het Gerechtelijk Wetboek beschikken over bevoegdheden, inzonderheid de authentificatie van het gerechtelijk gebeuren, waaruit blijkt dat ze in dat geval als lid van de rechterlijke orde optreden (8) , in dit advies de volgende terminologische afspraak is gemaakt : doordat krachtens de Grondwet alleen magistraten leden van de rechterlijke macht zijn, wordt het begrip « lid van de rechterlijke orde » alleen voor de laatstgenoemden gehanteerd, en betreft het begrip « lid van het personeel van de rechterlijke orde » de ambtsbekleders, andere dan magistraten, wier loopbaan en rechtspositieregeling door het voorontwerp worden geregeld.

    Het verdient aanbeveling het voorontwerp te herzien op basis van hetzelfde onderscheid.

    Toepassingsgebied van het voorontwerp

    1. Het voorontwerp is niet van toepassing op gerechtelijke stagiairs en referendarissen bij het Hof van Cassatie.

    De gemachtigde ambtenaar rechtvaardigt deze beperking van het toepassingsgebied van het voorontwerp als volgt :

    « referendarissen bij het Hof van Cassatie

    Deze beroepsgroep is in het leven geroepen door de wet van 6 mei 1997 strekkende tot de bespoediging van de procedure voor het Hof van Cassatie. Het statuut van deze beroepsgroep wijkt reeds van in den beginne af van dat van de andere personeelscategorieën van de rechterlijke organisatie.

    Zij worden beschouwd als zeer sterk aanleunende bij de magistratuur, hetgeen zich ook vertaalt in onder meer volgende bepalingen :

    — Overeenkomstig artikel 365bis Ger. W. is hun wedde gekoppeld aan die van de parketmagistraten.

    — Overeenkomstig artike 479 Sv genieten enkel deze personeelsleden van de rechterlijke organisatie het voorrecht van rechtsmacht.

    De regering heeft de beleidsoptie die werd genomen bij de wet van 6 mei 1997 bestendigd; zij werden uitdrukkelijk uitgesloten uit het toepassingsgebied van het protocol nr. 249 betreft de modernisering van het personeelsbeleid voor het personeel van griffies en parketten dat op 1 april 2003 werd afgesloten tussen de ministers van Justitie, Ambtenarenzaken en een vertegenwoordiger van de minister van Begroting, en de representatieve vakbonden. Zij maakten ook niet het voorwerp uit van het Protocol 293 van 17 oktober 2005, dat werd afgesloten tussen dezelfde partners, hetgeen wordt uitgevoerd bij huidig voorontwerp.

    gerechtelijke stagiairs

    De gerechtelijke stage is één van de drie toegangsmogelijkheden voor de magistratuur. Het is dan ook logisch dat deze beroepscategorie een afwijkend statuut heeft van dat van het personeel van de rechterlijke organisatie. Hun statuut maakt trouwens het onderwerp uit van het wetsontwerp tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toegang tot de magistratuur dat momenteel in het parlement wordt behandeld (DOC 51 2624/001). »

    Aldus blijkt dat grotere of minder grote verbondenheid met magistraten, zowel wat het ambt als de rechtspositie betreft (9) , een wettigingsgrond oplevert om een categorie van personeelsleden van de rechterlijke orde al dan niet in het voorontwerp op te nemen.

    Het criterium is weliswaar relevant, maar de toepassing ervan blijkt delicaat. De gewettigde uitsluiting van referendarissen bij het Hof van Cassatie uit het toepassingsgebied van het voorontwerp doet vraagtekens rijzen omtrent de opneming, in hetzelfde toepassingsgebied, van referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken.

    De steller van het voorontwerp dient in de memorie van toelichting op een relevante manier ten aanzien van het voormelde criterium de gemaakte keuzen te wettigen, inzonderheid wat betreft referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken.

    2. Afgaande op het opschrift van het voorontwerp en op de memorie van toelichting, is het niet van toepassing op het administratief personeel van de niveaus B, C en D, behalve wat de griffiers en de parketsecretarissen van niveau B betreft.

    De rechtspositie van deze personeelsleden is gedeeltelijk in het Gerechtelijk Wetboek vastgelegd, zoals het is gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006 « tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten » (10) , en gedeeltelijk in het ontwerp van koninklijk besluit « betreffende het statuut, de loopbaan en de bezoldigingsregeling van het personeel van griffies en parketsecretariaten », waarover de afdeling wetgeving van de Raad van State op 3 augustus 2006 advies 40.875/2/V heeft uitgebracht.

    Dit onderscheid tussen het personeel van niveau A, griffiers en parketsecretariaten, enerzijds en het personeel van de niveaus B, C en D, anderzijds, kan worden gerechtvaardigd.

    Naar de inhoud belet niets te voorzien in verschillende rechtsposities voor de twee categorieën. Gelet op de specifieke aard van hun ambt binnen de rechterlijke orde (rechtstreekse bijstand van en samenwerking met magistraten), moeten immers griffiers, parketsecretarissen, referendarissen bij de hoven van beroep en de rechtbanken van eerste aanleg, alsmede parketjuristen, zoals reeds vermeld, een rechtspositie genieten die wordt bepaald door de wet, die hun enige onafhankelijkheid tegenover de uitvoerende macht waarborgt. Voor de andere personeelsleden kunnen aan de Koning ruimere machtigingen worden verleend (11) en hoeven de waarborgen van onafhankelijkheid, al zijn ze noodzakelijk, niet even strikt te zijn.

    Wat betreft de werkwijze, levert de omstandigheid dat de steller van het voorontwerp eerst de rechtspositie van de personeelsleden van de niveaus B, C en D heeft geregeld, die geen griffiers en parketsecretarissen zijn, en vervolgens die van de personeelsleden van niveau A en van de griffiers en parketsecretarissen, geen bezwaar op. Niettemin moet aan de samenhang van de teksten aandacht worden geschonken en moeten wetgevingstechnische problemen worden voorkomen.

    In het ontwerp van koninklijk besluit « betreffende het statuut, de loopbaan en de bezoldigingsregeling van het personeel van griffies en parketsecretariaten », waren artikelen van het Gerechtelijk Wetboek, die vervangen of gewijzigd zijn bij de voormelde wet van 10 juni 2006, als rechtsgrond opgegeven. Het voorontwerp echter beoogt reeds deze artikelen op te heffen of te wijzigen. Zo bijvoorbeeld :

    1º wordt artikel 180 van het Gerechtelijk Wetboek, dat de Koning machtigt bijzondere graden te creëren, opgeheven (artikel 38 van het voorontwerp) :

    2º staat de inhoud van artikel 179, laatste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, dat de Koning ermee belastte de rechtspositie van de personeelsleden van de niveaus B, C en D te bepalen, en van artikel 180, dat de Koning belastte met de vaststelling van hun bezoldiging, in het ontworpen artikel 177, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek;

    3º staan de inhoud van de artikelen 279, § 3, 280, § 3, en 281, vierde lid, die de Koning ermee belastten de nadere regels voor de selectie en werving van de in die bepalingen bedoelde personeelsleden vast te stellen, alsook de termijn en de rechtspositieregeling die van toepassing zijn op voorlopige benoeming, niet meer in van de ontworpen artikelen 270, 271 en 272 van het Gerechtelijk Wetboek of komen ze er slechts gedeeltelijk in voor;

    4º wordt de inhoud van de artikelen 330ter en 330quater in het voorontwerp niet meer vermeld.

