3-1909/1

3-1909/1

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

14 NOVEMBER 2006


Wetsontwerp houdende instemming met de Akte van herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Verdrag inzake het Europees octrooi) van 5 oktober 1973, laatst gewijzigd op 17 december 1991, gedaan te München op 29 november 2000


INHOUD

  • Memorie van toelichting
  • Wetsontwerp
  • Akte van herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Verdrag inzake het Europees octrooi) van 5 oktober 1973, laatst gewijzigd op 17 december 1991, gedaan te München op 29 november 2000
  • Voorontwerp van wet
  • Advies van de Raad van State
  • Bijlage (1)
  • Wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende de procedure inzake indiening van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België
  • Memorie van toelichting
  • Wetsontwerp
  • Voorontwerp van wet
  • Advies van de Raad van State

  • MEMORIE VAN TOELICHTING


    ALGEMEEN COMMENTAAR

    1. Introductie : het Europese octrooisysteem

    Momenteel worden in de Europese Unie de octrooien ofwel verleend op nationale basis door de nationale octrooibureaus, ofwel door het Europees Octrooibureau (EOB) dat Europese octrooien verleent.

    Het EOB biedt een gemeenschappelijke verleningprocedure aan en vermijdt voorde octrooiaanvrager het nadeel een aanvraagdossier te moeten opstellen voor elk van de nationale bureaus. Op die manier kan hij door middel van één enkele octrooiaanvraag, in meerdere landen bescherming krijgen voor zijn uitvinding. Eens verleend, splits het Europees octrooi zich op in een bundel van nationale octrooien in de lidstaten van de Europese Octrooiorganisatie die de houder heeft aangewezen.

    Het U voorgelegde wetsontwerp heeft met name tot doel goedkeuring te verlenen aan de Akte van 29 november 2000 tot herziening van het Europees Octrooiverdrag, aangenomen in München op 5 oktober 1973. Deze overeenkomst is een internationaal verdrag op basis waarvan in alle lidstaten van de Europese Octrooiorganisatie Europese octrooien worden verleend.

    De Europese Octrooiorganisatie is geen instelling van de Europese Gemeenschappen, maar een intergouvernementele organisatie die momenteel eenendertig Lidstaten telt, met name de landen van de Europese Unie met daaraan Zwitserland, Liechtenstein, Monaco, Turkije, Bulgarije, Roemenië, IJsland en Malta toegevoegd. De Europese Octrooiorganisatie — waarvan België stichtend lid is — is een schoolvoorbeeld van Europese integratie, die in deze materie zelfs vóór de uitbreiding van de Europese Unie werd gerealiseerd. Ze bestaat uit twee organen : het Europees Octrooibureau en de Raad van Bestuur.

    Het Europees Octrooibureau (EOB) heeft als missie het verlenen van Europese octrooien overeenkomstig het Europees Octrooiverdrag. Het EOB treedt ook op als administratie belast met het Internationaal Nieuwheidsonderzoek (ISA) en als administratie belast met de Internationale Voorlopige Beoordeling (IPEA) krachtens het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien (internationaal octrooi). De laatste jaren ontvangt het Europees Bureau jaarlijks ongeveer 160 000 octrooiaanvragen, zowel Europese als internationale, en verleent het er meer dan 55 000. Het EOB is financieel volledig autonoom en haalt zijn inkomsten uit de proceduretaksen en de instandhoudingstaksen voor octrooien.

    Het EOB is een van de grootste internationale organisaties op het gebied van werkgelegenheid en inkomsten. Het bureau heeft meer dan 6 500 mensen in dienst, waaronder een groot aantal onderzoekers. Het zijn technici die gespecialiseerd zijn in een bepaald domein van de techniek en als opdracht hebben de octrooiaanvragen te behandelen. Sinds de start van de werking van het EOB in 1977 werden meer dan een miljoen Europese octrooiaanvragen gepubliceerd, en in vijfentwintig jaar werden zevenhonderdduizend Europese octrooien verleend. Dit getuigt van het wereldwijde succes dat het Europese octrooistelsel sinds zijn oprichting kent. De voordelen van dit stelsel zijn de centralisatie van de verleningprocedure voor Europese octrooien bij één internationale organisatie, waarvan de medewerkers hooggekwalificeerd, meertalig en onpartijdig zijn.

    De Raad van Bestuur is het tweede orgaan van de Europese Octrooiorganisatie. Hij komt vier maal per jaar samen en is samengesteld uit vertegenwoordigersvan alle Verdragsluitende Staten van het EOV. Hij is het bestuurlijke orgaan van de organisatie, is gemachtigd voor de strategische leiding, en superviseert in die hoedanigheid de werking van het Europees Octrooibureau. De Raad van Bestuur heeft de bevoegdheid om onder bepaalde voorwaarden het Verdrag wijzigen. Hij is bevoegd voor het vaststellen en, in voorkomend geval voor het wijzigen van het Uitvoeringsreglement van het Verdrag, het Financieel Reglement, het Ambtenarenreglement, het Reglement betreffende de verschuldigde taksen en het Reglement van Orde.

    De Europese Octrooiorganisatie bezit een eigen vermogen van één miljard tweehonderd miljoen euro en een reservefonds voor pensioenen en sociale zekerheid (FRPSS) van bijna twee miljard euro (cijfers op 31 december 2004). Voor het jaar 2004 genereerde het Europese octrooistelsel ongeveer 240 miljoen euro voor alle lidstaten van de organisatie samen. België ontvangt jaarlijks bijna 6,5 miljoen euro enkel en alleen door zijn aanwijzing in de verleende Europese octrooien. In 2002, 2003 en 2004 werden respectievelijk 497, 599 en 576 Europese octrooien, afkomstig uit België, door het EOB verleend.

    2. Algemene beginselen van het octrooirecht

    Een octrooi is een titel van industriële eigendom die wordt verleend door een nationale of internationale administratie, die de beschrijving bevat van een uitvinding, en de juridische toestand vastlegt waarin de uitvinding slechts door de octrooihouder of met zijn toestemming kan worden uitgebaat. De bescherming van de uitvinding is beperkt in de tijd, en geldt voor een maximale periode van twintig jaar na de indiening van de octrooiaanvraag. Het octrooi, dat wordt verleend door een nationaal of een regionaal bureau (zoals het EOB), geeft de houder het recht derden te verbieden het voortbrengsel of de werkwijze die het voorwerp uitmaakt van het octrooi, zonder zijn toestemming te fabriceren, te importeren, te gebruiken of te commercialiseren. Zoals elke eigendomstitel kan een octrooi tegen betaling worden verkocht, overgedragen of in licentie gegeven. De uitvinding die het voorwerp van het octrooi uitmaakt wordt door de octrooibureaus gepubliceerd binnen een geheel van documenten die deel uitmaken van de stand van de techniek. Het octrooi heeft een beperkte geografische draagwijdte aangezien het slechts gevolgen ressorteertop het territorium van de Staat waarvoor de bescherming werd aangevraagd.

    Het octrooi is de uitdrukking van een sociaal contract tussen de uitvinder en de samenleving. De uitvinder maakt de kenmerken bekend van de innovatie waarvoor hij een octrooi aanvraagt. De publicatie van het octrooi is een verrijking voor de stand van de technische kennis. Daartegenover kent de overheid de octrooihouder het recht toe om gedurende een beperkte periode te handelen als exclusieve eigenaar van zijn uitvinding. De verwerving van het exploitatiemonopolie van de uitvinding is dus de tegenprestatie voor het openbaar maken ervan. Op die manier vormen de octrooien een compensatie van de overheid voor de investeringen van uitvinders in onderzoek, ontwikkeling en innovatie.

    Enkel uitvindingen kunnen het voorwerp zijn van een octrooi. Net als het nationale recht, geeft ook het EOV geen definitie van wat een uitvinding is. Er wordt echter algemeen aangenomen dat een uitvinding de praktische toepassing is van een bepaalde kennis in een bepaald domein van de techniek om een bepaald resultaat te bereiken. Om van een wettelijke bescherming door het Europese octrooirecht te kunnen genieten, moet de uitvinding voldoen aan de volgende drie criteria van octrooieerbaarheid :

    — ze moet nieuw zijn. Een uitvinding wordt als nieuw beschouwd indien ze geen deel uitmaakt van de stand van de techniek. De stand van de techniek wordt gevormd door al hetgeen vóór de datum van indiening of voorrang van de octrooiaanvraag voor het publiek toegankelijk is gemaakt via alle mogelijke middelen (publicatie, schriftelijke of mondelinge beschrijving, gebruik of gelijk welk ander middel). De inhoud van octrooiaanvragen wordt bijvoorbeeld beschouwd als deel uitmakend van de stand van de techniek;

    — ze moet op uitvinderswerkzaamheid berusten, dit wil zeggen dat ze niet spontaan mag opkomen in de geest van elke specialist op dat bepaalde industriële domein, indien hij was belast met het vinden van een oplossing voor het betreffende probleem. Een uitvinding wordt beschouwd als berustend op uitvinderswerkzaamheid indien ze voor een vakman niet op evidente wijze voortvloeit uit de stand van de techniek;

    — ze moet vatbaar zijn voor toepassing op het gebied van de nijverheid, dit wil zeggen dat het voorwerp ervan kan worden vervaardigd of toegepast op alle gebieden van de nijverheid, inclusief de landbouw.

    Het Europees octrooi wordt verleend bij toepassing van het Verdrag van München. De bescherming strekt zich uit tot de lidstaten van de Europese Octrooiorganisatie die door de indiener van de Europese octrooiaanvraag werden aangewezen. Elke natuurlijke of rechtspersoon, ongeacht nationaliteit of woonplaats, kan een Europese octrooiaanvraag indienen. Die aanvraag wordt ingediend (of vertaald) in een van de drie officiële talen van het Europees Octrooibureau (Engels, Duits en Frans), ofwel bij het EOB, ofwel bij het nationale bureau van een Lidstaat die de aanvraag vervolgens doorzendt naar het EOB. De Europese octrooiaanvraag kan ofwel gelijktijdig gebeuren, ofwel na de indiening van een nationale octrooiaanvraag, binnen de voorrangstermijn van één jaar zoals bepaald in het Verdrag van de Unie van Parijs.

    Het EOB voert een onderzoek ten gronde uit van de octrooiaanvraag : hij stelt een inventaris van de anterioriteiten op om de stand van de techniek te bepalen in het domein waarop de aanvraag betrekking heeft, en bepaalt vervolgens of ze voldoet aan de hierna vermelde juridische criteria van octrooieerbaarheid. Deze twee opeenvolgende handelingen worden het nieuwheidsonderzoek en het octrooieerbaarheidsonderzoek genoemd. Na de verlening van een octrooi kan elke persoon — binnen negen maanden na publicatie van de vermelding van de verlening van het octrooi in het Europees Octrooiblad — oppositie instellen op basis van feiten of documenten waarvan het EOB geen kennis had. Deze oppositieprocedure laat derden (de concurrenten van de octrooiaanvrager) toe het octrooi te doen herroepen zonder daarom een rechtsvordering te moeten instellen om de nietigheid ervan te erkennen.

    Na de verlening valt het Europees octrooi uiteen in een bundel van nationale octrooien met rechtsgevolgen in de verschillende landen van de Europese Octrooiorganisatie die in de aanvraag werden aangewezen, voorzover de houder de geldende instandhoudingstaksen bij de betrokken nationale bureaus betaalt. Het Europees octrooi kent de houder — in elk van de Verdragsluitende Staten waarvoor het octrooi werd verleend — dus dezelfde rechten toe als die welke een nationaal octrooi hem zouden toekennen. Elke inbreuk op het Europees octrooi wordt zo beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van de nationale wetgeving.

    3. Onderwerp van de herziening van het Europese octrooiverdrag

    Bij besluit van 24 februari 2000 heeft de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie een Conferentie van Verdragsluitende Staten samengeroepen met het oog op de herziening van het Europees Octrooiverdrag. Deze Conferentie vond plaats van 20 tot 29 november 2000 in München. Op de Conferentie waren niet alleen de Staten uitgenodigd die partij zijn bij het Verdrag, maar ook — in de hoedanigheid van waarnemers — de Staten die gerechtigd zijn zich aan te sluiten bij het EOV en de andere Staten die in de Raad van Bestuur het statuut van waarnemer hebben, evenals talrijke intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties die belangstelling tonen voor het Europese octrooistelsel.

    Het voorstel van herziening hield rekening met het mandaat van de Intergouvernementele Conferentie van Parijs van juni 1999 die onder meer de aanbeveling deed het EOV aan te passen aan ter zake dienende internationale overeenkomsten en communautaire teksten, de verleningsprocedure voor octrooien te versnellen door de fusie van het nieuwheidsonderzoek en het octrooieerbaarheidsonderzoek, en het negende deel van het Verdrag inzake bijzondere overeenkomsten tussen Lidstaten te herzien. Daarnaast bood het voorstel van herziening van het Verdrag — ongeveer dertig jaar nadat het werd afgesloten — de gelegenheid het verdrag te onderwerpen aan een diepgaand onderzoek in het licht van de technische en juridische ontwikkelingen en de praktische ervaring van het EOB.

    De technische en juridische omgeving van het Europese octrooistelsel is inderdaad grondig gewijzigd, meer bepaald ten gevolge van de opkomst van nieuwe technologieën en de integratie van de Europese economie in een geglobaliseerde concurrentiele context. De doeltreffendheid van de octrooibescherming is vandaag een essentiële factor geworden voor de valorisatie van de innovatie, die vaak bepalend is voor het verwerven of behouden van een concurrentiepositie op de internationale markt. De laatste jaren moet het octrooistelsel ook beantwoorden aan steeds toenemende eisen en nieuwe verwachtingen.

    In het ontwerp van herziening werd rekening gehouden met de voorstellen van de gebruikers van het octrooistelsel en van de Verdragsluitende Staten, alsook met de behoeften van het EOB zelf.

    De Akte van herziening van het Europees Octrooiverdrag werd op 29 november 2000 met eenparigheid van stemmen door de Conferentie aangenomen. Zeventien Lidstaten van de Europese Octrooiorganisatie (waaronder België) hebben de Akte van herziening ondertekend vóór het verstrijken van de termijn voor ondertekening van 1 september 2001.

    De herziening die werd aangenomen door de Diplomatieke Conferentie van november 2000 beoogt voornamelijk de aanpassing van het Verdrag aan de technische en juridische ontwikkelingen op het gebied van industriële eigendom, daarbij rekening houdend met de praktische ervaring van het EOB. Ze garandeert bovendien een snel, efficiënt en transparant verloop van alle procedures voor het Europees Octrooibureau, zonder evenwel het huidige kwaliteitsniveau van de verleende diensten aan te tasten. Tot slot zal deze herziening de Europese Octrooiorganisatie in staat stellen soepel in te spelen op toekomstige uitdagingen.

    De modernisering van de oprichtingsakte van de Organisatie was onvermijdelijk geworden, gezien het Europese octrooistelsel meer dan een kwarteeuw geleden, voor minder dan tien Lidstaten en een jaarlijks volume van minder dan 30 000 octrooiaanvragen werd opgericht.

    Meer bepaald legt de herziening in het Verdrag vast dat regelmatig een Conferentie van ministers van de Staten die partij zijn bij het EOV zal plaatsvinden, teneinde het Europese octrooistelsel onder de politieke verantwoordelijkheid van deze Staten te leggen. Daarnaast verklaart ze de Raad van Bestuur bevoegd om het Verdrag aan te passen aan internationale verdragen en aan het Gemeenschapsrecht. De toekenning van deze nieuwe bevoegdheid heeft tot doel de logheid van het huidige herzieningssysteem van het Verdrag te compenseren, rekening houdende met de toename van internationale teksten die een impact hebben op het octrooirecht.

    Uit hoofde van de rationalisatie van de Europese verleningsprocedure, een andere doelstelling van de herziening, is de fusie tussen het nieuwheidsonderzoek en het octrooieerbaarheidsonderzoek vermeldt. Beide taken worden voortaan door dezelfde onderzoeker uitgevoerd. De Diplomatieke Conferentie heeft zich ook gebogen over de problematiek van de octrooibescherming van computerprogramma's, een controversiële kwestie die uiteindelijk werd verdaagd naar een latere herziening van het Verdrag. Deze materie werd bij een aantal andere kwesties, die van bijzonder belang zijn voor octrooien, gevoegd, waarvoor de besprekingen echter nog niet zijn afgerond en die nog niet door de Diplomatieke Conferentie werden behandeld. Meer bepaald gaat het hier over de invoering van een respijttermijn, de octrooibescherming van biotechnologische uitvindingen, of nog het toekomstige Gemeenschapsoctrooi waarvoor de communautaire onderhandelingen zich op dat moment nog in een voorbereidend stadium bevonden.

    In haar resolutie stelt de Diplomatieke Conferentie nochtans dat deze punten diepgaander zullen worden onderzocht na afloop van de huidige hervorming en eventueel het voorwerp zullen uitmaken van een latere herzieningsconferentie.

    4. Belangrijkste elementen van de herziening van de Europees Octrooiverdrag

    Rekening houdend met het belang van het octrooirecht voor het stimuleren van innovatie, economische groei en werkgelegenheid in Europa, dient er over te worden gewaakt dat het Europese octrooistelsel aantrekkelijk blijft voor zijn gebruikers. De herziening heeft de volgende vijf doelstellingen :

    — verhogen van de flexibiliteit verstaanbaarheid van het EOV en van de werking;

    — versterken van de juridische garanties ten voordele van de gebruikers van het Europese octrooistelsel;

    — bevorderen van de spoedige integratie van de Europese Octrooiorganisatie in de context van de ontwikkelingen op het gebied van het internationale en communautaire recht;

    — verbeteren van de grondvoorwaarden van octrooieerbaarheid;

    — rekening houden met de richtlijnen die werden bepaald door de ministeriële Conferenties van Parijs en Londen.

    De genomen maatregelen voor het bereiken van deze doelstellingen worden hierna beknopt uiteengezet.

    a) verbeteren van de leesbaarheid van het Europees Octrooiverdrag

    De tekst van het Verdrag werd herschreven om ze duidelijker en transparanter te maken, meer bepaald door een aantal bepalingen inzake procedurekwesties over te brengen naar het Uitvoeringsreglement. Als gevolg daarvan zal het EOB sneller en soepeler kunnen inspelen op toekomstige ontwikkelingen van de techniek en het octrooirecht. De Raad van Bestuur heeft immers de bevoegdheid de bepalingen van het Uitvoeringsreglement met gekwalificeerde meerderheid te wijzigen.

    b) Verbeteren van de juridische garanties voor gebruikers van het octrooistelsel

    Er werd een gecentraliseerde beperkings- en herroepingsprocedure vastgelegd voor het EOB. Deze procedure geeft de houder van een Europees octrooi de mogelijkheid om met terugwerkende kracht de verleende beschermingsomvang te beperken, wanneer bijvoorbeeld een octrooi werd verleend met een te uitgebreide bescherming omdat er tijdens de procedure van het octrooieerbaarheidsonderzoek geen rekening werd gehouden met een stand van de techniek waarvan men niet op de hoogte was of met het bestaan van eerdere nationale rechten. De beperkings- of herroepingsprocedure geeft de octrooihouder de mogelijkheid op eigen initiatief de beschermingsomvang te beperken en op die manier geschillen over de geldigheid van het octrooi te vermijden.

    Daarnaast werd de bevoegdheid van de Grote Kamer van beroep van het EOB uitgebreid zodat ze de beslissingen van de kamers van beroep kan herzien. Ze is voortaan bevoegd zich uit te spreken over verzoeken om herziening indien de beroepsprocedure een fundamentele procedurele tekortkoming vertoont of indien een strafbaar feit invloed kan hebben gehad op de beslissing. De procedurele tekortkomingen worden in het Verdrag op limitatieve wijze opgesomd, en de Raad van Bestuur kan deze bepaling aanvullen in het Uitvoeringsreglement. Het verzoek om herziening heeft geen schorsende werking en geeft, na afloop, aanleiding tot de annulering van de aangevochten beslissing en tot heropening van de beroepsprocedure.

    We vermelden hier ook volgende verbeteringen :

    — de toepassingsvoorwaarden voor verdere behandeling in geval van niet-naleving van een termijn in de verleningsprocedure van een Europees octrooi zijn uitgebreid, en de dienovereenkomstige aanpassing van de toepassingsvoorwaarden betreffende het herstel in de vorige toestand (procedure die de indiener die ondanks al zijn inspanningen een termijn niet heeft kunnen respecteren, de kans geeft de procedure voort te zetten) bij gevolg aangepast;

    — een Europese octrooiaanvraag kan voortaan worden ingediend in een andere taal dan de officiële talen van het EOB, onder voorbehoud dat ze vervolgens in een van deze officiële talen wordt vertaald;

    — de bepalingen met het oog op het uitsluiten van de dubbele octrooieerbaarheid krijgen voor de indiener een meer dwingend karakter. Aangezien de effectieve aanwijzing van de landen waarvoor bescherming is gewenst voortaan niet langer gebeurt bij de indiening, maakt elke eerdere tussenkomende Europese octrooiaanvraag deel uit van de stand van de techniek en wordt op grond van nieuwheid tegenstelbaar voor alle Verdragsluitende Staten van het EOV;

    — de situatie van de octrooigemachtigden wordt verbeterd. Het herziene Verdrag erkent voortaan uitdrukkelijk het Instituut van erkende gemachtigden bij het Europees Octrooibureau. De Raad van Bestuur wordt bovendien bevoegd om bepalingen in te dienen betreffende de geheimhoudingsverplichting van de erkend gemachtigde en betreffende zijn recht om in procedures voor het Europees Octrooibureau te weigeren de communicatie bekend te maken tussen hem en zijn cliënt of een andere persoon.

    Tot slot werd de equivalentieleer enigszins geharmoniseerd. De resultaten van de bespreking waren echter tamelijk teleurstellend. Volgens deze theorie kan de octrooihouder zich verzetten tegen uitbating door derden van een uitvinding die gebruik maakt van middelen die technisch gelijkwaardig zijn aan deze die in de conclusies van het octrooi worden aangeduid om eenidentiek resultaat te bekomen als dat van de beschermde uitvinding. Het basisvoorstel dat werd voorgelegd aan de Diplomatieke Conferentie bevatte een voorstel tot harmonisering van de equivalentieleer en van de behandeling van « eerdere verklaringen » (« Prosecution history estoppel ») die werden gedaan door de aanvrager of de octrooihouder tijdens de procedure voor het EOB of deze betreffende de geldigheid van het octrooi. Toch werd door een aantal delegaties gevraagd de beslissing aangaande beide punten op te schorten. Een minder ambitieus voorstel (waarin de definitie van de equivalenten en de datum waarop de rechter ze moet beoordelen werden weggelaten) bracht uiteindelijk een gekwalificeerde meerderheid van stemmen bijeen. Het voorstel betreffende eerdere verklaringen van de octrooihouder die in aanmerking kunnen genomen worden voor het bepalen van de beschermingsomvang, werd verworpen.

    c) Verbetering van de institutionele werking van de Europese Octrooiorganisatie en van haar integratie in de internationale en communautaire omgeving

    In het Verdrag werd een bepaling opgenomen voor het periodiek bijeenroepen van een ministeriële Conferentie, teneinde te onderstrepen dat de Europese Octrooiorganisatie en haar uitvoerend orgaan, het Europees Octrooibureau, handelen in een politieke context. Deze ministeriële Conferentie, die minstens om de vijf jaar zal samenkomen voor het onderzoeken van kwesties met betrekking tot de Organisatie en het Europese octrooistelsel, zal geen orgaan zijn van de Europese Octrooiorganisatie. Ze kan bijvoorbeeld — naar het voorbeeld van de Intergouvernementele Conferenties van Parijs (juni 1999) en Londen (oktober 2000) — doelstellingen vastleggen voor het EOB en richtlijnen bieden. De verankering van de Conferentie van ministers van Verdragsluitende Staten in het Verdrag, bevoegd inzake octrooien, verleent de Europese Octrooiorganisatie een sterkere politieke basis.

    Vanuit de vaststelling dat de aanpassing van het EOV via een Diplomatieke Conferentie lang en moeilijk is, en rekening houdend met de toename van juridische bronnen inzake octrooien, werd beslist de bevoegdheid van de Raad van Bestuur uit te breiden om hem toe te laten het Verdrag aan te passen aan internationale en communautaire verdragen, overeenkomsten en juridische instrumenten inzake octrooien. Een beslissing om het Verdrag volgens het vereenvoudigde systeem aan te passen, is slechts mogelijk met eenparigheid van stemmen uitgebracht door de in de Raad van Bestuur vertegenwoordigde Verdragsluitende Staten. De beslissing heeft geen rechtsgevolgen indien een Verdragsluitende Staat binnen twaalf maanden na de beslissing verklaart dat hij niet wenst te worden gebonden door die beslissing. Deze bedenktijd heeft tot doel de nationale parlementen de mogelijkheid te geven wetsontwerpen houdende goedkeuring van voormelde verdragen of ter omzetting van de communautaire richtlijnen te bestuderen en er zich een houding over aan te nemen.

    De drie bovengenoemde voorwaarden verlenen de lidstaten een werkelijk vetorecht dat ofwel kan worden uitgeoefend door de vertegenwoordiger van een Lidstaat in de Raad van Bestuur, ofwel door een regering binnen de termijn van een jaar. Dit beslissingssysteem biedt in werkelijkheid meer garanties dan artikel 172(2) EOV dat de Diplomatieke Conferentie voor herziening organiseert : dergelijke Conferentie kan inderdaad geldig beslissen vanaf het moment dat drievierde van de Verdragsluitende Staten vertegenwoordigd zijn en de herziene tekst van het Verdrag moet slechts worden goedgekeurd door drievierde van de stemmen van op de Conferentie vertegenwoordigde Staten.

    d) Verbetering van de grondvoorwaarden inzake octrooieerbaarheid van uitvindingen

    Wat betreft het materiële recht inzake octrooien werd beslist een bescherming in te voeren voor opeenvolgende therapeutische toepassingen, en op die manier de rechtspraak van de Kamers van beroep van het Bureau en van de vele nationale rechtbanken in regels vast te leggen. De toepassing van het nieuwheidscriterium werd op dat punt dus versoepeld in de mate dat het Verdrag bepaalt dat een stof of een mengsel aan het nieuwheidscriterium beantwoordt voor elk specifiek gebruik dat nog geen deel uitmaakt van de stand van de techniek.

    De rechtsmiddelen van de bij de procedure betrokken partijen werden ook verbeterd en uitgebreid.

    De Conferentie hield ook rekening met de ontwikkelingen in het internationale recht en paste het EOV aan in het licht van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS-overeenkomst), het toekomstige Gemeenschapsoctrooi en de bepalingen van het Patent Law Treaty (PLT), bijvoorbeeld wat betreft de vereisten inzake indieningsdatum, elektronische indiening van aanvragen en herstel in de vorige toestand met betrekking tot de voorrangstermijn (cf. supra). De TRIPS-overeenkomst, waarover werd onderhandeld onder de auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie, legt de minimale normen vast inzake het bestaan, de omvang en de uitoefening van intellectuele eigendomsrechten. Het Patent Law Treaty, dat op 2 juni 2000 werd aangenomen binnen de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) brengt bepaalde formaliteiten betreffende de octrooiaanvraag en de instandhouding van het octrooi op één lijn.

    Tot slot was voorzien dat computerprogramma's zouden worden geschrapt uit de lijst van onderwerpen en activiteiten die niet beantwoorden aan de definitie van een uitvinding. Dat voorstel zou a priori geen invloed mogen hebben op de werking van het Europees Octrooibureau want, om te oordelen of iets al dan niet een uitvinding is, volstaat het om voor elk geval apart de algemene criteria van octrooieerbaarheid toe te passen. Nochtans, en met de bedoeling in de toekomst een meer diepgaande discussie over het onderwerp mogelijk te maken (meer bepaald in het kader van het voorstel voor een communautaire richtlijn in deze materie) heeft de Conferentie zich uitgesproken voor een status quo. Het Verdrag werd op dat punt dus niet gewijzigd. De huidige juridische werking van het EOB blijft dus ongewijzigd.

    e) Rekening houden met de beleidslijnen van de Intergouvernementele Conferenties van Parijs en Londen

    De eerste stap voor de herziening van het Europese octrooistelsel werd gezet ter gelegenheid van een Intergouvernementele Conferentie in juni 1999 in Parijs. Het mandaat van deze Conferentie, die de belangrijkste beleidslijnen van de beoogde hervorming vastlegt, werd gevolgd door een ontwerp van herziening dat was opgesteld door een groep experts en moest worden voorgelegd aan de Raad van Bestuur, voorafgaand aan de bijeenroeping van de Diplomatieke Conferentie. De Conferentie van Parijs heeft eveneens twee werkgroepen opdracht gegeven om aan de Verdragsluitende Staten voorstellen te doen met het oog op de beperking van de kosten van Europese octrooien en een beter verloop van geschillenkwesties in deze materie, met name door het oprichten van een geïntegreerd juridisch systeem.

    Ter gelegenheid van een tweede ministeriële Conferentie in Londen in oktober 2000 werd dan een bijkomende en facultatieve overeenkomst betreffende artikel 65 van het Verdrag aangenomen. Die overeenkomst beoogt de halvering van de vertaalkosten voor Europese octrooischriften. Ze bepaalt dat de ondertekenende Staten die een van de talen van het Europees Octrooibureau (Engels, Frans, Duits) als officiële taal hebben, verzaken aan de eisen inzake vertaling volgens artikel 65 van het Verdrag. De Staten die partij zijn bij de overeenkomst, maar geen enkele taal van het EOB als officiële taal hebben, verzaken aan de eisen inzake vertaling indien het octrooi werd afgeleverd in de officiële taal van het EOB die ze hebben aangewezen of indien het in die taal werd vertaald. Die Staten behouden echter het recht te eisen dat een vertaling van de conclusies in een van hun officiële talen wordt geleverd. Alle Staten behouden bovendien het recht in geval van geschillen te eisen dat de octrooihouder op zijn kosten, op vraag van de vermeende inbreukmaker of van de bevoegde gerechterlijke instantie, een vertaling in een officiële taal levert van het betwiste octrooi.

    De Diplomatieke Conferentie heeft het Europees Octrooiverdrag gewijzigd in het licht van het mandaat van de voormelde Conferentie van Parijs en de Overeenkomst van Londen. Het Negende deel van het EOV (Bijzondere overeenkomsten) werd geamendeerd om de lidstaten de mogelijkheid te geven overeenkomsten af te sluiten bijvoorbeeld houdende de oprichting van een gemeenschappelijke rechtbank voor Europese octrooien van eerste en/of van tweede aanleg, bevoegd voor het regelen van geschillen inzake namaak en geldigheid van Europese octrooien, of de oprichting van een gemeenschappelijke instantie die op aanvraag van de nationale rechtbanken advies geeft over het Europese octrooirecht, of de verklaring dat wordt verzaakt aan de vertaling van het Europees octrooi.

    Daarnaast werden het Verdrag en het Protocol betreffende de centralisatie gewijzigd voor een betere ondersteuning van de werking van het BEST-systeem (« Bringing Examination and Search Together ») : het Verdrag bevat bepalingen inzake de taakverdeling tussen de filialen van het Europees Octrooibureau in Den Haag en München. Deze organisatorische verdeling voorziet dat het verslag van nieuwheidsonderzoek wordt opgemaakt in Den Haag, terwijl het octrooieerbaarheidsonderzoek van de octrooiaanvragen in de zetel in München gebeurt. Het BEST-programma beoogt deze taakverdeling op te heffen zodat het nieuwheidsonderzoek en het octrooieerbaarheidsonderzoek door één onderzoeker worden uitgevoerd, ongeacht de plaats van zijn aanstelling. De procedure in twee stappen voor de indiening van een Europees octrooi (opstellen van een verslag van nieuwheidsonderzoek en octrooieerbaarheids-onderzoek van de octrooiaanvraag) blijft ongewijzigd. Het programma maakt deel uit van de beleidsmaatregelen van het EOB voor het beheersen van de werkdruk.

    Het Verdrag werd ten slotte ook aangepast om de wederzijdse erkenning van voorrang inzake octrooiaanvragen die worden neergelegd bij octrooibureaus van derde landen die geen lid zijn van de Unie van Parijs of van de Wereldhandelsorganisatie te vereenvoudigen.

    Tot slot werden de bepalingen inzake vertegenwoordiging gewijzigd met het oog op het invoegen van een regel die het openbaar maken van communicatie tussen een gemachtigde en zijn cliënt niet langer verplicht. Deze regel is van toepassing op de procedures van het EOB en is een equivalent van het « Attorney Privilege » in de Verenigde Staten.

    5. Opmerking betreffende de nieuw tekst van het Europese octrooiverdrag

    Zijn gevoegd bij dit wetsontwerp de Akte van herziening van 29 november 2000 evenals de nieuwe tekst van het Verdrag, zoals aangenomen door de Raad van Bestuur van de Organisatie bij beslissing van 28 juni 2001, overeenkomstig artikel 3 van de Akte van herziening. Dat artikel machtigt de Raad van Bestuur om, indien nodig, de bepalingen in het Verdrag in de drie officiële talen op redactioneel gebied te harmoniseren. Deze nieuwe tekst van het Verdrag maakt integraal deel uit van de Akte van herziening en heeft rechtsgevolgen vanaf het moment van zijn inwerkingtreding. Deze tekst vormt de meest recente versie van het Verdrag.

    Volgens artikel 8 van de Akte van herziening treedt de herziene tekst van het Europees Octrooiverdrag in werking hetzij twee jaar na neerlegging van de laatste akten van bekrachtiging of toetreding van vijftien Verdragsluitende Staten, hetzij de eerste dag van de derde maand na de neerlegging van de akte van bekrachtiging of toetreding van die Verdragsluitende Staat die als laatste deze formaliteit vervult, indien deze datum vroeger valt.

    De inwerkingtreding van het herziene Verdrag zal als gevolg hebben dat het EOV dat momenteel rechtskracht heeft, wordt opgeheven. Indien een Lidstaat het nieuwe Verdrag op die datum nog niet heeft bekrachtigd, wordt hij uitgesloten van de Europese Octrooiorganisatie.

    De Raad van Bestuur heeft, bij beslissing van 12 december 2002, en als gevolg van de herziening van het Verdrag, een nieuw Uitvoeringsreglement aangenomen. Dat wordt slechts van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van het herziene EOV. Het wordt ter info als bijlage bij het Verdrag gevoegd.

    Er dient te worden opgemerkt dat enkel de Franse, Duitse en Engelse versie van het Verdrag en van het Uitvoeringsreglement rechtskracht hebben.


    BESPREKING VAN DE ARTIKELEN

    Artikel 1

    Dit wetsontwerp behoort tot de rechtspleging voorzien in artikel 77 van de Grondwet aangezien het tot doel heeft de goedkeuring te bekomen van een verdrag.

    Artikel 2

    Algemeen bespreking

    Dit artikel beoogt de goedkeuring van het Europees Octrooiverdrag, herzien door de Akte van 29 november 2000, zoals het werd aangenomen door de Diplomatieke Conferentie van de Staten die partij zijn bij het Verdrag.

    Hier dient erop gewezen dat deze herziene versie van het EOV verdrag is, onderscheiden van het Verdrag van 1973. In artikel 8(2) van de herzieningsakte wordt immers gesteld dat bij de inwerkingtreding van de herziene tekst van het Verdrag, de tekst die tot dat tijdstip van kracht is ophoudt van toepassing te zijn. Artikel 7(1) van dezelfde Akte verduidelijkt dat de herziene versie van het Verdrag :

    — van toepassing is op alle Europese octrooiaanvragen die worden ingediend na de inwerkingtreding ervan, alsmede op alle Europese octrooien die zijn verleend naar aanleiding van die aanvragen;

    — niet van toepassing is op Europese octrooien die reeds zijn verleend op de datum van de inwerkingtreding ervan noch op Europese octrooiaanvragen die op dat tijdstip in behandeling zijn, tenzij anders wordt besloten door de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie. Bij beslissing van 28 juni 2001 heeft de Raad van Bestuur overgangsbepalingen goedgekeurd om de toepassing van bepaalde artikelen van het herziene verdrag mogelijk te maken op octrooiaanvragen die in behandeling zijn, alsmede op Europese octrooien die reeds werden afgeleverd op de datum van inwerkingtreding van het nieuwe Verdrag. Het betreft in hoofdzaak procedureregels die geen wezenlijke wijzigingen hebben ondergaan en nieuwe procedures (vb. vorderingen tot beperking, tot herroeping of tot nietigverklaring) waarvan de toepassing op de verleende octrooien opportuun werd geacht om de nieuwee verbeteringen van het systeem snel effect te laten ressorteren van zodra het herziene verdrag in werking treedt.