    Dit heeft twee gevolgen :

    a) In tegenstelling tot wat in het opschrift staat, bevat het voorontwerp eveneens bepalingen (inzonderheid de ontworpen artikelen 161 (deels), 177, § 2, 354, tweede lid, 270, 271, 272, 273, 287quater, 287quinquies, § 1, tweede lid, 330, 353ter, 354, van het Gerechtelijk Wetboek) betreffende personeelsleden van de rechterlijke orde andere dan personeelsleden van niveau A, griffiers en parketsecretarissen (12) . Het opschrift dient derhalve te worden aangepast.

    b) Er zal aandachtig moeten worden nagegaan of alle bepalingen van het voormelde ontwerp van koninklijk besluit hun rechtsgrond blijven ontlenen aan de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek zoals ze uit het onderzochte voorontwerp zullen voortvloeien. De artikelen van dit ontwerp van koninklijk besluit waarin naar de opgeheven bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek wordt verwezen, moeten worden aangepast.

    Buitensporige machtigingen

    Wat betreft de aan de Koning verleende machtigingen die vervat zijn in de artikelen 15 en 16 (organisatie van het systeem van onderverdeling in klassen, functies, vakrichtingen, functiefamilies), 58 (nadere regels voor vergelijkende selectie), 76 (gecertificeerde opleidingen) en 87 (nadere regels voor de beoordeling gegeven in het ontworpen artikel 287lquater, § 2, eerste lid), wordt verwezen naar de opmerkingen die hierna worden gemaakt.

    Onafhankelijkheid van de personeelsleden van de rechterlijke orde

    1. Het ontworpen artikel 143ter, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek (artikel 5 van het voorontwerp) bepaalt dat de Koning een gemeenschappelijk secretariaat opricht ten behoeve van het college van procureurs-generaal, de raad van procureurs des Konings en de raad van arbeidsauditeurs. In het vijfde lid van hetzelfde artikel wordt bepaald dat de Koning het statuut en het aantal betrekkingen van de personeelsleden van dit secretariaat bepaalt.

    Zoals voor alle andere organen van de rechterlijke macht (hoven en rechtbanken, openbaar ministerie, griffie, parketsecretariaat), moet het gemeenschappelijk secretariaat bij wet en niet door de Koning worden opgericht.

    In de memorie van toelichting staat het volgende :

    « De taak van het secretariaat omvat niet alleen de bijstand bij de diverse periodieke vergaderingen. Het openbaar ministerie heeft op de dag van vandaag nood aan expertise in diverse domeinen. »

    Als voorbeeld wordt daarin de ontwikkeling van informaticaprojecten gegeven, en de analyse van cijfermateriaal inzake het strafrechtelijk beleid.

    Hieruit volgt dat het personeel van dit secretariaat samengesteld moet zijn uit personeelsleden van de rechterlijke orde wier rechtspositie naar gelang van het geval wordt bepaald door het onderzochte voorontwerp of door de wet van 10 juni 2006 « tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten », en niet uit personeelsleden wier rechtspositie volledig door de Koning wordt vastgesteld.

    2. In de memorie van toelichting wijst de steller van het voorontwerp erop dat er geen sprake is van een « ambtenarisering » van het personeel van de rechterlijke orde en dat

    « de regering (...) zich maar al te zeer bewust (is) van het feit dat de rijksambtenaren en het personeel van de rechterlijke organisatie werken voor aanzienlijk verschillende instanties; zij maken deel uit van onderscheiden machten, met eigen doelstellingen, hiërarchie, functies en cultuur. »

    In werkelijkheid heeft de rechterlijke orde nooit zelf volledig haar personeelsbeheer gevoerd met inachtneming van de regels en principes die alleen door de wetgever bepaald worden. Het Gerechtelijk Wetboek legt de rol van de uitvoerende macht vast, ongeacht of dit bij wege van een verordeningsbepaling (13) of door individuele maatregelen (14) geschiedt. Cyr Cambier merkt het volgende op :

    « (l)a préoccupation de soustraire l'organisation de la justice à l'emprise de l'exécutif est à concilier avec certaines nécessités pratiques. Le parlement n'est pas à même de pourvoir adéquatement et jusque dans le menu aux besoins de tous les services de justice » (15) .

    Op te merken valt dat de bevoegde instanties van de rechterlijke orde een minder gewichtige rol gaan spelen. Dit komt onder meer voort doordat, behalve voor attachés bij de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, het voorontwerp de bepalingen opheft die aan de rechterlijke macht of aan de Hoge Raad voor de Justitie een rol toekenden bij de keuze van de personen die nauw met magistraten moeten samenwerken. Het ging inzonderheid om :

    1º artikel 206bis van het Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalde dat het vergelijkend examen voor toegang tot het ambt van referendaris en van parketjurist bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg georganiseerd werd door de benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie;

    2º artikel 261, dat bepaalde dat griffiers-hoofden van dienst werden benoemd door de Koning uit de griffiers, op voordracht van de korpschef van de rechtbank of het hof;

    3º de artikelen 262 en 273, die bepaalden dat griffiers en adjunct-griffiers, secretarissen en adjunct-secretarissen werden benoemd door de Koning uit twee dubbeltallen, waarvan het ene voorgedragen werd door de korpschef en het andere door de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris van het parket;

    4º artikel 287bis, dat voorzag in het advies van de korpschefs en van de hoofdgriffiers voor een hele reeks van benoemingen.

    Het voorontwerp voorziet voortaan in dezelfde benoemingsprocedures als die welke van toepassing zijn op personeelsleden van de federale overheidsdiensten, die voldoende waarborgen inzake onpartijdigheid en objectiviteit bieden, maar zonder enige rol voor de korpschef.

    In de memorie van toelichting staat het volgende :

    « Vanzelfsprekend dienen de verantwoordelijken van de rechterlijke organisatie actief te worden betrokken bij deze activiteiten (bij de vergelijkende selecties). »

    In geen enkele bepaling van het voorontwerp wordt deze actieve betrokkenheid echter vastgelegd.

    Evenzo zijn bevorderingen gekoppeld aan het slagen voor gecertificeerde opleidingen, waarin de rechterlijke macht geenszins een rol speelt.

    Ten slotte regelt de Koning krachtens het ontworpen artikel 354, tweede lid, voortaan de opleiding van alle personeelsleden, met inbegrip van referendarissen en parketjuristen.

    Om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen, die impliceert dat zij enige vaste greep heeft op haar personeelsbeheer, moeten in het voorontwerp bepalingen worden opgenomen die, zoals in de memorie van toelichting wordt aangegeven, de rechterlijke macht actief betrekken bij de selectie, de bevordering en de opleiding, alsook bij de beoordeling (16) van haar personeel.

    Om dezelfde redenen zou het voorontwerp moeten voorzien in het actief betrekken van de rechterlijke macht bij de bepaling van de structuur van haar personeel en dus bij alles wat betrekking heeft op de onderverdeling ervan in klassen, functies, vakrichtingen, functiefamilies.

    II. Bijzondere opmerkingen

    Dispositief

    Artikel 10

    Het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek is gewijd aan de « rechterlijke organisatie », waarbij het woord « organisatie » in dit verband betekent « de manier waarop » de rechterlijke macht « georganiseerd is ».

    In de ontworpen titel III, waar de instelling op zich, de rechterlijke macht in materiële zin, aangegeven moet worden, dient gesproken te worden van het « personeel van de rechterlijke orde », op dezelfde manier als in de huidige titel VI sprake is van de « benoemingsvoorwaarden voor leden van de rechterlijke orde ».

    Het komt de steller van het voorontwerp niet toe de term « rechterlijke organisatie » te gebruiken in plaats van de term « rechterlijke orde », welke laatstgenoemde term gebezigd wordt in artikel 151, § 3, 6º en 7º, en artikel 154 van de Grondwet.

    Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 40 en 42 van het voorontwerp, alsook voor de ontworpen artikelen 274, § 2, 282,283 en 366, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek.

    Artikel 11

    In de inleidende zin is er sprake van « een nieuw Hoofdstuk I ».

    Titel JU van Boek I van het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek is thans echter niet opgedeeld in hoofdstukken.

    Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 17, 19, 29 en 35 van het voorontwerp.

    Artikel 13 (ontworpen artikel 158 van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. In het ontworpen artikel 158, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek wordt bepaald dat de Koning een steundienst « kan » oprichten in een hof, een rechtbank of een parket.

    In het voorontwerp behoort te worden gepreciseerd op basis van welke criteria er al dan niet voor geopteerd zal worden om een steundienst op te richten.

    De Raad van State vraagt zich inzonderheid af, of er enkel van die mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt op verzoek van de korpschef dan wel of de steundienst zal kunnen worden opgericht zonder dat de korpschef in kwestie vragende partij is. In het eerste geval dient de tekst te worden verduidelijkt. In het tweede geval dient de memorie van toelichting te worden aangevuld.

    2. Het ontworpen artikel 158, § 1, tweede lid, luidt als volgt :

    « Deze steundienst is belast met het verlenen van advies en ondersteuning van de korpschefs in diverse domeinen, waaronder de judiciële bijstand aan magistraten, het personeelsbeleid, gebouwen en materiële uitrusting, administratief beheer, alsmede informaticabeheer. »

    In de artikelsgewijze bespreking staat het volgende :

    « Tal van actuele en toekomstige functies zijn moeilijk onder te brengen in een griffie of een parket. Zo hebben bijvoorbeeld personeel dat judiciële, administratief, managementondersteunende bijstand geeft aan de korpschefs, onthaalpersoneel bij de ingang van de gerechtsgebouwen, veiligheidpersoneel of gebouwenbeheerders weinig direct uitstaans met de werking van een griffie of een parket. »

    De uitdrukking « judiciële bijstand aan magistraten » is ongeschikt. Er dient wellicht geschreven te worden « juridische bijstand aan de korpschefs », met andere woorden bijstand bij de uitoefening van de managementsfunctie van de korpschefs, met uitzondering van enige andere hulp bij de uitoefening van de rechterlijke functie.

    Volgens het ontworpen artikel 162 staan referendarissen en parketjuristen de magistraten overigens bij « op juridisch vlak » en volgens paragraaf 3, tweede lid, van hetzelfde artikel worden zij « in voorkomend geval (...) toegewezen aan een steundienst ».

    De uitoefening van de functies binnen de rechterlijke macht mag niet verward worden met het beheer van de middelen die ter beschikking worden gesteld van de korpschefs. Dat heeft tot gevolg dat referendarissen en parketjuristen (17) geen deel mogen uitmaken van een steundienst, althans niet om er functies uit te oefenen bestaande in bijstand in de rechtsprekende functie.

    Het ontworpen artikel 158, alsook het ontworpen artikel 162 dienen te worden herzien in het licht van deze opmerking.

    3. In het ontworpen artikel 158, § 1, derde lid, wordt bepaald dat « de Koning (...), naar gelang van het geval, op advies van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waar een steundienst wordt ingericht, de modaliteiten (bepaalt) inzake zijn werking en organisatie. »

    In het voornoemde advies 34.815/2 heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State kritiek geuit op de bepalingen van het voorontwerp die de Koning machtigden tot het organiseren van de griffies van de rechtbanken, alsook van de secretariaten van de parketten en van het secretariaat van het College van procureurs-generaal en heeft ze gevraagd dat de machtigingen van de Koning, wat griffies betreft, beperkt zouden worden tot bijkomende zaken, en wat parketten betreft, beter omschreven zouden worden.

    Dezelfde opmerking kan geformuleerd worden over de steundienst die opgericht kan worden in een hof, een rechtbank of een parket.

    4. In paragraaf 2 zijn de woorden « kan (...) worden opgericht » niet zeer duidelijk. Er behoort te worden geschreven : « ... kan de korpschef (...) een kabinetssecretariaat oprichten ... ».

    Het vervolg van de tekst behoort dienovereenkomstig te worden aangepast.

    Artikel 15 (ontworpen artikel 160 van het Gerechtelijk Wetboek)

    Paragraaf 3, derde lid, tweede zin, luidt als volgt :

    « De eerste vakklasse kan klasse A1 of klasse A2 zijn. »

    Hoewel deze bepaling overgenomen wordt uit het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, is ze niet volledig duidelijk.

    Uit de opmerkingen van de minister bevoegd voor algemene zaken blijkt dat er rechtstreeks geworven kan worden uit klasse A2, zonder eerst via klasse A1 te gaan.

    Zoals de voornoemde minister erop wijst moeten in het voorontwerp de criteria worden bepaald die zulk een werving mogelijk maken.

    Artikel 18 (ontworpen artikel 162 van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. De ontworpen paragraaf 3, eerste lid, is onduidelijk. Er behoort een beter onderscheid te worden gemaakt tussen de benoeming, die verricht wordt door de Koning, en de aanwijzing, die een aangelegenheid is van de minister van Justitie. Die aanwijzing kan ofwel plaatsvinden bij het hof van beroep, het arbeidshof of het parket-generaal, ofwel bij een rechtbank of een parket uit het rechtsgebied van dat hof van beroep. De tekst van paragraaf 3, eerste lid, behoort bijgevolg te worden herzien.

    2. De ontworpen paragraaf 3, tweede lid, luidt als volgt : « In voorkomend geval worden zij toegewezen aan een steundienst. »

    Er wordt verwezen naar de opmerking die gemaakt is onder punt 1 van artikel 13.

    Artikel 25 (ontworpen artikel 168 van het Gerechtelijk Wetboek)

    In het vierde lid, 1º, behoort te worden geschreven : « hij bereidt de taken van de magistraat voor ». In het vijfde lid behoort te worden verwezen naar het derde lid, 7º.

    Artikel 27 (ontworpen artikel 170 van het Gerechtelijk Wetboek)

    Er behoort te worden geschreven : « ... de dienst in de arrondissementsrechtbank. »

    Artikel 36 (ontworpen artikel 177 van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. In het ontworpen artikel 177, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek wordt gesteld dat de Koning het statuut en de wedde bepaalt van de personeelsleden van de niveaus B, C en D, met uitzondering van de griffiers en de parketsecretarissen.

    Deze bepaling is slechts ten dele correct aangezien sommige aspecten van de rechtspositieregeling van die personen bepaald worden in het Gerechtelijk Wetboek, zoals het gewijzigd is door de voormelde wet van 10 juni 2006.

    2. In de Franse tekst van paragraaf 2 dient de verwijzing naar artikel 162 van het Gerechtelijk Wetboek te worden weggelaten.