    Dat verklaart waarom de relevante artikelen van de wet van 8 juli 1977 waarbij het Europese Octrooiverdrag van 1973 werd goedgekeurd, in grote mate ongewijzigd zijn overgenomen in de artikelen 3 en volgende van dit wetsontwerp. De bepalingen van voornoemde wet zijn inderdaad niet toepasselijk op de octrooiaanvragen en op de octrooien verleend volgens de door het herziene verdrag geregelde procedure.

    Opmerking betreffende de goedkeuring gehecht aan de Protocollen gevoegd bij het verdrag van 1973

    In het tweede lid van artikel 2 wordt gesteld dat het Protocol inzake de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning van beslissingen inzake het recht tot verkrijging van het Europees octrooi en het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese octrooiorganisatie, goedgekeurd door de wet van 8 juli 1977, volkomen gevolg blijven hebben.

    Deze bepaling wordt gemotiveerd door het feit dat de protocollen die bij het Verdrag zijn gevoegd integraal deel ervan uitmaken krachtens artikel 164(1) EOV. In de Herzieningsakte van 29 november 2000 wordt in artikel 8 gesteld « bij de inwerkingtreding van de herziene tekst van het Verdrag houdt de tekst die tot dat tijdstip van kracht is op van toepassing te zijn ».

    Aangezien de Akte tot Herziening de protocollen inzake de erkenning en inzake de voorrechten en immuniteiten, die een integraal deel uitmaken van het Verdrag in zijn versie van 1973, niet wijzigt en rekening houdende met het feit dat het nooit in de bedoeling van de diplomatieke conferentie lag om deze protocollen op te heffen, is het belangrijk te onderlijnen dat zij van kracht blijven. Om die reden wordt voorgesteld om in specifieke en nieuwe goedkeuringsbepalingen voor deze beide protocollen te voorzien, bovenop de bepalingen tot goedkeuring, die nodig zijn om de Akte van 29/11/2000 zelf goed te keuren.

    Bespreking van de herziene en nieuwe artikelen van het Verdrag

    Artikel 4bis

    Gevolggevende aan een van de mandaten van de Conferentie van Parijs inzake de modernisering van het beslissingsproces bij het EOB, werd beslist de Conferenties van ministers van de Verdragsluitende Staten, die verantwoordelijk zijn voor octrooiaangelegenheden, te institutionaliseren. Hoewel het niet-bestaan van dergelijke regel geen belemmering was voor de bijeenroeping van de Conferenties van Parijs en Londen, stelt deze nieuwe bepaling uitdrukkelijk dat de Europese Octrooiorganisatie handelt in een politieke context, die ze ook erkent. De betrokken ministers komen tenminste eenmaal in de vijf jaar samen voor het onderzoeken van kwesties betreffende de Organisatie en het Europese octrooistelsel.

    De bevoegdheid van de organen van de Organisatie (de Raad van Bestuur en het Bureau) wordt door die toevoeging op geen enkele wijze beïnvloed. De Conferentie van ministers heeft niet als taak besluiten bindend te maken voor de Organisatie. Ze kan daartoe echter wel duidelijke doelstellingen naar voren schuiven, meer bepaald door het verlenen van mandaten, die deze organen in het kader van hun respectieve bevoegdheden moeten trachten te vervullen. Anderzijds kan de Conferentie van ministers een samenwerking initiëren tussen Verdragsluitende Staten, die buiten het toepassingsgebied van het Verdrag valt. De Conferentie van Parijs vormt een mooi voorbeeld van dergelijke beleidsactie : ze heeft, enerzijds, een mandaat verleend voor de hervorming van de Europese Octrooiorganisatie, en anderzijds lag ze aan de basis van de ontwerpen van overeenkomsten betreffende de vereisten inzake vertalingen en geschillenregeling inzake Europese octrooien.

    Artikel 11

    een een vijfde paragraaf werd aan deze bepaling toegevoegd teneinde aan de Raad van Bestuur de bevoegdheid te verlenen om, voor een hernieuwbare termijn van drie jaar, juristen-leden van de nationale gerechtelijke instanties of semi-rechterlijke autoriteiten van de Verdragsluitende Staten te benoemen als lid van de Grote Kamer van beroep, terwijl ze hun gerechtelijke activiteiten op nationaal niveau kunnen voortzetten.

    Thans is de benoeming van externe leden van de kamers van beroep en van de Grote Kamer van beroep mogelijk bij toepassing van artikel 160(2) EOV. Deze overgangsbepaling is ontstaan vanuit de bezorgdheid van de oprichtende Staten van de Europese Octrooiorganisatie om het Europees Octrooibureau gedurende de eerste jaren van zijn bestaan met voldoende deskundigheid uit te rusten. Die behoefte bestaat nu echter niet meer. Het EOB beschikt nu immers over voldoende kennis op alle domeinen van de techniek. Deze bepaling wordt in het kader van deze herziening dan ook weggelaten.

    Het nieuwe artikel 11(5) creëert dus een duurzame juridische basis voor de benoeming van de externe rechtsgeleerde leden van de Grote Kamer van beroep. De participatie van nationale rechters aan belangrijke procedures voor deze laatste rechtbank moet een stimulans zijn voor reflectie en bijdragen tot de internationale erkenning van die besluiten, en zo de harmonisering van de rechtspraak inzake octrooien in Europa te bevorderen. De integratie van externe leden in de kamers van beroep is dus niet langer mogelijk : deze mogelijkheid bracht bepaalde organisatorische problemen met zich mee, en werd trouwens slechts enkele keren gebruikt in het begin van het bestaan van het EOB.

    Artikel 14

    Dit artikel betreffende de talen werd in overeenstemming gebracht met de bepalingen uit (PLT) over de minimale voorwaarden voor toekenning van een indieningsdatum. Het nieuwe artikel 14 bevestigt dat de drie officiële talen van het EOB het Duits, Engels en Frans zijn, maar bepaalt dat een Europese octrooiaanvraag in een andere taal kan worden ingediend, onder voorbehoud dat ze achteraf wordt vertaald in een van de officiële talen, overeenkomstig het Uitvoeringsreglement. De minimale vereisten voor het toekennen van een indieningsdatum worden op die manier in overeenstemming gebracht met artikel 5 van het PLT. Dit laatste artikel bepaalt dat voor de toekenning van een indieningsdatum, een beschrijving van de uitvinding die is opgesteld in een taal naar keuze van de aanvrager moet worden aanvaard. Bij toepassing van regel 6(1) EOV is de termijn voor het voorleggen van deze vertaling één maand vanaf de indiening van de Europese octrooiaanvraag. De juridische gevolgen die voortvloeien uit het niet-voorleggen van de vertaling binnen de termijnen, wat momenteel wordt geregeld door artikel 90(3) EOV, werd geïntegreerd in artikel 14 van het Verdrag.

    De derde paragraaf van artikel 14 EOV werd ingekort om hem begrijpelijker te maken. Er werden echter geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht.

    De vierde paragraaf, betreffende de vertaling van de stukken die binnen een bepaalde termijn moeten worden voorgelegd, werd herschreven en bij het huidige artikel 14(5) EOV gevoegd. Gezien in de toekomst de aanvragen in gelijk welke taal kunnen worden ingediend, zijn de bijzondere bepalingen betreffende aanvragers uit Verdragsluitende Staten die een andere taal hebben dan het Engels, Duits of Frans, niet meer van toepassing voor de eigenlijke indiening van de aanvraag, maar enkel voor de stukken die later worden ingediend. De bepaling volgens dewelke een vertaling in de proceduretaal is vereist, werd weggelaten om de paragraaf in overeenstemming te brengen met regel 1(1) die in het nieuwe Uitvoeringsreglement inhoudelijk ongewijzigd is gebleven. Regel 6(2) bepaalt dat de vertaling waarvan sprake in artikel 14(4) moet worden voorgelegd binnen een termijn van één maand vanaf de indiening van het stuk. Indien dat laatste echter een akte van oppositie of van beroep is, of een schriftelijke uiteenzetting van de gronden van het beroep, mag de vertaling, afhankelijk van het geval, worden voorgelegd binnen de termijn van oppositie, beroep of indiening van de schriftelijke uiteenzetting van de gronden van het beroep, indien deze termijn later verstrijkt.

    De paragrafen 6, 7, 8 en 9 van het vroegere artikel 14 blijven in hoofdzaak ongewijzigd en worden de paragrafen 5, 6, 7 en 8 van het nieuwe artikel 14.

    Artikelen 16, 17 en 18

    Om historische redenen die te maken hebben met de oprichting van het Europees Octrooibureau en de overname van bevoegdheden van het vroegere Internationaal Octrooiinstituut, werden de werkzaamheden inzake de verleningsprocedure van Europese octrooien verdeeld tussen Duitsland en Nederland. Het nieuwheidsonderzoek gebeurt in het filiaal van het EOB in Den Haag, terwijl het onderzoek ten gronde in München gebeurt. Rekening houdend met de ontwikkeling op het gebied van informatica, waardoor het voortaan mogelijk is onderzoeken elektronisch uit te voeren ongeacht de locatie van deze activiteit, is een verdeling van die werkzaamheden overbodig geworden. Deze ontwikkeling lagen aan de basis van een project dat de naam BEST kreeg (Bringing Examination and Search Together) en de bedoeling heeft het nieuwheidsonderzoek en het octrooieerbaarheidsonderzoek toe te vertrouwen aan een en dezelfde onderzoeker. De bedoeling is niet alleen de productiviteit, maar ook de kwaliteit en de doeltreffendheid van het werk in de loop van de verleningsprocedure, te verhogen.

    De artikelen 16 tot 18 betreffende de organisatorische verdeling tussen Den Haag en München werden in het licht van de tenuitvoerlegging van BEST dan ook gewijzigd. Door die wijzigingen kan het EOB taken en beambten van de aanvraagafdeling onder verantwoordelijkheid brengen van andere algemene directies van het Bureau. Teneinde de nodige flexibiliteit te garanderen bij het bepalen van het moment waarop de bevoegdheden van de ene afdeling van het Bureau naar een andere worden overgebracht, werd in artikel 16 ook de beperktheid in de tijd van de aanvraagafdeling weggelaten, evenals de verwijzing naar de publicatie van de octrooiaanvraag en het verslag van nieuwheidsonderzoek. De situering van de aanvraagafdeling, van de afdelingen van het nieuwheidsonderzoek en van de onderzoeksafdeling op één bepaalde geografische plaats werd ten slotte geschrapt.

    Het Protocol inzake de centralisatie werd bovendien geamendeerd zodat het EOB wat betreft het onderzoek ten gronde, indien het dat wenst, kan overgaan tot een geografische verdeling van de technische domeinen tussen Den Haag en München.

    Artikel 21

    De derde paragraaf van dit artikel werd gewijzigd om te verduidelijken dat de kamers van beroep bevoegd zijn om te beslissen inzake verzoeken tot beperking of herroeping van het Europees octrooi, krachtens de artikelen 105bis tot 105quater EOV, overeenkomstig het ex parte karakter van deze procedure.

    Volgens de huidige versie van artikel 21(3), a) EOV is de kamer van beroep samengesteld uit twee technische leden en één rechtsgeleerd lid (technische kamer van beroep) « wanneer de beslissing betrekking heeft op [...] de verlening van een Europees octrooi en wanneer ze werd genomen door een onderzoeksafdeling samengesteld uit minder dan vier leden ». Het is dus niet duidelijk of het een technische kamer van beroep is ofwel de juridische kamer van beroep — samengesteld uit drie rechtsgeleerde leden bedoeld in letter c) van deze paragraaf die bevoegd is, wanneer over een verzoek om beperking of herroeping werd beslist door een onderzoeksafdeling die uit minder dan vier leden was samengesteld. Gezien in het kader van de beperkingsprocedure werd geverifieerd of werd voldaan aan de voorwaarden in de artikelen 84 (duidelijkheid van de conclusies) en 123 EOV (uitbreiding van de beschermingsomvang), is een bijkomende verduidelijking aan artikel 21(3) aangewezen, om de technische kamers van beroep uitdrukkelijk de bevoegdheid te geven uitspraken te doen inzake het beroep dat tegen de genomen beslissingen in die procedures werd ingesteld. Indien een onderzoeksafdeling van vier leden een besluit heeft genomen aangaande een beperkings- of herroepingsprocedure, is de bevoegdheid van de (uitgebreide) technische kamer van beroep reeds bepaald door de huidige versie van artikel 21(3)b) EOV die ongewijzigd blijft.

    Artikel 22

    Als gevolg van de toevoeging van letter c) aan de eerste paragraaf van deze bepaling is de Grote Kamer van beroep voortaan bevoegd om te beslissen inzake verzoeken om herziening onder de voorwaarden die zijn bepaald in het nieuwe artikel 112bis van het Verdrag.

    De tweede paragraaf — betreffende de samenstelling van de Grote Kamer van beroep — werd eveneensgewijzigd. In het geval een rechtsvraag wordt voorgelegd door een kamer of door de voorzitter wordt aan het huidige stelsel niets gewijzigd. Het is echter aangewezen maatregelen te nemen om te vermijden dat de werking van de Grote Kamer in haar samenstelling van zeven leden wordt verlamd door verzoeken tot herziening. Er wordt dan ook een filtersysteem ingevoerd om van bij de aanvang van de procedure de verzoeken tot herziening die duidelijk onontvankelijk of ongegrond zijn, te selecteren : de beslissing tot onontvankelijkheid wordt genomen met eenparigheid van stemmen door een college van drie leden. Indien het verzoek tot herziening door dat college van drie leden wordt aanvaard, is de Grote Kamer van beroep — samengesteld uit vier rechtsgeleerde leden en een technisch lid — de instantie die verantwoordelijk is voor de beslissing. Het werd niet opportuun geacht het verzoek tot herziening te laten onderzoeken door de Grote Kamer van beroep zetelend met zeven leden aangezien die laatste de bedoeling heeft bijzondere gevallen van tekortkomingen te onderzoeken en niet de te volgen koers voor de werking van het Europees Octrooibureau vast te leggen, zoals het geval is wanneer een rechtsvraag door een kamer of door de voorzitter van het Bureau wordt voorgelegd.

    De samenstelling van de beperkte organen van de Grote Kamer van beroep die optreden in procedures betreffende verzoeken om herziening wordt overgelaten aan het Uitvoeringsreglement. Het is inderdaad aangewezen een zekere flexibiliteit te behouden teneinde aanpassingen mogelijk te maken in het licht van de opgedane ervaring met deze nieuwe procedure.

    Artikel 23

    Artikel 23(1) bepaalt dat de leden van de Grote Kamer van beroep en van de kamers van beroep worden benoemd voor een periode van vijf jaar en dat ze gedurende deze periode niet uit hun functie kunnen worden ontheven. Aan deze paragraaf werd de uitdrukkelijke vermelding toegevoegd dat het mandaat van de leden van de kamers van beroep afloopt indien zij ontslag nemen of met pensioen gaan, overeenkomstig het Ambtenarenreglement van het Europees Octrooibureau. Dat statuut bepaalt dat elke ambtenaar ten laatste op de leeftijd van 65 jaar met pensioen gaat. De leden van de kamers van beroep kunnen na deze datum dan ook niet in dienst blijven.

    Artikel 33

    Overeenkomstig artikel 172 van het Verdrag kan datzelfde verdrag slechts worden herzien door een Conferentie van Verdragsluitende Staten, die door de Raad van Bestuur wordt bijeengeroepen. De voorbereiding en organisatie van een Diplomatieke Conferentie is een lang en duur proces. De ervaring met de werking van het Europees octrooisysteem heeft aangetoond dat deze Conferentie een weinig adequaat hervormingsinstrument is, want ze heeft niet de noodzakelijke soepelheid om het Verdrag aan te passen aan de ontwikkelingen van het octrooirecht. Daarom werd aan de eerste paragraaf een nieuwe alinea b) toegevoegd die de Raad van Bestuur bevoegd maakt de materiële en procedurele voorschriften van het EOV te wijzigen om hun conformiteit met de internationale verdragen en het Europees octrooirecht te verzekeren.

    Deze vereenvoudiging van het herzieningsproces van het EOV is aan drie voorwaarden onderworpen : ten eerste vereist de beslissing van de Raad van Bestuur eenparigheid van stemmen; ten tweede moeten alle Verdragsluitende Staten binnen de Raad van Bestuur vertegenwoordigd zijn op het moment van de stemming over het betreffende ontwerpbesluit; en tot slot beschikt elke Verdragsluitende Staat over een termijn van twaalf maanden vanaf de datum van beslissing om te verklaren dat hij er niet door wenst te worden gebonden. Die termijn geeft de afgevaardigden van de Verdragsluitende Staten de mogelijkheid het nationale parlement te consulteren om te bekijken of de beslissing kan worden aanvaard. Tijdens de herzieningsconferentie werd op voorstel van de Italiaanse, Franse en Belgische delegaties een vierde voorwaarde toegevoegd : de Raad van Bestuur kan geen beslissing nemen voordat het internationale verdrag of de communautaire rechtshandeling van kracht is geworden of — indien voor deze laatste een uitvoeringstermijn werd bepaald — niet voordat deze termijn is verstreken.

    Deze nieuwe bevoegdheid maakt het mogelijk het Verdrag aan te passen aan een reeds bereikte consensus binnen de Europese Unie of binnen andere internationale fora zoals de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom of de Wereldhandelsorganisatie (bijvoorbeeld De bepalingen van Deel II, afdeling 5, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, afgekort als de TRIPS-overeenkomst). Op die manier wordt vermeden dat een herzieningsconferentie plaatsvindt enkel en alleen om het Verdrag aan te passen aan teksten die al zijn goedgekeurd door de meeste of door alle Verdragsluitende Staten.

    De voorschriften voor de stemming en inwerkingtreding van een besluit dat werd genomen bij toepassing van deze nieuwe alinea worden bepaald in het nieuwe artikel 35(3) van het Verdrag.

    Artikel 35

    In het licht van de nieuwe bevoegdheid van de Raad van Bestuur om het EOV aan te passen aan internationale verdragen en aan het gemeenschapsrecht inzake octrooien, worden de uitoefeningsvoorwaarden van de hierboven vermelde bevoegdheid uitdrukkelijk vermeld in de nieuwe paragraaf 3 van deze bepaling.

    Er dient te worden opgemerkt dat artikel 35(3) op een belangrijk punt afwijkt van artikel 172 van het Verdrag : terwijl artikel 172(4) een Verdragsluitende Staat die niet tijdig een herziene tekst van het EOV heeft bekrachtigd, uitsluit van het Verdrag, bepaalt artikel 35 dat een Verdragsluitende Staat die van zijn vetorecht gebruik maakt, zich niet aan dergelijke sanctie blootstelt. De keuze die wordt geboden door artikel 172 — tijdig bekrachtigen of ophouden partij te zijn bij het Verdrag — wordt op die manier aangevuld met de mogelijkheid voor nationale wetgevende overheden om werkelijk een rol te spelen in het beslissingsproces.

    De artikelen 33 en 35 bevatten dus een aantal voorzorgsmaatregelen zodat geen enkele Verdragsluitende Staat moet vrezen te worden gebonden door een beslissing van de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie die ingaat tegen de nationale belangen of die een aanslag is op de nationale soevereiniteit. Deze nieuwe bevoegdheid van de Raad van Bestuur — die trouwens beperkt is tot de bepalingen inzake octrooien — maakt een snelle aanpassing mogelijk van de werking van het EOB en vermijdt tegelijkertijd dat het Verdrag en andere ter zake dienende rechtsinstrumenten van elkaar zouden afwijken. Voor het overige brengen de wijzigingen van een aantal bepalingen van het verdrag de opheffing mee in artikel 35(2) van een aantal verwijzingen naar bepaalde artikelen, en worden er een aantal andere toegevoegd.

    Artikel 37

    De tekst van deze bepaling inzake het budget van de Europese Octrooiorganisatie werd aangepast aan de huidige begrotings- en boekhoudpraktijk van deze laatste : twee letters e) en f) werden toegevoegd met de bedoeling de financieringsbronnen uit te breiden met leningen gesloten door de organisatie metderden, en met middelen afkomstig van fondsen van derden voor specifieke projecten.

    Artikel 38

    De definitie van de eigen middelen van de Europese Octrooiorganisatie werd uitgebreid terwijl het pensioenreservefonds voortaan een bijzonder patrimonium van de Organisatie vormt, bestemd ter ondersteuning van het pensioenstelsel van de Organisatie door het oprichten van passende reserves.

    Artikel 42

    Het nieuwe artikel 42 bepaalt dat het budget van de Organisatie in evenwicht moet zijn en opgesteld overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen zoals vastgelegd in het Financieel Reglement.

    Artikel 50

    Een nieuwe letter g) is toegevoegd om te verduidelijken dat het Financieel Reglement de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen bepaalt waarop de begroting en de financiële jaarverslagen worden gebaseerd. Dat is een gevolg van de wijzigingen aan de artikelen 38 en 42 EOV.

    Artikel 51

    Artikel 51 werd gewijzigd teneinde een meer samenhangend kader te bieden voor de bepalingen die de taksen regelen en om het Verdrag op dat gebied transparanter te maken. Momenteel zijn bepaalde proceduretaksen voorzien in het EOV terwijl andere in het Uitvoeringsreglement staan. Een gelijkaardige versnippering is merkbaar op het gebied van betalingstermijnen en rechtsgevolgen bij niet-tijdige betaling.

    Het nieuwe artikel 51(1) bevat een algemene bepaling die het Europees Octrooibureau toelaat taksen te heffen voor elke officiële taak of procedure die wordt uitgevoerd uit hoofde van het EOV. Paragraaf 2 behandelt de overdracht naar het Uitvoeringsreglement van de betalingstermijnen van de taksen, met echter twee uitzonderingen : de betalingstermijnen voor oppositietaksen en voor beroepstaksen (artikelen 99 en 108 EOV) blijven in het Verdrag ingeschreven. Artikel 51(3) bepaalt dat indien het Uitvoeringsreglement de betaling van een taks voorschrijft, het ook de rechtsgevolgen bij niet-tijdige betaling vastlegt. Er bestaan dus slechts twee soorten taksen : degene die zijn vastgelegd in het EOV, en waarvan de rechtsgevolgen in geval van niet-tijdige betaling in het Verdrag blijven staan, en degene die voorkomen in het Uitvoeringsreglement, in welk geval dat laatste ook de bepalingen betreffende bovengenoemde rechtsgevolgen bevat. Tot slot, en krachtens artikel 51(4), worden de bedragen van de taksen en de wijze van betaling vastgelegd in het reglement betreffende de taksen. Die laatste bepaling blijft ongewijzigd.

    Artikel 52

    Artikel 52(1) werd gewijzigd om het in overeenstemming te brengen met artikel 27(1) van de TRIPS-overeenkomst. Voortaan wordt uitdrukkelijk vermeld dat Europese octrooien worden verleend voor elke uitvinding op alle gebieden van de technologie, mits ze nieuw is op uitvinderswerkzaamheid berust en vatbaar is voor toepassing op het gebied van de nijverheid. Deze drie criteria van octrooieerbaarheid blijven onveranderd.

    Tijdens de besprekingen tussen experts, voorafgaand aan de Diplomatieke Conferentie, werd de vraag gesteld of het noodzakelijk was de bepalingen van artikel 52(2) en (3) EOV — met de opsomming van die zaken die niet als uitvindingen worden beschouwd — te behouden. Als minimale maatregel werd voorgesteld om computerprogramma's te schrappen uit artikel 52(2), letter c). Het EOB en zijn kamers van beroep hebben het Verdrag altijd zodanig geïnterpreteerd en toegepast dat deze uitzondering geenszins uitvindingen op het gebied van informatica, dit wil zeggen uitvindingen die geïmplementeerd worden door een computerprogramma, zou belemmeren op adequate wijze beschermd te worden door een octrooi. Om octrooieerbaar te zijn moet het voorwerp van de uitvinding een technisch karakter hebben of, meer specifiek, te maken hebben met een praktisch onderricht op technisch gebied : de uitvinding moet de deskundige leren hoe hij een bepaald technisch probleem kan oplossen door het toepassen van een aantal technische middelen. De beoordeling of uitvindingen die gebruik maken van een computerprogramma in aanmerking komen voor bescherming door octrooi, gebeurt volgens voornoemde aanpak, die het EOB en zijn kamers van beroep op alle uitvindingen toepassen, ongeacht het domein van de techniek dat ze verrijken.

    De herziening van artikel 52(2) EOV werd op de agenda van de Diplomatieke Conferentie geplaatst als gevolg van het mandaat van de Intergouvernementele Conferentie van Parijs van 24 en 25 juni 1999, waar de ministers oordeelden dat het wenselijk was elke dubbelzinnigheid betreffende de octrooieerbaarheid van uitvindingen die te maken hebben met software uit te schakelen. Desalniettemin, heeft de Diplomatieke Conferentie ervoor gekozen de bestudering van dergelijk voorstel uit te stellen tot een latere herziening van het Verdrag, meer bepaald om niet vooruit te lopen op een voorstel voor een richtlijn op dat gebied, dat niet veel later door de Europese commissie zou worden voorgesteld (op 20 februari 2002). Er werd echter benadrukt dat de handhaving van artikel 52(2) EOV in zijn huidige versie — als gevolg van het uitstel van het voorstel met betrekking tot deze bepaling- geenszins de werking van het EOB inzake verlening van octrooien, zal wijzigen. Met andere woorden, het feit dat het Verdrag op dat punt niet werd geamendeerd moet niet worden geïnterpreteerd als een signaal dat afstand wordt genomen van de huidige werking van het EOB : overeenkomstig de rechtspraak van de kamers van beroep blijft een in computer geïmplementeerde uitvinding die een bepaalde software impliceert octrooieerbaar indien deze uitvinding bijdraagt tot de oplossing van een technisch probleem. Daartegenover staat dat een commerciële methode niet als dusdanig als octrooieerbaar wordt beschouwd.

    Tot slot wordt opgemerkt dat artikel 52(4) werd geschrapt en overgebracht naar artikel 53, c), EOV.

    Artikel 53

    Artikel 53, letter a), werd aangepast overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 27, § 2, van de TRIPS-overeenkomst en 6, § 1, van de richtlijn EG/98/44 inzake juridische bescherming van biotechnologische uitvindingen. Die juridische instrumenten sluiten inderdaad slechts die uitvindingen waarvan de commerciële exploitatie moet worden tegengehouden voor het beschermen van de openbare orde of de goede zeden, van octrooieerbaarheid uit. De term « publicatie » die momenteel voorkomt in artikel 53, a) EOV werd dan ook geschrapt om overeenstemming te verzekeren met voormelde teksten. Voorts werd een zuiver vormelijke wijziging aangebracht aan deze bepaling om ze in overeenstemming te brengen met de Duitse tekst.

    Daarnaast werd de uitsluiting van methoden voor behandeling of diagnose, die momenteel voorkomt in het huidige artikel 52(4) EOV aan het nieuwe artikel 53, c) toegevoegd. Die methoden zijn wel degelijk uitvindingen, maar worden niet als zodanig beschouwd door de fictie van gebrek aan toepasbaarheid op het gebied van de nijverheid. Het werd niet wenselijk geacht dergelijke fictie te behouden aangezien de methoden voor behandeling en diagnose in werkelijkheid niet octrooieerbaar zijn om redenen die te maken hebben met de volksgezondheid. Ze werden dan ook opgenomen bij de uitzonderingen op de octrooieerbaarheid in artikel 53. Dergelijke overdracht wordt ook gerechtvaardigd door de inhoud van artikel 27, § 3, a), van de TRIPS-overeenkomst inzake de uitzonderingen van octrooieerbaarheid die lidstaten van de WTO kunnen uitvaardigen. Die wijziging heeft geen gevolgen voor de huidige werking van het Europees Octrooibureau aangaande deze uitvindingen.

    Artikel 54

    Bij toepassing van artikel 54(3) EOV, teneinde dubbele octrooibescherming te vermijden, worden de Europese aanvragen, met indienings- of voorrangsdatum die eerder valt dan de indienings- of voorrangsdatum van een tweede Europese octrooiaanvraag, en die slechts werden gepubliceerd op of na de indienings- of voorrangsdatum van deze aanvraag, beschouwd als deel uitmakend van de stand van de techniek bij het nieuwheidsonderzoeken van deze tweede octrooiaanvraag. Artikel 54(4) EOV beperkt nochtans het rechtsgevolg van de fictie van artikel 54(3) tot het noodzakelijke minimum om interferentie tussen de verschillende soorten recht te vermijden, dit wil zeggen dat artikel 54(3) slechts geldt voor Verdragsluitende Staten die tegelijkertijd in de eerste en de tweede aanvraag aangewezen zijn. Deze laatste beperking werd weggelaten.

    Oorspronkelijk werden de Verdragsluitende Staten inderdaad aangewezen op het moment van de indiening van de Europese aanvraag, en moesten de aanwijzingstaksen krachtens artikel 79(2) EOV worden voldaan vóór de publicatie van de aanvraag, zodat het mogelijk was om op de publicatiedatum van de tweede octrooiaanvraag, voor elke Verdragsluitende Staat de stand van de techniek te bepalen volgens artikel 54(3) EOV.

    Sinds de hervorming inzake taksen van 1997 wijzen de ingediende aanvragen alle Verdragsluitende Staten aan, en zijn aanwijzingstaksen betaalbaar binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum waarop het Europees Octrooiblad de publicatie heeft vermeld van het verslag van het Europese nieuwheidsonderzoek. Bij toepassing van regel 23bis EOV wordt een Europese aanvraag voor een Verdragsluitende Staat slechts integraal deel van de stand van de techniek volgens artikel 54(4) EOV zodra de aanwijzingstaks op geldige wijze werd vereffend, wat als gevolg heeft dat de datum waarop de stand van de techniek kan worden bepaald volgens artikel 54(3) EOV, vanaf de publicatie van de aanvraag met minstens zes maanden wordt verschoven. Dat veroorzaakt zowel juridische onzekerheid als praktische problemen, want een aanvraag kan zich in een afsluitend stadium voor de verlening bevinden voordat het mogelijk is de stand van de techniek te bepalen krachtens artikel 54(3) EOV.

    In 1999 werd de betaling van de aanwijzingstaksen geplafonneerd, waarmee alle Verdragsluitende Staten voortaan geacht werden rechtsgeldig aangewezen te zijn en de overeenkomstige taksen geacht werden betaald te zijn door middel van storting van zeven aanwijzingstaksen. Aldus wijzen de meeste aanvragen momenteel alle Verdragsluitende Staten aan, wat het aantal gevallen waarin de toepassing van artikel 54(4) EOV voordelen voor de aanvrager inhoudt, aanzienlijk beperkt. Als gevolg daarvan wordt deze bepaling geschrapt zodat elke Europese aanvraag die valt onder het stelsel van artikel 54(3) EOV deel uitmaakt van de stand van de techniek met gevolgen voor alle Staten die partij zijn bij het EOV. Regel 23bis EOV wordt eveneens geschrapt.

    De tweede belangrijke wijziging van artikel 54 EOV heeft betrekking op de opeenvolgende geneeskundige toepassingen. Volgens het huidige artikel 54(5) EOV worden stoffen of mengsels beschouwd als nieuw indien ze voor de eerste maal bij een geneeskundige methode worden gebruikt, overeenkomstig artikel 52(4) van het Verdrag. Deze bepaling biedt een gedeeltelijke compensatie voor de uitsluiting van octrooieerbaarheid van geneeskundige methoden, zoals bepaald in artikel 52(4). De bedoeling van deze compensatie is te vermijden dat artsen in de uitoefening van hun beroep zouden worden geremd door bestaande octrooien. Ingevolge de rechtspraak van de kamers van beroep heeft het EOB ontvankelijkheid toegestaan van een algemene conclusie voor de eerste medische toepassing, dit wil zeggen een toepassing met algemene geneeskundige doeleinden, hetzij in de vorm van een « farmaceutische stof », een « medisch middel » of een « geneesmiddel », zelfs indien de octrooiaanvraag slechts één specifieke toepassing vermeldt. Overeenkomstig deze praktijk zou de uitvinder van de eerste aanwending van een stof of een mengsel bij een medische methode een brede bescherming moeten verkrijgen die zich zou uitstrekken tot elke aanwending van deze stof of mengsel bij een medische methode.

    Gevraagd een uitspraak te doen inzake de octrooieerbaarheid van latere geneeskundige toepassingen heeft de Grote Kamer van beroep van het Europees Octrooibureau artikel 54(5) EOV ruim geïnterpreteerd en geoordeeld dat de bescherming die deze bepaling verleent ook van toepassing is op alle latere geneeskundige toepassingen, voorzover de betreffende conclusie beperkt is tot één bepaalde vorm, namelijk « de Zwitserse vorm ». Dergelijke conclusie staat een beperkte conclusie toe voorzover ze betrekking heeft op het gebruik van een stof of een mengsel bij de vervaardiging van een geneesmiddel met het oog op een nieuw welbepaald medisch gebruik (beslissing van 5 december 1984, G 5/83, JO EOB 1985, blz. 64). Deze doctrine werd door de meeste nationale rechtbanken en afdelingen van beroep van de nationale octrooibureaus overgenomen. Nochtans heeft de arrondissementsrechtbank van Den Haag afstand genomen van voornoemde rechtspraak en in een besluit van 16 februari 2000 (EIPR, 2000, N-125) geoordeeld dat dit soort conclusie inderdaad een geneeskundige methode beschreef en bijgevolg niet octrooieerbaar was.

    Het nieuwe artikel 54(5) EOV uniformeert de rechtspraak aangaande de octrooieerbaarheid van latere medische toepassingen en neemt bijgevolg de juridische onzekerheid in deze materie weg. Het biedt de mogelijkheid om voor elke latere medische toepassing van een reeds als geneesmiddel gekende stof of mengsel bescherming te bekomen voor producten met een gerichte toepassing. In tegenstelling tot het vroegere artikel 54(5) EOV dat een algemene en uitgebreide bescherming verleende aan de uitvinder van de eerste aanwending van een stof of een mengsel voor een medische methode, beperkt de nieuwe inhoud van de bepaling de bescherming tot een specifiek gebruik. De beschermingsomvang van latere toepassingen komt op die manier overeen met die welke wordt toegewezen door conclusie naar « Zwitsers » model.

    Deze nieuwe regel zorgt dus voor een gelijke behandeling van de eerste medische indicatie en latere medische indicaties. Er was echter kritiek van een aantal delegaties omdat de regel het kader van de innovatie, zoals bepaald in artikel 54 EOV, zou overschrijden en dat hij, minstens onrechtstreeks, de draagwijdte van de bescherming die wordt verleend aan opeenvolgende medische toepassingen zou codificeren, terwijl die zou moeten worden beoordeeld in het licht van de algemene beginselen van het octrooirecht. Het nieuwe artikel 54(5) EOV komt nochtans tegemoet aan de wensen van de gebruikers en dekt het huidige juridische vacuüm met betrekking tot het desbetreffende domein, in het Verdrag.

    Artikel 60

    De tweede paragraaf van deze bepaling inzake het recht op een Europees octrooi werd gewijzigd in het licht van het amendement dat werd aangebracht aan artikel 69(2) EOV.