    Artikel 37 (ontworpen artikel 178 van het Gerechtelijk Wetboek)

    In de eerste zin wordt aan de minister van Justitie de mogelijkheid geboden om « om bijzondere redenen » en « teneinde de continuïteit van de diensten te verzekeren » personeel aan te werven op grond van een arbeidsovereenkomst. Wat dit aspect betreft, wordt in de tekst geen rekening gehouden met de opmerkingen die door de minister van Ambtenarenzaken geformuleerd zijn in zijn brief van 7 juli 2006 aan de minister van Justitie, waarbij laatstgenoemde gevraagd werd die redenen nader te bepalen door een beperkende opsomming te geven.

    Artikel 45 (ontworpen artikel 261 van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. Artikel 260 van het Gerechtelijk Wetboek is het dat dient te worden vervangen.

    2. In de ontworpen paragraaf 1 behoort te worden geschreven : « ... met de titel van attaché ... ».

    Artikel 47 (ontworpen artikel 262 van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. In navolging van hetgeen bepaald wordt in artikel 28sexies van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, behoort in het derde lid te worden geschreven dat er enkel in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout een einde kan worden gemaakt aan ambten die voorlopig uitgeoefend worden.

    Dezelfde opmerking geldt voor de volgende artikelen.

    2. In hetzelfde ontworpen derde lid behoort te worden geschreven :

    « ... en na voorafgaand advies van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waarvoor de kandidaat is aangewezen ».

    3. In het vierde lid wordt bepaald dat de betrokken personeelsleden tijdens de periode van voorlopige benoeming onderworpen zijn aan het statuut dat van toepassing is op de personeelsleden van de niveaus B en C die voorlopig benoemd zijn, dus aan een statuut dat vastgesteld wordt door de Koning, meer bepaald door hoofdstuk IV van titel II van het ontwerp van koninklijk besluit « betreffende het statuut, de loopbaan en de bezoldigingsregeling van het personeel van griffies en parketsecretariaten ». In dat hoofdstuk wordt trouwens ook de duur van die voorlopige benoeming bepaald, namelijk een jaar.

    Het zou gemakkelijker zijn om deze aspecten rechtstreeks in het voorontwerp te regelen. Zo niet zal een gecombineerde lezing van de wet en van het besluit noodzakelijk zijn, om correct ingelicht te zijn over de rechtspositieregeling van die personen (18) .

    Fundamenteler is dat het niet logisch is om het statuut van de betrokken personeelsleden na hun benoeming in vast dienstverband via wetgevende weg vast te leggen, zoals het hoort, en die personeelsleden, vóór hun vaste benoeming, alleen te laten afhangen van een statuut dat bij koninklijk besluit is vastgelegd. De bepaling dient bijgevolg te worden aangevuld.

    De opmerking geldt, mutatis mutandis, voor de overige bepalingen die betrekking hebben op voorlopige benoeming, namelijk de artikelen 49 (ontworpen artikel 263, § 1, vierde lid), 50 (ontworpen artikel 264, § 1, vierde lid), 51 (ontworpen artikel 265, § 1, vierde lid), 53 (ontworpen artikel 266, § 1, vierde lid), 54 (ontworpen artikel 267, § 1, vierde lid), 55 (ontworpen artikel 268, § 1, vierde lid) en 57 (ontworpen artikel 269, § 1, vierde lid) van het voorontwerp.

    Artikel 49 (ontworpen artikel 263 van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. Er is een tegenstrijdigheid tussen de tekst van het voorontwerp, waarin een leeftijdsvoorwaarde wordt bepaald (vijfendertig jaar) en de memorie van toelichting, waarin gesteld wordt dat er geen drempelleeftijd meer wordt bepaald in de benoemingsvoorwaarden, maar dat

    « (...) in de omschrijving van het functieprofiel van hoofdgriffier voldoende de nadruk zal worden gelegd op een aanzienlijk aantal jaren nuttige professionele ervaring ».

    Deze tegenstrijdigheid moet worden weggewerkt.

    Bovendien moeten alle voorwaarden voor aanwerving of bevordering in het voorontwerp worden bepaald en niet in een « functieprofiel », dat niet bij wet is vastgelegd.

    2. In paragraaf 1, derde lid, is de precisering dat de Koning een einde kan maken aan het ambt van hoofdgriffier tijdens de periode van voorlopige benoeming « op advies van de korpschef », niet duidelijk.

    Gelet op hetgeen bepaald wordt voor referendarissen en parketjuristen behoort te worden geschreven « op voorstel van de korpschef ».

    Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 50 (ontworpen artikel 264, § 1, derde lid) en 51 (ontworpen artikel 265, § 1, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

    Voor het overige wordt verwezen naar de algemene opmerking, in het bij zonder naar de overwegingen betreffende de onafhankelijkheid van de personeelsleden van de rechterlijke orde.

    Artikel 54 (ontworpen artikel 267 van het Gerechtelijk Wetboek)

    In paragraaf 2, laatste lid, van de Franse tekst, dienen de woorden « derde lid » vervangen te worden door de woorden « alinéa 3 ».

    Dezelfde opmerking geldt voor het ontworpen artikel 277, § 4.

    Artikel 57 (ontworpen artikel 269 van het Gerechtelijk Wetboek)

    Er is een tegenstrijdigheid tussen de memorie van toelichting, waarin bepaald wordt dat om via werving te worden benoemd in een vakklasse van niveau A, de kandidaat ten volle vijfentwintig jaar oud moet zijn, en de tekst van het voorontwerp die niet voorziet in die voorwaarde.

    Die tegenstrijdigheid moet worden weggewerkt.

    Artikel 66 (ontworpen artikel 274 van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. Paragraaf 3 luidt als volgt :

    « De Koning kiest uit de kandidaten voor de vacante betrekking ofwel de geslaagde die het hoogst is gerangschikt voor de desbetreffende selectie, ofwel de geslaagde, die na de organisatie van een bijkomende proef onder het toezicht van Selor, naar zijn oordeel het meest geschikt is voor de uit te oefenen functie. »

    Indien er moet worden voorzien in een aanvullende selectie, dienen de twee volgende regels in acht te worden genomen :

    1º de beslissing om een aanvullende selectie te houden voor een specifieker ambt, zou moeten worden genomen nog voor de resultaten bekend zijn van de oorspronkelijke selectie;

    2º de Koning zou gehouden moeten zijn tot benoeming van de geslaagde kandidaat van de aanvullende selectie en niet van de kandidaat die Hij het meest geschikt acht voor het uit te oefenen ambt (19) .

    Bovendien zou de aard van die selectie in de wet moeten worden gespecifieerd.

    Die preciseringen zijn noodzakelijk om de gelijkheid van kandidaten te handhaven.

    Tot slot rijst de vraag wat de implicaties zijn van het feit dat de vergelijkende selectie niet georganiseerd wordt door Selor, maar « onder het toezicht van Selor» (20) .

    Het voorontwerp dient dienovereenkomstig te worden aangevuld.

    2. Paragraaf 3, derde lid, moet vervallen : daarin wordt nodeloos herinnerd aan de verplichte uitdrukkelijke motivering waarin voorzien wordt door de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen.

    Artikel 70 (ontworpen artikel 276 van het Gerechtelijk Wetboek)

    In het ontworpen artikel 276, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek wordt bepaald dat de bevordering door verhoging in weddeschaal of door verhoging naar een hogere klasse afhankelijk kan worden gesteld van het slagen voor een vergelijkende selectie of een gecertificeerde opleiding. De vraag rijst :

    1º of elk van beide soorten bevordering zowel verbonden kan worden aan een vergelijkende selectie, als aan een gecertificeerde opleiding;

    2º wie, buiten de gevallen die reeds in het voorontwerp behandeld zijn, beslist of een bevordering al dan niet afhankelijk wordt gesteld van een vergelijkende selectie of een gecertificeerde opleiding, en op basis van welke criteria.

    Artikel 71 (ontworpen artikel 277 van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. Het ontworpen artikel 277 bevat bepalingen die betrekking hebben op administratieve bevorderingen en bepalingen die verband houden met bevorderingen door verhoging in weddeschaal. De volgorde van die bepalingen is niet duidelijk. De bepalingen betreffende administratieve bevorderingen moeten worden samengebracht en duidelijk aangegeven, zo ook de bepalingen omtrent bevorderingen door verhoging in weddeschaal.

    Meer nog, de vraag doet zich voor of het niet nodig is om alle bepalingen betreffende bevordering door verhoging in weddeschaal te bundelen in boek II, titel III, hoofdstuk II, afdeling II, van het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek, dat over deze aangelegenheden handelt.

    2. Het ontworpen artikel 277, § 2, bepaalt dat het personeelslid bezoldigd in weddeschaal A12, dat slaagt voor een gecertificeerde opleiding, wordt bevorderd tot klasse A2 aan het einde van de periode van zes jaar.

    Deze bepaling lijkt bevordering door verhoging in weddeschaal en bevordering tot een hogere klasse door elkaar te halen.

    De vraag rijst overigens waarom in het ontworpen artikel 277 van het Gerechtelijk Wetboek melding wordt gemaakt van de overgang van weddeschaal A12 naar klasse A2, terwijl de overige bevorderingen door verhoging in weddeschaal behandeld worden in de voornoemde afdeling II.

    3. In het ontworpen artikel 277, § 4, wordt bepaald dat de bevordering door overgang naar een hoger niveau geschiedt via een vergelijkende selectie bedoeld in de genoemde artikelen.

    Die artikelen, die betrekking hebben op onderscheiden vergelijkende selecties (nu eens gaat het over een onderhoud dat steunt op een praktisch geval dat verband houdt met het ambt, dan weer gaat het over een vergelijkende selectie zonder enige nadere precisering) betreffen niet uitsluitend bevordering door overgang naar een hoger niveau. Aldus, wanneer een griffier-diensthoofd bevorderd wordt tot hoofdgriffier is er geen overgang naar een hoger niveau, maar enkel verandering van klasse.

    Het zou beter zijn om slechts melding te maken van een vergelijkende selectie die georganiseerd wordt door Selor.

    In diezelfde paragraaf behoren in de Franse versie de woorden « tweede lid » vervangen te worden door de woorden « alinéa 2 ».

    4. In het ontworpen artikel 277 worden de anciënniteitsvoorwaarden vastgelegd om van een klasse naar een andere over te gaan. Verondersteld wordt dat het om basisvoorwaarden gaat, waarbij mogelijk een vergelijkende selectie of een gecertificeerde opleiding komen.

    Het voorontwerp dient op dat punt te worden verduidelijkt.

    5. Heel het systeem van gecertificeerde opleidingen, competentietoelagen en verhogingen in weddeschaal zou zowel in het voorontwerp als in de memorie van toelichting duidelijker moeten worden uiteengezet.

    Wanneer aldus in het ontworpen artikel 285 (artikel 79 van het voorontwerp) bepaald wordt dat gecertificeerde opleidingen een geldigheidsduur hebben van zes of vijf jaar, en in het ontworpen artikel 286bis (artikel 81 van het voorontwerp) gesteld wordt dat de duur die in aanmerking genomen wordt voor bevordering door verhoging in weddeschaal identiek is aan die welke in aanmerking genomen wordt voor de geldigheidsduur van gecertificeerde opleidingen, wordt verondersteld dat dit betekent dat het slagen voor een gecertificeerde opleiding twee gevolgen heeft : enerzijds geeft dit gedurende zes of vijf jaar recht op de jaarlijkse competentietoelagen die vermeld worden in de ontworpen artikelen 373bis en 373ter, § 2; anderzijds geeft dit na verloop van de periode van zes of vijf jaar recht op een bevordering door verhoging in weddeschaal overeenkomstig de ontworpen artikelen 368, vierde lid, en 369 van het Gerechtelijk Wetboek.

    Artikel 77 (ontworpen artikel 282 van het Gerechtelijk Wetboek)

    Wat het derde lid betreft, waarin een rol wordt weggelegd voor de uitvoerende macht, wordt verwezen naar de algemene opmerking betreffende de onafhankelijkheid van de personeelsleden van de rechterlijke orde.

    Artikel 85 (ontworpen artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek)

    Dit artikel moet deel uitmaken van onderafdeling I : « Algemene bepalingen » en niet van onderafdeling II « Gecertificeerde opleidingen ».

    Artikel 87 (ontworpen artikel 287quater van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. In paragraaf 1, tweede lid, 5º, wordt bepaald dat de evaluatie van de personeelsleden van de steundiensten geschiedt door de « magistraat-korpschef van het gerecht ».

    Zou het niet logischer zijn om het personeelslid van de steundienst te laten evalueren door de korpschef van het gerecht of door de korpschef van het parket, al naargelang het personeelslid werkt voor de zittende magistratuur (bijvoorbeeld referendarissen) of voor het parket (bijvoorbeeld parketjuristen) ?

    2. In paragraaf 2, eerste lid, tweede zin, wordt bepaald dat « de Koning (...) nadere regels (stelt) voor de toepassing van deze bepalingen ».

    Het is de vraag wat precies bedoeld wordt met « deze bepalingen ».

    Overigens zou de wetgever de algemene criteria voor evaluaties moeten vaststellen, welke criteria door de Koning alleen nader mogen worden bepaald.

    3. In paragraaf 5 wordt melding gemaakt van « tussenverhogingen ». Het zou verkieselijk zijn de term « tussentijdse verhogingen » te gebruiken, overeenkomstig artikel 125 en volgende van het voorontwerp.

    4. Het is de Raad van State niet duidelijk wat de bedoeling is van het laatste lid van paragraaf 3, daar paragraaf 2, eerste lid, een algemene draagwijdte heeft en reeds van toepassing is op alle personeelsleden van de steundiensten.

    Artikel 89

    Er behoort geschreven te worden : « ... een nieuw hoofdstuk VII » en niet « een nieuw hoofdstuk VIII ».

    Artikel 90 (ontworpen artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek)

    Naast het diploma van doctor en van licentiaat in de rechten dient ook melding te worden gemaakt van het diploma van « master in de rechten ».

    Artikel 91 (ontworpen artikel 287septies van het Gerechtelijk Wetboek)

    In het eerste lid van het ontworpen artikel 287septies is sprake van « elke kandidatuur voor een benoeming tot een ambt van deze titel », hetgeen betekent dat het eveneens van toepassing is op het personeel dat binnen het toepassingsgebied van het voorontwerp valt, aangezien dat laatste genoemd wordt in de ontworpen titel VI, die het volgende opschrift draagt : « Benoemingsvoorwaarden en loopbaan van magistraten en het personeel van de rechterlijke organisatie (lees : orde) ».

    In de memorie van toelichting wordt evenwel gesteld dat artikel 287septies de inhoud overneemt van het huidige artikel 287, met uitzondering van het laatste lid « aangezien het de met dit ontwerp geviseerde personeelsleden betreft », hetgeen lijkt te betekenen dat het ontworpen artikel 287septies niet van toepassing is op personeelsleden die binnen de werkingssfeer van het voorontwerp vallen.