    Artikel 61

    Dit artikel geeft een opsomming van de mogelijkheden (voortzetting van de procedure, indiening van een nieuwe aanvraag, afwijzing van de aanvraag) voor een andere persoon dan de aanvrager van een Europees octrooi is, aan wie een rechtbank het recht tot het verkrijgen van een octrooi heeft toegekend. In het kader van de vereenvoudiging van de bepalingen van dit Verdrag werden de uitoefeningsvoorwaarden voor die mogelijkheden, die deel uitmaakten van de eerste paragraaf, overgebracht naar het Uitvoeringsreglement. Een uitdrukkelijke verwijzing ernaar werd ingevoegd, wat de derde paragraaf overbodig maakt. Die werd dan ook geschrapt.

    Artikel 65

    Artikel 65 behandelt de mogelijkheid voor elke Verdragsluitende Staat om van de houder van een Europees octrooi te eisen dat hij een vertaling van het octrooischrift levert, zodat het octrooi in die Staat rechtsgevolgen krijgt. De eerste paragraaf werd gewijzigd in het licht van de invoering van een nieuwe beperkingsprocedure bij toepassing van de artikelen 105bis tot 105quater EOV. Elke Staat kan op die manier het voorleggen van een vertaling voorschrijven van het Europees octrooischrift dat onder gewijzigde of beperkte vorm wordt instandgehouden door het EOB en het niet-naleven van dergelijke bepaling sanctioneren in het kader van artikel 65(3).

    De tweede paragraaf van dit artikel werd lichtjes gewijzigd om de overbodige term « aanvrager » te verwijderen.

    Artikel 67

    Aan de eerste paragraaf van deze bepaling werd een redactionele wijziging aangebracht in het licht van het amendement aan artikel 69(2) EOV.

    Artikel 68

    In dit artikel betreffende de gevolgen van de herroeping van het Europees octrooi werd een verwijzing ingevoegd naar de nieuwe beperkingsprocedure, evenals naar de nationale nietigheidsprocedure. Het beperkte of herroepen Europees octrooi wordt geacht van zijn aanvang af geen rechtsgevolgen te hebben gehad binnen het kader van de procedures die erop van toepassing zijn. De terugwerkende kracht van de beperking, de herroeping en de nietigheid wordt dus op eenvormige wijze toegekend. De integratie van de nationale nietigheidsprocedure wordt gerechtvaardigd door het feit dat ze momenteel in alle Verdragsluitende Staten ex tunc wordt uitgesproken.

    Artikel 69

    De eerste paragraaf van deze bepaling inzake de beschermingsomvang die een Europees octrooi verleent, werd gewijzigd om de Franse term « teneur » uit de conclusies te verwijderen : deze term heeft niet dezelfde betekenis in de drie officiële talen van het EOB en bovendien is hij niet onmisbaar gezien het Protocol inzake de uitleg van dit artikel.

    Artikel 69(2) verduidelijkt dat de conclusies in de Europese octrooiaanvraag « zoals gepubliceerd » bepalend zijn bij het beoordelen van de beschermingsomvang die het octrooi verleent. De gepubliceerde aanvraag waarnaar wordt verwezen is ofwel de Europese octrooiaanvraag zoals ze werd gepubliceerd volgens artikel 93 EOV ofwel de Euro-PCT-aanvraag die wordt gepubliceerd volgens het nieuwe artikel 153(3) of (4) EOV.

    Tot slot wordt in artikel 69(2) EOV voortaan verwezen naar de beperkings- en nietigheidsprocedures. Een beperking van het Europees octrooi in een van deze procedures beperkt ook, met terugwerkende kracht, de beschermingsomvang die door de octrooiaanvraag wordt verleend.

    Artikel 70

    In het licht van de wijziging aangebracht aan artikel 14(2) EOV werd de tweede paragraaf van artikel 70 herschreven teneinde te verduidelijken dat, indien de octrooiaanvraag wordt ingediend in een taal die geen officiële taal van het EOB is, de tekst — zoals nu het geval is — de Europese aanvraag vormt, zoals ze werd ingediend in de zin van het Verdrag (meer bepaald voor toepassing van de artikelen 61(1) en (2), 76(1), 100 c), 123(2) en 138(1) EOV).

    Artikel 75

    Artikel 75 bepaalt dat Europese octrooiaanvragen uitsluitend kunnen worden ingediend op de zetel van het EOB in München of in de afdeling van Den Haag. Deze geografische beperking gaat in tegen de huidige werking van het EOB. Er werden inderdaad ontvangstkantoren ingericht in Berlijn en in een ander gebouw van het EOB in München. Deze verduidelijking werd dus geschrapt. Meer gedetailleerde bepalingen met betrekking tot de plaats van het indienen van de aanvragen worden vermeld in regel 24 EOV. Daarnaast werd paragraaf 3 geschrapt in het licht van artikel 76(1) dat bepaalt dat een afgesplitste aanvraag van een Europees octrooi rechtstreeks bij het EOB moet worden ingediend. Een verwijzing naar deze laatste bepaling werd trouwens ingevoegd in de eerste paragraaf van artikel 75.

    Artikel 76

    Artikel 76 EOV regelt de indiening van afgesplitste Europese aanvragen. Teneinde de bepalingen van het Verdrag op dat gebied te versoepelen en rekening te houden met het gewijzigde artikel 75(1) EOV, werd de geografische beperking zoals bepaald in artikel 76(1) EOV, dat verduidelijkt dat afgesplitste aanvragen van een Europees octrooi rechtstreeks moeten worden ingediend in München of bij de afdeling van Den Haag, geschrapt. De bepalingen die aanduiden waar deze afgesplitste aanvragen kunnen worden ingediend, staan in het Uitvoeringsreglement, regel 25. De Franse versie van artikel 76(1) werd gewijzigd om het woord « initiale », dat verwees naar de aanvraag, te vervangen door de term « antérieure », die meer aanleunt bij de terminologie uit de Engelse en Duitse versies. De bedoeling daarvan is te verduidelijken dat het Verdrag toestaat dat een afgesplitste aanvraag zelf afgeleid is van een afgesplitste aanvraag.

    Het systeem van aanwijzing zoals bepaald in artikel 79 EOV werd aangepast, met als gevolg een aanpassing van paragraaf 2. Terwijl artikel 79(1) EOV momenteel bepaalt dat de Verdragsluitende Staten waarin bescherming van de uitvinding werd gevraagd, in het verzoek tot verlening moeten worden aangewezen, bepaalt het nieuwe artikel 79(1) dat alle Staten die partij zijn bij het EOV op de indieningsdatum van een Europese aanvraag geacht worden in het verzoek tot verlening aangewezen te zijn. De aanwijzing van een Verdragsluitende Staat kan op elk moment door de aanvrager worden ingetrokken, of geacht worden ingetrokken te zijn indien de aanwijzingstaks niet werd betaald. Artikel 76(2) werd dan ook gewijzigd, teneinde ervoor te zorgen dat enkel de Verdragsluitende Staten die op de indieningsdatum van een afgesplitste aanvraag, aangewezen blijven in de oorspronkelijke aanvraag, geacht worden te zijn aangewezen in de afgesplitste aanvraag.

    Paragraaf 3 van artikel 76 werd geschrapt en in de eerste paragraaf werd een verwijzing naar het Uitvoeringsreglement ingevoegd, wat betreft de andere regels die van toepassing zijn op de te volgen procedure bij de indiening van een afgesplitste aanvraag.

    Artikel 77

    Artikel 77 handelt over de doorzending naar het EOB van Europese octrooiaanvragen die werden ingediend bij de centrale diensten voor de industriële eigendom van Verdragsluitende Staten. Om de bepalingen van het Verdrag flexibeler te maken — in het kader van de rationalisatie en vereenvoudiging van de tekst — werden de paragrafen 2 en 3 alsook bepaalde verduidelijkingen in de paragrafen 1 en 5 van artikel 77 EOV geschrapt en hun inhoud werd overgebracht naar het Uitvoeringsreglement (cf. regel 25bis).

    Artikel 78

    Artikel 78 EOV regelt de vereisten waaraan de Europese octrooiaanvraag moet voldoen. De wijzigingen die hier werden aangebracht zijn louter formeel. Paragraaf 3 werd geschrapt en een vergelijkbare bepaling werd in de eerste paragraaf ingevoegd. Daarnaast werd het rechtsgevolg van het niet-tijdig betalen van de indieningstaks of de taks voor het nieuwheidsonderzoek uit hoofde van artikel 90(3) EOV overgebracht naar het nieuwe artikel 78(2) EOV.

    Artikel 79

    Artikel 3 van het Verdrag bepaalt dat een Europees octrooi kan worden aangevraagd voor alle Verdragsluitende Staten, voor meerdere Verdragsluitende Staten of voor slechts één ervan. Deze aanvraag gebeurt door toepassing van artikel 79 EOV, dat bepaalt dat de Verdragsluitende Staat of Staten waarin een bescherming van de uitvinding wordt gevraagd moet(en) zijn aangewezen in het verzoek tot verlening van het Europees octrooi.

    Oorspronkelijk moesten de Verdragsluitende Staten concreet worden aangewezen in het verzoek tot verlening. Die praktijk zorgde echter voor problemen, want in principe was een aanwijzing die gebeurde na de indieningsdatum van de Europese aanvraag, onontvankelijk. Om daaraan te verhelpen werd het formulier voor het verzoek tot verlening gewijzigd. Het bevat voortaan een reeds aangekruist vakje voor de aanwijzing van alle Verdragsluitende Staten. Sinds de hervorming van de taksen in 1997 geldt het reeds aangekruiste vakje van het formulier voor het verzoek tot verlening als de uitdrukkelijke aanwijzing van alle Verdragsluitende Staten, en werd een systeem ingevoerd volgens het welke aanvragers kunnen aangeven of ze de intentie hebben aanwijzingstaksen te storten voor bepaalde landen. In 1999 werd een nieuwe hervorming van de taksen doorgevoerd en een er werd een maximumbedrag ingesteld voor de betaling van aanwijzingstaksen, dat gelijk is aan het totaalbedrag van zeven aanwijzingstaksen. Als gevolg van deze maatregel is het aantal aanvragers van een rechtsgeldige aanwijzing van alle Verdragsluitende Staten blijven toenemen.

    Het Verdrag is herzien om deze praktijk duidelijker weer te geven, door in artikel 79(1) EOV te bepalen dat de aanvrager wordt geacht alle Staten die partij zijn bij het Verdrag op het tijdstip waarop de aanvraag wordt ingediend, te hebben aangewezen. De aanvragers behouden de mogelijkheid aanwijzingen in te trekken, bij toepassing van de bepalingen in artikel 79(3). Ze kunnen dat, indien gewenst, doen van bij het begin van de procedure, bij de indiening van de Europese octrooiaanvraag.

    Artikel 79(2) werd gewijzigd om erin te voorzien dat de aanwijzing van een Verdragsluitende Staat onderworpen kan zijn aan de betaling van een aanwijzingstaks. Deze bepaling die vroeger bindend was, wordt momenteel facultatief. Het EOV wint op dat punt dus aan flexibiliteit. De betalingstermijn voor de aanwijzingstaksen, evenals het vermoeden van intrekking van de Europese octrooiaanvraag in geval van intrekking van de aanwijzing van alle Verdragsluitende Staten, wordt geschrapt. De tekst werd overgebracht naar het Uitvoeringsreglement, regel 25quater EOV. De wijzigingen die in de Franse en Duitse versie van het nieuwe artikel 79(3) werden aangebracht, hebben de bedoeling de drie versies op taalkundig gebied te harmoniseren.

    Artikel 80

    De voorwaarden met betrekking tot het toekennen van een indieningsdatum worden overgedragen naar het Uitvoeringsreglement, dat zal verwijzen naar de norm die werd opgesteld ingevolge artikel 5 van het Verdrag inzake octrooirecht van 1 juni 2000 (PLT). Deze laatste bepaling legt vast dat een verdragsluitende partij een indieningsdatum moet toekennen indien zijn bureau een expliciete of impliciete indicatie ontvangt volgens dewelke een octrooi werd aangevraagd, indien die indicatie het mogelijk maakt de indiener te identificeren of te contacteren, evenals een beschrijving welke laatste mag zijn opgesteld in gelijk welke taal.

    Artikel 86

    Artikel 86 EOV regelt de betaling van jaartaksen voor Europese octrooiaanvragen die twee jaar na hun indieningsdatum nog in behandeling zijn. Aan de tweede zin van de Franse versie werd een stilistische wijziging aangebracht om ze in overeenstemming te brengen met de Engelse en Duitse tekst van het Verdrag. Paragraaf 2, die handelt over de laattijdige betaling van de jaartaksen binnen een termijn van zes maanden na de vervaldag, werd geschrapt en overgebracht naar het Uitvoeringsreglement, regel 37(2) EOV. Paragraaf 3 werd eveneens geschrapt en de bepaling inzake het rechtsgevolg bij niet-betaling van de jaartaks binnen de termijnen werd toegevoegd aan de eerste paragraaf van deze bepaling. De aanvraag wordt slechts geacht te zijn ingetrokken indien de jaartaks en, in voorkomend geval, de toeslag niet rechtsgeldig werden voldaan binnen de voorziene bijkomende termijn. Tot slot werd artikel 141 EOV aangepast in het licht van bovengenoemde wijzigingen.

    Artikel 87

    Deze bepaling behandelt de erkenning van de voorrangsrechten. De eerste paragraaf — volgens dewelke deze rechten slechts automatisch worden erkend voor Staten die partij zijn bij het Verdrag van Parijs — werd gewijzigd teneinde de TRIPS-overeenkomst te vermelden. Artikel 2 van die overeenkomst bepaalt inderdaad dat de voorrangsrechten zich ook moeten uitbreiden tot de eerste indiening in gelijk welk land dat lid is van de Wereldhandelsorganisatie : een eerste indiening van een octrooiaanvraag, een gebruiksmodel of een gebruikscertificaat, dat is gebeurd in een land dat lid is van de WTO geeft voortaan op dezelfde wijze aanleiding tot een voorrangsrecht als een eerste indiening in een Staat die partij is bij het Verdrag van de Unie van Parijs. De verwijzing naar het uitvinderscertificaat werd geschrapt aangezien dat laatste in onbruik is geraakt. Daarnaast werd de tekst verduidelijkt en vermeldt hij voortaan de indieningsdatum van de aanvraag.

    Artikel 87(5) EOV voorziet in een mechanisme voor de wederzijdse erkenning van de voorrangsrechten in het geval van derde landen, wanneer de automatische erkenning krachtens artikel 87(1) EOV niet van toepassing is. Dat systeem is echter zodanig log dat het nooit werd gebruikt. De paragraaf werd dan ook gewijzigd met het oog op een vereenvoudigde toepassing van deze optie indien de wederzijdse erkenning van de voorrangsrechten tussen het EOB en een land dat noch lid is van de Unie van Parijs, noch van de WTO wenselijk lijkt. Het nieuwe artikel 87(5) EOV machtigt de voorzitter van het EOB, eerder dan de Raad van Bestuur, om de mededeling te doen, en verwijst naar de instanties van de industriële eigendom eerder dan naar de Staten.

    Beide wijzigingen hebben tot gevolg dat de kwestie van de erkenning van de voorrangsrechten een vooral technisch karakter krijgt. Gezien de voorwaarden voor de erkenning van een voorrangsrecht in het Verdrag van Parijs werden vastgelegd, is het niet nodig het algemene kader te definiëren waarbinnen die erkenning moet gebeuren, en zou de vermelding in een mededeling van de de facto wederzijdse erkenning van de voorrangsrechten overeenkomstig het Verdrag van Parijs, moeten volstaan. De verplichting bilaterale of multilaterale overeenkomsten af te sluiten werd dan ook geschrapt. Er wordt ook niet langer geëist dat het andere betrokken land dergelijke voorrangsrechten erkent voor eerste indieningen die zijn gebeurd in of voor elke Staat die partij is bij het EOV.

    Artikel 88

    Dit artikel regelt een aantal vormvereisten in het kader van het voorrangsrecht. Aanvragers die een beroep wensen te doen op een voorrangsrecht moeten een verklaring van voorrang en een kopie van de eerdere aanvraag indienen, samen met de vertaling ervan in een van de officiële talen van het EOB, indien de taal van de eerdere aanvraag niet een van deze officiële talen is. In het licht van de elektronische communicatie en de samenwerking tussen octrooibureaus zijn deze vormvereisten geëvolueerd. Regel 4 van het Verdrag inzake octrooirecht beperkt de voorwaarden inzake het beroep op het voorrangsrecht, die door de octrooibureaus aan de aanvragers kunnen worden opgelegd : wanneer de eerdere aanvraag niet werd opgesteld in een door het bureau aanvaarde taal, kan slechts een vertaling van het document van voorrang worden geëist indien de geldigheid van het beroep op voorrang van invloed is bij het bepalen of de uitvinding octrooieerbaar is. Wanneer de eerdere aanvraag bij hetzelfde bureau werd ingediend of er toegankelijk is via een digitale bibliotheek die door het bureau erkend is, kan het bureau geen kopie van de eerdere aanvraag eisen.

    In het licht van conformiteit met deze bepalingen van het PLT en van een zekere flexibiliteit, werden de vormvereisten met betrekking tot het beroep op voorrang uit artikel 88(1) EOV overgebracht naar het Uitvoeringsreglement, in regel 38bis EOV.

    Artikelen 90 en 91

    Deze artikelen hebben betrekking op het onderzoek dat het EOB — met het oog op bepaalde gebreken — uitvoert bij de indiening van de octrooiaanvraag. De mogelijkheid voor de aanvrager om vastgestelde gebreken te herstellen, is voortaan ingeschreven in de nieuwe paragraaf 4 van artikel 90 EOV. De uitvoeringsbepalingen van het onderzoek inzake vormvoorschriften werden overgebracht naar het Uitvoeringsreglement, regel 39 en volgende. De aanvrager zal altijd de mogelijkheid hebben de gebreken te herstellen. De rechtsgevolgen van gebreken die door het EOB werden vastgesteld en niet werden hersteld, zijn voortaan te vinden in het nieuwe artikel 90(5) EOV.

    Artikel 91 werd opgeheven en gedeeltelijk overgebracht naar artikel 90, en gedeeltelijk naar het Uitvoeringsreglement. Krachtens het nieuwe artikel 79(2) EOV is de inning van aanwijzingstaksen vastgelegd in het Uitvoeringsreglement. Het is dus normaal dat de gevolgen van niet-betaling ook worden geregeld door dat reglement. De afwezigheid van aanwijzing door de uitvinder heeft voortaan ook als gevolg dat de aanvraag wordt afgewezen, in plaats van dat ze geacht wordt te zijn ingetrokken zoals momenteel wordt bepaald in artikel 91(5) EOV.

    Artikel 92

    Dit artikel bepaalt dat het EOB de verslagen opstelt van het nieuwheidsonderzoek betreffende in behandeling zijnde Europese aanvragen waarvoor de taks voor het nieuwheidsonderzoek werd voldaan. Voor de details van de procedure wordt verwezen naar het Uitvoeringsreglement. De huidige tekst is trouwens te beperkend en dekt niet de gevallen waarin een aanvraag niet meer in behandeling is als gevolg van andere redenen dan de fictie van intrekking waarvan sprake is in het vroegere artikel 90(3) EOV. De basis van het verslag van nieuwheidsonderzoek, namelijk de conclusies, werden in dit artikel behouden. De verplichting voor het EOB om het verslag van nieuwheidsonderzoek te publiceren, die tot op heden deel uitmaakte van artikel 93(2) EOV, wordt voortaan uitdrukkelijk vermeld in deze bepaling. De tweede paragraaf van artikel 92 EOV, inzake de kennisgeving aan de aanvrager van het verslag van nieuwheidsonderzoek, werd opgeheven en zijn inhoud werd overgebracht naar het Uitvoeringsreglement.

    Artikel 93

    Artikel 93(1) EOV werd duidelijker geformuleerd. Er werden echter geen fundamentele wijzigingen aangebracht. De internationaal aanvaarde norm volgens dewelke de publicatie gebeurt na achttien maanden, en de eventuele afwijkingen op die norm, werden in het Verdrag behouden. Artikel 93(2) EOV werd geschrapt en de inhoud ervan werd overgebracht naar het Uitvoeringsreglement. De verplichting voor het Europees Octrooibureau om het verslag van nieuwheidsonderzoek te publiceren wordt voortaan vermeld in artikel 92 EOV.

    Artikel 94

    Het nieuwe artikel 94 behandelt de onderzoeksprocedure van de octrooiaanvraag. Het combineert de bepalingen uit de vroegere artikelen 94 en 96 EOV. De verplichting tot het betalen van een taks evenals de rechtsgevolgen van de niet-betaling van de taks of het niet-naleven van gelijk welke andere verplichting, worden in het Verdrag behouden. Het Uitvoeringsreglement vermeldt, in regel 50bis EOV, de praktische voorschriften inzake de indiening van het verzoek om onderzoek en het verloop van de onderzoeksprocedure. Het vermeldt ook wie het verzoek tot octrooieerbaarheidsonderzoek kan indienen. Dat kan namelijk de aanvrager of een derde zijn. In dat opzicht dient te worden opgemerkt dat artikel 95 EOV, dat bepaalt dat een derde het verzoek tot octrooieerbaarheidsonderzoek kan indienen, werd geschrapt zonder dat deze mogelijkheid echter wordt uitgesloten. Het principe volgens hetwelk een verzoek geacht wordt niet te zijn ingediend zolang niet werd voldaan aan de onderzoekstaks, werd in het Verdrag behouden. Gelijkaardige bepalingen bestaan voor de oppositie (artikel 99 EOV), het beroep (artikel 108 EOV) en de beperking (nieuw artikel 105bis EOV). De tweede paragraaf van het artikel komt in hoofdzaak overeen met de huidige paragraaf 3.

    De tekst van artikel 96(2) EOV werd overgenomen in de derde paragraaf van artikel 94. Voortaan wordt bepaald dat het EOB de aanvrager niet alleen kan uitnodigen om opmerkingen te maken, maar hem ook kan vragen de aanvraag te wijzigen bij toepassing van artikel 123 EOV. De nieuwe paragraaf 4 herneemt de bepalingen van artikel 96(3) EOV en legt de rechtsgevolgen vast indien de aanvrager verzuimt gevolg te geven aan een kennisgeving van de onderzoeksafdeling.

    Artikel 95

    De termijn die van toepassing is op de indiening van het verzoek tot octrooieerbaarheidsonderzoek werd overgebracht naar het Uitvoeringsreglement. In dit stadium werd niet overwogen de huidige termijn van zes maanden te wijzigen. Het is nochtans niet langer wenselijk om de mogelijkheden tot aanpassing van de termijn strikt te beperken, gezien een aantal onvoorspelbare ontwikkelingen. Het zou bijvoorbeeld noodzakelijk kunnen blijken de Europese onderzoeksprocedure aan te passen aan veranderingen aan het PCT-stelsel. Evenzo zou een aanzienlijke toename van de werkdruk op het gebied van het onderzoek de Europese Octrooiorganisatie kunnen verplichten tot het invoeren van een soort uitgesteld onderzoek. Een zekere flexibiliteit is dus noodzakelijk. Elke wijziging van het stelsel is echter slechts mogelijk bij beslissing van de Raad van Bestuur. Indien een systeem van uitgesteld onderzoek moet worden ingevoerd zou het Verdrag aan derden de mogelijkheid moeten bieden een verzoek om onderzoek in te dienen. Gezien het nieuwe artikel 94(1) EOV niet vastlegt wie een dergelijk verzoek kan indienen, kan het Uitvoeringsreglement bepalen dat het verzoek door een derde kan worden ingediend. Rekening houdend met het voorafgaande, werd artikel 95 opgeheven. Artikel 33(1)a) EOV werd als gevolg daarvan gewijzigd.

    Artikel 96

    Dit artikel werd opgeheven. Het nieuwe artikel 94 EOV herneemt de bepalingen van de paragrafen 2 en 3 van het huidige artikel 96. De eerste paragraaf aangaande de indiening van het verzoek om onderzoek, werd overgebracht naar de bepalingen van het Uitvoeringsreglement betreffende het nieuwe artikel 94(1) EOV.

    Artikel 97

    De paragrafen 1 en 2 van het huidige artikel 97 EOV werden omgewisseld. Artikel 97(1) EOV behandelt voortaan de verlening van het octrooi. De vormvereisten waaraan moet worden voldaan voordat de onderzoeksafdeling beslist het octrooi te verlenen, werden overgedragen naar het Uitvoeringsreglement. Die vormvereisten worden vermeld in regel 51 EOV. Het is dus niet nodig ze in het Verdrag op te sommen, met name omdat dat het EOB zou beletten flexibel in te spelen op toekomstige ontwikkelingen (bijvoorbeeld Indien octrooien in de toekomst uitsluitend via elektronische weg worden verleend, wordt het heffen van een taks voor drukwerk overbodig). Die overdracht naar het Uitvoeringsreglement impliceert ook de opheffing van de huidige paragrafen 3 en 5 van artikel 97.

    Artikel 97(2) EOV werd herwerkt om het in overeenstemming te brengen met de eerste paragraaf, zonder dat echter wijzigingen ten gronde werden aangebracht. Artikel 97(3) EOV is in hoofdzaak identiek aan de eerste zin van het huidige artikel 97(4). De bepalingen aangaande de minimumtermijn die moet verlopen vooraleer de verlening rechtsgevolgen heeft, werden uit het Verdrag geschrapt, aangezien de andere formaliteiten met betrekking tot de verlening naar het Uitvoeringsreglement werden overgebracht.

    Artikel 98

    Artikel 98 EOV werd oppervlakkig herschreven. Het bevat nu de uitdrukking « zo spoedig mogelijk » om aan te geven dat het technisch niet altijd mogelijk is om het Europees octrooischrift en de vermelding van de verlening gelijktijdig te publiceren. De inhoud van het octrooischrift wordt voortaan gepreciseerd in regel 53(1) EOV.

    Artikel 99

    Artikel 99 EOV behandelt de oppositie. De eerste paragraaf blijft in hoofdzaak identiek, enkel de tweede zin wordt overgebracht naar het Uitvoeringsreglement, regel 55bis(1) EOV. De eerste zin werd anders geformuleerd en verduidelijkt, zonder wijzigingen ten gronde. De oppositie wordt slechts geacht te zijn ingesteld na betaling van de oppositietaks. De andere voorwaarden voor ontvankelijkheid van de oppositie worden verduidelijkt in regel 55 EOV, met uitzondering van de termijn van negen maanden die in het Verdrag blijft staan. Artikel 99(3) EOV bepaalt dat oppositie kan worden ingesteld zelfs indien werd afgezien van het Europees octrooi voor alle aangewezen Staten of indien het voor al deze Staten is vervallen. Deze bepaling werd overgebracht naar regel 55 EOV. Ze is inderdaad niet noodzakelijk in het Verdrag. Een gelijkaardige bepaling is voorzien in regel 60(1) EOV, die bepaalt dat de oppositieprocedure op verzoek door het EOB kan worden voortgezet indien werd afgezien van het Europees octrooi of indien het vervallen is. De rest van het artikel blijft onveranderd.

    Om de lengte van de procedures voor het Europees Octrooibureau te verkorten, stelden een aantal delegaties voor de duur van de oppositietermijn voor een verleend octrooi met zes maanden in te korten. Dat voorstel werd door de Diplomatieke Conferentie niet weerhouden en artikel 99 EOV, dat deze termijn vastlegt op negen maanden, blijft op dat punt dan ook ongewijzigd.

    Artikelen 101 en 102

    Het nieuwe artikel 101 EOV is het resultaat van de samenvoeging van de huidige artikelen 101(1), (2) en 102(1), (2) en (3) EOV. Het artikel werd duidelijker gestructureerd. De uitvoeringsbepalingen van de oppositieprocedure zoals bepaald in artikel 102(3) en (5) EOV werden overgebracht naar het Uitvoeringsreglement. In de eerste paragraaf van artikel 101(1) wordt verduidelijkt dat de oppositieafdeling niet verplicht is alle gronden voor oppositie te onderzoeken. Deze verduidelijking is een weerspiegeling van de rechtspraak van de Grote Kamer van beroep, waarop de huidige praktijk zich baseert. Het onderzoek van de gronden voor oppositie baseert zich op volgende principes die door de Grote Kamer van beroep werden opgesteld : de oppositieafdeling moet uitsluitend die gronden voor oppositie onderzoeken welke zijn vermeld in de verklaring van de opposant volgens regel 55bis c) EOV. De oppositieafdeling kan bovendien, overeenkomstig artikel 114(1) EOV, ambtshalve elke grond van oppositie, die werd bedoeld in artikel 100 EOV en niet werd ingeroepen door de opposant, onderzoeken indien deze grond ter zake doet en de instandhouding van het Europees octrooi belemmert. Regel 58 EOV neemt deze principes over.

    Artikel 101(2) EOV werd geschrapt en de inhoud ervan overgebracht naar de eerste paragraaf. Het nieuwe artikel 101(2) EOV komt overeen met het huidige artikel 102(1) en (2) EOV, maar bevat daarnaast een verduidelijking. Voor de herroeping van een Europees octrooi volstaat het dat een van de gronden voor oppositie zijn instandhouding in de weg staat. Het octrooi wordt in stand gehouden indien geen enkele grond voor oppositie het in de weg staat. Deze verduidelijking heeft enkel betrekking op de vraag ten gronde wanneer een octrooi moet worden herroepen of in stand gehouden.

    Het nieuwe artikel 101(3)a) EOV komt overeen met het huidige artikel 102(3) EOV. Het nieuwe artikel 101(3)b) EOV brengt een verduidelijking aan : indien de octrooihouder in de loop van de oppositieprocedure wijzigingen aanvraagt, onderzoekt de oppositieafdeling of de materiële voorwaarden voor de instandhouding van het octrooi zijn vervuld, rekening houdend met het geheel van de bepalingen in het Verdrag. Blijkt uit het onderzoek dat dat het geval is, dan wordt het octrooi, zoals het werd gewijzigd, in stand gehouden. Indien niet aan deze voorwaarden werd voldaan, herroept de oppositieafdeling het octrooi. Artikel 102(1) EOV bepaalt dat een octrooi slechts wordt herroepen wanneer de gronden voor oppositie zijn instandhouding in de weg staan. Daaruit volgt dat artikel 102(1) EOV stricto sensu geen juridische grondslag vormt voor de herroeping van het octrooi, indien het octrooi zoals het werd gewijzigd, bijvoorbeeld niet voldoet aan de eisen van de artikelen 84 en 123(3) of van de regels 27 of 29 EOV. In die gevallen herroept het Europese Bureau het octrooi krachtens artikel 102(3) EOV, zelfs indien deze bepaling daar niet uitdrukkelijk in voorziet. Om redenen van duidelijkheid voorziet het nieuwe artikel 101(3)b) EOV in de herroeping van het gewijzigde octrooi indien het niet beantwoordt aan de eisen van het Verdrag.

    Artikel 103

    Dit artikel werd geherformuleerd, maar verandert verder niet. De inhoud van een nieuw octrooischrift wordt vastgelegd door de regel 62 EOV. Het nieuwe artikel 103 EOV bevat de termen « zo spoedig mogelijk » om aan te geven dat het technisch niet altijd mogelijk is het nieuwe octrooischrift te publiceren op dezelfde dag als de publicatie van de vermelding van de beslissing betreffende de oppositie.

    Artikel 104

    De eerste twee paragrafen van dit artikel werden gewijzigd teneinde de uitvoeringsbepalingen van een besluit dat een andere kostenverdeling oplegt, evenals de procedure voor het vastleggen van de kosten, over te brengen naar het Uitvoeringsreglement (cf. regel 63 EOV).

    Artikel 105

    Artikel 105 EOV werd duidelijker geformuleerd. De Franse term « judiciairement » werd geschrapt, gezien de rechtsvordering wegens niet-inbreuk niet in alle Verdragsluitende Staten bij een gerechtelijke instantie moet worden ingesteld. De uitvoeringsbepalingen van de interventie werden overgebracht naar het Uitvoeringsreglement, regel 63bis.

    Artikelen 105bis, 105ter en 105quater

    Momenteel kan een octrooihouder zijn octrooi op Europees niveau niet beperken of herroepen via een gecentraliseerde administratieve procedure die rechtsgevolgen heeft in alle aangewezen Verdragsluitende Staten. Hij moet voor zijn octrooi een beperkingsprocedure instellen in elk land waar zijn octrooi rechtsgevolgen heeft. De nieuwe artikelen 105bis tot 105quater EOV geven de houder de mogelijkheid zijn Europees octrooi te beperken of te herroepen, met terugwerkende kracht en op gecentraliseerde wijze.

    De herroeping of beperking van het octrooi, die gebeurt door een wijziging van de conclusies, moet door de houder worden aangevraagd via een verzoek onderworpen aan de betaling van een taks, en moet worden ingediend bij het Europees Octrooibureau. De behandeling van de verzoeken om beperking of herroeping gebeurt door een onderzoeksafdeling van het EOB. Om procedures met tegenstrijdige resultaten te vermijden, wordt de oppositie die een rechthebbende kan instellen tegenover een Europees octrooi met voorrang behandeld, vóór het verzoek om beperking of herroeping. Dat verzoek mag niet worden ingediend zolang een oppositieprocedure ten aanzien van het betreffende octrooi bij het EOB in behandeling is. Een beperking of herroeping mag te allen tijde het voorwerp uitmaken van een verzoek.

    De Europese beperkingsprocedure heeft geen voorrang op de nationale procedures (met name de nietigheidsprocedure). Indien parallelle procedures werden ingesteld kan het proces voor de nationale burgerlijke rechtbanken, overeenkomstig het nationale recht, door de rechter worden voortgezet of opgeschort. Wanneer de nationale procedure afgerond is, kan de octrooihouder, via de Europese beperkingsprocedure, ervoor zorgen dat de wijzigingen die werden aangebracht aan de conclusies ook van toepassing zijn in alle andere Europese Staten. Daarnaast vormt een beperking van een Europees octrooi door het EOB geen obstakel voor een latere meer aanzienlijke beperking in het kader van de nationale procedure.

    Na een formeel onderzoek controleert het EOB of de gevraagde wijzigingen van de conclusie het octrooi inderdaad beperken en of de algemene eisen voor de beschrijving van de conclusies, die zijn bedoeld in artikel 84 EOV, zijn vervuld. Het Bureau onderzoekt meer bepaald of de beperking niet als gevolg heeft dat een ander voorwerp wordt beschermd of dat de bescherming op een andere manier wordt uitgebreid. Het onderzoek gaat daarentegen niet over de vraag of de beperking zijn doel heeft bereikt — bijvoorbeeld de afbakening in verhouding tot een bepaalde stand van de techniek — of indien het voorwerp van het octrooi octrooieerbaar is in de zin van de artikelen 52 tot 57 EOV. De beslissing van de onderzoeksafdeling na afloop van de beperkingsprocedure kan het voorwerp uitmaken van een intern beroep overeenkomstig artikel 106 en volgende van het EOV. Het Bureau verleent het gewijzigde octrooischrift — met de nieuwe tekst van de conclusies, hun vertaling in een van de officiële talen van het EOB en, in voorkomend geval, de beschrijving en de tekeningen onder gewijzigde vorm — zo spoedig mogelijk na publicatie van de vermelding van de beperking in het Europees Octrooiblad. Indien het gewijzigde Europees octrooischrift niet werd opgesteld in een officiële taal van de Verdragsluitende Staat waarin het octrooi rechtsgevolgen heeft, kan die Staat het voorleggen van een vertaling eisen overeenkomstig artikel 65 EOV.

    De beslissing betreffende de beperking of herroeping heeft rechtsgevolgen voor het Europees octrooi in alle Verdragsluitende Staten, waarvoor het werd verleend. Het wordt van kracht op de datum van de publicatie van de vermelding van de beslissing in het Europees Octrooiblad. De beperking of herroeping ressorteert rechtsgevolgen met terugwerkende kracht in alle Verdragsluitende Staten waar het Europees octrooi van kracht is of was.

    Deze nieuwe gecentraliseerde beperkings- of herroepingsprocedure voor het octrooi moet beantwoorden aan de behoeften van gebruikers die wensen snel in te spelen op een beslissing over de beschermingsomvang van hun octrooi, in het bijzonder voor biotechnologische uitvindingen.