    Aldus is het op grond daarvan niet mogelijk om uit te maken of het ontworpen artikel 287septies al dan niet van toepassing is op personen die binnen zijn werkingssfeer vallen.

    Is het antwoord ontkennend, dan dient het voorontwerp aangevuld te worden met bepalingen die de bekendmaking van vacante betrekkingen, alsook de manier van solliciteren regelen.

    Artikel 93 (ontworpen artikel 288 van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. Vragen rijzen omtrent het feit dat het ontworpen artikel 288 een onderscheid blijft maken tussen referendarissen en parketjuristen, enerzijds, en het personeel van niveau A, anderzijds, terwijl in andere bepalingen van het voorontwerp referendarissen en parketjuristen ondergebracht worden in de categorie « personeel van niveau A ».

    2. Meer in het algemeen trouwens zou heel het voorontwerp er ook wel bij varen opnieuw onderzocht te worden teneinde na te gaan of terecht in een aantal bepalingen gebruik gemaakt wordt van de verzamelterm « personeel van niveau A » en in andere bepalingen de verschillende ambten van deze categorie worden opgesomd.

    3. Wat punt 3º betreft, in de nieuwe redactie van het tiende lid wordt geen rekening gehouden met de hervormingen die met het voorontwerp worden ingevoerd, inzonderheid doordat er nog sprake in is van adjunct-griffiers.

    Die redactie moet derhalve worden herzien.

    Artikel 96 (ontworpen artikel 301 van het Gerechtelijk Wetboek)

    Gelet op de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en op het door het ontworpen artikel 301 nagestreefde doel, zou de wetgever dit voorontwerp te baat moeten nemen om deze bepaling te herzien, teneinde haar af te stemmen op de nieuwe wettelijke samenlevingsvormen.

    Artikel 97 (ontworpen artikel 310 van het Gerechtelijk Wetboek)

    De referendarissen bij het Hof van Cassatie moeten opgenomen worden op de ranglijst van het Hof van Cassatie.

    Artikel 102 (ontworpen artikel 312ter van het Gerechtelijk Wetboek)

    Er behoort te worden geschreven : « Het personeel van niveau A » en niet « De leden van niveau A ».

    Artikel 103 (ontworpen artikel 328 van het Gerechtelijk Wetboek)

    In de memorie van toelichting moet een reden worden gegeven voor de opheffing van het vijfde lid.

    Artikel 105 (ontworpen artikel 330 van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. In de memorie van toelichting dient uitleg gegeven te worden over de wijzigingen die verder gaan dan die welke vermeld wordt, namelijk de uitbreiding van de artikelen 330 en 330bis tot alle personeelsleden.

    2. In punt 2º, in het ontworpen derde lid, behoort verwezen te worden naar artikel 375 en niet naar artikel 370.

    Dezelfde opmerking geldt voor artikel 106 van het voorontwerp (ontworpen artikel 330bis, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

    Artikelen 105 en 106 (ontworpen artikelen 330 en 330bis van het Gerechtelijk Wetboek)

    Wat het ontworpen artikel 330, eerste en derde lid, betreft alsook in het ontworpen artikel 330bis, worden in het voorontwerp de bewoordingen « de leden en (de) personeelsleden van het niveau A » gebezigd (21) .

    Het laat zich aanzien dat enkel verwezen hoeft te worden naar « de personeelsleden van niveau A ».

    Artikel 108 (ontworpen artikel 330quater van het Gerechtelijk Wetboek)

    In het voorontwerp is er sprake van

    « Een lid of een personeelslid van een hof, een rechtbank, een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst »,

    hetgeen niet kan worden toegestaan.

    Magistraten zijn immers leden van hoven en rechtbanken.

    Bepalingen betreffende mutatie en mobiliteit zijn dan ook niet van toepassing op magistraten. Wat rechters betreft, is deze ontoepasselijkheid gegrond op artikel 152, derde lid, van de Grondwet, dat luidt als volgt :

    « De overplaatsing van een rechter kan niet geschieden dan door een nieuwe benoeming en met zijn toestemming. »

    Artikel 109 (ontworpen artikel 331 van het Gerechtelijk Wetboek)

    De voorgestelde wijzigingen zijn onbegrijpelijk.

    Heel het ontworpen artikel 331 van het Gerechtelijk Wetboek zou herschreven moeten worden, waarbij er inzonderheid op gelet moet worden in het tweede lid een onderverdeling 1º, 2º, ... in te voegen.

    Artikel 111 (ontworpen artikel 353bis van het Gerechtelijk Wetboek)

    Behoeft, voor de samenhang, niet ook het opschrift van hoofdstuk VIIbis te worden gewijzigd ?

    Artikel 121

    Het woord « nieuwe » dient te worden weggelaten.

    Artikel 123 (ontworpen artikel 368 van het Gerechtelijk Wetboek)

    Er is een tegenstrijdigheid tussen het ontworpen artikel 368, vierde lid, waarin de overgang van een weddeschaal naar een andere afhankelijk wordt gesteld van het slagen voor een gecertificeerde opleiding en het ontworpen artikel 369, waarin gesteld wordt dat de overgang van weddeschaal A11 naar weddeschaal A12 automatisch geschiedt na zes jaar.

    Deze tegenstrijdigheid behoort ongedaan te worden gemaakt en bovendien moet het ontworpen artikel 369 uitsluitend betrekking hebben op de weddeschalen van klasse A4 en A5, aangezien de weddeschalen van klasse A1, A2 en A3 aan de orde zijn in het ontworpen artikel 368.

    Artikel 127 (ontworpen artikel 371 van het Gerechtelijk Wetboek)

    In de memorie van toelichting wordt bepaald dat aan wie bezoldigd wordt in schaal BJ1, na het slagen voor twee gecertificeerde opleidingen weddeschaal BJ2 toegekend wordt.

    Derhalve zou het beter zijn om in het ontworpen artikel 371, § 2, te schrijven dat weddeschaal BJ2 verkregen wordt na het slagen voor « de gecertificeerde opleidingen 1 en 2 » en niet voor « een gecertificeerde opleiding 2 ».

    In de memorie van toelichting moet worden gewettigd waarom het verkrijgen van weddeschaal BJ2 afhankelijk is van het slagen voor twee gecertificeerde opleidingen, terwijl de overgang van een weddeschaal naar een andere, voor de overige personeelsleden van de rechterlijke orde, geschiedt na het slagen voor slechts een gecertificeerde opleiding.

    Dezelfde opmerking geldt voor de ontworpen paragraaf 3 betreffende het verkrijgen van weddeschaal BJ3, die het slagen voor de gecertificeerde opleidingen 3, 4 en 5 vergt.

    Artikel 129

    De aandacht van de steller van het voorontwerp wordt erop gevestigd dat met artikel 120 van het voorontwerp al een afdeling II is ingevoegd in Deel II, Boek II, titel III, hoofdstuk II, van het Gerechtelijk Wetboek.

    Artikel 131 (ontworpen artikel 373bis)

    In het laatste lid dient geen melding te worden gemaakt van de personeelsleden van niveau B met de graad van griffier of secretaris, daar hun competentietoelagen geregeld worden door het ontworpen artikel 373ter en niet door het ontworpen artikel 373bis.

    In het ontworpen artikel 313ter dient, wat griffiers en secretarissen betreft, een soortgelijke bepaling als het laatste lid van artikel 373bis te worden ingevoegd.

    Artikel 132 (ontworpen artikel 373ter van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. In de Franse versie van de inleidende zin dient artikel 373ter te worden geschreven en niet artikel 313bis.