    Artikel 106

    Het soort beslissingen waartegen beroep kan worden ingesteld wordt in de paragrafen 1 en 3 van dit artikel gedefinieerd : er kan enkel beroep worden ingesteld tegen een beslissing dat een procedure afsluit, behalve indien werd voorzien in een afzonderlijk beroep, waarvan de beslissing geen einde stelt aan de procedure ten aanzien van een van de partijen. Die punten vormen een essentieel kenmerk van de beroepsprocedure en blijven in het Verdrag staan.

    De tweede paragraaf werd overgebracht naar het Uitvoeringsreglement om dezelfde redenen als die welke zijn vermeld in het kader van artikel 99(3) EOV. Daarnaast werden paragraaf 4 en 5, die de beperkingen voorzien voor beroep inzake de verdeling en de bepaling van de kosten, overgebracht naar het Uitvoeringsreglement, in regel 63decies EOV.

    Artikel 108

    De termijnen voor het instellen van beroep en voor het indienen van de uiteenzetting van de gronden van het beroep blijven in het Verdrag vermeld, terwijl de vormvereisten worden vastgelegd door het Uitvoeringsreglement (cf. regels 64 en 65 EOV). Met het oog op het gebruik van elektronische communicatiemiddelen is het nuttig om formuleringen zoals « schriftelijk » of « onder schriftelijke vorm » te vermijden. Dergelijke formuleringen werden dan ook geschrapt.

    Artikel 110

    Artikel 110(1) EOV bepaalt dat slechts wordt overgegaan tot een onderzoek ten gronde van het beroep, indien dat ontvankelijk is. De tweede en derde paragraaf worden overgebracht naar het Uitvoeringsreglement, regel 64bis EOV. Het huidige artikel 110(2) EOV bevat een praktische toepassing van het recht te worden gehoord, dat is vermeld in artikel 113 EOV, en moet dus niet worden behouden in het Verdrag.

    In zijn huidige vorm heeft artikel 110(3) EOV enkel betrekking op de beroepsprocedures ex parte, dit wil zeggen een beroep dat werd ingesteld tegen een beslissing van een onderzoeksafdeling of van het EOB optredend als ISA of IPEA, waarbij slechts één partij bij de procedure is betrokken. De intrekking van de aanvraag vormt meestal het voordeligste rechtsgevolg voor de aanvrager want hij kan de meest aangepaste weg kiezen voor het formuleren van het beroep, dit wil zeggen verzoeken tot een beslissing vatbaar voor beroep aangaande het verlies van een recht, of een verdere behandeling, of het herstel in de vorige toestand. Indien het beroep ex parte echter enkel betrekking heeft op een afzonderlijke kwestie, bijvoorbeeld de aanwijzing van een bepaalde Verdragsluitende Staat, zal intrekking van het beroep een meer aangepast juridisch gevolg zijn. Het werd dus noodzakelijk geacht deze bepaling over te brengen naar het Uitvoeringsreglement om te zorgen voor meer flexibiliteit in het licht van toekomstige ontwikkelingen in de verleningsprocedure.

    Artikel 112bis

    Een nieuwe herzieningsprocedure voor de beslissingen van de kamers van beroep van het Europees Octrooibureau werd in het Verdrag opgenomen. De Grote Kamer van beroep — die beslissingen neemt inzake rechtsvragen die haar worden voorgelegd door de kamers van beroep of de voorzitter van het Bureau — is voortaan ook bevoegd om te beslissen over verzoeken tot herziening.

    De herziening van een beslissing van een kamer van beroep is slechts binnen een beperkt kader mogelijk. Een verzoek tot herziening kan slechts worden ingediend als :

    — een lid van de kamer van beroep in strijd met artikel 24(1) EOV deelnam aan de beslissing of ondanks het feit dat hij was uitgesloten uit hoofde van een beslissing ingevolge artikel 24(4) EOV;

    — een persoon, die niet de hoedanigheid bezat van lid van de kamer van beroep, aan de beslissing heeft deelgenomen;

    — de beroepsprocedure aangetast is door een fundamentele inbreuk op artikel 13 EOV;

    — de beroepsprocedure aangetast is door een andere procedurele tekortkoming als omschreven in het uitvoeringsreglement; of

    — een strafbaar feit van invloed kan zijn geweest op de beslissing van de kamer van beroep.

    Die beperkingen vermijden dat misbruik wordt gemaakt van deze nieuwe procedure door het verzoek om herziening te gebruiken om aan de kamers van beroep te vragen de toepassing van het materiële recht te herzien. De herzieningsprocedure heeft enkel tot doel de onaanvaardbare gebreken op die zouden zijn voorgekomen gedurende een beroepsprocedure te herstellen.

    Enkel een partij wiens beweringen door de betwiste beslissing niet werden ingewilligd, kan een verzoek tot herziening indienen. Dat verzoek wordt ingeschreven in het Europees Octrooiregister. Het heeft, als buitengewoon rechtsmiddel, geen enkele schorsende werking.

    Het nieuwe Uitvoeringsreglement bevat een aantal belangrijke bepalingen voor het toepassen van deze procedure. Regel 67quater bepaalt dat het verzoek slechts ontvankelijk is indien gedurende de beroepsprocedure een bezwaar werd ingediend tegen de procedurele tekortkoming, dat door de kamer van beroep werd verworpen, tenzij dergelijk bezwaar tijdens de beroepsprocedure niet mogelijk was.

    De aard van de fundamentele tekortkomingen wordt verduidelijkt in regel 67bis EOV. Er kan sprake zijn van een fundamentele procedurele tekortkoming indien de kamer van beroep :

    — in tegenstrijd met artikel 116 EOV geen mondelinge procedure heeft gehouden, op vraag van de verzoeker; of

    — een beslissing heeft genomen inzake het beroep zonder een ter zake doend verzoek voor deze beslissing te hebben onderzocht.

    Het verzoek om herziening kan slechts gestoeld zijn op een strafbaar feit indien dat laatste werd vastgesteld door een gerechtelijke instantie of een administratie die bevoegd is voor een in kracht van gewijsde gegane beslissing. Het is echter niet noodzakelijk dat een veroordeling werd uitgesproken (cf. regel 67ter EOV). Er dient te worden opgemerkt dat de Grote Kamer van beroep niet bevoegd is om vast te stellen of een bepaald gedrag een strafbaar feit vormt. Rekening houdend met nationale verschillen aangaande de definitie van een strafbaar feit moet de Grote Kamer van beroep het begrip « strafbaar feit » definiëren in de zin van artikel 112bis(1), b) van het Verdrag.

    Het verzoek moet de motieven voor de annulering van de beslissing van de kamer van beroep vermelden, evenals de feiten en de bewijzen waarop het is gebaseerd (cf. regel 67quinquies EOV). Om evidente redenen inzake het behoud van de rechtszekerheid werd bepaald dat het verzoek om herziening moet worden ingediend binnen een termijn van twee maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep of, indien het verzoek gebaseerd is op een strafbaar feit, binnen een termijn van twee maanden vanaf de vaststelling van dat strafbaar feit en in geen geval meer dan vijf jaar na de datum van betekening van de beslissing van de kamer van beroep.

    Tenzij anders voorzien past de Grote Kamer van beroep de geldende bepalingen toe voor de procedure voor de kamers van beroep, wanneer ze een uitspraak doet inzake een verzoek om herziening. Teneinde een toevloed van verzoeken om herziening te vermijden, wordt een filtersysteem ingevoerd. Verzoeken om herziening die bij de aanvang van de procedure duidelijk onontvankelijk of ongegrond zijn, kunnen worden afgewezen. Om over de ontvankelijkheid van zulke verzoeken te oordelen worden beperkte commissies samengesteld met twee rechtsgeleerde leden en één technisch lid van de Grote Kamer van beroep, die met eenparigheid van stemmen beslissen. De ontvankelijkheid maakt het voorwerp uit van een schriftelijke en summiere procedure teneinde, in het belang van derden, zo spoedig mogelijk een beslissing te nemen. De verzoeken die als ontvankelijk worden beschouwd worden onderzocht door een groep van vier rechtsgeleerde leden en één technisch lid (cf. regel 67septies EOV).

    Indien de Grote Kamer van beroep het verzoek om herziening aanvaardt, vernietigt ze de betwiste beslissing en heropent de procedure voor de kamers van beroep. Deze beslissing stelt dus het rechtsgevolg res judicata van de eerdere beslissing in vraag en doorbreekt het gezag van gewijsde dat eraan verbonden is. De uitkomst van de tweede beroepsprocedure kan gelijk aan of verschillend zijn van de eerste. De Grote Kamer van beroep kan gelasten dat de leden van de kamer van beroep die hebben deelgenomen aan de geannuleerde beslissing worden vervangen (cf. regel 67sexies EOV).

    Het herstel van de octrooibescherming kan de belangen van derden schaden. Indien de verloren bescherming na de annulering van de beslissing van een kamer van beroep opnieuw van kracht wordt, voorziet artikel 112bis(6) EOV in het recht tot kosteloze voortzetting van de exploitatie van de uitvinding voor personen die ondertussen (dit wil zeggen in de periode tussen de beslissing van de kamer van beroep waar de herziening over gaat en de publicatie van de vermelding van de beslissing van de Grote Kamer van beroep inzake het verzoek om herziening) de uitvinding te goeder trouw en met industriële doeleinden hebben gebruikt of die daar daadwerkelijke en wezenlijke voorbereidingen toe hebben genomen.

    Artikel 115

    De eerste paragraaf van dit artikel verduidelijkt dat opmerkingen kunnen worden gemaakt over de octrooieerbaarheid van de uitvinding waarop het octrooi betrekking heeft. Dit weerspiegelt de huidige werking van het Bureau dat in het kader van de oppositieprocedure rekening houdt met opmerkingen. De bepaling dat opmerkingen van derden schriftelijk en met redenen omkleed moeten gebeuren en de tweede paragraaf van deze bepaling, betreffende de kennisgeving van die opmerkingen, worden overgebracht naar regel 70bis EOV.

    Artikel 117

    Voor de procedures voor het EOB kunnen volgende instanties bewijsmiddelen inroepen : de aanvraagafdeling (cf. beslissing J 20/85, PB EOB 1987, 102), de onderzoeksafdelingen, de oppositieafdelingen, de juridische afdeling, de kamers van beroep en de Grote Kamer van beroep (cf. nieuw artikel 112bis EOV). Artikel 117(1) EOV somt deze verschillende instanties niet langer op. Er wordt eenvoudigweg op een algemene wijze verwezen naar de procedures voor het Europees Octrooibureau. De procedureregels inzake het onderzoek die werden vermeld in de paragrafen 2 tot 6 van deze bepaling, worden overgebracht naar het Uitvoeringsreglement.

    Artikel 119

    Deze bepaling werd aangepast om te verduidelijken dat de bepalingen betreffende de betekening zijn vastgelegd in het Uitvoeringsreglement, zoals altijd het geval was (cf. regels 77 tot 82 EOV).

    Artikel 120

    Het nieuwe artikel 120a) EOV bepaalt dat alle termijnen die niet in het Verdrag zijn vastgelegd en die in acht dienen te worden genomen bij de procedures voor het EOB, worden vastgelegd in het Uitvoeringsreglement. De nieuwe alinea b) komt overeen met de huidige alinea a) van artikel 120, en de redenen voor de verlenging van de termijnen werden overgebracht naar het Uitvoeringsreglement (cf. de het regel 85 EOV).

    Artikel 121

    De nieuwe versie van dit artikel verruimt het toepassingsgebied van de verdere behandeling, die de normale juridische weg wordt bij niet-naleving van de termijnen tijdens de Europese verleningsprocedure voor octrooien. Deze wijziging houdt rekening met de vereisten van de praktijk volgens dewelke de verdere behandeling voorrang moet hebben op het klassieke herstel in de vorige toestand, voornamelijk om redenen die te maken hebben met de organisatie van de procedure en de rechtszekerheid.

    Volgens artikel 121(1) EOV kan de aanvrager, in geval van niet-naleving van de termijnen voor het EOB, verzoeken om verdere behandeling van zijn aanvraag, wat hem de mogelijkheid geeft, onder voorbehoud van uitsluiting ingevolge artikel 121(4) EOV, de procedure voort te zetten voor alle niet in acht genomen termijnen tijdens de verleningsprocedure en de beroepsprocedure ex parte die er betrekking op heeft. Artikel 121 EOV is zoals voordien, niet van toepassing op de door de partijen in acht te nemen termijnen bij de oppositieprocedure en de beroepsprocedure inzake oppositie. Als gevolg daarvan, en in tegenstelling tot de geldende bepalingen, heeft de aanvrager de mogelijkheid de procedure voort te zetten, meer bepaald in geval van niet-naleving van de betalingstermijnen van indieningstaksen, taksen voor het nieuwheidsonderzoek en aanwijzingstaksen, de nationale basistaks en de taks voor het verzoek om onderzoek, of de niet-naleving van de indieningstermijn van een verzoek om onderzoek.

    Artikel 121(2) EOV bepaalt dat het verzoek tot verdere behandeling moet worden ingewilligd, mits voldaan werd aan de vereisten die zijn vastgesteld in het Uitvoeringsreglement. De bepalingen aangaande de eisen waaraan het verzoek moet voldoen, werden opgenomen in het Uitvoeringsreglement. Indien het verzoek tot verdere behandeling werd ingewilligd, bepaalt artikel 121(3) EOV dat de Europese octrooiaanvraag moet worden behandeld alsof de termijn werd nageleefd.

    Zijn uitgesloten van verdere behandeling krachtens artikel 121(4) EOV : de voorrangstermijn zoals bepaald in artikel 87(1) EOV, de termijnen van beroep bedoeld in artikel 108 EOV, de termijnen van het nieuwe artikel 112bis(4) EOV evenals de indieningstermijnen voor het verzoek tot verdere behandeling en voor het verzoek tot herstel in de vorige toestand. Andere termijnen kunnen in het Uitvoeringsreglement worden uitgesloten van verdere behandeling. Dit biedt de noodzakelijke flexibiliteit voor de aanpassing van het toepassingsgebied van deze bepaling aan nieuwe praktische noden en nieuwe termijnen.

    Artikel 122

    De wijzigingen aan dit artikel zijn het gevolg van de uitbreiding van het toepassingsgebied van de verdere behandeling. De verduidelijkingen betreffende procedures en termijnen werden geschrapt. De voorwaarden voor het herstel in de vorige toestand, de toe te passen procedure en de geldende bepalingen aangaande het recht de exploitatie van de uitvinding voort te zetten, blijven ongewijzigd.

    Krachtens artikel 122(2) EOV willigt het EOB het verzoek om herstel in de vorige toestand in, indien werd voldaan aan de voorwaarden zoals vereist in de eerste paragraaf en aan de vereisten van het Uitvoeringsreglement. Dat laatste neemt de inhoud van de huidige paragrafen 2 tot 4 over.

    Artikel 122(3) EOV komt overeen met de voorgestelde bepaling voor de verdere behandeling en voorziet dat de rechtsgevolgen van het niet-naleven van een termijn geacht zijn niet te zijn ingetreden indien het verzoek om herstel in de vorige toestand werd ingewilligd.

    Artikel 122(4) EOV sluit de indieningstermijn voor verzoeken tot herstel in de vorige toestand uit van herstel in de vorige toestand. Andere termijnen kunnen worden uitgesloten door het Uitvoeringsreglement. In het licht van de uitbreiding van het toepassingsgebied van de verdere behandeling werd de toepassing van het herstel in de vorige toestand uitgesloten voor de termijnen waarvoor een verzoek om verdere behandeling mogelijk is.

    Op het niveau van de verleningsprocedure, wordt het herstel in de vorige toestand dus grotendeels vervangen door de verdere behandeling, en wordt het slechts rechtstreeks toegepast indien de voorrangs- of indieningstermijn van het verzoek tot verdere behandeling niet werd nageleefd. Die beperking van de toepassing van het herstel in de vorige toestand in het kader van de verleningsprocedure is echter slechts relatief, omdat de nieuwe bepalingen voor de indieningstermijn van het verzoek tot verdere behandeling blijven voorzien in het herstel.. Net als vroeger heeft de aanvrager de mogelijkheid in zijn rechten te worden hersteld wanneer hij de termijnen van beroep, zoals bepaald in artikel 108 EOV niet heeft nageleefd. Het herstel in de vorige toestand blijft trouwens een rechtsmiddel dat is voorbehouden aan de octrooihouder in het kader van de oppositieprocedure of de beroepsprocedure na oppositie.

    Artikel 123

    Het recht van de aanvrager om de aanvraag — en desgevallend het octrooi — te wijzigen werd in de nieuwe versie van artikel 123 EOV behouden. Krachtens de nieuwe formulering van de eerste paragraaf worden niet enkel de voorwaarden voor het aanbrengen van wijzigingen, maar ook andere aspecten, zoals de vorm ervan, voortaan geregeld door het Uitvoeringsreglement. Dat reglement kan onder bepaalde voorwaarden het recht om de beschrijving te wijzigen, beperken.

    De inhoud en de formulering van paragraaf 3 werden verduidelijkt. Het Europees octrooi in al zijn componenten (dit wil zeggen de conclusies, de beschrijving en — in voorkomend geval — de tekeningen) kan niet zodanig worden gewijzigd dat de beschermingsomvang wordt uitgebreid. (cf. T 1149/97, PB EOB 2000, 259). Dat principe is niet enkel van toepassing op alle procedures voor het EOB, maar ook op de nationale procedures. De nieuwe tekst van artikel 123(3) EOV stemt voortaan overeen met artikel 138(1)d) EOV.

    Artikel 124

    Artikel 124 EOV werd gewijzigd om het een meer dwingend karakter te geven en het EOB de mogelijkheid te bieden de indiener niet enkel te verzoeken om een lijst van parallel-aanvragen, maar ook om informatie over de stand van de techniek die in aanmerking werd genomen bij de onderzoeksprocedures van die octrooiaanvragen.

    Volgens de huidige formulering van artikel 124 EOV kan de onderzoeksafdeling of de kamer van beroep van het EOB slechts bepaalde informatie over de stand van de techniek eisen van de aanvrager. Die laatste kan enkel worden gevraagd de landen aan te geven waar hij nationale octrooiaanvragen heeft ingediend voor het geheel of een gedeelte van de uitvinding die het voorwerp vormt van de Europese octrooiaanvraag, evenals het nummer van die aanvragen.

    Als gevolg van de herziening van het Verdrag werd het toepassingsgebied van deze bepaling aanzienlijk uitgebreid. Het Europees Octrooibureau zal inderdaad over de mogelijkheid beschikken de aanvrager te verzoeken het Bureau informatie te geven over de stand van de techniek die in aanmerking werd genomen voor nationale of regionale octrooiprocedures, betreffende een uitvinding die het voorwerp is van zijn Europese octrooiaanvraag, indien deze informatie niet reeds beschikbaar is voor het EOB (cf. artikel 130 EOV). Indien de aanvrager niet binnen de hem gestelde termijn gevolg geeft aan dit verzoek, wordt de Europese octrooiaanvraag geacht te zijn ingetrokken. Het ter beschikking stellen van dergelijke informatie door de aanvrager laat het EOB toe de verleningsprocedure te versnellen en de kwaliteit van het nieuwheidsonderzoek en het onderzoek ten gronde te verbeteren. Het Uitvoeringsreglement preciseert welk soort van informatie door het EOB kan worden gevraagd (cf. regel 89bis EOV).

    Artikel 126

    Artikel 126 EOV heeft betrekking op het einde van de financiële verplichtingen, zowel inzake taksen die zijn verschuldigd aan de Europese Octrooiorganisatie als inzake rechten op terugbetaling van de kant van de Europese Octrooiorganisatie. Vreemd genoeg staat deze bepaling bij de algemene bepalingen die de interne procedures van het EOB regelen. Uit de voorbereidende documenten voor het EOV blijkt dat artikel 126 EOV oorspronkelijk een bepaling was van het ontwerp van het Uitvoeringsreglement, net als regel 91 EOV die de voorzitter van het EOB machtigt af te zien van dwanginvordering. In de voorbereidende werkzaamheden werd uitdrukkelijk verklaard dat artikel 126 EOV in de praktijk enkel betrekking mocht hebben op door de voorzitter van het EOB vastgestelde taksen en tarieven krachtens artikel 3 van het reglement betreffende de verschuldigde taksen (cf. het verslag over de bijeenkomst van Werkgroep I in Luxemburg van 14 tot 17 september 1971, BR/132 f/71, blz. 25). De reden daarvoor is dat in het algemeen de door het EOV vastgestelde proceduretaksen moeten zijn betaald vooraleer het EOB overgaat tot de handeling waarvoor deze taksen verschuldigd zijn. De sanctie voor het niet-betalen van die taksen is meestal een totaal of gedeeltelijke verlies van rechten. Indien de procedurehandeling niet werd uitgevoerd, is de taks aan het EOB niet langer verschuldigd. Artikel 126 EOV is bijvoorbeeld niet van toepassing op stortingen door Verdragsluitende Staten krachtens de geldende instandhoudingstaksen van Europese octrooien. Het artikel werd dus geschrapt en zijn inhoud werd overgebracht naar het reglement betreffende de verschuldigde taksen.

    Artikel 127

    De inhoud van de huidige bepaling is te beperkend wat betreft de aard van de gegevens die in het Europees Octrooiregister worden ingeschreven. Daarom werd verduidelijkt dat het Uitvoeringsreglement een gedetailleerde opsomming geeft van welke gegevens betreffende Europese octrooiaanvragen en Europese octrooien in het Register worden ingeschreven (cf. regel 92 EOV).

    Artikel 128

    De in paragraaf 5 van dit artikel vermelde gegevens die het EOB kan publiceren of meedelen aan derden staan voortaan vermeld in het Uitvoeringsreglement.

    Artikel 129

    Momenteel bepaalt artikel 129a) EOV dat het Europees Octrooiblad de inschrijvingen bevat die werden gedaan in het Europees Octrooiregister. De in het Register in te schrijven vermeldingen worden opgesomd in regel 92(1) EOV. Andere bepalingen staan in de regels 19, 20 tot 22 en 61 EOV. Regel 92(2) EOV machtigt de voorzitter van het EOB om andere vermeldingen in het Europees Octrooiregister op te nemen. Tot nu toe werd van deze bevoegdheid zelden gebruik gemaakt omdat bijkomende vermeldingen in het Europees Octrooiregister ook in het Octrooiblad moeten voorkomen, wat aanleiding zou geven tot een ongewenste volumetoename van de papieren versie van deze publicatie.

    Sinds de oprichting van het EOB hebben gebruikers voorstellen geformuleerd om het Octrooiregister te verbeteren en uit te breiden. Om een buitensporige volumetoename van het Octrooiblad te vermijden, en aangezien andere procedurele gegevens on line beschikbaar moeten zijn, vond het EOB tot nu toe een uitweg door die gegevens aan te bieden via een apart, niet-officieel register, het « Informatieregister » (EPIDOS). De verdeling van de procedurele gegevens over twee registers heeft een negatieve weerslag op de transparantie van de inschrijvingen in het Register en moet in het belang van de gebruikers dan ook verdwijnen. Om beide registers te kunnen verenigen zonder weerslag op het Octrooiblad werd beslist artikel 129a) EOV te wijzigen door een scheiding van de gegevens in het Register en het Octrooiblad.

    Die wijziging garandeert dat de inschrijvingen die rechtstreeks of onrechtstreeks door het Verdrag worden voorgeschreven (cf. artikelen 65(1), 79(2), 94(2), 97(4), 158(1) EOV evenals de regels 19(2), 96(2), 105 EOV), of die dat in de toekomst zullen zijn, moeten worden vermeld in het Octrooiblad. De omvang van de inschrijvingen die in het Octrooiblad moeten worden ingeschreven, kan in de toekomst worden vastgelegd door de voorzitter van het Bureau, in voorkomend geval met de goedkeuring van de gebruikers. Door gebruik te maken van de moderne elektronische middelen, zal het EOB in staat zijn het Octrooiregister op flexibele wijze aan te passen aan de informatiebehoeften van de gebruikers.

    Artikel 130

    Bij toepassing van het nieuwe artikel 130(1) EOV, verstrekken het Europees Octrooibureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de Verdragsluitende Staten elkaar, op verzoek, niet alleen alle ter zake dienende gegevens over Europese of nationale octrooiaanvragen, maar ook over de Europese of nationale octrooien. De tekst werd aangepast aan die van het huidige artikel 131(1) EOV en bepaalt dat die uitwisseling van informatie plaatsvindt, tenzij anders voorzien in het Verdrag of in de nationale wetgeving. De huidige verwijzing naar artikel 75(2) EOV is dus overbodig geworden. Daarnaast werd artikel 130(2)a) EOV duidelijker geformuleerd.

    Artikel 133

    Artikel 133 EOV bevat de algemene beginselen betreffende de vertegenwoordiging bij procedures krachtens het Europees Octrooiverdrag. Er werden slechts enkele wijzigingen aangebracht in het licht van de coherentie van de tekst. Het schrappen van het Franse zinsdeel « sur le territoire de » heeft niet de bedoeling de territoriale reikwijdte van het toepassingsgebied van deze bepaling te wijzigen. Het territoriale toepassingsgebied van het Verdrag wordt door de Verdragsluitende Staten vastgelegd (cf. artikel 168 EOV).

    Artikelen 134 en 134bis

    Artikel 134 behandelt kwesties inzake de vertegenwoordiging en bepaalt wie personen kan vertegenwoordigen in procedures die door het Verdrag worden geregeld, en met name de voorwaarden voor inschrijving op de lijst van erkende gemachtigden. Paragraaf 6 van het huidige artikel 163 EOV — waarin staat dat nationale gemachtigden van een recentelijk tot het Verdrag toegetreden Staat het recht hebben zich op deze lijst in te schrijven — werd overgebracht naar het nieuwe artikel 134(3) EOV wegens zijn permanent karakter en zijn buitengewoon belang in de context van de aan de gang zijnde uitbreiding van de Europese Octrooiorganisatie. De rest van artikel 163 EOV — zoals trouwens de andere overgangsbepalingen van Deel 11 — werd geschrapt.

    Artikel 134(3) EOV bepaalt dat, gedurende een periode van een jaar vanaf de datum waarop de toetreding door een Staat tot dit Verdrag van kracht wordt, iedere natuurlijke persoon die de nationaliteit bezit van een Verdragsluitende Staat, zijn kantoor of plaats van tewerkstelling heeft in de Staat die is toegetreden tot het Verdrag, en die bevoegd is natuurlijke of rechtspersonen te vertegenwoordigen in octrooizaken voor de centrale dienst voor de industriële eigendom van die Staat, tot opname kan verzoeken in de lijst van erkende gemachtigden. Wanneer deze bevoegdheid niet onderworpen is aan specifieke professionele kwalificaties, moet de persoon gedurende ten minste vijf jaar regelmatig als vertegenwoordiger zijn opgetreden in die Staat.

    Daarnaast werden de bepalingen van paragraaf 8 van het vroegere artikel 134 geïntegreerd in een nieuw artikel 134bis EOV dat het bestaan van het Instituut van erkende gemachtigden (EPI) verankert in het Verdrag en daarnaast de Raad van Bestuur machtigt te beslissen over bepalingen inzake de geheimhoudingsplicht van erkende gemachtigden. De Raad zal ook een recht kunnen instellen waardoor een gemachtigde in de procedures voor het Europees Octrooibureau kan weigeren communicatie bekend te maken tussen hem en zijn cliënt of een andere persoon. Die laatste maatregel, die werd ontleend aan de Amerikaanse praktijk van « Attorney Privilege », heeft de bedoeling om voor buitenlandse hoven en rechtbanken een regel te laten erkennen voor het uitsluiten van de openbaarmaking van de vertrouwelijke informatie die werd uitgewisseld tussen een erkend Europees gemachtigde en zijn cliënt in het kader van de uitoefening van zijn beroepsactiviteiten inzake een Europese octrooiaanvraag of een verleend Europees octrooi.

    Die maatregel moet toelaten de delicate positie te verbeteren waarin Europese gemachtigden zich soms bevinden in geval van transatlantische gerechtelijke procedures. De maatregel werd ingevoerd na de uitspraak van een Amerikaanse rechtbank (Bristol-Myers Squibb tegen Rhône Poulenc Rorer, in het zuidelijke district van New York op 21 april 1999) die verwees naar het Europese octrooirecht om te bepalen of een gelijkaardig « privilege » als erkend in de Verenigde Staten, van toepassing is op communicatie die werd uitgewisseld tussen een Europees gemachtigde en gelijk welke andere persoon. Aangezien dergelijke regel binnen het EOV niet bestaat (noch het EOB noch de kamers van beroep hebben de bevoegdheid een Europees erkend gemachtigde te verplichten dergelijke informatie te verspreiden) heeft de rechter bevolen dat de integrale inhoud van de dossiers van de gemachtigden van een Franse vennootschap aan de rechtbank moest worden voorgelegd. Het principe van gelijkheid van wapens voor Europese gemachtigden en hun buitenlandse collega's moet dus worden hersteld.

    Artikelen 135, 136, 137 en 140

    Deze artikelen regelen de omzetting van een Europese octrooiaanvraag of een Europees octrooi naar een nationale octrooiaanvraag. De inhoud van de artikelen 135 en 136 EOV werd in één enkel artikel samengebracht. Daarnaast werd artikel 135(1) EOV gewijzigd in het licht van de nieuwe nummering van de paragrafen van artikel 77 EOV en de opheffing van artikel 162(4) EOV. De indieningstermijn voor het verzoek tot omzetting werd, net als alle andere procedurele formaliteiten overgebracht naar het Uitvoeringsreglement, regel 102bis EOV. De verwijzing naar artikel 136 in artikel 140 EOV werd geschrapt. Diezelfde verwijzing werd ook aangepast in artikel 137(1) EOV.

    Artikel 138

    De herziening van artikel 138 heeft tot doel, het recht van de Europese octrooihouder om zijn octrooi in de loop van de nationale procedure betreffende de geldigheid ervan, te beperken, in te schrijven in het verdrag. Het doel is het harmoniseren van de praktijk van de zelfbeperking door de octrooihouder, wat trouwens reeds in de meeste Verdragsluitende Staten werd erkend. In het Belgische recht spreekt artikel 42 van de wet van 28 maart 1984 inzake uitvindingsoctrooien enkel van de — gehele of gedeeltelijke — afstand van de bescherming, waarbij dit laatste inhoudt dat die afstand beperkt is tot een of meerdere conclusies, en door de houder wordt uitgevoerd in tempore non suspecto, dit wil zeggen buiten gelijk welke geschillenprocedure. Het Belgische recht zal moeten worden aangepast om de bepalingen van het nieuwe artikel 138 EOV op te nemen. Er werd nu reeds met deze kwestie rekening gehouden in het kader van een algemene herziening van voornoemde wet van 28 maart 1984.

    Een Europees octrooi kan slechts om volgende redenen nietig worden verklaard krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Staat en met rechtsgevolgen op het territorium van deze Staat :

    a) het onderwerp van het Europees octrooi is niet octrooieerbaar ingevolge de artikelen 52 tot 57 EOV;

    b) het Europese octrooi bevat geen beschrijving van de uitvinding, die zodanig duidelijk en volledig is opgesteld, dat ze door een deskundige kan worden toegepast;

    c) het onderwerp van het Europees octrooi wordt niet gedekt door de inhoud van de aanvraag zoals die is ingediend, of door de inhoud van de oorspronkelijke aanvraag zoals die is ingediend, indien het octrooi is verleend op basis van een afgesplitste aanvraag of op basis van een nieuwe aanvraag die is ingediend overeenkomstig artikel 61;

    d) de beschermingsomvang van het Europees octrooi werd uitgebreid;

    e) de houder van het Europees octrooi is niet de rechthebbende op het octrooi krachtens artikel 60(1) EOV.

    Indien de nietigheidsgronden het octrooi slechts gedeeltelijk aantasten, is enkel een gedeeltelijke nietigverklaring in de vorm van een beperking van het octrooi mogelijk. De grondvoorwaarden voor de nietigverklaring van een Europees octrooi in het kader van de nationale procedure komen dus, met uitzondering van de bijzondere nietigheidsgronden, namelijk de ontoelaatbare uitbreiding van de beschermingsomvang en het feit dat de octrooihouder geen bevoegd persoon is, overeen met de voorwaarden voor gehele of gedeeltelijke herroeping van een octrooi in het kader van de Europese oppositieprocedure (cf. artikel 100 EOV).

    De nieuwe alinea's 2 en 3 van artikel 138 EOV bepalen dat de beperking en de gedeeltelijke nietigheid van het Europees octrooi altijd moeten gebeuren door een overeenkomstige wijziging van de conclusies. De mogelijkheid die vroeger geboden werd in artikel 138(2) EOV om de nietigheidsverklaring enkel te doenvia een wijziging van de beschrijving of de tekeningen, werd op die manier geschrapt. Daarnaast kan de octrooihouder voortaan, in het kader van de procedures aangaande de geldigheid van zijn octrooi en rekening houdend met ingeroepen bezwaren, zijn octrooi beperken tot de onbetwist gebleven delen. Indien de aangezochte rechtbank of administratie van oordeel is dat de door de houder uitgevoerde beperking — die normaal gezien als basis dient voor de verdere behandeling van voornoemde procedure — niet volstaat, kan de rechtbank of de administratie het octrooi nog meer beperken of nietig verklaren. Er dient tot slot te worden opgemerkt dat artikel 68 EOV bepaalt dat de nietigheid — zelfs gedeeltelijk — van een octrooi terugwerkende kracht heeft. Met andere woorden, het octrooi wordt geacht van bij de verlening de beperkte rechtsgevolgen te hebben gehad.

    Artikel 141

    Artikel 141(1) EOV bepaalt vanaf welk jaar de nationale bureaus jaartaksen voor een Europees octrooi kunnen heffen. Dat jaar wordt voortaan bepaald via verwijzing naar artikel 86(2) EOV, rekening houdend met de wijzigingen aangebracht aan deze laatste bepaling. Het betreft het jaar volgend op het jaar waarin de vermelding van de verlening van het Europees octrooi in het Europees Octrooiblad werd gepubliceerd.

    Artikel 149bis

    De Intergouvernementele Conferentie van Parijs, van juni 1999, heeft twee werkgroepen een mandaat gegeven om aan de regeringen van de Staten, die partij zijn bij het EOV én bij de herzieningsconferentie, voorstellen neer te leggen met het oog op een beperking van de kosten van Europese octrooien en op een verbetering van de geschillenprocedures inzake Europese octrooien (PB EOB 1999, blz. 545 e.v.). Dat mandaat omvat ook het opstellen van facultatieve protocollen voor het beperken van de eisen inzake vertaling en het creëren van een geïntegreerd gerechtelijk systeem.

    Het nieuwe artikel 149bis EOV wil een duidelijke juridische basis creëren voor alle overeenkomsten die de Staten die partij zijn bij het EOV, inzake bovengenoemde kwesties nog zullen afsluiten. De uitdrukkelijke integratie in het EOV van die overeenkomsten draagt bij tot meer duidelijkheid in de relaties tussen die overeenkomsten en het Verdrag.

    De eerste paragraaf van artikel 149bis EOV bepaalt dat het Verdrag niet belet dat een Verdragsluitende Staat met andere Verdragsluitende Staten overeenkomsten afsluit inzake kwesties die, krachtens het Verdrag, door het nationale recht worden geregeld. De letters a) tot d) verwijzen, als voorbeeld, uitdrukkelijk naar :

    — een overeenkomst tot oprichting van een Gemeenschappelijk Octrooigerecht van eerste en/of tweede aanleg, dat bevoegd is voor het regelen van geschillen inzake inbreuken op en geldigheid van Europese octrooien;

    — een overeenkomst tot oprichting van een « gemeenschappelijke instantie » die bevoegd is advies te geven over vragen inzake het Europese octrooirecht of het nationale recht hiermee geharmoniseerd, waartoe zou verzocht zijn door de nationale gerechtelijke instanties of semi-rechterlijke autoriteiten van een Verdragsluitende Staat die partij is bij die overeenkomst;

    — een overeenkomst uit hoofde waarvan geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van de vertaling van het Europees octrooi zoals eventueel vereist uit hoofde van artikel 65 EOV;

    — een overeenkomst uit hoofde waarvan vertalingen die vereist zijn krachtens artikel 65 kunnen worden ingediend bij en gepubliceerd door het Europees Octrooibureau.

    De tweede paragraaf van het nieuwe artikel 149bis EOV heeft betrekking op de rol van de Europese Octrooiorganisatie nadat een overeenkomst in de zin van de eerste paragraaf, letter a) of b), werd gesloten en van kracht is geworden. De Raad van Bestuur krijgt de bevoegdheid om te beslissen of de leden van de kamers van beroep of van de Grote Kamer van beroep van het EOB deel kunnen uitmaken van het eventuele toekomstige Gemeenschappelijk Octrooigerecht en/of van de gemeenschappelijke instantie. De Raad kan ook beslissen dat het Europees Octrooibureau het noodzakelijke ondersteunende personeel, de gebouwen en de uitrusting ter beschikking zal stellen van de eventuele gemeenschappelijke instantie voor het uitvoeren van zijn missie en dat de Organisatie alle of een gedeelte van de kosten voor deze gemeenschappelijke instantie op zich zal nemen. Als gevolg daarvan zal die laatste functioneren in het kader van de Europese Octrooiorganisatie.

    Artikel 150

    Het tiende deel van het Verdrag, dat de artikelen 150 tot 158 omvat, heeft betrekking op internationale aanvragen in de zin van het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien. Algemeen gesteld betroffen de wijzigingen de overgang naar het Uitvoeringsreglement van bepalingen inzake detailkwesties. Daarnaast heeft de Diplomatieke Conferentie de opheffing van een aantal bepalingen goedgekeurd die, na twintig jaar interactie tussen het EOV en het PCT, overbodig bleken. De overblijvende artikelen werden vervolgens geherstructureerd in functie van het verloop van de procedure. Als gevolg van artikel 150 EOV, nog steeds de belangrijkste bepaling in deze materie, werden de functies van het EOB in de internationale fase voortaan verenigd in slechts twee artikelen, en die van de regionale fase in slechts één artikel.

    Artikel 150 EOV bevat de principes betreffende de interactie tussen het Verdrag en het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien. Dat laatste wordt voortaan aangeduid door de algemeen gebruikelijke afkorting « PCT ».

    Artikel 150(2) EOV vermeldt voortaan uitdrukkelijk het Uitvoeringseglement van het PCT. Die wijziging wordt gerechtvaardigd door het feit dat binnen het PCT een bepaling ontbreekt die overeenkomt met artikel 164 EOV, die zou vermelden dat het Reglement integraal deel uitmaakt van het PCT. De laatste zin van deze paragraaf, die de voorrang van het PCT voor de indieningstermijn van het verzoek om onderzoek bevestigt, werd geschrapt. Gezien de voorgaande zin is dergelijke bevestiging overbodig. De termijn werd in regel 107(1) EOV bovendien reeds geregeld overeenkomstig het PCT.

    Artikel 150(3) EOV, dat de voorwaarden vastlegt opdat een internationale aanvraag geacht wordt een Europese aanvraag te zijn, werd geschrapt en de inhoud ervan werd overgebracht naar artikel 153(2) EOV. Artikel 150(4) EOV werd geschrapt rekening houdende met de wijziging die de tweede paragraaf van dit artikel beïnvloedt.

    Artikelen 151 en 152

    Deze bepalingen aangaande de rol van het EOB optredend als ontvangend bureau in de zin van het PCT en aangaande de bepalingen voor de indiening en doorzending van de internationale aanvraag, werden samengebracht in één artikel, namelijk het nieuwe artikel 151 CBE. De verwijzing naar artikel 75(2) EOV, die vroeger voorkwam in artikel 152(1) EOV, werd eveneens in die bepaling opgenomen.

    De voorwaarden waaronder het EOB optreedt als ontvangend bureau (meer bepaald de vereiste dat de aanvrager over de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat van het EOV en het PCT moet beschikken, of zijn woonplaats of zetel in een van deze Staten moet hebben, evenals de gegevens inzake de plaats waar de internationale aanvraag moet worden ingediend en de wijze waarop) worden vermeld in het Uitvoeringsreglement, regel 104 EOV. De bepalingen van de paragrafen 2 en 3 van artikel 151 EOV blijken in de praktijk overbodig te zijn. Ze werden dan ook geschrapt.

    De bepaling betreffende de taks voor het doorzenden, die is vervat in artikel 152(3) EOV, werd ook geschrapt en overgebracht naar het Uitvoeringsreglement, naar het voorbeeld van hetgeen reeds bestaat voor de taksen voor het internationaal nieuwheidsonderzoek en de voorlopige beoordeling, die niet zijn ingeschreven in het Verdrag.

    Artikelen 153, 156, 157 en 158

    De bepalingen met betrekking tot de aanvang van de Europese fase en de verdere behandeling voor het EOB, optredend als aangewezen of gekozen bureau, evenals de bepalingen betreffende het gevolg van de internationale publicatie en het verslag van het internationale nieuwheidsonderzoek maken voortaan deel uit van de artikelen 153, 156, 157 en 158 EOV.

    De artikelen 153 en 156 EOV werden samengevoegd. Alle Staten die partij zijn bij het EOV en het PCT zijn op dezelfde wijze gebonden door de hoofdstukken I en II van het PCT, zodat de tweede zin van artikel 156 EOV niet langer van belang is. De praktijk toont ook aan dat het niet langer noodzakelijk is te voorzien in aparte bepalingen voor de activiteiten van het EOB als aangewezen en gekozen bureau.

    De essentiële elementen van de eerste zin van artikel 153(1) EOV zijn voortaan vervat in het nieuwe artikel 153(1) a) EOV, terwijl letter b) de inhoud van de eerste zin van artikel 156 overneemt. De tweede zin van artikel 153(1) werd opgeheven gezien hij enkel een herhaling is van artikel 4(1)ii) van het PCT. Het behoud van de tweede zin van artikel 156 EOV is evenmin vereist.

    Het nieuwe artikel 153(2) EOV regelt, in het verlengde van artikel 11(3) PCT, de voorwaarden waaronder een internationale aanvraag dezelfde rechtsgevolgen heeft als een Europese aanvraag, en verduidelijkt op die manier het principe dat voortvloeit uit artikel 150(3) EOV.

    De bevoegdheid voor een herziening krachtens artikel 25 PCT, die wordt geregeld in artikel 153(2) EOV, werd overgebracht naar het Uitvoeringsreglement. Het nieuwe artikel 153(3) EOV neemt de bepaling over betreffende de rechtsgevolgen van de internationale publicatie van een Euro-PCT-aanvraag, die tot nu waren vervat in artikel 158(1) EOV. Het nieuwe artikel 153(4) EOV, dat in grote mate overeenkomt met artikel 158(3) EOV, betreft de indiening bij het EOB van een vertaling van de Euro-PCT-aanvraag.

    Het nieuwe artikel 153(5) EOV legt de voorwaarden vast voor een geldige intrede in de Europese fase en vermeldt daartoe de nieuwe paragrafen 3 en 4, evenals het Uitvoeringsreglement, waarin die voorwaarden in detail werden vastgelegd (cf. regels 106 en volgende EOV). De Euro-PCT-aanvraag wordt slechts geacht te behoren tot de stand van de techniek in de zin van artikel 54(3) EOV indien aan deze voorwaarden werd voldaan.

    Overeenkomstig het nieuwe systeem werden de bepalingen betreffende de rol van het verslag van het internationale nieuwheidsonderzoek, en van de verklaring die het eventueel vervangt, opgemaakt krachtens artikel 17(2)a) PCT, en de bepalingen betreffende hun internationale publicatie, overgebracht van artikel 157(1) EOV naar het nieuwe artikel 153(6) EOV. Voor deze bepaling — evenals voor de nieuwe paragraaf 3 — werd het verkieslijk geacht de ter zake doende bepalingen van het PCT niet uitdrukkelijk te vermelden om bij een herziening van het Verdrag tot samenwerking, eventuele tegenstrijdigheden met het Verdrag te vermijden.

    Het nieuwe artikel 153(7) EOV herneemt in artikel 157(2)a) en (3) EOV de eis tot een aanvullend verslag van een Europees nieuwheidsonderzoek, evenals de bevoegdheid die in dit verband werd toegekend aan de Raad van Bestuur om te beslissen over uitzonderlijke regels.

    De bepaling betreffende de taksen uit artikel 157(2)b) EOV werd overgebracht naar het Uitvoeringsreglement. Het Uitvoeringsreglement zal alle verschuldigde taksen voor de intrede in de Europese fase vermelden, evenals de rechtsgevolgen bij niet-betaling ervan binnen de gestelde termijnen.

    Artikelen 154 en 155

    De taken van het Europees Octrooibureau optredend als administratie belast met het internationaal nieuwheidsonderzoek of als administratie belast met de internationale voorlopige beoordeling worden behandeld in de artikelen 154 en 155 EOV, die in grote mate elkaar herhalen. Het bestaan van deze twee artikelen is het gevolg van de twee stappen van de PCT-procedure, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen hoofdstuk I en II. Dat onderscheid is overbodig geworden omdat alle Staten die partij zijn bij beide verdragen sinds 1997 ook gebonden zijn door hoofdstuk II van het PCT. In de praktijk verliest dat onderscheid ook zijn belang. Momenteel kiest ongeveer 80 % van de aanvragers voor de procedure op grond van hoofdstuk II. Bovendien worden de taken van het EOB als administratie belast met het internationaal nieuwheidsonderzoek en als administratie belast met de internationale voorlopige beoordeling al behandeld in regel 105 EOV. Die samenvoeging wordt voortaan ook uitgedrukt in het Verdrag.

    Het voorbehoud betreffende de inwerkingtreding van de hoofdstukken I en II van het PCT, in artikel 154(1) en 155(1) EOV, werd overbodig, gezien het een herhaling is van het principe van de domiciliëring in een Verdragsluitende Staat of van de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat, vervat in de artikelen 9(1) en (2) en 31(2)a) en b) PCT. Het voorbehoud van de goedkeuring van de Raad van Bestuur, dat werd bepaald in de artikelen 154(2) en 155(2) EOV, werd eveneens overbodig, want het vloeit reeds voort uit artikel 33(4) EOV. De mogelijkheid voor de Raad van Bestuur om de toepassing van de overeenkomst met de WIPO uit te breiden tot aanvragers uit Staten die geen partij zijn bij het Verdrag, wordt behouden in artikel 152, tweede zin EOV.

    De artikelen 154(3) en 155(3) EOV, samen met regel 105 EOV, bepalen dat de kamers van beroep bevoegd zijn voor beslissingen inzake een voorbehoud dat werd geformuleerd door de indiener die zich verzet tegen de vaststelling van een bijkomende taks door het EOB, optredend als ISA of IPEA, om redenen van een gebrek aan eenheid van de uitvinding. Bij toepassing van de beslissing van de voorzitter van het EOB van 25 augustus 1992 (PB EOB 1992, blz. 547) waarbij een instantie in het leven werd geroepen voor het heronderzoeken van de procedure van voorbehoud zoals voorzien in het PCT, krijgt de indiener de mogelijkheid tot een heronderzoek, door het EOB, van het verzoek tot betaling van die bijkomende taksen.

    Dat heronderzoek op twee niveaus van de procedure van voorbehoud van het PCT is uniek in de internationale administratie, en brengt veel werk en kosten met zich mee. Het systeem zorgt daarnaast voor vertragingen in de procedure en overstijgt de eisen van het PCT. Zoals de evolutie van de praktijk de laatste jaren ook heeft aangetoond, is het mogelijk te voorzien in een vereenvoudigde procedure van voorbehoud, overeenkomstig de regels 40.2 c) en 68.3 c) PCT in het Uitvoeringsreglement, dat de noodzakelijke rechtszekerheid garandeert. Er dient te worden vermeld dat die regels in het PCT-reglement werden ingevoerd op voorstel van het EOB, teneinde de werkdruk van de kamers van beroep van het bureau te verlichten, waar men werd geconfronteerd met een aanzienlijke toevloed van PCT-aanvragen waarvoor het gebrek aan eenheid van de uitvinding in vraag werd gesteld. De bepaling die voorziet in een dergelijke vereenvoudigde procedure kan zich baseren op voornoemde beslissing van de voorzitter van het EOB.

    Daarom werd beslist, de mogelijkheid het voorbehoud voor te leggen aan de kamers van beroep, te schrappen. De instantie voor het heronderzoek bestaande uit drie leden is voortaan in laatste instantie bevoegd in de procedures van voorbehoud waarin door het PCT werd voorzien. De artikelen 154(3) en 155(3) EOV werden als gevolg daarvan geschrapt. De taks voor het voorbehoud die invorderbaar is indien de kamers van beroep het voorbehoud onderzoeken, verdwijnt ook.

    Artikelen 159 tot 163

    Bij de oprichting van het Europees Octrooibureau werden in een elfde deel van het Verdrag een aantal bepalingen ingeschreven die de oprichting van het EOB toe lieten :

    — artikel 159 EOV regelt de oprichting van de Raad van Bestuur na de inwerkingtreding van het EOV;

    — artikel 160(1) EOV regelt de benoeming van de ambtenaren van het EOB tijdens een overgangsperiode voorafgaand aan de aanneming van het ambtenarenstatuut;

    — artikel 160(2) EOV bepaalt dat de Raad van Bestuur de bevoegdheid heeft om technici of juristen van de nationale gerechtelijke instanties of nationale diensten van de Verdragsluitende Staten te benoemen als lid van de Grote Kamer van beroep of van de kamers van beroep;

    — artikel 161 EOV heeft betrekking op het eerste begrotingsjaar van de Europese Octrooiorganisatie;

    — artikel 162 EOV behandelt de geleidelijke uitbreiding van de activiteiten van het Europees Octrooibureau op het gebied van het onderzoek van octrooiaanvragen;

    — artikel 163 EOV regelt het recht van de erkende gemachtigden bij de centrale diensten van de industriële eigendom om ingeschreven te zijn op de lijst van erkende gemachtigden zoals voorzien in artikel 134 EOV, tijdens een overgangsperiode die eindigde op 7 oktober 1981 (PB EOB, 1978, blz. 327).

    Het behoud van deze tijdelijke bepalingen in het Verdrag is niet langer vereist, met uitzondering van, enerzijds, de bepaling van artikel 160(2) die als permanente regel en onder gewijzigde vorm werd behouden in het nieuwe artikel 11 EOV en, anderzijds, de bepalingen van artikel 163 die werden vervat in het nieuwe artikel 134 EOV.

    Artikel 164

    Dit artikel werd gewijzigd om het Protocol inzake personeel toe te voegen aan de lijst van protocollen die integraal deel uitmaken van het Verdrag.

    Een ander voorstel tot wijziging van dit artikel — dat voorkwam in het ontwerp van het basisvoorstel voor de herziening van het EOV — bepaalde uitdrukkelijk welke kwesties vallen onder het Uitvoeringsreglement en welke in het Verdrag moeten voorkomen. Die toevoeging was nuttig geweest, meer bepaald voor het waarborgen van het behoud in het Verdrag van de materiële bepalingen van de verleningsprocedure van Europese octrooien. Ze werd echter niet behouden door de Raad van Bestuur en werd, als gevolg daarvan, niet onderworpen aan de beoordeling van de Conferentie van Verdragsluitende Staten.

    Artikel 167

    De Verdragsluitende Staten zijn niet bevoegd om voorbehoud te formuleren in het kader van het herziene Verdrag. Artikel 167 EOV, dat momenteel geschrapt is, gaf de Verdragsluitende Staten de mogelijkheid om, bij de ondertekening of indiening van hun akte van bekrachtiging of toetreding, gedurende een beperkte periode voorbehoud te maken aangaande de toepassing van het Europees Octrooiverdrag (bijvoorbeeld betreffende het toepassingsgebied van de verleende bescherming door octrooi of met betrekking tot de beschermingsduur). Die mogelijkheid was slechts opengesteld voor de Akte van 1973 en werd slechts door drie landen gebruikt (Oostenrijk, Griekenland en Spanje) waarvan het voorbehoud momenteel vervallen is. Artikel 167 is dus zonder voorwerp geworden. De nieuwe Verdragsluitende Staten zullen evenmin voorbehoud kunnen maken.

    Een verduidelijking moet echter worden gemaakt wat betreft het vroegere artikel 167(5) EOV. Deze bepaling voorziet dat elk voorbehoud rechtsgevolgen zal blijven hebben gedurende de volledige duur van een octrooi dat werd verleend op basis van een Europese aanvraag die werd ingediend tijdens de periode waarin dat voorbehoud van kracht was. Krachtens het principe van de niet-terugwerkende kracht en niettegenstaande de opheffing van artikel 167, blijft elk voorbehoud dat werd gemaakt krachtens artikel 167(2) EOV van toepassing op elk Europees octrooi dat werd verleend op basis van een aanvraag die werd ingediend tijdens de periode waarin het voorbehoud van kracht was. De regel van artikel 167(5) EOV blijft dus geldig maar de uitdrukkelijke vermelding ervan in het Verdrag heeft zijn bestaansredenen verloren.

    Protocol inzake de uitleg van artikel 69

    Gezien de regeling van geschillenkwesties inzake het Europees octrooi niet is geharmoniseerd, zijn het de nationale rechtbanken die de voorschriften van het EOV toepassen op rechtsvorderingen wegens inbreuk op Europese octrooien. Het is dus mogelijk dat de beschermingsomvang die wordt verleend door een Europees octrooi in de verschillende Verdragsluitende Staten verschillen vertoont. Teneinde een zo uniform mogelijke toepassing van het Europese octrooirecht in alle Verdragsluitende Staten te waarborgen, werd beslist het Protocol inzake artikel 69 EOV aan te vullen wat betreft de zogenoemde « equivalenten ».

    Het Verdrag bepaalt — in artikel 69 en in het protocol inzake de uitleg van dit artikel (dat integraal deel uitmaakt van het Verdrag) — hoe de beschermingsomvang van Europese octrooien wordt bepaald. De ervaring heeft echter aangetoond dat die voorschriften niet hebben geleid tot een bevredigende uniforme toepassing en interpretatie. Er werden meer bepaald afwijkingen waargenomen inzake de behandeling van de « equivalenten » (het gaat hier om middelen waarvan het gebruik voornamelijk leidt tot hetzelfde resultaat als bij de middelen die worden vermeld in de conclusies van het octrooi) en de betekenis van de eerdere gegevens inzake de geldigheid van het octrooi, die de octrooiaanvrager of de octrooihouder heeft gegeven in de aanvraag of in het octrooischrift tijdens de verleningsprocedure voor het EOB of ter gelegenheid van de procedures voor de rechtbanken.

    Het basisvoorstel voor de herziening van het Verdrag bevatte de regel volgens dewelke, voor de bepaling van de beschermingsomvang die wordt verleend door het Europees octrooi, het aangewezen is rekening te houden met middelen die, op het moment van de vermeende inbreuk, gelijkwaardig zijn aan de middelen die in de conclusies worden vermeld. Het voorstel bevatte bovendien een definitie van de « equivalente middelen » (een middel wordt algemeen als equivalent beschouwd indien het voor de deskundige duidelijk is dat het gebruik van dit middel het wezenlijk mogelijk maakt hetzelfde resultaat te bekomen als datgene dat wordt bekomen door het middel dat is vermeld in de conclusie).

    Het basisvoorstel bevatte tot slot een bepaling betreffende de eerdere verklaringen (« Teneinde de beschermingsomvang krachtens artikel 69 te bepalen, dient voldoende rekening te worden gehouden met elke verklaring die op ondubbelzinnige wijze een beperking met zich meebrengt van de beschermingsomvang die de aanvrager of de houder van het Europees octrooi heeft gedaan, hetzij in de Europese octrooiaanvraag of het Europees octrooi, hetzij tijdens de procedures betreffende de verlening of de geldigheid van het Europees octrooi, in het bijzonder wanneer de beperking gebeurde volgens de vermelde stand van de techniek »).

    Gelet op de relatieve complexiteit van deze problematiek en de omstandigheid dat de Diplomatieke Conferentie slechts over weinig tijd beschikte voor het bespreken van alle aspecten van deze voorstellen, werd beslist in het Protocol inzake de uitleg van artikel 69 — waarvan de huidige tekst ongewijzigd blijft en artikel 1 van het Protocol wordt — slechts een minimale regel op te nemen die het begrip « equivalenten » inhoudt, zonder een definitie van dat begrip te geven, in het kader van het proces om de beschermingsomvang te bepalen : de equivalente uitvoeringswijzen moeten voortaan door de rechter in overweging worden genomen om de beschermingsomvang te bepalen die door het octrooi wordt verleend. De Diplomatieke Conferentie heeft ook afgezien van de bepaling van een datum waarop de aangezochte rechter over de equivalentie moet oordelen. De oplossing waarbij de datum van de inbreuk de voorkeur genoot, werd door bepaalde delegaties inadequaat geacht, waarbij werd aangevoerd dat de hoven en rechtbanken veeleer de indieningsdatum of de voorrangsdatum van de octrooiaanvraag in aanmerking nemen, of dat het aangewezen is hen een voldoende beoordelingsmarge te laten om een beslissing te nemen, rekening houdende met de omstandigheden van elk geval. Het voorstel betreffende de « eerdere verklaringen » werd eveneens verworpen.

    De Diplomatieke Conferentie is er dus niet in geslaagd de definitie van de equivalenten en de behandeling van eerdere verklaringen te harmoniseren, hoewel het basisvoorstel voor de herziening van het EOV — dat werd goedgekeurd door de Raad van Bestuur — op dat gebied ambitieuzer was. Deze kwesties zouden het onderwerp kunnen zijn van meer diepgaande besprekingen ter gelegenheid van een volgende Diplomatieke Conferentie.

    Protocol inzake personeel van het Europees Octrooibureau te Den Haag (Protocol inzake personeel)

    Teneinde gehoor te geven aan de bekommernissen van de Nederlandse overheid aangaande een eventuele vermindering van het aantal plaatsen van tewerkstelling als gevolg van de introductie van het BEST-programma (betreffende de fusie van het nieuwheidsonderzoek en het octrooieerbaarheidsonderzoek), werd een nieuw Protocol inzake personeel als bijlage bij het Verdrag gevoegd. Dat garandeert dat het aantal plaatsen van tewerkstelling in het bureau, dat werd toegekend aan de Afdeling in Den Haag, zoals vastgelegd volgens het organigram van de functies en in de tabel van het personeel voor het jaar 2000, in hoofdzaak ongewijzigd blijft.

    Protocol inzake de centralisatie en de invoering van het Europees octrooistelsel (Protocol inzake de centralisatie)

    De toewijzing van de taken die door het vroegere Internationaal Octrooi Instituut werden uitgevoerd in de afdeling van Den Haag, ingevolge sectie I(1)b), werd geschrapt, teneinde mogelijk te maken dat onderzoeken aangaande nationale octrooiaanvragen ook kunnen worden uitgevoerd door een onderzoeker van het nieuwheidsonderzoek in München. De Raad van Bestuur zal bevoegd zijn om aan het EOB, en niet uitsluitend aan zijn afdeling in Den Haag, andere taken over te dragen op het gebied van het nieuwheidsonderzoek, overeenkomstig het BEST-programma dat de bedoeling heeft de verwante taken van het bureau op organisatorisch gebied te verenigen. De beperking van de taken van de afdeling van Berlijn op het gebied van het nieuwheidsonderzoek, ingevolge sectie I(3), werd ook geschrapt, waardoor de procedure volgens het BEST-programma er ook kan worden uitgevoerd, namelijk het nieuwheidsonderzoek en het onderzoek ten gronde.

    De minister van Buitenlandse Zaken,

    Karel DE GUCHT.

    De minister van Economie,

    Marc VERWILGHEN.


    WETSONTWERP


    ALBERT II,

    Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,

    Onze Groet.

    Op de voordracht van Onze minister van Buitenlandse Zaken en van Onze minister van Economie,

    Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

    Onze minister van Buitenlandse Zaken en Onze minister van Economie zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    Art. 2

    De Akte van herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Verdrag inzake het Europees octrooi) van 5 oktober 1973, laatst gewijzigd op 17 december 1991, gedaan te München op 29 november 2000, zal volkomen gevolg hebben.

    Het Protocol inzake de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning van beslissingen inzake het recht tot verkrijging van het Europees octrooi en het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese octrooiorganisatie, gehecht aan het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 en goedgekeurd door de wet van 8 juli 1977, blijven volkomen gevolg hebben.

    Gegeven te Brussel, 10 november 2006.

    ALBERT

    Van Koningswege :

    De minister van Buitenlandse Zaken,

    Karel DE GUCHT.

    De minister van Economie,

    Marc VERWILGHEN.


    VERTALING

    AKTE VAN HERZIENING

    van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Verdrag inzake het Europees octrooi) van 5 oktober 1973, laatst gewijzigd op 17 december 1991.

    PREAMBULE

    DE VERDRAGSLUITENDE STATEN DIE PARTIJ ZIJN BIJ HET EUROPEES OCTROOIVERDRAG,

    OVERWEGENDE dat de samenwerking tussen de landen van Europa op basis van het Europees octrooiverdrag en de daarbij vastgestelde eenvormige procedure voor het verlenen van octrooien een wezenlijke bijdrage vormt bij de juridische en economische integratie van Europa,

    GELEID DOOR DE WENS de innovatie en economische groei in Europa nog doeltreffender te bevorderen door de fundamenten te leggen voor de verdere ontwikkeling van het Europese octrooistelsel,

    GELEID DOOR het verlangen om in het licht van de groeiende internationalisatie in octrooiaangelegenheden, het Europese Octrooiverdrag aan te passen aan de technologische en juridische ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan sinds het werd gesloten,

    ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN :

    Artikel 1

    Wijziging van het Europese Octrooiverdrag

    Het Europese Octrooiverdrag wordt als volgt gewijzigd :

    1. Het volgende nieuwe artikel 4bis wordt ingevoegd na artikel 4 :

    Artikel 4bis

    Conferentie van ministers van de Verdragsluitende Staten

    Een conferentie van ministers van de Verdragsluitende Staten die bevoegd zijn voor octrooiaangelegenheden komt ten minste een maal om de vijf jaar samen om kwesties inzake de Organisatie en het Europese octrooistelsel te bespreken.

    2. Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 11

    Benoeming van hoger personeel

    (1) De voorzitter van het Europees Octrooibureau wordt benoemd door de Raad van Bestuur.

    (2) De ondervoorzitters worden door de Raad van Bestuur benoemd nadat de voorzitter van het Europees Octrooibureau is geraadpleegd.

    (3) De leden van de kamers van beroep en van de Grote Kamer van beroep, met inbegrip van hun voorzitters, worden benoemd door de Raad van Bestuur op voorstel van de voorzitter van het Europees Octrooibureau. Zij kunnen worden herbenoemd door de Raad van Bestuur nadat de voorzitter van het Europees Octrooibureau is geraadpleegd.

    (4) De Raad van Bestuur oefent het tuchtrecht uit over de in het eerste tot en met het derde lid bedoelde beambten.

    (5) Na raadpleging van de voorzitter van het Europees Octrooibureau kan de Raad van Bestuur ook juristen van de nationale gerechtelijke instanties of semi-rechterlijke autoriteiten van de Verdragsluitende Staten benoemen als lid van de Grote Kamer van beroep, die hun gerechtelijke activiteiten op nationaal niveau kunnen blijven voortzetten. Zij worden benoemd voor een termijn van drie jaar en kunnen worden herbenoemd.

    3. Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 14

    Talen van het Europees Octrooibureau, Europese octrooiaanvragen en andere stukken

    (1) De officiële talen van het Europees Octrooibureau zijn het Duits, Engels en Frans.

    (2) Een Europese octrooiaanvraag moet worden ingediend in een van de officiële talen of, indien zij in een andere taal wordt ingediend, vertaald worden in een van de officiële talen in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Tijdens de hele duur van de procedure voor het Europees Octrooibureau kan deze vertaling in overeenstemming worden gebracht met de aanvraag zoals die is ingediend. Indien de vereiste vertaling niet binnen de gestelde termijn is ingediend, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken.

    (3) De officiële taal van het Europees Octrooibureau waarin de Europese octrooiaanvraag is ingediend of waarin deze is vertaald moet als proceduretaal worden gebruikt in alle procedures voor het Europees octrooibureau, tenzij het Uitvoeringsreglement anders bepaalt.

    (4) Natuurlijke personen of rechtspersonen die hun woonplaats of hun zetel hebben in een Verdragsluitende Staat, die als officiële taal een andere taal heeft dan het Duits, Engels of Frans, en onderdanen van die Staat, die hun woonplaats in het buitenland hebben, kunnen stukken waarvan indiening aan een termijn is gebonden, in een officiële taal van die Staat indienen. Een vertaling in een officiële taal van het Europees Octrooibureau moet evenwel worden voorgelegd in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Indien een stuk, dat geen deel uitmaakt van de tot de Europese octrooiaanvraag behorende stukken, niet is ingediend in de voorschreven taal, of indien een vereiste vertaling niet binnen de gestelde termijn is ingediend, wordt het stuk geacht niet te zijn ingediend.

    (5) De Europese octrooiaanvragen worden gepubliceerd in de proceduretaal.

    (6) De Europese octrooischriften worden gepubliceerd in de proceduretaal en bevatten een vertaling van de conclusies in de beide andere officiële talen van het Europees Octrooibureau.

    (7) In de drie officiële talen van het Europees Octrooibureau worden gepubliceerd :

    a) het Europees Octrooiblad;

    b) het Publicatieblad van het Europees Octrooibureau.

    (8) Inschrijvingen in het Europees Octrooiregister geschieden in de drie officiële talen van het Europees Octrooibureau. In geval van twijfel geeft de inschrijving in de proceduretaal de doorslag.

    4. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 16

    Aanvraagafdeling

    De Aanvraagafdeling is bevoegd voor het onderzoek van de Europese octrooiaanvragen bij de indiening en voor het onderzoek op vormgebreken.

    5. Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 17

    Afdelingen voor het nieuwheidsonderzoek

    De afdelingen voor het nieuwheidsonderzoek zijn bevoegd voor het opstellen van de verslagen van het Europese nieuwheidsonderzoek.

    6. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 18

    Onderzoeksafdelingen

    (1) De onderzoeksafdelingen zijn bevoegd voor het onderzoeken van de Europese octrooiaanvragen.

    (2) Een onderzoekafdeling is samengesteld uit drie technische onderzoekers. Het onderzoek van de Europese octrooiaanvraag wordt echter in het algemeen opgedragen aan een van de onderzoekers van de afdeling. De mondelinge procedure behoort tot de bevoegdheid van de onderzoeksafdeling zelf. Indien de onderzoeksafdeling meent dat de aard van de beslissing zulks vereist, wordt zij aangevuld met een rechtsgeleerde onderzoeker. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de onderzoeksafdeling doorslaggevend.

    7. Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 21

    Kamers van beroep

    (1) De kamers van beroep zijn bevoegd het beroep te onderzoeken dat tegen de beslissingen van de aanvraagafdeling, de onderzoeksafdelingen, de oppositieafdelingen en de juridische afdeling is ingesteld.

    (2) In geval van beroep tegen een beslissing van de aanvraagafdeling of van de juridische afdeling is de kamer van beroep samengesteld uit drie rechtsgeleerde leden.

    (3) In geval van beroep tegen een beslissing van een onderzoeksafdeling, bestaat de kamer van beroep uit :

    a) twee technische leden en een rechtsgeleerd lid, wanneer de beslissing betrekking heeft op de afwijzing van een Europese octrooiaanvraag of op de verlening, beperking of herroeping van een Europees octrooi en wanneer deze beslissing genomen is door een onderzoeksafdeling samengesteld uit minder dan vier leden;

    b) drie technische en twee rechtsgeleerde leden, wanneer de beslissing is genomen door een onderzoeksafdeling samengesteld uit vier leden of indien de kamer van beroep meent dat de aard van het beroep dit vereist;

    c) drie rechtsgeleerde leden in alle andere gevallen.

    (4) In geval van beroep ingesteld tegen een beslissing van een oppositieafdeling is de kamer van beroep samengesteld uit :

    a) twee technische leden en een rechtsgeleerd lid wanneer de beslissing is genomen door een oppositieafdeling samengesteld uit drie leden;

    b) drie technische en twee rechtsgeleerde leden, wanneer de beslissing is genomen door een oppositieafdeling samengesteld uit vier leden of indien de kamer van beroep meent dat de aard van het beroep dit vereist.

    8. Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 22

    Grote Kamer van beroep

    (1) De Grote Kamer van beroep is bevoegd voor :

    a) het beslissen over rechtsvragen die haar worden voorgelegd door de kamers van beroep;

    b) het verlenen van adviezen over rechtsvragen die haar door de voorzitter van het Europees Octrooibureau worden voorgelegd overeenkomstig artikel 112;

    c) het beslissen over verzoeken tot herziening van beslissingen van de kamers van beroep ingevolge artikel 112bis.

    (2) In de procedures voorzien in het eerste lid, a) en b), is de Grote Kamer van beroep samengesteld uit vijf rechtsgeleerde en twee technische leden. In de procedures voorzien in het eerste lid, c), is de Grote Kamer van beroep samengesteld uit drie of vijf leden zoals vastgelegd in het Uitvoeringsreglement. In alle procedures wordt het voorzitterschap waargenomen door een rechtsgeleerd lid.

    9. Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 23

    Onafhankelijkheid van de leden van de kamers

    (1) De leden van de Grote Kamer van beroep en van de kamers van beroep worden voor een periode van vijf jaar benoemd; zij kunnen tijdens deze periode niet uit hun functie worden ontheven, tenzij daarvoor ernstige redenen bestaan en de Raad van Bestuur, op verzoek van de Grote Kamer van beroep, daartoe beslist. Niettegenstaande de bepalingen van de eerste zin, eindigt het mandaat van leden van de kamers van beroep indien zij aftreden of met pensioen gaan overeenkomstig het ambtenarenreglement van het Europees Octrooibureau.

    (2) De leden van de kamers mogen geen lid zijn van de aanvraagafdeling, de onderzoeksafdelingen, de oppositieafdelingen of de juridische afdeling.

    (3) De leden van de kamers zijn bij hun beslissingen aan geen enkele instructie gebonden en dienen zich uitsluitend naar de bepalingen van dit Verdrag te voegen

    (4) De Reglementen voor de procesvoering van de kamers van beroep en van de Grote Kamer van beroep worden vastgesteld overeenkomstig het Uitvoeringsreglement. Zij zijn onderworpen aan de goedkeuring van de Raad van Bestuur.

    10. Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 33

    Bevoegdheden van de Raad van Bestuur in bepaalde gevallen

    (1) De Raad van Bestuur is bevoegd tot wijziging van :

    a) de bepalingen van dit verdrag in de mate dat ze de duur van een termijn vaststellen;

    b) de bepalingen van het tweede tot en met het achtste deel evenals van het tiende deel van dit Verdrag teneinde de conformiteit met een internationaal verdrag inzake octrooien of EG-wetgeving inzake octrooien te verzekeren;

    c) de bepalingen van het Uitvoeringsreglement.

    (2) De Raad van Bestuur is overeenkomstig dit Verdrag bevoegd tot vaststelling of wijziging van :

    a) het Financieel Reglement;

    b) het Ambtenarenreglement en de arbeidsvoorwaarden voor ander personeel van het Europees Octrooibureau, hun loonschaal alsmede de aard en toewijzingsbepalingen van bijkomende voordelen;

    c) het Pensioenreglement en iedere verhoging van de bestaande pensioenen overeenkomstig de loonsverhogingen;

    d) het Reglement betreffende de verschuldigde taksen;

    e) zijn Reglement van Orde.

    (3) Niettegenstaande de bepalingen van artikel 18, tweede lid, is de Raad van Bestuur bevoegd om op grond van zijn ervaring te beslissen dat in bepaalde gevallen de onderzoeksafdelingen zijn samengesteld uit slechts één technisch onderzoeker. Deze beslissing kan herroepen worden.

    (4) De Raad van Bestuur is bevoegd om de voorzitter van het Europees Octrooibureau te machtigen om in naam van de Europese Octrooiorganisatie te onderhandelen en, onder voorbehoud van goedkeuring overeenkomsten te sluiten met Staten of intergouvernementele organisaties, als ook met documentatiecentra die in het leven zijn geroepen uit hoofde van met deze organisaties gesloten overeenkomsten.