    2. Wat paragraaf 3 betreft rijst de vraag hoe de griffier of de secretaris die niet slaagt voor de gecertificeerde opleiding nr. 2 aanspraak op de competentietoelage kan verliezen, aangezien, om deze toelage te genieten, men geslaagd dient te zijn voor gecertificeerde opleiding nr. 2.

    Wil men onderstrepen dat hij de competentietoelage verliest die verband houdt met gecertificeerde opleiding nr. 1, dan moet dat niet worden gepreciseerd in de tekst van het voorontwerp (doch in de memorie van toelichting), daar dat verlies niet te wijten is aan het niet slagen voor gecertificeerde opleiding nr. 2, maar wel aan het verstrijken van de geldigheidsperiode van gecertificeerde opleiding nr. 1.

    Dezelfde opmerking geldt voor de paragrafen 4 en 5, 6 en 7, 8 en 9.

    Artikel 140 (ontworpen artikel 412 van het Gerechtelijk Wetboek)

    In de ontworpen paragraaf 1, tweede lid, tweede streepje, is het niet duidelijk waarom er verwezen wordt naar de federale procureur, die geen enkel gezag heeft over de hoven van beroep, de leden en het personeel ervan.

    Artikel 142 (ontworpen artikel 415 van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. De vraag rijst waarom in paragraaf 7, 11e streepje, alleen de steundiensten « bij die hoven » worden vermeld en ze in verband worden gebracht met de griffiers, terwijl steundiensten krachtens het ontworpen artikel 158, § 1, ook opgericht kunnen worden binnen een parket.

    Bovendien is het ontworpen artikel 415, § 7, 9e en 10e streepje, van het Gerechtelijk Wetboek, in tegenstelling tot wat gezegd wordt in de memorie van toelichting, niet aangepast aan het feit dat referendarissen en parketjuristen voortaan ook verbonden kunnen zijn aan een arbeidshof.

    Behoeft niet één enkel onderdeel te worden gemaakt dat betrekking heeft op referendarissen bij de hoven van beroep en de arbeidshoven, parketjuristen van het parket-generaal bij het hof van beroep en van het auditoraat-generaal bij het arbeidshof en het personeel van de steundiensten binnen de hoven van beroep, de arbeidshoven, en de parketten en auditoraten-generaal ?

    2. Het is niet duidelijk waarom in paragraaf 8, 5e streepje, alleen de steundiensten « van de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel, de politierechtbanken en de vredegerechten » worden genoemd, en ze in verband worden gebracht met de griffiers, terwijl steundiensten krachtens het ontworpen artikel 158, § 1, ook opgericht kunnen worden binnen een parket.

    Bovendien is het ontworpen artikel 415, § 8, 3e streepje, van het Gerechtelijk Wetboek, in tegenstelling tot wat gezegd wordt in de memorie van toelichting, niet aangepast aan het feit dat referendarissen en parketjuristen voortaan ook verbonden kunnen zijn aan een arbeidsrechtbank, een politierechtbank, een rechtbank van koophandel en in voorkomend geval aan het parket van deze gerechten.

    Behoeft niet één enkel onderdeel te worden gemaakt dat betrekking heeft op referendarissen bij de verschillende rechtbanken en parketjuristen van de parketten en van de auditoraten, alsook op het personeel van de steundiensten binnen de rechtbanken, de parketten en de auditoraten ?

    Artikel 145 (ontworpen artikel 54bis van de wet van 15 juni 1935)

    Behoeft artikel 54bis van de wet van 15 juni 1935 « op het gebruik der talen in gerechtszaken » niet behouden te worden voorzover het van toepassing is op opstellers en bedienden ?

    Artikel 148 (wijzigingen van de wet van 7 juli 1969)

    In2º wordt de kolom « adjunct-griffiers » genoemd. Er bestaat wel eenkolom « klerken-griffiers », maar geen kolom « adjunct-griffiers ».

    Dezelfde opmerking geldt voor artikel 149, 2º.

    Artikel 157

    1. In paragraaf 5 lijkt verwezen te moeten worden naar artikel 373ter, § 8, en niet naar artikel 377ter, § 8, van het Gerechtelijk Wetboek, dat niet bestaat.

    2. In de memorie van toelichting moet nauwkeurig worden toegelicht in welk opzicht de gevestigde regel een afwijking vormt van het bepaalde van artikel 373ter, § 8.

    III. Wetgevingstechnische slotopmerkingen

    1. Het voorontwerp bevat wetgevingstechnisch en taalkundig gezien tal van gebreken. Hierna worden enkele voorbeelden gegeven, naast die welke eerder in het advies zijn genoemd.

    Het voorontwerp moet inzonderheid op de grondslag van de circulaire wetgevingstechniek, die beschikbaar is op de website van de Raad van State, worden herzien (22) .

    2. De meeste inleidende zinnen moeten gecorrigeerd worden of op zijn minst nagezien, waarbij inzonderheid gelet moet worden op het feit dat alle nog geldende wijzigingen vermeld moeten worden en, a contrario, dat wijzigingen die niet meer gelden, niet meer vermeld moeten worden.

    Zo bijvoorbeeld :

    — is, wat artikel 2 betreft, niet het hele artikel 90 in het Gerechtelijk Wetboek ingevoegd, maar alleen het eerste lid ervan;

    — is, wat artikel 3 betreft, alleen het eerste lid van artikel 109 van het Gerechtelijk Wetboek vervangen bij de wet van 22 december 1998;

    — moet in artikel 13 de wijziging worden vermeld die artikel 158 van het Gerechtelijk Wetboek ondergaan heeft als gevolg van de wet van 2 juni 2003;

    — moeten in artikel 15 alle nog geldende wijzigingen worden vermeld die artikel 160 van het Gerechtelijk Wetboek heeft ondergaan;

    — moeten in artikel 36 alleen de nog geldende wijzigingen van artikel 177 van het Gerechtelijk Wetboek worden vermeld; aangezien laatstgenoemde bepaling volledig vervangen is bij de wet van 10 juni 2006 moet de wijziging die volgt uit de wet van 3 mei 2003 niet worden vermeld;

    — is, wat artikel 47 betreft, artikel 262 van het Gerechtelijk Wetboek gewijzigd en niet vervangen bij de wet van 17 februari 1997;

    — is, wat artikel 131 betreft, artikel 313bis van het Gerechtelijk Wetboek opgeheven bij de wet van 1 januari 2004.

    3. In verscheidene bepalingen van het voorontwerp zijn verwijzingen naar artikelen open gelaten. Dat is bijvoorbeeld het geval met de artikelen 43, 73, 86, 89 en 126 van het voorontwerp en met de ontworpen artikelen 287bis, 367 (Franse versie), 368, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

    Die leemtes moeten worden aangevuld.

    4. Het voorontwerp moet stelselmatig worden herlezen om daarin de taal- en spelfouten, de onnauwkeurigheden, bijvoorbeeld bij de opgave van de woorden die vervangen moeten worden (23) , de typefouten, de discrepanties tussen de Nederlandse en de Franse versie (24) , de overlappingen, bijvoorbeeld in de nummering van de hoofdstukken en van de artikelen, te verbeteren.

    5. De overeenstemming tussen de artikelen van het voorontwerp en die aangegeven in de artikelsgewijze bespreking moet worden nagezien.