    (5) De Raad van Bestuur kan geen besluit nemen uit hoofde van het eerste lid, b) :

    — over een internationaal verdrag voordat het in werking is getreden;

    — over een wetgevende akte van de Europese Gemeenschap voordat het in werking is getreden, of wanneer deze akte voorziet in een omzettingstermijn, voordat deze termijn is verstreken.

    11. Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 35

    Wijze van stemmen

    (1) Onder voorbehoud van de bepalingen in het tweede en derde lid, neemt de Raad van Bestuur beslissingen met een gewone meerderheid van stemmen uitgebracht door de vertegenwoordigde Verdragsluitende Staten.

    (2) Een meerderheid van drievierden van de stemmen van de vertegenwoordigde Verdragsluitende Staten is vereist voor de beslissingen die de Raad van Bestuur bevoegd is te nemen krachtens artikel 7, artikel 11, eerste lid, artikel 33, eerste lid, a) en c), en het tweede tot en met het vierde lid, artikel 39, eerste lid, artikel 40, tweede en vierde lid, artikel 46, artikel 134bis, artikel 149bis, tweede lid, artikel 152, artikel 153, zevende lid, artikel 166 en artikel 172.

    (3) Eenparigheid van stemmen van de Verdragsluitende Staten is vereist voor de beslissingen die de Raad van Bestuur bevoegd is te nemen krachtens artikel 33, eerste lid, b). De Raad van Bestuur neemt deze beslissingen alleen wanneer alle Verdragsluitende Staten vertegenwoordigd zijn. Een beslissing genomen op grond van artikel 33, eerste lid, b), heeft geen gevolg indien een Verdragsluitende Staat binnen twaalf maanden na de beslissing verklaart dat hij niet wenst te worden gebonden door die beslissing.

    (4) De onthouding geldt niet als stem.

    12. Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 37

    Financiering van de begroting

    De begroting van de Organisatie wordt gefinancierd :

    a) uit de eigen middelen van de Organisatie;

    b) uit de betalingen door de Verdragsluitende Staten op basis van de in die Staten geheven instandhoudingstaksen voor Europese octrooien;

    c) zo nodig uit uitzonderlijke financiële bijdragen van de Verdragsluitende Staten;

    d) in voorkomend geval uit de ontvangsten voorzien in artikel 146;

    e) in voorkomend geval, en uitsluitend voor de onroerende goederen, door leningen bij derden met gronden of gebouwen als zekerheid;

    f) in voorkomend geval, door fondsen van derden voor specifieke projecten.

    13. Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 38

    Eigen middelen van de Organisatie

    De eigen middelen van de Organisatie worden omvatten :

    a) alle inkomsten uit taksen en andere middelen evenals de reserves van de Organisatie;

    b) de middelen van het reservefonds voor pensioenendienen te worden beschouwd als een bijzonder vermogensbestanddeel van de Organisatie ter ondersteuning van het pensioenstelsel door oprichten van passende reserves.

    14. Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 42

    Begroting

    (1) De begroting van de Organisatie dient in evenwicht te zijn. De begroting zal worden opgesteld overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen zoals vastgelegd in het Financieel Reglement. Indien nodig kunnen begrotingswijzigingen of aanvullende begrotingen worden opgesteld.

    (2) De begroting wordt opgesteld in de rekeneenheid die in het Financieel Reglement is vastgesteld.

    15. Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 50

    Financieel Reglement

    Het Financieel Reglement stelt met name vast :

    a) de wijze waarop de begroting moet worden opgesteld en ten uitvoer gelegd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording moet worden afgelegd;

    b) de wijze waarop de stortingen en de bijdragen bedoeld in artikel 37 en de voorschotten bedoeld in artikel 41 door de Verdragsluitende Staten aan de Organisatie ter beschikking moeten worden gesteld;

    c) De regels en de organisatie van de controle en de verantwoordelijkheid van de bestuurders en van de rekenplichtigen;

    d) de rentevoet bedoeld in de artikelen 39, 40 en 47;

    e) de wijze waarop de krachtens artikel 146 te betalen bijdragen berekend dienen te worden;

    f) de samenstelling en de taken van een Commissie voor de begroting en de financiën, die door de Raad van Bestuur dient te worden ingesteld;

    g) de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen waarop de begroting en de financiële jaarverslagen worden gebaseerd.

    16. Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 51

    Taksen

    (1) Het Europees Octrooibureau kan taksen heffen voor elke officiële taak of procedure die wordt uitgevoerd uit hoofde van dit Verdrag.

    (2) De betalingstermijnen van andere taksen dan deze die zijn vastgesteld door dit Verdrag worden vastgesteld in het Uitvoeringsreglement.

    (3) Wanneer het Uitvoeringsreglement de betaling van een taks voorschrijft, worden daarin ook de juridische consequenties vastgesteld van niet betaling van de taks binnen de gestelde termijn.

    (4) Het reglement betreffende de taksen stelt met name de bedragen van de taksen vast en de wijze waarop deze moeten worden geïnd.

    17. Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 52

    Octrooieerbare uitvindingen

    (1) Europese octrooien worden verleend voor iedere uitvinding, op alle gebieden van de technologie, mits zij nieuw is, op uitvinderswerkzaamheid berust en vatbaar is voor toepassing op het gebied van de nijverheid.

    (2) In de zin van het eerste lid worden met name niet als uitvindingen beschouwd :

    a) ontdekkingen, alsmede natuurwetenschappelijke theorieën en wiskundige methoden;

    b) esthetische vormgevingen;

    c) stelsels, regels en methoden voor het verrichten van geestelijke arbeid, voor het spelen of voor de bedrijfsvoering, alsmede computerprogramma's;

    d) presentatie van gegevens.

    (3) Het tweede lid sluit de octrooieerbaarheid van de aldaar genoemde onderwerpen of werkzaamheden alleen dan uit voor zover de Europese octrooiaanvraag of het Europees octrooi betrekking heeft op een van die onderwerpen of werkzaamheden als zodanig.

    18. Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 53

    Uitzonderingen op de octrooieerbaarheid

    Europese octrooien worden niet verleend voor :

    a) uitvindingen waarvan de commerciële exploitatie strijdig zou zijn met de openbare orde of met de goede zeden, met dien verstande dat niet als strijdig in deze zin zal worden beschouwd het enkele feit dat de exploitatie van de uitvindingen in bepaalde of alle Verdragsluitende Staten door een wettelijke of reglementaire bepaling is verboden;

    b) planten- of dierenrassen of werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren; deze bepaling is niet van toepassing op microbiologische werkwijzen en hierdoor verkregen voortbrengselen;

    c) methoden van behandeling van het menselijk of dierlijk lichaam door chirurgische ingrepen of geneeskundige behandelingen en diagnosemethoden die worden toegepast op het menselijk of dierlijk lichaam; deze bepaling is niet van toepassing op voortbrengselen, met name stoffen en mengsels voor de toepassing van één van deze methoden.

    19. Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 54

    Nieuwheid

    (1) Een uitvinding wordt als nieuw beschouwd indien zij geen deel uitmaakt van de stand van de techniek.

    (2) De stand van de techniek wordt gevormd door al hetgeen vóór de datum van indiening van de Europese octrooiaanvraag openbaar toegankelijk is gemaakt door een schriftelijke of mondelinge beschrijving, door gebruik of op enige andere wijze.

    (3) Als behorend tot de stand van de techniek wordt tevens aangemerkt de inhoud van Europese octrooiaanvragen zoals die zijn ingediend, waarvan de datum van indiening gelegen is vóór de in het tweede lid genoemde datum en die eerst op of na die datum zijn gepubliceerd.

    (4) Het tweede en derde lid sluiten de octrooieerbaarheid niet uit van stoffen of mengsels voor zover zij bestemd zijn voor de toepassing van de in artikel 53, c) bedoelde methoden, mits dat gebruikdaarvan voor een dergelijke methode niet tot de stand van de techniek behoort.

    (5) Het tweede en derde lid sluiten voorts de octrooieerbaarheid niet uit van een stof of mengsel als bedoeld in het vierde lid voor een specifieke gebruik in een methode bedoeld in artikel 53, c), mits dat gebruik niet tot de stand van de techniek behoort.

    20. Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 60

    Recht op een Europees octrooi

    (1) Het recht op een Europees octrooi komt toe aan de uitvinder of diens rechtverkrijgende. Indien de uitvinder werknemer is, wordt het recht op een Europees octrooi bepaald overeenkomstig het recht van de Staat waarin de werknemer overwegend werkzaam is; indien niet kan worden vastgesteld in welke Staat de werknemer overwegend werkzaam is, is het recht van toepassing van de Staat op het grondgebied waar het bedrijf van de werkgever, waaraan de werknemer verbonden is, zich bevindt.

    (2) Indien verscheidene personen de uitvinding onafhankelijk van elkaar hebben gedaan, heeft degene wiens octrooiaanvraag de oudste datum van indiening heeft, recht op het Europees octrooi, mits deze eerste aanvraag is gepubliceerd.

    (3) Bij de procedure voor het Europees Octrooibureau wordt de aanvrager geacht gerechtigd te zijn het recht op het Europees octrooi te doen gelden.

    21. Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 61

    Europese octrooiaanvraag door niet-gerechtigde personen

    (1) Indien bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing het recht op de verlening van het Europees octrooi is toegewezen aan een persoon die niet de aanvrager is, kan deze persoon, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement :

    a) de procedure met betrekking tot de Europese octrooiaanvraag, in de plaats van de aanvrager als zijn eigen aanvraag voortzetten

    b) voor dezelfde uitvinding een nieuwe Europese octrooiaanvraag indienen; of

    c) verzoeken dat de Europese octrooiaanvraag wordt afgewezen.

    (2) Op een nieuwe Europese octrooiaanvraag, ingediend op grond van het eerste lid, b), is artikel 76, eerste lid, overeenkomstig van toepassing.

    22. Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 65

    Vertaling van het Europees octrooi

    (1) Elke Verdragsluitende Staat kan voorschrijven dat, indien het Europees octrooi zoals verleend, voortgezet in gewijzigde vorm, of beperkt door het Europees Octrooibureau niet is opgesteld in een van zijn officiële talen, de houder van het octrooi aan zijn centrale dienst voor de industriële eigendom een vertaling van het octrooi, zoals verleend, gewijzigd of beperkt, moet verstrekken in een van zijn officiële talen naar zijn keuze, of, voor zover de betrokken Staat het gebruik van een bepaalde officiële taal verplicht heeft gesteld, in die taal. De vertaling moet worden voorgelegd binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum waarop de vermelding van de verlening, van de voortzetting in gewijzigde vorm of van de beperking van het Europees octrooi in het Europees Octrooiblad gepubliceerd wordt, tenzij de betrokken Staat een langere termijn voorschrijft.

    (2) Elke Verdragsluitende Staat die maatregelen heeft genomen krachtens het eerste lid, kan bepalen dat de houder van het octrooi binnen de door die Staat vast te stellen termijn de kosten van de publicatie van de vertaling geheel of gedeeltelijk betaalt.

    (3) Elke Verdragsluitende Staat kan bepalen dat, indien de krachtens het eerste en tweede lid gegeven maatregelen niet worden nagekomen, het Europees octrooi in die Staat geacht wordt van de aanvang af geen rechtsgevolgen te hebben gehad.

    23. Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 67

    Rechten voortvloeiende uit de Europese octrooiaanvraag na publicatie

    (1) De Europese octrooiaanvraag waarborgt, vanaf de datum van publicatie, de aanvrager voorlopig de bescherming bedoeld in artikel 64, in de Verdragsluitende Staten, die in de aanvraag zijn aangewezen.

    (2) Elke Verdragsluitende Staat kan bepalen dat de Europese octrooiaanvraag niet de in artikel 64 bedoelde bescherming waarborgt. De uit de publicatie van een Europese octrooiaanvraag voortvloeiende bescherming mag echter niet minder zijn dan de bescherming die de wetgeving van de desbetreffende Staat toekent aan de verplichte publicatie van de nog niet onderzochte nationale octrooiaanvragen. In ieder geval dient elke verdragssluitende Staat er ten minste op toe te zien dat de aanvrager vanaf de publicatie van een Europese octrooiaanvraag een gezien de omstandigheden redelijke vergoeding kan eisen van iedereen die in die verdragssluitende Staat de desbetreffende uitvinding heeft geëxploiteerd, onder omstandigheden op grond waarvan hij volgens het nationale recht aansprakelijk zou zijn indien het inbreuk op het nationale octrooi zou hebben betroffen.

    (3) Elke Verdragsluitende Staat, die de proceduretaal niet als officiële taal heeft, kan bepalen dat de in het eerste en tweede lid bedoelde voorlopige bescherming eerst effectief is op de datum waarop een vertaling van de conclusies, hetzij in een van de officiële talen van die Staat naar keuze van de aanvrager, hetzij, voor zover de desbetreffende Staat het gebruik van een bepaalde officiële taal heeft verplicht gesteld, in die taal :

    a) openbaar toegankelijk is gemaakt op de door de nationale wetgeving voorgeschreven wijze, of

    b) is verstrekt aan de persoon die in deze Staat de desbetreffende uitvinding exploiteert.

    (4) De Europese octrooiaanvraag wordt geacht van de aanvang af niet de in het eerste en tweede lid bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad, indien zij is ingetrokken of geacht wordt te zijn ingetrokken of is afgewezen bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing. Hetzelfde geldt voor de rechtsgevolgen van de Europese octrooiaanvraag in een Verdragsluitende Staat waarvan de aanwijzing is ingetrokken of geacht wordt te zijn ingetrokken.

    24. Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 68

    Rechtsgevolgen van de herroeping of beperking van het Europees octrooi

    De Europese octrooiaanvraag alsmede het daarop verleende octrooi worden geacht van bij aanvang af niet de in de artikelen 64 en 67 bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad in de mate dat het octrooi is herroepen of beperkt tijdens een oppositie-, beperkings- of nietigheidsprocedure.

    25. Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 69

    Beschermingsomvang

    (1) De beschermingsomvang van het Europees octrooi of van de Europese octrooiaanvraag wordt bepaald door de conclusies. Niettemin dienen de beschrijving en de tekeningen tot uitleg van de conclusies.

    (2) Voor de periode tot voor de verlening van het Europees octrooi wordt de beschermingsomvang van de Europese octrooiaanvraag bepaald door de conclusies die zijn vervat in de aanvraag zoals gepubliceerd. Het Europees octrooi, zoals verleend of gewijzigd tijdens de oppositie-, beperkings- of nietigheidsprocedure, bepaalt echter met terugwerkende kracht de beschermingsomvang die voortvloeit uit de Europese octrooiaanvraag, voor zover deze daarbij niet wordt uitgebreid.

    26. Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 70

    Authentieke tekst van de Europese octrooiaanvraag of van het Europees octrooi

    (1) De tekst van de Europese octrooiaanvraag of van het Europees octrooi in de proceduretaal is de authentieke tekst in alle procedures voor het Europees Octrooibureau en in alle Verdragsluitende Staten.

    (2) Indien de Europese octrooiaanvraag echter is ingediend in een taal die geen officiële taal is van het Europees Octrooibureau, is die tekst de aanvraag zoals ingediend in de zin van dit Verdrag.

    (3) Elke Verdragsluitende Staat kan bepalen dat een in dit Verdrag voorgeschreven vertaling in een officiële taal van die Staat aldaar als authentieke tekst zal gelden, behalve in geval van nietigheidsprocedures, indien de beschermingsomvang van de Europese octrooiaanvraag of het Europees octrooi in de vertaling beperkter is dan de bescherming die wordt geboden door die aanvraag of door dat octrooi in de proceduretaal.

    (4) Elke Verdragsluitende Staat die met toepassing van het derde lid een voorschrift vaststelt,

    a) moet de aanvrager of de houder van het octrooi toestaan een herziene vertaling van de Europese octrooiaanvraag of van het Europees octrooi in te dienen. Deze herziene vertaling heeft geen rechtskracht zolang de door de Verdragsluitende Staat krachtens artikel 65, tweede lid, en artikel 67, derde lid, vastgestelde voorwaarden niet vervuld zijn;

    b) kan bepalen dat iemand die in die Staat te goeder trouw is begonnen met het exploiteren van een uitvinding of hiertoe daadwerkelijke en wezenlijke voorbereidingen heeft getroffen, zonder dat die exploitatie een inbreuk vormt op de aanvraag of op het octrooi in de oorspronkelijke vertaling, met deze exploitatie in of voor zijn bedrijf kosteloos mag doorgaan nadat de herziene vertaling van kracht is geworden.

    27. Artikel 75 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 75

    Indiening van een Europese octrooiaanvraag

    (1) De Europese octrooiaanvraag kan worden ingediend :

    a) bij het Europees Octrooibureau; of

    b) indien de wetgeving van een Verdragsluitende Staat dit toestaat, en onder voorbehoud van artikel 76, eerste lid, bij de centrale dienst voor de industriële eigendom of bij een andere bevoegde instantie van die Staat. Een op zodanige wijze ingediende aanvraag heeft dezelfde rechtsgevolgen als wanneer zij op dezelfde datum was ingediend bij het Europees Octrooibureau.

    (2) Het eerste lid verhindert de toepassing niet van wettelijke of reglementaire bepalingen die in een Verdragsluitende Staat :

    a) gelden voor uitvindingen welke, ingevolge hun voorwerp, niet zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde instanties van de betrokken Staat aan het buitenland mogen worden meegedeeld, of

    b) voorschrijven dat elke octrooiaanvraag eerst ingediend moet worden bij een nationale instantie, dan wel de rechtstreekse indiening bij een andere instantie afhankelijk stellen van een voorafgaande toestemming.

    28. Artikel 76 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 76

    Afgesplitste Europese aanvragen

    (1) Een afgesplitste Europese octrooiaanvraag moet rechtstreeks bij het Europees Octrooibureau worden ingediend in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Zij kan alleen worden ingediend voor onderwerpen die door de inhoud van de oorspronkelijke aanvraag zoals die is ingediend worden gedekt; voor zover aan deze eis wordt voldaan, wordt de afgesplitste aanvraag geacht te zijn ingediend op de datum van indiening van de oorspronkelijke aanvraag en geniet zij het recht van voorrang daarvan.

    (2) Alle Verdragsluitende Staten die in de oorspronkelijke aanvraag ten tijde van de indiening van de afgesplitste Europese aanvraag zijn aangewezen, worden geacht te zijn aangewezen in de afgesplitste aanvraag.

    29. Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 77

    Doorzending van Europese octrooiaanvragen

    (1) De centrale dienst voor de industriële eigendom van een Verdragsluitende Staat zendt de Europese octrooiaanvragen die bij de dienst of bij een andere bevoegde instantie van die Staat zijn ingediend, door aan het Europees Octrooibureau in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement.

    (2) Een Europese octrooiaanvraag waarvan het onderwerp onder geheimhouding valt, wordt niet aan het Europees Octrooibureau doorgezonden.

    (3) Een Europese octrooiaanvraag die niet tijdig is doorgezonden aan het Europees Octrooibureau wordt geacht te zijn ingetrokken.

    30. Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 78

    Voorschriften waaraan de Europese Octrooiaanvraag moet voldoen

    (1) De Europese octrooiaanvraag moet bevatten :

    a) een verzoek tot verlening van een Europees octrooi;

    b) een beschrijving van de uitvinding;

    c) een of meer conclusies;

    d) de tekeningen waarnaar de beschrijving of de conclusies verwijzen;

    e) een uittreksel,

    en voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in het Uitvoeringsreglement.

    (2) Elke Europese octrooiaanvraag geeft aanleiding tot de betaling van de indieningstaks en de taks voor het nieuwheidsonderzoek. Wanneer de indieningstaks of de taks voor het nieuwheidsonderzoek niet tijdig wordt betaald, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken.

    31. Artikel 79 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 79

    Aanwijzing van de Verdragsluitende Staten

    (1) Alle Verdragsluitende Staten die partij zijn bij dit Verdrag op het tijdstip waarop een Europese octrooiaanvraag wordt ingediend worden geacht te zijn aangewezen in het verzoek tot verlening van het Europees octrooi.

    (2) De aanwijzing van een Verdragsluitende Staat kan aanleiding geven tot de betaling van een aanwijzingstaks.

    (3) De aanwijzing van een Verdragsluitende Staat kan te allen tijde tot aan de verlening van het Europees octrooi worden ingetrokken.

    32. Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 80

    Datum van indiening

    De datum van indiening van de Europese octrooiaanvraag is de datum waarop aan de in het Uitvoeringsreglement vastgestelde vereisten is voldaan.

    33. Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 86

    Jaartaksen voor de Europese octrooiaanvraag

    (1) Voor de Europese octrooiaanvraag moeten, overeenkomstig het Uitvoeringsreglement, jaartaksen worden betaald aan het Europees Octrooibureau. Deze taksen moeten jaarlijks worden betaald vanaf het derde jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de aanvraag is ingediend. Indien een jaartaks niet binnen de gestelde termijn is betaald, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken.

    (2) De jaartaks moet niet meer worden betaald na betaling van de taks die moet worden betaald voor het jaar waarin de vermelding van de verlening van het Europees octrooi is gepubliceerd.

    34. Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 87

    Recht van voorrang

    (1) Degene die op regelmatige wijze in of voor

    a) een Staat die partij is bij het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom of

    b) een lid van de Wereldhandelsorganisatie,

    een aanvraag heeft ingediend voor een octrooi van uitvinding, een gebruiksmodel of een gebruikscertificaat, of zijn rechtverkrijgende, geniet voor het indienen van een Europese octrooiaanvraag voor dezelfde uitvinding een recht van voorrang gedurende een termijn van twaalf maanden na de datum van indiening van de eerste aanvraag.

    (2) Elke aanvraag die de waarde heeft van een regelmatige nationale aanvraag, overeenkomstig de nationale wetgeving van de Staat waarin de aanvraag is ingediend dan wel overeenkomstig bilaterale of multilaterale overeenkomsten, met inbegrip van dit Verdrag, wordt erkend het recht van voorrang te doen ontstaan.

    (3) Onder regelmatige nationale aanvraag moet worden verstaan iedere aanvraag waarvan de datum van indiening kan worden vastgesteld, ongeacht het verdere lot van die aanvraag.

    (4) Een latere aanvraag die betrekking heeft op hetzelfde onderwerp als een eerste eerdere aanvraag en die is ingediend in of voor dezelfde Staat, wordt als eerste aanvraag, waarvan de datum van indiening het begintijdstip van de termijn van voorrang is, beschouwd mits de eerdere aanvraag op de datum van indiening van de latere aanvraag is ingetrokken, prijsgegeven of afgewezen, zonder voor het publiek ter inzage te hebben gelegen en zonder rechten te hebben laten bestaan, en mits zij nog niet als grondslag heeft gediend voor het beroep op het recht van voorrang. De eerdere aanvraag kan dan niet meer als grondslag dienen voor het beroep op het recht van voorrang.

    (5) Indien de eerste aanvraag is ingediend bij een instantie voor de industriële eigendom die niet gebonden is door het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom of door het Verdrag tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, zijn het eerste tot en met het vierde lid van toepassing, wanneer die instantie, volgens een mededeling van de voorzitter van het Europees Octrooibureau, erkent dat een eerste indiening gedaan bij het Europees Octrooibureau een recht van voorrang doet ontstaan onder de voorwaarden en met vergelijkbare rechtsgevolgen als die welke zijn bedoeld in het Verdrag van Parijs.

    35. Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 88

    Beroep op voorrang

    (1) De aanvrager die zich wil beroepen op de voorrang van een eerdere indiening, moet een verklaring van voorrang en andere eventueel vereiste stukken indienen in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement.

    (2) Voor een Europese octrooiaanvraag kan op meer dan een recht van voorrang een beroep worden gedaan, zelfs indien de rechten van voorrang uit verschillende staten afkomstig zijn. Ook kan voor eenzelfde conclusie op meer dan een recht van voorrang een beroep worden gedaan. Indien op meer dan een recht van voorrang een beroep wordt gedaan, worden de termijnen, die beginnen op de voorrangsdatum, berekend vanaf de vroegste voorrangsdatum.

    (3) Indien voor de Europese octrooiaanvraag op een of meer rechten van voorrang een beroep wordt gedaan, geldt het recht van voorrang alleen voor die elementen van de Europese octrooiaanvraag, die zijn vervat in de aanvraag of aanvragen, waarop het beroep op het recht van voorrang steunt.

    (4) Indien bepaalde elementen van de uitvinding waarvoor een beroep op het recht van voorrang is gedaan, niet voorkomen in de conclusies welke staan vermeld in de eerdere aanvraag, kan voorrang worden erkend indien uit de gezamenlijke stukken van de eerdere aanvraag deze elementen duidelijk blijken.

    36. Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 90

    Onderzoek bij de indiening en onderzoek op vormgebreken

    (1) Het Europees Octrooibureau onderzoekt, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement, of de aanvraag voldoet aan de vereisten voor de toekenning van een datum van indiening.

    (2) Indien een datum van indiening niet kan worden toegekend na het onderzoek uit hoofde van het eerste lid, wordt de aanvraag niet als een Europese octrooiaanvraag behandeld.

    (3) Indien een datum van indiening is toegekend aan de Europese octrooiaanvraag, onderzoekt het Europees Octrooibureau, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement, of voldaan is aan de vereisten van de artikelen 14, 78 en 81 en, indien van toepassing, van artikel 88, eerste lid, en van artikel 133, tweede lid, alsmede aan andere vereisten vastgesteld in het Uitvoeringsreglement.

    (4) Wanneer het Europees Octrooibureau bij de uitvoering van het onderzoek uit hoofde van het eerste of derde lid vaststelt dat er gebreken zijn die kunnen worden herstel, stelt het de aanvrager in de gelegenheid deze te herstellen.

    (5) Indien een gebrek dat is vastgesteld bij het onderzoek uit hoofde van het derde lid niet wordt hersteld, wordt de Europese octrooiaanvraag geweigerd. Wanneer het gebrek het recht van voorrang betreft, vervalt dit recht voor de aanvraag.

    37. Artikel 91 wordt doorgehaald.

    38. Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 92

    Opstelling van het verslag van het Europese nieuwheidsonderzoek

    In overeenstemming met het Uitvoeringsreglement stelt het Europees Octrooibureau een verslag van het Europese nieuwheidsonderzoek op betreffende de Europese octrooiaanvraag op grond van de conclusies en publiceert het, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de beschrijving en met de bestaande tekeningen.

    39. Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 93

    Publicatie van de Europese octrooiaanvraag

    1. Het Europees Octrooibureau publiceert de Europese octrooiaanvraag zo spoedig mogelijk

    a) na het verstrijken van een termijn van achttien maanden na de datum van indiening of, indien een beroep op een recht van voorrang is gedaan, na die voorrangsdatum; of

    b) op verzoek van de aanvrager voor het verstrijken van die termijn.

    (2) De Europese octrooiaanvraag en het Europese octrooischrift worden gelijktijdig gepubliceerd, indien de beslissing tot verlening van het octrooi van kracht is geworden voor het verstrijken van de termijn bedoeld in het eerste lid, a).

    40. Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 94

    Onderzoek van de Europese octrooiaanvraag

    (1) In overeenstemming met het Uitvoeringsreglement onderzoekt het Europees Octrooibureau op verzoek of de Europese octrooiaanvraag en de uitvinding waarop zij betrekking heeft voldoen aan de voorwaarden van dit Verdrag. Het verzoek wordt eerst geacht te zijn ingediend na betaling van de taks voor het onderzoek.

    (2) Indien het verzoek om onderzoek niet is gedaan binnen de gestelde termijn, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken.

    (3) Indien bij het onderzoek blijkt dat de aanvraag of de uitvinding waarop zij betrekking heeft niet voldoet aan de vereisten van dit Verdrag, verzoekt de onderzoeksafdeling de aanvrager, zo dikwijls als nodig zijn opmerkingen mee te delen en, overeenkomstig de bepalingen van artikel 123, eerste lid de aanvraag aan te passen.

    (4) Indien de aanvrager niet tijdig gevolg geeft aan een betekening van de onderzoeksafdeling, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken.

    41. De artikelen 95 en 96 worden doorgehaald.

    42. Artikel 97 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 97

    Verlening van het octrooi of afwijzing van de aanvraag

    (1) Indien de onderzoeksafdeling van oordeel is dat de Europese octrooiaanvraag en de uitvinding waarop zij betrekking heeft voldoen aan de voorwaarden van dit Verdrag, besluit zij tot verlening van het Europees octrooi, mits aan de vereisten vastgesteld in het Uitvoeringsreglement wordt voldaan.

    (2) Indien de onderzoeksafdeling van oordeel is dat de Europese octrooiaanvraag of de uitvinding waarop zij betrekking heeft niet voldoen aan de voorwaarden van dit Verdrag, wijst zij de aanvraag af, tenzij in dit Verdrag hiervoor andere rechtsgevolgen zijn voorzien.

    (3) De beslissing tot verlening van het Europees octrooi wordt van kracht op de dag waarop de vermelding van de verlening wordt gepubliceerd in het Europees Octrooiblad.

    43. Artikel 98 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 98

    Publicatie van het Europees octrooischrift

    Het Europees Octrooibureau publiceert het Europees octrooischrift zo spoedig mogelijk nadat de vermelding van de verlening van het Europese octrooi is gepubliceerd in het Europees Octrooiblad.

    44. De titel van het Vijfde Deel wordt als volgt gewijzigd :

    VIJFDE DEEL

    OPPOSITIE- EN BEPERKINGSPROCEDURE

    45. Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 99

    Oppositie

    (1) Binnen negen maanden na de dag waarop de vermelding van de verlening van het Europees octrooi is gepubliceerd in het Europees Octrooiblad, kan iedereen bij het Europees Octrooibureau oppositie instellen tegen dat octrooi, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. De oppositie wordt slechts geacht te zijn ingesteld na betaling van de oppositietaks.

    (2) De oppositie tegen het Europees octrooi treft dit octrooi in alle Verdragsluitende Staten waarin het rechtsgevolgen heeft.

    (3) De opposanten zijn, evenals de octrooihouder, partij in de oppositieprocedure.

    (4) Indien iemand bewijst dat hij in plaats van de vorige octrooihouder, krachtens een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak, in een Verdragsluitende Staat is ingeschreven in het octrooiregister, treedt hij, op zijn verzoek, voor deze Staat in de plaats van de vorige octrooihouder. In afwijking van artikel 118 worden de vorige octrooihouder en de persoon die aldus zijn rechten heeft doen gelden, niet beschouwd als medehouders, tenzij beiden hierom verzoeken.

    46. Artikel 101 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 101

    Onderzoek van het bezwaar — Herroeping of instandhouding van het Europees octrooi

    (1) Indien de oppositie ontvankelijk is, onderzoekt de oppositieafdeling, overeenkomstig met het Uitvoeringsreglement, of ten minste een van de in artikel 100 genoemde gronden voor oppositie zich tegen het in stand houden van het Europees octrooi verzet. Tijdens dit onderzoek verzoekt de oppositieafdeling de partijen zo dikwijls als nodig hun opmerkingen over de kennisgevingen die hen werden toegezonden en over de mededelingen van andere partijen, over te maken.

    (2) Indien de oppositieafdeling van oordeel is dat ten minste een van de gronden voor oppositie zich verzet tegen de instandhouding van het Europees octrooi, herroept zij het octrooi. Anders wijst zij de oppositie af.

    (3) Indien de oppositieafdeling van oordeel is dat, gelet op de wijzigingen die de octrooihouder tijdens de oppositieprocedure heeft aangebracht, het octrooi en uitvinding waarop het octrooi betrekking heeft

    a) voldoen aan de voorwaarden van dit Verdrag, besluit zij het octrooi in de gewijzigde vorm in stand te houden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als vastgesteld in het Uitvoeringsreglement;

    b) niet voldoen aan de voorwaarden van dit Verdrag, herroept zij het octrooi.

    47. Artikel 102 wordt doorgehaald.

    48. Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 103

    Publicatie van een nieuw Europees octrooischrift

    Indien het Europees octrooi in stand wordt gehouden zoals gewijzigd ingevolge artikel 101, derde lid, a), publiceert het Europees Octrooibureau zo spoedig mogelijk na de vermelding van de beslissing inzake de oppositie in het Europees Octrooiblad, een nieuw Europees octrooischrift.

    49. Artikel 104 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 104

    Kosten

    (1) Elke bij de oppositieprocedure betrokken partij draagt de door haar gemaakte kosten, behalve indien de oppositieafdeling om billijkheidsredenen in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement besluit tot een andere verdeling van de kosten.

    (2) De procedure voor het vaststellen van de kosten wordt vastgesteld in het Uitvoeringsreglement.

    (3) Elke eindbeslissing van het Europees Octrooibureau waarbij het bedrag van de kosten wordt vastgesteld, wordt voor de tenuitvoerlegging hiervan in de Verdragsluitende Staten beschouwd als een in kracht van gewijsde gegane beslissing van een civielrechtelijke instantie van de Staat op het grondgebied waarvan de tenuitvoerlegging dient te geschieden. Een dergelijke beslissing kan alleen worden getoetst op haar authenticiteit.

    50. Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 105

    Tussenkomst van de vermeende inbreukmaker

    (1) Elke derde kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement, na het verstrijken van de termijn van oppositie tussenkomen in de oppositieprocedure, mits hij aantoont dat

    a) tegen hem een rechtsvordering is ingesteld wegens inbreuk op hetzelfde octrooi, of

    b) de derde naar aanleiding van een verzoek van de houder van het octrooi om de vermeende inbreuk te staken, een vordering heeft ingesteld om in rechte te doen vaststellen dat hij geen inbreuk maakt op het octrooi.

    (2) Een ontvankelijke tussenkomst wordt behandeld als een oppositie.

    51. De volgende nieuwe artikelen 105a, 105b en 105c worden ingevoegd na artikel 105 :

    Artikel 105bis

    Verzoek om beperking of herroeping

    (1) Op verzoek van de houder kan het Europees octrooi worden herroepen of beperkt door wijziging van de conclusies. Het verzoek wordt ingediend bij het Europees Octrooibureau in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Het wordt geacht eerst te zijn ingediend nadat de beperkings- of herroepingstaks is betaald.

    (2) Het verzoek kan niet worden ingediend zolang een oppositieprocedure ten aanzien van het Europees octrooi hangende is.

    Artikel 105ter

    Beperking of herroeping van het Europees octrooi

    (1) Het Europees Octrooibureau onderzoekt of voldaan is aan de vereisten vastgesteld in het Uitvoeringsreglement voor het beperken of herroepen van het Europees octrooi.

    (2) Indien het Europees Octrooibureau van mening is dat het verzoek om beperking of herroeping van het Europees octrooi voldoet aan deze vereisten, besluit het het Europees octrooi te beperken of te herroepen in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Anders wordt het verzoek afgewezen.

    (3) De beslissing tot beperking of herroeping van het Europees octrooi heeft rechtsgevolgen voor het Europees octrooi in alle Verdragsluitende Staten waarvoor het werd verleend. De beslissing wordt van kracht op de datum waarop zij wordt vermeld in het Europees Octrooiblad.

    Artikel 105quater

    Publicatie van het gewijzigde Europees octrooischrift

    Indien het Europees octrooi wordt beperkt ingevolge artikel 105ter, tweede lid, publiceert het Europees Octrooibureau het gewijzigde Europees octrooischrift zo spoedig mogelijk nadat de vermelding van de beperking in het Europees Octrooiblad is gepubliceerd.

    52. Artikel 106 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 106

    Beslissingen waartegen beroep kan worden ingesteld

    (1) Tegen de beslissingen van de aanvraagafdeling, de onderzoeksafdelingen, de oppositieafdelingen en de juridische afdeling kan beroep worden ingesteld. Het beroep heeft schorsende werking.

    (2) Tegen een beslissing, waarbij een procedure ten aanzien van een van de partijen niet wordt afgesloten, kan slechts beroep worden ingesteld tegelijk met de eindbeslissing, tenzij de beslissing een afzonderlijk beroep mogelijk maakt.