    De kamer was samengesteld uit

    de heer R. ANDERSEN, eerste voorzitter van de Raad van State,

    de heer P. LIÉNARDY, staatsraden,

    de heer P. VANDERNOOT,

    de heer H. BOSLY, assessor van de afdeling wetgeving,

    Mevrouw D. LANGBEEN, hoofdgriffier.

    de heer M. FAUCONIER, toegevoegd griffier.

    Het verslag werd uitgebracht door de heer A. LEFEBVRE, auditeur.

    De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. LIÉNARDY.

    De griffier, De eerste voorzitter,
    D. LANGBEEN. R. ANDERSEN.

    (1) Begrip cf. voorontwerp neergelegd voor advies aan de Raad van State.

    (2) « Le parlement n'est pas à même de pourvoir adéquatement et jusque dans le menu aux besoins de tous les services de justice » (Droit judiciaire civil, Boekdeel I, 1974, Brussel, Larcier, blz. 461).

    (3) Zo kan bij deze proef bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de STAR interviewtechniek. Het werkgedrag uit het recente verleden geeft hierbij een aanwijzing voor toekomstig werkgedrag. S = situatie schets maken T = welke taken er verricht moeten worden A = welke activiteiten zijn er door jou ondernomen R = wat was het resultaat van jouw activiteiten ?

    (4) Opgelet in het wetsontwerp inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding wordt artikel 354, tweede lid van hetzelfde Wetboek, opgeheven en in artikel 5 krijgt de Koning de beevoegdheid om de rechten en plichten op initiële opleiding, permanente opleiding en loopbaanbegeleiding en de uitvoeringsmodaliteiten van de opleidingen nader tebepalen.

    (5) Opgelet deze alinea wordt opgeheven in het wetsontwerp inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van een opleidingsinstituut.

    (6) Opgelet « 16 » na inwerkingtreding Voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting voor wat het hof van beroep te Bergen en de rechtbank van eerste aanleg te Gent betreft, en tot tijdelijke toelating tot de benoeming van magistraten in overtal.

    (7) Wanneer in dit advies sprake is van « justitiële functie », gaat het om die welke zowel door de zittende magistratuur als door de staande magistratuur wordt uitgeoefend.

    (8) Advies 25.923/1, gegeven op 16 januari 1997, over een voorontwerp dat geleid heeft tot de wet van 20 mei 1997 « houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken », Kamer, Gedr. St., 1995-1996, nr. 645/11, blz. 16 en 17; Arbitragehof, arrest nr. 138/98, 16 december 1998, B.4.3.

    (9) Referendarissen bij het Hof van Cassatie hebben gedurende hun stage dezelfde bezoldiging als een substituut-procureur des Konings en daarna, successievelijk als een substituut-procureur-generaal en als een advocaat-generaal; ze genieten het voorrecht van rechtsmacht.

    (10) Deze wet is nog niet in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

    (11) Zoals Cyr Cambier onderstreept heeft in verband met de vaststelling van de personeelsformaties : « Le parlement n'est pas à même de pourvoir adéquatement et jusque dans le menu aux besoins de tous les services de justice » (Droit judiciaire civil, Boekdeel I, 1974, Brussel, Larcier, blz. 461). In advies 39.469/2, door de afdeling wetgeving gegeven op 14 december 2005, over het voorontwerp dat heeft geleid tot de voormelde wet van 10 juni 2006, en in het voornoemde advies 40.875/2/V is geen bezwaar gemaakt, wat alleen deze personeelsleden van de niveaus B, C en D, betreft, tegen de verdeling tussen wat bij de wet wordt geregeld en wat aan de Koning wordt gedelegeerd.

    (12) Sommige bepalingen van het voorontwerp betreffen eveneens, incidenteel, magistraten, maar niet in die mate dat ze een wijziging van het opschrift van het onderhavige voorontwerp van wet rechtvaardigen. Omgekeerd moet er in het opschrift rekening mee worden gehouden dat wat de personeelsleden van de rechterlijke orde betreft, de strekking van het voorontwerp niet beperkt is tot hun « loopbaan » en hun « bezoldigingsregeling », maar ook andere aspecten van hun rechtspositie betreft.

    (13) Verschillende bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek machtigen de Koning om voor sommige personeelsleden min of meer uitgebreide rechtspositionele maatregelen te nemen. Dit is het geval met artikel 185 voor bekleders van graden, met artikel 353bis voor referendarissen bij het Hof van Cassatie en voor referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg, met artikel 354 voor personeelsleden van griffies en parketsecretariaten, attachés bij de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, alsook voor hoofdsecretarissen, secretarissen en adjunct-secretarissen, en met artikel 380 voor vertalers, eerstaanwezend vertalers, opstellers, eerstaanwezend opstellers, beambten en eerstaanwezend beambten van griffies en parketsecretariaten, attachés bij de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.

    (14) Zoals benoemingen, tuchtstraffen, enz.

    (15) Zie voetnoot 5.

    (16) Een bepaling zou inzonderheid betrekking kunnen hebben op de beoordelingscriteria.

    (17) Zie artikel 18 van het ontwerp, het ontworpen artikel 162, Inzonderheid paragraaf 3, derde lid.

    (18) Zo moge de moeilijkheid hieruit blijken dat, anders dan de indruk die zonder meer bij het lezen van het besluit kan ontstaan, een opzegging van drie maanden niet de enige voorwaarde is om een einde te kunnen maken aan het ambt gedurende de periode van voorlopige benoeming : krachtens het ontworpen derde lid is ook het advies van de korpschef noodzakelijk.

    (19) Zie advies 40.875/2/V, gegeven door de afdeling wetgeving van de Raad van State op 3 augustus 2006, over een ontwerp van koninklijk besluit betreffende het statuut, de loopbaan en de bezoldigingsregeling van het personeel van griffies en parketsecretariaten. Zie eveneens advies 35.909/2, gegeven door de afdeling wetgeving van de Raad van State op 19 november 2003, over een ontwerpbesluit van de Franse Gemeenschapsregering « relatif au recrutement et à la promotion des agents de la Communauté française », waarin de kritiek herhaald wordt die reeds geformuleerd is wat betreft de vervanging van echte vergelijkende examens door vergelijkende selecties en vooral, wat betreft de mogelijkheid van de minister om geen rekening te houden met de rangschikking naar aanleiding van de vergelijkende selectie, door een aanvullende test af te nemen.

    (20) Dezelfde opmerking geldt voor artikel 164.

    (21) In de Franse tekst van het ontworpen artikel 330bis worden deze bewoordingen nodeloos tweemaal gebezigd.

    (22) http://www.raadvst-consetat.be/pdf/wetgt_namelijkpdf

    (23) Zie bijvoorbeeld de artikelen 47, 2o, en 100, 2o.

    (24) Zo schrijve men bijvoorbeeld in het ontworpen artikel 283 van het Gerechtelijk Wetboek (artikel 78 van het voorontwerp) in de Franse versie zoals in de Nederlandse versie « ... ne peut suivre une seconde fois la même formation certifiée ». Zo ook moet in het ontworpen artikel 286 van het Gerechtelijk Wetboek (artikel 81 van het voorontwerp) de laatste zin van de Franse versie, die niet voorkomt in de Nederlandse versie, geschrapt worden; de inhoud daarvan staat bovendien in het ontworpen artikel 286bis van het Gerechtelijk Wetboek (artikel 82 van het voorontwerp). Zie ook inzonderheid het ontworpen artikel 410 van het Gerechtelijk Wetboek (artikel 139 van het voorontwerp).