    (3) Het recht een beroep in te stellen tegen beslissingen inzake de verdeling of vaststelling van kosten in oppositieprocedures, kan worden beperkt in het Uitvoeringsreglement.

    53. Artikel 108 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 108

    Termijn en vorm

    Een beroep dient te worden ingesteld in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement bij het Europees Octrooibureau binnen een termijn van twee maanden na de betekening van de beslissing. Het beroep wordt eerst geacht te zijn ingesteld nadat de taks voor het beroep is betaald. Een uiteenzetting van de gronden van het beroep moet worden ingediend in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement binnen een termijn van vier maanden na de betekening van de beslissing.

    54. Artikel 110 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 110

    Onderzoek van het beroep

    Indien het beroep ontvankelijk is, onderzoekt de kamer van beroep of het beroep gegrond is. Het onderzoek van het beroep vindt plaats in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement.

    55. Het volgende nieuwe artikel 112bis wordt ingevoegd na artikel 112 :

    Artikel 112bis

    Verzoek tot herziening door de Grote Kamer van beroep

    (1) Elke partij bij een beroepsprocedure wiens vordering niet werd toegewezen door de beslissing van de kamer van beroep kan een verzoek indienen tot herziening van de beslissing door de Grote Kamer van beroep.

    (2) Het verzoek kan alleen worden ingediend om een van volgende redenen :

    a) een lid van de kamer van beroep nam in strijd met artikel 24, eerste lid, of ondanks het feit dat hij was uitgesloten uit hoofde van een beslissing ingevolge artikel 24, vierde lid, deel aan de beslissing;

    b) een persoon die niet de hoedanigheid bezat van lid van de kamer van beroep, heeft aan de beslissing deelgenomen;

    c) de beroepsprocedure is aangetast door een fundamentele inbreuk op artikel 113;

    d) de beroepsprocedure is aangetast door een andere fundamentele procedurele tekortkoming als omschreven in het Uitvoeringsreglement; of

    e) een strafbaar feit, vastgesteld overeenkomstig de voorwaarden neergelegd in het Uitvoeringsreglement, heeft invloed gehad op de beslissing.

    (3) Het verzoek om herziening heeft geen schorsende werking.

    (4) Het verzoek om herziening moet worden ingediend en gemotiveerd in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Indien het verzoek gebaseerd is op het tweede lid, a) tot en met d), dient het binnen een termijn van twee maanden na de betekening van de beslissing van de kamer van beroep te worden ingediend. Indien het verzoek is gebaseerd op het tweede lid, e), dient het binnen een termijn van twee maanden na de datum waarop het strafbare feit is vastgesteld te worden ingediend, maar in geen geval meer dan vijf jaar na de betekening van de beslissing van de kamer van beroep. Het verzoek wordt eerst geacht te zijn ingediend nadat de voorgeschreven taks is betaald.

    (5) De Grote Kamer van beroep onderzoekt het verzoek tot herziening in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Indien het verzoek gegrond is, vernietigt de Grote Kamer van beroep de beslissing die het voorwerp is van herziening en heropent ze de procedure bij de kamers van beroep in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement.

    (6) Iedereen die in een aangewezen Verdragsluitende Staat te goeder trouw gebruik heeft gemaakt van, of daadwerkelijke en wezenlijke voorbereidingen heeft getroffen voor exploitatie van een uitvinding die het voorwerp is van een gepubliceerde Europese octrooiaanvraag of een Europees octrooi in de periode tussen de beslissing van de kamer van beroep die herzien wordt en de publicatie van de vermelding van de beslissing van de Grote Kamer van beroep inzake het verzoek mag deze exploitatie, in zijn bedrijf of voor de behoeften van zijn bedrijf, kosteloos voortzetten.

    56. Artikel 115 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 115

    Opmerkingen van derden

    Bij procedures voor het Europees Octrooibureau kunnen derden, na publicatie van de Europese octrooiaanvraag, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement opmerkingen maken over de octrooieerbaarheid van de uitvinding waarop de aanvraag of het octrooi betrekking heeft. Derden worden geen partij bij de procedure.

    57. Artikel 117 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 117

    Bewijsmiddelen en onderzoek

    (1) Bij procedures voor het Europees Octrooibureau kunnen met name de volgende onderzoeksmaatregelen worden getroffen :

    a) verhoor van partijen;

    b) inlichtingen;

    c) voorleggen van documenten;

    d) verhoor van getuigen;

    e) deskundigenonderzoek;

    f) afstapping ter plaatse;

    g) onder ede afgelegde schriftelijke verklaringen.

    (2) De procedure voor de bewijsvoering wordt vastgesteld in het Uitvoeringsreglement.

    58. Artikel 119 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 119

    betekening

    Het Europees Octrooibureau betekent ambtshalve beslissingen, oproepen, kennisgevingen en mededelingen, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. De betekeningen kunnen, wanneer buitengewone omstandigheden dit vereisen, gedaan worden door tussenkomst van de centrale diensten voor de industriële eigendom van de Verdragsluitende Staten.

    59. Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 120

    Termijnen

    Het Uitvoeringsreglement bepaalt :

    a) de termijnen die in acht moeten worden genomen bij procedures voor het Europees Octrooibureau en die niet door dit Verdrag worden vastgesteld;

    b) de wijze waarop de termijnen berekend worden alsmede de voorwaarden waaronder zij kunnen worden verlengd;

    c) de minimale en maximale duur van de termijnen die worden vastgesteld door het Europees Octrooibureau.

    60. Artikel 121 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 121

    Verdere behandeling Van de Europese octrooiaanvraag

    (1) Wanneer een aanvrager ten aanzien van het Europees Octrooibureau verzuimt een termijn in acht te nemen, kan hij verzoeken om verdere behandeling van de Europese octrooiaanvraag.

    (2) Het Europees Octrooibureau willigt het verzoek in, mits voldaan wordt aan de vereisten die zijn vastgesteld in het Uitvoeringsreglement. Anders wordt het verzoek afgewezen.

    (3) Indien het verzoek wordt ingewilligd, worden de rechtsgevolgen van het verzuim, wat betreft de inachtneming van de termijn, geacht niet te zijn ingetreden.

    (4) Verdere behandeling is uitgesloten in geval van de termijnen genoemd in artikel 87, eerste lid, artikel 108 en artikel 112bis, vierde lid, evenals de termijnen voor het verzoek tot verdere behandeling of tot herstel in de vorige toestand. Het Uitvoeringsreglement kan andere termijnen van verdere behandeling uitsluiten.

    61. Artikel 122 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 122

    Herstel in de vorige toestand

    (1) Een aanvrager of houder van een Europees octrooi die, ondanks het betrachten van alle in de geven omstandigheden geboden zorgvuldigheid, niet in staat is geweest ten aanzien van het Europees Octrooibureau een termijn in acht te nemen, wordt op verzoek in zijn rechten hersteld indien het niet-naleven van deze termijn rechtstreeks tot gevolg heeft dat de Europese octrooiaanvraag of het verzoek wordt afgewezen, dat de Europese octrooiaanvraag wordt geacht te zijn ingetrokken, dat het Europees octrooi wordt herroepen of dat een ander recht of rechtsmiddel verloren gaat.

    (2) Het Europees Octrooibureau willigt het verzoek in, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van het eerste lid en aan de vereisten die zijn vastgesteld in het Uitvoeringsreglement. Anders wordt het verzoek afgewezen.

    (3) Indien het verzoek wordt ingewilligd, worden de rechtsgevolgen van het verzuim wat betreft de inachtneming van de termijn geacht niet te zijn ingetreden.

    (4) Herstel in de vorige toestand is uitgesloten ten aanzien van de indieningstermijn voor het verzoek tot herstel in de vorige toestand. Het Uitvoeringsreglement kan andere termijnen van herstel in de vorige toestand uitsluiten.

    (5) Een persoon die in een aangewezen Verdragsluitende Staat te goeder trouw gebruik heeft gemaakt van of daadwerkelijke en wezenlijke voorbereidingen heeft getroffen voor exploitatie van een uitvinding die het voorwerp is van een gepubliceerde Europese octrooiaanvraag of van een Europees octrooi in de periode tussen het verlies van de rechten bedoeld in het eerste lid en de publicatie van de vermelding van het herstel in de vorige toestand mag met deze exploitatie, in zijn bedrijf of voor de behoeften van dit bedrijf, kosteloos doorgaan.

    (6) Dit artikel heeft geen invloed op het recht van de verdragsluitende staat om het herstel in de vorige toestand toe te kennen, met toepassing van de termijnen voorzien door het verdrag die dienen in acht genomen te worden ten aanzien van de autoriteiten van die staat.

    62. Artikel 123 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 123

    Wijzigingen

    (1) Een Europese octrooiaanvraag of Europees octrooi kan worden gewijzigd tijdens een procedure voor het Europees Octrooibureau in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. In elk geval kan de aanvrager ten minste eenmaal de aanvraag op eigen initiatief wijzigen.

    (2) Een Europese octrooiaanvraag of Europees octrooi kan niet zodanig gewijzigd worden dat het onderwerp niet meer gedekt wordt door de inhoud van de aanvraag zoals die is ingediend.

    (3) Een Europees octrooi kan niet zodanig worden gewijzigd dat de beschermingsomvang wordt uitgebreid.

    63. Artikel 124 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 124

    Inlichtingen over de stand van de techniek

    (1) Het Europees Octrooibureau kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement, de aanvrager verzoeken inlichtingen te verstrekken over de stand van de techniek die gehanteerd is bij een nationale of regionale octrooiprocedure, en die een uitvinding betreft waarop de Europese octrooiaanvraag betrekking heeft.

    (2) Indien de aanvrager niet tijdig gevolg geeft aan een verzoek uit hoofde van het eerste lid, wordt de Europese octrooiaanvraag geacht te zijn ingetrokken.

    64. Artikel 126 wordt doorgehaald.

    65. Artikel 127 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 127

    Europees Octrooiregister

    Het Europees Octrooibureau houdt een Europees Octrooiregister bij waarin de in het Uitvoeringsreglement vermelde gegevens worden opgenomen. Geen enkele inschrijving mag in het Europees Octrooiregister worden gedaan voordat de Europese octrooiaanvraag is gepubliceerd. Het Europees Octrooiregister ligt ter inzage van het publiek.

    66. Artikel 128 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 128

    Inzage ten behoeve van het publiek

    (1) De dossiers die betrekking hebben op Europese octrooiaanvragen die nog niet zijn gepubliceerd, kunnen alleen met toestemming van de aanvrager worden ingezien.

    (2) Degene die bewijst dat de aanvrager zich tegenover hem heeft beroepen op zijn Europese octrooiaanvraag, kan het dossier raadplegen voordat deze aanvraag is gepubliceerd en zonder toestemming van de aanvrager.

    (3) Wanneer een afgesplitste Europese aanvraag of een nieuwe Europese octrooiaanvraag, ingediend op grond van artikel 61, eerste lid, is gepubliceerd, kan iedereen het dossier van de oorspronkelijke aanvraag raadplegen voordat deze aanvraag is gepubliceerd en zonder toestemming van de aanvrager.

    (4) Na de publicatie van de Europese octrooiaanvraag kunnen, behoudens de in het Uitvoeringsreglement gestelde beperkingen, de dossiers van die aanvraag en van het daarop verleende octrooi voor inzage worden opengesteld.

    (5) Het Europees Octrooibureau kan, zelfs vóór de publicatie van de Europese octrooiaanvraag, de in het Uitvoeringsreglement vermelde gegevens meedelen aan derden of publiceren.

    67. Artikel 129 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 129

    Regelmatige verschijnende publicaties

    Het Europees Octrooibureau publiceert regelmatig :

    a) een Europees Octrooiblad, houdende de gegevens waarvan de openbaarmaking is voorgeschreven door dit Verdrag, het Uitvoeringsreglement of de voorzitter van het Europees Octrooibureau;

    b) een Publicatieblad, houdende kennisgevingen en mededelingen van algemene aard door de voorzitter van het Europees Octrooibureau alsmede alle andere bekendmakingen betreffende dit Verdrag of de toepassing ervan.

    68. Artikel 130 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 130

    Uitwisseling van gegevens

    (1) Tenzij anders voorzien in dit Verdrag of in de nationale wetgeving, verstrekken het Europees Octrooibureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de Verdragsluitende Staten elkaar op verzoek alle ter zake dienende gegevens over Europese of nationale octrooiaanvragen en octrooien alsmede over de procedures dienaangaande.

    (2) Het eerste lid is van toepassing op de uitwisseling van gegevens krachtens werkovereenkomsten tussen het Europees Octrooibureau en :

    a) de centrale diensten voor de industriële eigendom van andere Staten;

    b) elke intergouvernementele organisatie die belast is met het verlenen van octrooien;

    c) elke andere organisatie.

    (3) Het verstrekken van gegevens uit hoofde van het eerste lid en het tweede lid, a) en b), is niet onderworpen aan de in artikel 128 bedoelde beperkingen. De Raad van Bestuur kan besluiten dat het verstrekken van gegevens uit hoofde van het tweede lid, c), niet onderworpen is aan de in artikel 128 bedoelde beperkingen, mits de betrokken organisatie zich verbindt de verstrekte gegevens als vertrouwelijk te beschouwen tot de datum waarop de Europese octrooiaanvraag wordt gepubliceerd.

    69. Artikel 133 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 133

    Algemene beginselen betreffende de vertegenwoordiging

    (1) Onder voorbehoud van de in het tweede lid voorziene bepalingen, is niemand ertoe verplicht zich door een erkend gemachtigde te doen vertegenwoordigen in de door dit Verdrag ingestelde procedures.

    (2) De natuurlijke personen of de rechtspersonen die geen woonplaats of zetel hebben in een Verdragsluitende Staat moeten zich doen vertegenwoordigen door een erkend gemachtigde en moeten door zijn tussenkomst optreden in iedere door dit Verdrag ingestelde procedure, behalve voor het indienen van een Europese octrooiaanvraag; verdere uitzonderingen kunnen worden vastgesteld door het Uitvoeringsreglement.

    (3) de natuurlijke personen of de rechtspersonen die hun woonplaats of zetel hebben in een Verdragsluitende Staat kunnen in door dit Verdrag ingestelde procedures optreden door tussenkomst van een werknemer die geen erkend gemachtigde hoeft te zijn, maar die dient te beschikken over een volmacht in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Het Uitvoeringsreglement kan bepalen of en onder welke voorwaarden de werknemer van een in dit lid bedoelde rechtspersoon eveneens kan optreden voor andere rechtspersonen die hun zetel hebben op het grondgebied van een van de Verdragsluitende Staten en die economische banden hebben met de bedoelde rechtspersoon.

    (4) Bijzondere bepalingen betreffende de gemeenschappelijke vertegenwoordiging van gemeenschappelijk optredende partijen kunnen worden vastgesteld door het Uitvoeringsreglement.

    70. Artikel 134 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 134

    Vertegenwoordiging voor het Europees Octrooibureau

    (1) Natuurlijke personen of rechtspersonen kunnen in de door dit Verdrag ingestelde procedures slechts worden vertegenwoordigd door erkende gemachtigden, die ingeschreven staan op een daartoe door het Europees Octrooibureau bij te houden lijst.

    (2) Iedere natuurlijke persoon die

    a) de nationaliteit bezit van een Verdragsluitende Staat,

    b) zijn kantoor of plaats van tewerkstelling heeft in een Verdragsluitende Staat en

    c) geslaagd is voor het Europese bekwaamheidsexamen,

    kan worden ingeschreven op de lijst van erkende gemachtigden.

    (3) Gedurende een periode van een jaar vanaf de datum waarop de toetreding door een Staat tot dit Verdrag van kracht wordt, kan iedere natuurlijke persoon om opname in de lijst van erkende gemachtigden verzoeken die

    a) de nationaliteit bezit van een Verdragsluitende Staat,

    b) zijn kantoor of plaats van tewerkstelling heeft in de Staat die is toegetreden tot het Verdrag, en

    c) bevoegd is natuurlijke personen of rechtspersonen te vertegenwoordigen in octrooizaken voor de centrale dienst voor de industriële eigendom van die Staat.

    Wanneer deze bevoegdheid niet afhankelijk is van de vereiste van specifieke professionele kwalificaties, dient de persoon gedurende ten minste vijf jaar regelmatig als vertegenwoordiger te zijn opgetreden in die Staat.

    (4) De inschrijving geschiedt op verzoek en gaat vergezeld van certificaten waaruit blijkt dat aan de in het tweede of derde lid gestelde voorwaarden wordt voldaan.

    (5) Personen die zijn ingeschreven op de lijst van erkende gemachtigden zijn bevoegd op te treden in alle door dit Verdrag vastgestelde procedures.

    (6) Om op treden als erkend gemachtigde, is iedereen die is ingeschreven op de in het eerste lid bedoelde lijst, bevoegd kantoor te houden in elke Verdragsluitende Staat waarin door dit Verdrag ingestelde procedures plaatsvinden, rekening houdend met het aan dit Verdrag als bijlage gevoegde Protocol inzake de centralisatie. De autoriteiten van deze Staat kunnen deze bevoegdheden slechts intrekken in bijzondere gevallen krachtens de nationale wetgeving betreffende openbare orde en veiligheid. Alvorens een dergelijke maatregel wordt genomen dient de voorzitter van het Europees Octrooibureau te worden geraadpleegd.

    (7) De voorzitter van het Europees Octrooibureau kan vrijstelling verlenen :

    a) in bijzondere omstandigheden, van de vereisten van het tweede lid, a), of het derde lid, a);

    b) van het vereiste van het derde lid, c), tweede zin, indien de aanvrager het bewijs levert dat hij de vereiste kwalificatie op een andere wijze heeft verworven.

    (8) In de door dit Verdrag ingestelde procedures kan de vertegenwoordiging zoals door een erkend gemachtigde ook geschieden door iedere advocaat die bevoegd is op het grondgebied van een van de Verdragsluitende Staten praktijk uit te oefenen en die aldaar kantoor houdt, voor zover hij in die Staat bevoegd is op te treden als erkend gemachtigde met betrekking tot uitvindingsoctrooien. Het zesde lid is overeenkomstig toepassing.

    71. Het volgende nieuwe artikel 134bis wordt ingevoegd na artikel 134 :

    Artikel 134bis

    Instituut van erkende gemachtigden voor het Europees Octrooibureau

    (1) De Raad van Bestuur is bevoegd bepalingen vast te stellen en te wijzigen ten aanzien van :

    a) het Instituut van erkende gemachtigden voor het Europees Octrooibureau, hierna het Instituut genoemd;

    b) de vereiste bekwaamheid en opleiding om te worden toegelaten tot het Europese bekwaamheidsexamen en om dit examen af te nemen;

    c) het tuchtrecht, dat het Instituut of het Europees Octrooibureau over de erkende gemachtigden uitoefent;

    d) de geheimhoudingsverplichting van de erkende gemachtigden en het recht om in procedures voor het Europees Octrooibureau te weigeren communicatie bekend te maken tussen hem en zijn cliënt of een andere persoon.

    (2) Iedere persoon die is opgenomen in de lijst van erkende gemachtigden bedoeld in artikel 134, eerste lid, is lid van het Instituut.

    72. Artikel 135 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 135

    Verzoek tot het instellen van de nationale procedure

    (1) De centrale dienst voor de industriële eigendom van een aangewezen Verdragsluitende Staat stelt de procedure tot verlening van een nationaal octrooi in op verzoek van de aanvrager of van de houder van een Europees octrooi in de volgende gevallen :

    a) indien de Europese octrooiaanvraag wordt geacht te zijn ingetrokken op grond van artikel 77, derde lid;

    b) in de andere door de nationale wetgeving bepaalde gevallen waarin op grond van dit Verdrag de Europese octrooiaanvraag is afgewezen, ingetrokken of wordt geacht te zijn ingetrokken of het Europees octrooi is herroepen.

    (2) In het in het eerste lid, a), bedoelde geval wordt het verzoek tot omzetting ingediend bij de centrale dienst voor de industriële eigendom waarbij de Europese octrooiaanvraag is ingediend. Onverminderd de bepalingen van de nationale wetgeving inzake nationale veiligheid, zendt deze dienst het verzoek direct door aan de centrale diensten voor de industriële eigendom van de daarin vermelde Verdragsluitende Staten.

    (3) In de in het eerste lid, b), bedoelde gevallen wordt het verzoek tot omzetting ingediend bij het Europees Octrooibureau in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Het verzoek wordt eerst geacht te zijn ingediend nadat de omzettingstaks is betaald. Het Europees Octrooibureau zendt het verzoek aan de centrale diensten voor de industriële eigendom van de daarin vermelde Verdragsluitende Staten.

    (4) De in artikel 66 bedoelde rechtsgevolgen van de Europese octrooiaanvraag vervallen indien het verzoek tot omzetting niet tijdig is ingediend.

    73. Artikel 136 wordt doorgehaald.

    74. Artikel 137 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 137

    Vormvoorschriften voor de omzetting

    (1) Een Europese octrooiaanvraag die is doorgezonden in overeenstemming met artikel 135, tweede of derde lid, mag niet onderworpen worden aan vormvoorschriften van de nationale wet die afwijken van, of een aanvulling betekenen op, de door dit Verdrag vastgestelde voorwaarden.

    (2) De centrale dienst voor de industriële eigendom waaraan de aanvraag is doorgezonden, kan eisen dat de aanvrager binnen een termijn die ten minste twee maanden bedraagt :

    a) de nationale indieningstaks betaalt;

    b) een vertaling van de oorspronkelijke tekst van de Europese octrooiaanvraag in een van de officiële talen van de betrokken Staat indient, alsmede in voorkomend geval een vertaling van de tijdens de procedure voor het Europees Octrooibureau gewijzigde tekst die de aanvrager wenst te gebruiken voor de nationale procedure.

    75. Artikel 138 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 138

    Nietigverklaring van Europese octrooien

    (1) Onverminderd de bepalingen van artikel 139 kan het Europees octrooi slechts met rechtsgevolgen voor een Verdragsluitende Staat nietig worden verklaard :

    a) indien het onderwerp van het Europese octrooi niet octrooieerbaar is ingevolge de artikelen 52 tot en met 57;

    b) indien het Europese octrooi geen beschrijving van de uitvinding bevat, die zodanig duidelijk en volledig is opgesteld, dat ze door een deskundige kan worden toegepast;

    c) indien het onderwerp van het Europese octrooi niet gedekt wordt door de inhoud van de aanvraag zoals ingediend, of door de inhoud van de oorspronkelijke aanvraag zoals ingediend, indien het octrooi is verleend op basis van een afgesplitste aanvraag of op basis van een nieuwe aanvraag die is ingediend overeenkomstig artikel 61;

    d) indien de beschermingsomvang van het Europees octrooi is uitgebreid; of

    e) indien de houder van het Europees octrooi niet de rechthebbende op het octrooi is volgens artikel 60, eerste lid.

    (2) Indien de nietigheidsgronden het Europese octrooi slechts gedeeltelijk aantasten, wordt het octrooi beperkt door een dienovereenkomstige aanpassing van de conclusies en gedeeltelijk nietig verklaard.

    (3) Bij procedures voor de bevoegde gerechtelijke instantie of autoriteit ten aanzien van de geldigheid van het Europees octrooi, heeft de houder van het octrooi het recht het octrooi te beperken door wijziging van de conclusies. Het aldus beperkte octrooi vormt de basis voor de procedure.

    76. Artikel 140 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 140

    Nationale gebruiksmodellen en gebruikscertificaten

    De artikelen 66, 124, 135, 137 en 139 zijn van toepassing op gebruiksmodellen en gebruikscertificaten alsmede op de overeenkomstige aanvragen in de Verdragsluitende Staten waarvan de wetgeving in deze beschermingstitels voorziet.

    77. Artikel 141 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 141

    Jaartaksen voor het Europees octrooi

    (1) De jaartaksen voor het Europees octrooi kunnen slechts worden geheven voor de jaren volgend op het jaar bedoeld in artikel 86, tweede lid.

    (2) Indien de jaartaksen vervallen binnen twee maanden nadat de vermelding van de verlening van het Europees octrooi is gepubliceerd, worden deze jaartaksen geacht rechtsgeldig te zijn betaald als zij binnen de gestelde termijn zijn betaald. Door een nationale wetgeving vastgestelde toeslagen worden niet geheven.

    78. Het volgende nieuwe artikel 149bis wordt ingevoegd na artikel 149 :

    Artikel 149bis

    Andere overeenkomsten tussen de Verdragsluitende Staten

    (1) Geen enkele bepaling in dit Verdrag mag zodanig worden uitgelegd dat zij het recht van bepaalde of alle Verdragsluitende Staten beperkt speciale overeenkomsten te sluiten inzake aangelegenheden betreffende Europese octrooiaanvragen of Europese octrooien die uit hoofde van dit Verdrag onderworpen zijn aan, en worden beheerst door het nationale recht, zoals

    a) een overeenkomst tot oprichting van een gemeenschappelijk Europees octrooigerecht voor de Verdragsluitende Partijen die daar partij bij zijn;

    b) een overeenkomst tot oprichting van een gemeenschappelijke instantie voor de Verdragsluitende Staten die daar partij bij zijn die op verzoek van de nationale gerechtelijke instanties of semi-rechterlijke autoriteiten advies geeft over zaken inzake het Europees octrooirecht of het nationaal recht hiermee geharmoniseerd;

    c) een overeenkomst uit hoofde waarvan de Verdragsluitende Staten die daar partij bij zijn geheel of gedeeltelijk kunnen afzien van vertalingen van Europese octrooien uit hoofde van artikel 65;

    d) een overeenkomst uit hoofde waarvan de Verdragsluitende Staten die daar partij bij zijn bepalen dat vertalingen van Europese octrooien als vereist uit hoofde van artikel 65 kunnen worden ingediend bij en gepubliceerd door het Europees Octrooibureau.

    (2) De Raad van Bestuur is bevoegd om te beslissen dat

    a) de leden van de kamers van beroep of de Grote Kamer van beroep deel kunnen uitmaken van een Europees octrooigerecht of in een gemeenschappelijke instantie en deelnemen aan procedures voor dat gerecht of die instantie in overeenstemming met een dergelijk overeenkomst;

    b) het Europees Octrooibureau zal voorzien in een gemeenschappelijke instantie met het ondersteunend personeel, de lokalen en de materiële middelen die nodig zijn voor de uitvoering van haar taken en dat de kosten van die instantie geheel of gedeeltelijk worden gedragen door de Organisatie.

    79. Het Tiende Deel wordt als volgt gewijzigd :

    TIENDE DEEL

    INTERNATIONALE AANVRAGEN UIT HOOFDE VAN HET VERDRAG TOT SAMENWERKING INZAKE OCTROOIEN — EURO-PCT-AANVRAGEN

    Artikel 150

    Toepassing van het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien

    (1) Het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien van 19 juni 1970, hierna het PCT genoemd, is van toepassing in overeenstemming met de bepalingen van dit deel.

    (2) Internationale aanvragen die worden ingediend op basis van het PCT kunnen het voorwerp uitmaken van procedures voor het Europees Octrooibureau. Bij dergelijke procedures zijn de bepalingen van het PCT en zijn Uitvoeringsreglement, aangevuld door de bepalingen van dit Verdrag, van toepassing. Indien deze met elkaar in strijd zijn, zijn de bepalingen van het PCT of van zijn Uitvoeringsreglement daarbij doorslaggevend.

    Artikel 151

    Het Europees Octrooibureau als ontvangend bureau

    Het Europees Octrooibureau treedt op als ontvangend bureau in de zin van het PCT en in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Artikel 75, tweede lid, is toepassing.

    Artikel 152

    Het Europees Octrooibureau als Instantie voor Internationaal Nieuwheidsonderzoek of Instantie voor de Internationale Voorlopige Beoordeling

    Het Europees Octrooibureau treedt op als Instantie voor Internationaal Nieuwheidsonderzoek en als Instantie voor de Internationale Voorlopige Beoordeling in de zin van het PCT, in overeenstemming met een overeenkomst tussen de Organisatie en het Internationaal Bureau van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom, voor aanvragers die ofwel de nationaliteit bezitten van een Verdragsluitende Staat bij dit Verdrag, ofwel hun zetel of woonplaats hebben in deze Staat. Deze overeenkomst kan bepalen dat het Europees Octrooibureau ook optreedt voor andere aanvragers.

    Artikel 153

    Het Europees Octrooibureau als aangewezen bureau of gekozen bureau

    (1) Het Europees Octrooibureau is

    a) het aangewezen bureau voor elke Verdragsluitende Staat bij dit Verdrag ten aanzien waarvan het PCT van kracht is, die is aangewezen in de internationale aanvraag en waarvoor de aanvrager een Europees octrooi wenst te verkrijgen, en

    b) een gekozen bureau, indien de aanvrager een Staat heeft gekozen die is aangewezen uit hoofde van a).

    (2) Een internationale aanvraag waarvoor het Europees Octrooibureau het aangewezen of gekozen bureau is en waaraan een internationale datum van indiening is toegekend, heeft de waarde van een reguliere Europese aanvraag (Euro-PCT-aanvraag).

    (3) De internationale publicatie van een Euro-PCT-aanvraag in een van de officiële talen van het Europees Octrooibureau vervangt de publicatie van de Europese octrooiaanvraag en wordt vermeld in het Europees Octrooiblad.

    (4) Indien de Euro-PCTaanvraag wordt gepubliceerd in een andere taal, wordt een vertaling in een van de officiële talen ingediend bij het Europees Octrooibureau dat deze publiceert. Onverminderd de bepalingen vanartikel 67, derde lid, wordt de voorlopige bescherming, bedoeld in artikel 67, eerste en tweede lid, eerst verleend op de datum van deze publicatie.

    (5) De Euro-PCT-aanvraag wordt behandeld als een Europese octrooiaanvraag en wordt geacht te behoren tot de stand van de techniek in de zin van artikel 54, derde lid, indien aan de in het derde of vierde lid en aan de in het Uitvoeringsreglement vastgestelde voorwaarden is voldaan.

    (6) Het verslag van het internationale nieuwheidsonderzoek dat is opgesteld ten aanzien van een Euro-PCT-aanvraag of de vervangende verklaring ervan en hun internationale publicatie treden in de plaats van het verslag van het Europese nieuwheidsonderzoek en de vermelding van de publicatie ervan in het Europees Octrooiblad.

    (7) Een aanvullend verslag van een Europees nieuwheidsonderzoek wordt opgesteld ten aanzien van een Euro-PCT-aanvraag uit hoofde van het vijfde lid. De Raad van Bestuur kan beslissen dat wordt afgezien van het aanvullende verslag van het nieuwheidsonderzoek of dat de taks voor het nieuwheidsonderzoek wordt verlaagd.

    80. De artikelen 154, 155, 156, 157, 158, 159, 160, 161, 162 en 163 worden doorgehaald.

    81. Artikel 164 wordt als volgt gewijzigd :

    Artikel 164

    Uitvoeringsreglement en protocollen

    (1) Het Uitvoeringsreglement, het Protocol inzake de erkenning, het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten, het Protocol inzake centralisatie, het Protocol inzake de uitleg van artikel 69 en het Protocol inzake personeel maken integraal deel uit van dit Verdrag.

    (2) Indien de bepalingen van dit Verdrag en die van het Uitvoeringsreglement met elkaar in strijd zijn, zijn de bepalingen van dit Verdrag doorslaggevend.

    82. Artikel 167 wordt doorgehaald.

    Artikel 2

    Protocollen

    1. Het Protocol inzake de uitleg van artikel 69 van het Europees octrooiverdrag wordt als volgt gewijzigd :

    PROTOCOL INZAKE DE UITLEG VAN ARTIKEL 69 EOV

    Artikel 1

    Algemene beginselen

    Artikel 69 dient niet zodanig te worden uitgelegd dat de beschermingsomvang die voortvloeit uit een Europees octrooi dient te worden begrepen als hetgeen wordt omschreven door de strikte, letterlijke betekenis van de bewoordingen gebruikt in de conclusies, waarbij de beschrijving en tekeningen alleen worden gebruikt om een ambiguïteit in de conclusies op te heffen. Noch dient het zodanig te worden uitgelegd dat de conclusies alleen dienen als richtlijn en dat de werkelijke bescherming zich kan uitstrekken tot hetgeen de octrooihouder, naar het oordeel van de deskundige die de beschrijving en tekeningen bestudeert, voor ogen stond. De uitleg van artikel 69 moet daarentegen tussen deze twee uitersten het midden houden, waarbij zowel een redelijke bescherming aan de octrooihouder als een redelijke mate van zekerheid voor derden wordt geboden.

    Artikel 2

    Equivalenten

    Teneinde de beschermingsomvang die voortvloeit uit een Europees octrooi te bepalen, dient voldoende rekening te worden gehouden met elk element dat gelijkwaardig is aan een in de conclusies omschreven element.

    2. Het volgende Protocol inzake personeel dient als bijlage te worden gevoegd bij het Europees octrooiverdrag als een integraal deel daarvan :

    PROTOCOL INZAKE PERSONEEL VAN HET EUROPEES OCTROOIBUREAU TE DEN HAAG (PROTOCOL INZAKE PERSONEEL)

    De Europese Octrooiorganisatie waarborgt dat het aantal posten van het Europees Octrooibureau die zijn toegewezen aan het filiaal te Den Haag, zoals vastgelegd in het organigram van de posten en in de tabel van het personeel voor het jaar 2000, grotendeels ongewijzigd blijft. Voor iedere verandering in het aantal posten die zijn toegekend aan het filiaal te Den Haag, die leidt tot een afwijking van meer dan 10 % van dat aantal, die noodzakelijk blijkt voor het naar behoren functioneren van het Europees Octrooibureau, is een beslissing door de Raad van Bestuur van de Organisatie nodig op voorstel van de voorzitter van het Europees Octrooibureau na overleg met de regeringen van de Bondsrepubliek Duitsland en van het Koninkrijk der Nederlanden.

    3. Afdeling I van het Protocol inzake de centralisatie wordt als volgt gewijzigd :

    PROTOCOL INZAKE DE CENTRALISATIE EN DE INVOERING VAN HET EUROPEES OCTROOISTELSEL (PROTOCOL INZAKE DE CENTRALISATIE)

    Afdeling I

    (1) a) Op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag nemen de Staten die partij zijn bij het Verdrag en die eveneens lid zijn van Internationaal Octrooi Instituut, opgericht bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage van 6 juni 1947, alle noodzakelijke maatregelen om de overgang te verzekeren van alle activa en alle passiva alsmede het gehele personeel van het Internationaal Octrooi Instituut naar het Europees Octrooibureau, uiterlijk op de in artikel 162, eerste lid, van het Verdrag bedoelde datum. De wijze van overgang wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen het Internationaal Octrooi Instituut en de Europese Octrooiorganisatie. De bovenbedoelde Staten, alsmede de andere Staten die partij zijn bij het Verdrag nemen alle nodige maatregelen opdat deze overeenkomst uiterlijk op de in artikel 162, eerste lid, van het Verdrag bedoelde datum wordt toegepast. Op de datum waarop deze overeenkomst van toepassing wordt, verbinden de Staten die lid zijn van het Internationaal Octrooi Instituut en die eveneens partij zijn bij het Verdrag er zich bovendien toe hun deelneming aan de Overeenkomst van 's-Gravenhage te beëindigen.

    b) De Staten die partij zijn bij het Verdrag nemen alle nodige maatregelen opdat, overeenkomstig het bepaalde in de overeenkomst bedoeld onder a), alle activa en alle passiva alsmede het gehele personeel van het Internationaal Octrooi Instituut opgaan in het Europees Octrooibureau. Zodra deze overeenkomst van toepassing wordt, zal het Europees Octrooibureau zich belasten met enerzijds de taken welke op het Internationaal Octrooi Instituut rusten op de datum waarop het Verdrag voor ondertekening wordt opengesteld en in het bijzonder die taken die het dan verricht voor de Staten, die lid van het Instituut zijn, ongeacht of zij partij worden bij het Verdrag, en anderzijds de taken die het bij de inwerkingtreding van het Verdrag op zich heeft genomen te vervullen voor die Staten die op bedoelde datum zowel lid zijn van het Internationaal Octrooi Instituut als partij bij het Verdrag. Bovendien kan de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie het Europees Octrooibureau andere taken op het gebied van het nieuwheidsonderzoek opdragen.

    c) De bovenbedoelde verplichtingen gelden eveneens ten aanzien van het bijkantoor dat is opgericht krachtens de Overeenkomst van 's-Gravenhage en volgens de voorwaarden die zijn vastgelegd in de tussen het Internationaal Octrooi Instituut en de regering van de betrokken Verdragsluitende Staat gesloten overeenkomst. Deze regering verbindt zich een nieuwe overeenkomst te sluiten met de Europese Octrooiorganisatie welke in de plaats treedt van de reeds met het Internationaal Octrooi Instituut gesloten overeenkomst teneinde de bepalingen betreffende de organisatie, de werking en de financiering van het bijkantoor in overeenstemming te brengen met de bepalingen van dit Protocol.

    (2) Onverminderd de bepalingen van Afdeling III, zullen de Staten, die partij zijn bij het Verdrag, voor hun centrale diensten voor de industriële eigendom ten gunste van het Europees Octrooibureau afzien van alle werkzaamheden in de hoedanigheid van Instantie voor Internationaal Nieuwheidsonderzoek in de zin van het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien, en zulks vanaf de in artikel 162, eerste lid, van het Verdrag bedoelde datum.

    3) a) Met ingang van de in artikel 162, eerste lid, van het Verdrag bedoelde datum wordt in Berlijn een bijkantoor van het Europees Octrooibureau opgericht. Het ressorteert onder het onderdeel te Den Haag.

    b) De Raad van Bestuur stelt vast welke taken aan het bijkantoor te Berlijn worden toegekend, waarbij rekening wordt gehouden met algemene overwegingen en met de behoeften van het Europees Octrooibureau.

    c) De omvang van de aan dit bijkantoor opgedragen werkzaamheden moet, ten minste aan het begin van de periode volgende op de periode van geleidelijke uitbreiding van het werkterrein van het Europees Octrooibureau, zodanig zijn dat volledige werkgelegenheid wordt geboden aan het met het onderzoek belaste personeel van het bijkantoor te Berlijn van het Duitse Octrooibureau, zoals in werking op de datum waarop het Verdrag ter ondertekening wordt opengesteld.

    d) De Bondsrepubliek Duitsland draagt alle bijkomende kosten die voor de Europese Octrooiorganisatie voortvloeien uit de oprichting en het doen functioneren van het bijkantoor te Berlijn.

    Artikel 3

    Nieuwe tekst van het verdrag

    (1) De Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie wordt gemachtigd om op voorstel van de voorzitter van het Europees Octrooibureau een nieuwe tekst voor het Europese octrooiverdrag op te stellen. In de nieuwe tekst worden de bewoordingen van de bepalingen van het Verdrag in de drie officiële talen waar nodig, met elkaar in overeenstemming gebracht. De bepalingen van het Verdrag kunnen ook opeenvolgend hernummerd worden en de verwijzingen naar andere bepalingen van het Verdrag kunnen worden aangepast in overeenstemming met de nieuwe nummering.

    (2) De Raad van Bestuur neemt de nieuwe tekst van het Verdrag met een drievierde meerderheid van stemmen uitgebracht door de vertegenwoordigde Verdragsluitende Staten. Bij de aanneming wordt de nieuwe tekst van het Verdrag een integrerend deel van deze Akte van herziening.

    Artikel 4

    Ondertekening en bekrachtiging

    (1) Deze Akte van herziening staat tot 1 september 2001 open voor ondertekening door de Verdragsluitende Staten bij het Europees Octrooibureau te München.

    (2) Deze Akte van herziening dient te worden bekrachtigd; de akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij de regering van de Bondsrepubliek Duitsland.

    Artikel 5

    Toetreding

    (1) Deze Akte van herziening staat tot aan de inwerkingtreding ervan open voor toetreding door de Verdragsluitende Staten die Partij zijn bij het Verdrag en de Staten die het Verdrag bekrachtigen of ertoe toetreden.

    (2) De akten van toetreding worden nedergelegd bij de regering van de Bondsrepubliek Duitsland.

    Artikel 6

    Voorlopige toepassing

    Artikel 1, punten 4 tot 6 en 12 tot 15, artikel 2, punten 2 en 3 en de artikelen 3 en 7 van deze Akte van herziening worden voorlopig toegepast.

    Artikel 7

    Overgangsbepalingen

    (1) De herziene versie van het Verdrag is van toepassing op alle Europese octrooiaanvragen die worden ingediend na de inwerkingtreding ervan, alsmede op alle Europese octrooien die zijn verleend naar aanleiding van die aanvragen. Zij is niet van toepassing op Europese octrooien die reeds zijn verleend op de datum van de inwerkingtreding ervan noch op Europese octrooiaanvragen die op dat tijdstip in behandeling zijn, tenzij anders wordt besloten door de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie.

    (2) De Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie neemt een beslissing ingevolge het eerste lid uiterlijk op 30 juni 2001 met een drievierde meerheid van stemmen uitgebracht door de vertegenwoordigde Verdragsluitende Staten. Deze beslissing wordt een integrerend onderdeel van deze Akte van herziening.

    Artikel 8

    Inwerkingtreding

    (1) De herziene tekst van het Europees Octrooiverdrag treedt in werking twee jaar nadat de vijftiende Verdragsluitende Staat zijn akte van bekrachtiging of toetreding heeft nedergelegd of op de eerste dag van de derde maand die volgt op de nederlegging van de akte van bekrachtiging of toetreding door de Verdragsluitende Staat die deze stap onderneemt als laatste van alle Verdragsluitende Staten indien dit eerder geschiedt.

    (2) Bij de inwerkingtreding van de herziene tekst van het Verdrag, houdt de tekst die tot dat tijdstip van kracht is op van toepassing te zijn.

    Artikel 9

    Toezending en betekeningen

    (1) De regering van de Bondsrepubliek Duitsland vervaardigt voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van deze Akte van herziening en zendt deze toe aan de regeringen van de Verdragsluitende Staten en van de Staten die ingevolge artikel 166, eerste lid, tot het Europese Octrooiverdrag kunnen toetreden.

    (2) De regering van de Bondsrepubliek Duitsland stelt de in het eerste lid bedoelde regeringen in kennis van :

    a) de nederlegging van elke akte van bekrachtiging of toetreding;

    b) de datum van inwerkingtreding van deze Akte van herziening.

    TEN BLIJKE WAARVAN de daartoe aangewezen gevolmachtigden, na hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmacht te hebben overgelegd, deze Akte van herziening hebben ondertekend.

    GEDAAN te München op negenentwintig november 2000 in een enkel exemplaar in de Engelse, de Franse en de Duitse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Deze oorspronkelijke tekst wordt nedergelegd in het archief van de regering van de Bondsrepubliek Duitsland.


    TEKST VAN HET VERDRAG

    inzake de verlening van Europese octrooien (Verdrag inzake het Europees octrooi) zoals goedgekeurd door de Raad van Bestuur bij beslissing van 28 juni 2001.

    EERSTE DEEL

    ALGEMENE EN INSTITUTIONELE BEPALINGEN

    Hoofdstuk 1

    Algemene bepalingen

    Artikel 1

    Europees recht inzake het verlenen van octrooien

    Door dit verdrag wordt voor de Verdragsluitende Staten een gemeenschappelijk recht ingesteld inzake het verlenen van uitvindingsoctrooien.

    Artikel 2

    Europees octrooi

    (1) De op grond van dit verdrag verleende octrooien worden Europese octrooien genoemd.

    (2) In elk van de Verdragsluitende Staten waarvoor het wordt verleend, heeft het Europees octrooi dezelfde rechtsgevolgen en is het aan dezelfde regeling onderworpen als een in die Staat verleend nationaal octrooi, tenzij dit verdrag anders bepaalt.

    Artikel 3

    Territoriale draagwijdte

    Het verlenen van een Europees octrooi kan voor een of meer Verdragsluitende Staten worden gevraagd.

    Artikel 4

    Europese Octrooiorganisatie

    (1) Door dit verdrag wordt een Europese octrooiorganisatie ingesteld, hierna de Organisatie genoemd. Zij heeft administratieve en financiële autonomie.

    (2) De organen van de Organisatie zijn :

    a) het Europees Octrooibureau;

    b) de Raad van Bestuur.

    (3) De Organisatie heeft als taak Europese octrooien te verlenen. Die taak wordt uitgevoerd door het Europees Octrooibureau, onder toezicht van de Raad van Bestuur.

    Artikel 4bis

    Conferentie van ministers van de Verdragsluitende Staten

    Een conferentie van ministers van de Verdragsluitende Staten die bevoegd zijn voor octrooiaangelegenheden komt ten minste een maal om de vijf jaar samen om kwesties inzake de Organisatie en het Europese octrooistelsel te bespreken.

    Hoofdstuk II

    De Europese Octrooiorganisatie

    Artikel 5

    Juridisch statuut

    (1) De Organisatie heeft rechtspersoonlijkheid.

    (2) In elk van de Verdragsluitende Staten bezit de Organisatie de meest uitgebreide juridische bevoegdheid die door de nationale wetgeving aan rechtspersonen wordt toegekend; zij kan inzonderheid roerende en onroerende goederen verwerven of vervreemden en in rechte optreden.

    (3) De voorzitter van het Europees Octrooibureau vertegenwoordigt de Organisatie.

    Artikel 6

    Zetel

    (1) De Organisatie heeft haar zetel te Munchen.

    (2) Het Europees Octrooibureau bevindt zich te Munchen. Het heeft een afdeling te Den Haag.

    Artikel 7

    Agentschappen van het Europees Octrooibureau

    Bij beslissing van de Raad van Bestuur mogen agentschappen van het Europees Octrooibureau worden opgericht, wanneer dat nodig is, met het oog op informatie of verbinding, in de Verdragsluitende Staten of bij intergouvernementele organisaties die bevoegd zijn inzake industriële eigendom, onder voorbehoud van de toestemming van de betrokken Verdragsluitende Staat of van de betrokken organisatie.

    Artikel 8

    Voorrechten en immuniteiten

    Het bij dit verdrag gevoegde protocol inzake de voorrechten en immuniteiten omschrijft de voorwaarden waaronder de Organisatie, de leden van de Raad van Bestuur, de beambten van het Europees Octrooibureau en alle andere personen die in dit protocol vermeld zijn en aan de activiteiten van de Organisatie deelnemen, in elke Verdragsluitende Staat voorrechten en immuniteiten genieten die noodzakelijk zijn voor het vervullen van hun opdracht.

    Artikel 9

    Aansprakelijkheid

    (1) De contractuele aansprakelijkheid van de Organisatie wordt geregeld door de wet die op het betrokken contract van toepassing is.

    (2) De niet-contractuele aansprakelijkheid van de Organisatie wat betreft de schade veroorzaakt door haar of door de beambten van het Europees Octrooibureau bij de uitoefening van hun ambt wordt geregeld door de wet die van kracht is in de Bondsrepubliek Duitsland. Indien de schade werd veroorzaakt door de afdeling in Den Haag of door een agentschap, of door beambten die afhangen van die afdeling of van dat agentschap, is de toepasselijke wet die van de Verdragsluitende Staat waarin de afdeling of het agentschap gelegen is.

    (3) De persoonlijke aansprakelijkheid van de beambten van het Europees Octrooibureau ten opzichte van de Organisatie wordt geregeld door hun statuut of door hun arbeidsregime.

    (4) De bevoegde gerechtelijke instanties om de in de lid 1 en 2 bedoelde geschillen te beslechten, zijn :

    a) wat de in lid 1 bedoelde geschillen betreft, de gerechtelijke instanties van de Bondsrepubliek Duitsland, bij ontstentenis van de aanduiding van een gerechtelijke instantie van een andere lidstaat in het tussen de partijen gesloten contract;

    b) wat de in lid 2 bedoelde geschillen betreft, de gerechtelijke instanties van de Bondsrepubliek Duitsland of van de Staat waarin het agentschap gelegen is.

    Hoofdstuk III

    Het Europees Octrooibureau

    Artikel 10

    Directie

    (1) Het Europees Octrooibureau wordt geleid door de voorzitter, die ten opzichte van de Raad van Bestuur verantwoordelijk is voor de werkzaamheden van het Bureau.

    (2) Daartoe heeft de voorzitter inzonderheid de volgende functies en bevoegdheden :

    a) hij treft alle nuttige maatregelen, met inbegrip van het aannemen van interne administratieve instructies en het informeren van het publiek, om de werking van het Europees Octrooibureau te garanderen;

    b) hij bepaalt, tenzij dit verdrag anders besluit, de handelingen die moeten worden verricht, respectievelijk bij het Europees Octrooibureau te Munchen of bij diens afdeling in Den Haag;

    c) hij kan de Raad van Bestuur elk voorstel voorleggen tot wijziging van dit verdrag, van de algemene reglementering of van een beslissing, dat onder de bevoegdheid van de Raad van Bestuur ressorteert;

    d) hij bereidt de begroting voor en voert die uit; hij doet dat ook voor alle begrotingswijzigingen of aanvullende begrotingen;

    e) jaarlijks legt hij de Raad van Bestuur een activiteitenverslag voor;

    f) hij oefent het hiërarchisch gezag uit over het personeel;

    g) onder voorbehoud van artikel 11 benoemt hij de beambten en beslist hij over hun bevordering;

    h) hij oefent het tuchtrecht uit over de beambten andere dan die welke bedoeld zijn in artikel 11 en kan de Raad van Bestuur tuchtstraffen voorstellen tegen de beambten bedoeld in artikel 11, lid 2 en lid 3;

    i) hij kan zijn functies en zijn bevoegdheden overdragen.

    (3) De voorzitter wordt bijgestaan door verscheidene ondervoorzitters. In geval van afwezigheid of verhindering van de voorzitter neemt een van de ondervoorzitters zijn ambt waar, overeenkomstig de procedure vastgesteld door de Raad van Bestuur.

    Artikel 11

    Benoeming van hoger personeel

    (1) De voorzitter van het Europees Octrooibureau wordt benoemd door de Raad van Bestuur.

    (2) De ondervoorzitters worden door de Raad van Bestuur benoemd nadat de voorzitter van het Europees Octrooibureau is geraadpleegd.

    (3) De leden van de kamers van beroep en van de Grote Kamer van beroep, met inbegrip van hun voorzitters, worden benoemd door de Raad van Bestuur op voorstel van de voorzitter van het Europees Octrooibureau. Zij kunnen worden herbenoemd door de Raad van Bestuur nadat de voorzitter van het Europees Octrooibureau is geraadpleegd.

    (4) De Raad van Bestuur oefent het tuchtrecht uit over de in het eerste tot en met het derde lid bedoelde beambten.

    (5) Na raadpleging van de voorzitter van het Europees Octrooibureau kan de Raad van Bestuur ook juristen van de nationale gerechtelijke instanties of semi-rechterlijke autoriteiten van de Verdragsluitende Staten benoemen als lid van de Grote Kamer van beroep, die hun gerechtelijke activiteiten op nationaal niveau kunnen blijven voortzetten. Zij worden benoemd voor een termijn van drie jaar en kunnen worden herbenoemd.

    Artikel 12

    Plichten van de functie

    De beambten van het Europees Octrooibureau zijn ertoe gehouden, zelfs nadat zij hum ambt hebben neergelegd, informatie die, door de aard ervan, door het beroepsgeheim is beschermd, niet te verspreiden of te gebruiken.

    Artikel 13

    Geschillen tussen de Organisatie en de beambten van het Europees Octrooibureau

    (1) De beambten of gewezen beambten van het Europees Octrooibureau of hun rechthebbenden kunnen een beroep doen op het ambtenarengerecht van de Internationale Arbeidsorganisatie voor de geschillen die zij hebben met de Europese Octrooiorganisatie, overeenkomstig het statuut van bovenvermeld Gerecht en binnen de grenzen en voorwaarden bepaald door het statuut van de ambtenaren, door het pensioenreglement of door het arbeidsregime.

    (2) Beroep is enkel ontvankelijk indien de betrokkene alle middelen tot beroep heeft uitgeput die hem worden geboden door het ambtenarenstatuut, door het pensioenreglement of door het stelsel dat van toepassing is op de andere beambten.

    Artikel 14

    Talen van het Europees Octrooibureau, Europese octrooiaanvragen en andere stukken

    (1) De officiële talen van het Europees Octrooibureau zijn het Duits, Engels en Frans.

    (2) Een Europese octrooiaanvraag moet worden ingediend in een van de officiële talen of, indien zij in een andere taal wordt ingediend, vertaald worden in een van de officiële talen in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Tijdens de hele procedure voor het Europees Octrooibureau kan deze vertaling in overeenstemming worden gebracht met de aanvraag zoals die is ingediend. Indien de vereiste vertaling niet binnen de gestelde termijn is ingediend, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken.

    (3) De officiële taal van het Europees Octrooibureau waarin de Europese octrooiaanvraag is ingediend of waarin deze is vertaald moet als proceduretaal worden gebruikt in alle procedures voor het Europees octrooibureau, tenzij het Uitvoeringsreglement anders bepaalt.

    (4) Natuurlijke personen of rechtspersonen die hun woonplaats of hun zetel hebben in een Verdragsluitende Staat, die als officiële taal een andere taal heeft dan het Duits, Engels of Frans, en onderdanen van die Staat, die hun woonplaats in het buitenland hebben, kunnen stukken waarvan indiening aan een termijn is gebonden, in een officiële taal van die Staat indienen. Een vertaling in een officiële taal van het Europees Octrooibureau moet evenwel worden voorgelegd in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Indien een stuk, dat geen deel uitmaakt van de tot de Europese octrooiaanvraag behorende stukken, niet is ingediend in de voorschreven taal, of indien een vereiste vertaling niet binnen de gestelde termijn is ingediend, wordt het stuk geacht niet te zijn ingediend.

    (5) De Europese octrooiaanvragen worden gepubliceerd in de proceduretaal.

    (6) De Europese octrooischriften worden gepubliceerd in de proceduretaal en bevatten een vertaling van de conclusies in de beide andere officiële talen van het Europees Octrooibureau.

    (7) In de drie officiële talen van het Europees Octrooibureau worden gepubliceerd :

    a) het Europees Octrooiblad;

    b) het Publicatieblad van het Europees Octrooibureau.

    (8) Inschrijvingen in het Europees Octrooiregister geschieden in de drie officiële talen van het Europees Octrooibureau. In geval van twijfel geeft de inschrijving in de proceduretaal de doorslag.

    Artikel 15

    Met de procedures belaste instanties

    Voor de toepassing van de procedures waarin dit verdrag voorziet, worden bij het Europees Octrooibureau de volgende organen opgericht :

    a) een aanvraagafdeling;

    b) afdelingen voor het nieuwheidsonderzoek;

    c) onderzoeksafdelingen;

    d) oppositieafdelingen;

    e) een juridische afdeling;

    f) kamers van beroep;

    g) een Grote Kamer van beroep.

    Artikel 16

    Aanvraagafdeling

    De aanvraagafdeling is bevoegd voor het onderzoek van de Europese octrooiaanvraag bij de indiening en voor het onderzoek op vormgebreken.

    Artikel 17

    Afdelingen voor het nieuwheidsonderzoek

    De afdelingen voor het nieuwheidsonderzoek zijn bevoegd voor het opstellen van de verslagen van het Europese nieuwheidsonderzoek.

    Artikel 18

    Onderzoeksafdelingen

    (1) De onderzoeksafdelingen zijn bevoegd voor het onderzoek van de Europese octrooiaanvragen.

    (2) Een onderzoeksafdeling is samengesteld uit drie technische onderzoekers. Het onderzoek van de Europese octrooiaanvraag wordt echter in het algemeen opgedragen aan een van de onderzoekers van de afdeling. De mondelinge behandeling behoort tot de bevoegdheid van de onderzoeksafdeling zelf. Indien de onderzoeksafdeling meent dat de aard van de beslissing zulks vereist, wordt zij aangevuld met een rechtsgeleerde onderzoeker. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de onderzoeksafdeling doorslaggevend.

    Artikel 19

    Oppositieafdelingen

    (1) De oppositieafdelingen zijn bevoegd voor het onderzoek van de oppositie tegen de Europese octrooien.

    (2) Een oppositieafdeling bestaat uit drie technische onderzoekers, van wie er ten minste twee niet mogen hebben deelgenomen aan de procedure voor de verlening van het octrooi waarop de oppositie betrekking heeft. Een onderzoeker die deelgenomen heeft aan de procedure voor de verlening van het Europees octrooi mag het voorzitterschap niet uitoefenen. De oppositieafdeling mag aan een van haar leden het onderzoek aangaande de oppositie toevertrouwen. De mondelinge behandeling vindt voor de onderzoeksafdeling zelf plaats. Indien de onderzoeksafdeling meent dat de aard van de beslissing dit vereist, wordt zij aangevuld met een rechtsgeleerde onderzoeker die niet mag hebben deelgenomen aan de procedure voor de verlening van het octrooi. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de onderzoeksafdeling doorslaggevend.

    Artikel 20

    Juridische Afdeling

    (1) De juridische afdeling is bevoegd voor alle beslissingen betreffende enerzijds de vermeldingen aan te brengen in het Europees octrooiregister en anderzijds de inschrijving in de lijst der erkende gemachtigden en de doorhaling van de inschrijving.

    (2) De beslissingen van de juridische afdeling worden door een rechtsgeleerd lid genomen.

    Artikel 21

    Kamers van beroep

    (1) De kamers van beroep zijn bevoegd het beroep te onderzoeken dat tegen de beslissingen van de aanvraagafdeling, de onderzoeksafdelingen, de oppositieafdelingen en de juridische afdeling is ingesteld.

    (2) In geval van beroep tegen een beslissing van de aanvraagafdeling of van de juridische afdeling is de Kamer van beroep samengesteld uit drie rechtsgeleerde leden.

    (3) In geval van beroep tegen een beslissing van een onderzoeksafdeling, bestaat de Kamer van beroep uit :

    a) twee technische leden en een rechtsgeleerd lid, wanneer de beslissing betrekking heeft op de afwijzing van een Europese octrooiaanvraag of op de verlening, beperking of herroeping van een Europees octrooi en wanneer deze beslissing genomen is door een onderzoeksafdeling samengesteld uit minder dan vier leden;

    b) drie technische en twee rechtsgeleerde leden, wanneer de beslissing is genomen door een onderzoeksafdeling samengesteld uit vier leden of indien de Kamer van beroep meent dat de aard van het beroep dit vereist;

    c) drie rechtsgeleerde leden in alle andere gevallen.

    (4) In geval van beroep ingesteld tegen een beslissing van een oppositieafdeling is de Kamer van beroep samengesteld uit :

    a) twee technische leden en een rechtsgeleerd lid wanneer de beslissing is genomen door een oppositieafdeling samengesteld uit drie leden;

    b) drie technische en twee rechtsgeleerde leden, wanneer de beslissing is genomen door een oppositieafdeling samengesteld uit vier leden of indien de Kamer van beroep meent dat de aard van het beroep zulks vereist.

    Artikel 22

    Grote Kamer van beroep

    (1) De Grote Kamer van beroep is bevoegd voor :

    a) het beslissen over rechtsvragen die haar worden voorgelegd door de kamers van beroep;

    b) het verlenen van adviezen over rechtsvragen die haar door de voorzitter van het Europees Octrooibureau worden voorgelegd overeenkomstig artikel 112;

    c) het beslissen over verzoeken tot herziening van beslissingen van de kamers van beroep overeenkomstig artikel 112bis.

    (2) In de procedures voorzien in het eerste lid, a) en b), is de Grote Kamer van beroep samengesteld uit vijf rechtsgeleerde en twee technische leden. In de procedures voorzien in het eerste lid, c), bestaat de Grote Kamer van beroep uit drie of vijf leden zoals vastgelegd in het Uitvoeringsreglement. In alle procedures wordt het voorzitterschap waargenomen door een rechtsgeleerd lid.

    Artikel 23

    Onafhankelijkheid van de leden van de kamers

    (1) De leden van de Grote Kamer van beroep en van de kamers van beroep worden voor een periode van vijf jaar benoemd; zij kunnen tijdens deze periode niet uit hun functie worden ontheven, tenzij daarvoor ernstige redenen bestaan en de Raad van Bestuur, op verzoek van de Grote Kamer van beroep daartoe beslist. Niettegenstaande de bepalingen van de eerste zin, eindigt het mandaat van leden van de kamers indien zij aftreden of met pensioen gaan overeenkomstig het ambtenarenreglement van het Europees Octrooibureau.

    (2) De leden van de kamers mogen geen lid zijn van de aanvraagafdeling, de onderzoeksafdelingen, de oppositieafdelingen of de juridische afdeling.

    (3) De leden van de kamers zijn bij hun beslissingen aan geen enkele instructie gebonden en dienen zich uitsluitend naar de bepalingen van dit verdrag te voegen.

    (4) De reglementen voor de procesvoering van de kamers van beroep en van de Grote Kamer van beroep worden vastgesteld overeenkomstig het Uitvoeringsreglement. Zij zijn onderworpen aan de goedkeuring van de Raad van Bestuur.

    Artikel 24

    Onthouding en wraking

    (1) De leden van een Kamer van beroep en van de Grote Kamer van beroep mogen niet deelnemen aan de regeling van een zaak indien zij hierin een persoonlijk belang hebben, indien zij voordien zijn tussengekomen in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van een van de partijen of een aandeel hebben gehad in de beslissing die het voorwerp van het beroep is.

    (2) Indien, om een van de redenen vermeld in lid 1, of voor om het even welk ander motief, een lid van een Kamer van beroep of van de Grote Kamer van beroep meent niet te kunnen deelnemen aan de regeling van een zaak, brengt hij de kamer hiervan op de hoogte.

    (3) De leden van een Kamer van beroep en van de Grote Kamer van beroep kunnen door elke partij worden gewraakt voor een van de redenen vermeld in lid 1, of indien zij van partijdigheid kunnen worden verdacht. De wraking is niet ontvankelijk wanneer de in het geding betrokken partij reeds proceshandelingen heeft verricht, ofschoon zij reeds kennis heeft gehad van het motief van de wraking. De wraking mag niet gesteund zijn op de nationaliteit van de leden.

    (4) De kamers van beroep en de Grote Kamer van beroep beslissen, in de gevallen bedoeld in de lid 2 en 3, zonder de deelname van het betrokken lid. Om die beslissing te treffen, wordt het gewraakte lid vervangen door zijn plaatsvervanger.

    Artikel 25

    Technisch advies

    Op verzoek van de bevoegde nationale gerechtelijke instantie waarbij de vordering wegens namaak of de rechtsvordering tot nietigverklaring aanhangig is gemaakt, dient het Europees Octrooibureau, tegen betaling van een passende bijdrage, een technisch advies te verlenen over het Europees octrooi in kwestie. De onderzoeksafdelingen zijn bevoegd voor het verlenen van die adviezen.

    Hoofdstuk IV

    De Raad van Bestuur

    Artikel 26

    Samenstelling

    (1) De Raad van Bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de Verdragsluitende Staten en hun plaatsvervangers. Elke Verdragsluitende Staat heeft het recht een vertegenwoordiger in de Raad van Bestuur en een plaatsvervanger aan te duiden.

    (2) De leden van de Raad van Bestuur mogen zich laten bijstaan door adviseurs of deskundigen, overeenkomstig het reglement van orde van de Raad van Bestuur.

    Artikel 27

    Voorzitterschap

    (1) De Raad van Bestuur kiest onder de vertegenwoordigers van de Verdragsluitende Staten en hun plaatsvervangers een voorzitter en een ondervoorzitter. De ondervoorzitter vervangt de voorzitter in rechte in geval van verhindering.

    (2) Het mandaat van de voorzitter en van de ondervoorzitter loopt over een periode van drie jaar. Dit mandaat is hernieuwbaar.

    Artikel 28

    Bureau

    (1) De Raad van Bestuur kan een Bureau instellen samengesteld uit vijf van zijn leden, zodra het aantal Verdragsluitende Staten ten minste acht bedraagt.

    (2) De voorzitter en de ondervoorzitter van de Raad van Bestuur zijn van rechtswege lid van het Bureau; de drie andere leden zijn verkozen door de Raad van Bestuur.

    (3) Het mandaat van de door de Raad van Bestuur verkozen leden loopt over een periode van drie jaar. Dit mandaat is niet hernieuwbaar.

    (4) Het Bureau voert de taken uit die de Raad van Bestuur hem overeenkomstig het reglement van orde toevertrouwt.

    Artikel 29

    Vergaderingen

    (1) De Raad van Bestuur komt bijeen op uitnodiging van zijn voorzitter.

    (2) De voorzitter van het Europees Octrooibureau neemt deel aan de beraadslagingen van de Raad van Bestuur.

    (3) De Raad van Bestuur houdt eenmaal per jaar een gewone vergadering; bovendien komt hij bijeen op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van een derde van de Verdragsluitende Staten.

    (4) De Raad van Bestuur beraadslaagt op basis van een bepaalde agenda, overeenkomstig zijn reglement van orde.

    (5) Elke kwestie waarvan de inschrijving op de agenda wordt gevraagd door een Verdragsluitende Staat, overeenkomstig het reglement van orde, wordt ingeschreven op de voorlopige agenda.

    Artikel 30

    Deelname van waarnemers

    (1) De Wereldorganisatie voor Intellectuele Eigendom is op de vergaderingen van de Raad van Bestuur vertegenwoordigd, overeenkomstig een akkoord tussen de Organisatie en de Wereldorganisatie voor Intellectuele Eigendom.

    (2) Andere intergouvernementele organisaties die belast zijn met de toepassing van internationale procedures op het gebied van octrooien, waarmee de Organisatie een akkoord heeft gesloten, zijn vertegenwoordigd op de vergaderingen van de Raad van Bestuur, overeenkomstig dat akkoord.

    (3) Elke andere intergouvernementele organisatie of internationale niet-gouvernementele organisatie die een bedrijvigheid uitoefent waarvoor de Organisatie belangstelling heeft, kan door de Raad van Bestuur worden uitgenodigd zich op haar vergaderingen te laten vertegenwoordigen bij elke bespreking van zaken van algemeen belang.

    Artikel 31

    Talen van de Raad van Bestuur

    (1) De talen die tijdens de beraadslagingen van de Raad van Bestuur worden gebruikt, zijn het Duits, het Engels en het Frans.

    (2) De documenten die aan de Raad van Bestuur worden voorgelegd en de notulen van zijn beraadslagingen worden opgesteld in de drie talen bedoeld in lid 1.

    Artikel 32

    Personeel, lokalen en materieel

    Het Europees Octrooibureau stelt de Raad van Bestuur en de door die raad opgerichte comités het personeel, de lokalen en de materiële middelen ter beschikking die nodig zijn voor het vervullen van hun opdracht.

    Artikel 33

    Bevoegdheden van de Raad van Bestuur in bepaalde gevallen

    (1) De Raad van Bestuur is bevoegd tot wijziging van :

    a) de duur van de in dit Verdrag vastgestelde termijnen;

    b) de bepalingen van het tweede tot en met het achtste deel evenals van het Tiende Deel van dit Verdrag teneinde de conformiteit met een internationaal verdrag inzake octrooien of EG-wetgeving inzake octrooien te verzekeren;

    c) het Uitvoeringsreglement.

    (2) De Raad van Bestuur is overeenkomstig dit Verdrag bevoegd tot vaststelling of wijziging van :

    a) het Financieel Reglement;

    b) het Ambtenarenreglement en de arbeidsvoorwaarden voor ander personeel van het Europees Octrooibureau, hun loonschaal alsmede de aard en toewijzingsbepalingen van bijkomende voordelen;

    c) het Pensioenreglement en iedere verhoging van de bestaande pensioenen overeenkomstig de loonsverhogingen;

    d) het Reglement betreffende de verschuldigde taksen;

    e) zijn Reglement van Orde.

    (3) Niettegenstaande de bepalingen van artikel 18, tweede lid, is de Raad van Bestuur bevoegd op grond van zijn ervaring te beslissen dat in bepaalde gevallen de onderzoeksafdelingen zijn samengesteld uit één technisch onderzoeker. Deze beslissing kan herroepen worden.

    (4) De Raad van Bestuur is bevoegd de voorzitter van het Europees Octrooibureau te machtigen om in naam van de Europese Octrooiorganisatie te onderhandelen en, onder voorbehoud van goedkeuring, overeenkomsten te sluiten met Staten, met intergouvernementele organisaties, als ook met documentatiecentra die in het leven zijn geroepen uit hoofde van met deze organisaties gesloten overeenkomsten.

    (5) De Raad van Bestuur kan geen besluit nemen uit hoofde van het eerste lid, b) :

    — over een internationaal verdrag voordat het in werking is getreden;

    — over een wetgevende akte van de Europese Gemeenschap voordat ze in werking is getreden, of wanneer deze akte voorziet in een omzettingstermijn, voordat deze termijn is verstreken.

    Artikel 34

    Stemrecht

    (1) Enkel de Verdragsluitende Staten hebben stemrecht in de Raad van Bestuur.

    (2) Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 36 beschikt elke Verdragsluitende Staat over een stem.

    Artikel 35

    Wijze van stemmen

    (1) Onder voorbehoud van de bepalingen in het tweede en derde lid, neemt de Raad van Bestuur beslissingen met een gewone meerderheid van stemmen uitgebracht door de vertegenwoordigde Verdragsluitende Staten.

    (2) Een meerderheid van drievierden van de stemmen van de vertegenwoordigde Verdragsluitende Staten is vereist voor de beslissingen die de Raad van Bestuur bevoegd is te nemen krachtens artikel 7, artikel 11, eerste lid, artikel 33, eerste lid, a) en c), en het tweede tot en met het vierde lid, artikel 39, eerste lid, artikel 40, tweede en vierde lid, artikel 46, artikel 134bis, artikel 149bis, tweede lid, artikel 152, artikel 153, zevende lid, artikel 166 en artikel 172.

    (3) Eenparigheid van stemmen van de Verdragsluitende Staten is vereist voor de beslissingen die de Raad van Bestuur bevoegd is te nemen krachtens artikel 33, eerste lid, b). De Raad van Bestuur neemt deze beslissingen alleen wanneer alle Verdragsluitende Staten vertegenwoordigd zijn. Een beslissing genomen op grond van artikel 33, eerste lid, b), heeft geen gevolg indien een Verdragsluitende Staat binnen twaalf maanden na de beslissing verklaart dat hij niet wenst te worden gebonden door die beslissing.

    (4) De onthouding geldt niet als stem.

    Artikel 36

    Weging van de stemmen

    (1) Voor het aannemen en het wijzigen van het reglement betreffende de verschuldigde taksen, alsmede indien de financiële lasten van de Verdragsluitende Staten daardoor gestegen zijn, voor het aannemen van de begroting van de Organisatie en van de begrotingswijzigingen of van de aanvullende begrotingen kan elke Verdragsluitende Staat eisen, na een eerste stemming waarbij elke Verdragsluitende Staat over een stem beschikt en ongeacht het resultaat van die stemming, dat onmiddellijk zou worden overgegaan tot een tweede stemming waarin de stemmen overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid worden gewogen. De beslissing vloeit voort uit deze tweede stemming.

    (2) Het aantal stemmen waarover elke Verdragsluitende Staat bij de nieuwe stemming beschikt, wordt als volgt berekend :

    a) het aantal overeenstemmend met het percentage dat voor elke Verdragsluitende Staat voortvloeit uit de verdeelsleutel van de uitzonderlijke financiële bijdragen, voorzien in artikel 40, lid 3 en 4, wordt vermenigvuldigd met het aantal Verdragsluitende Staten en gedeeld door vijf;

    b) het aantal aldus berekende stemmen wordt afgerond op het hogere geheel getal;

    c) aan dit aantal worden vijf bijkomende stemmen toegevoegd;

    d) elke Verdragsluitende Staat kan evenwel niet over meer dan dertig stemmen beschikken.

    Hoofdstuk V

    Financiële bepalingen

    Artikel 37

    Financiering van de begroting

    De begroting van de Organisatie wordt gefinancierd :

    a) uit de eigen middelen van de Organisatie;

    b) uit de betalingen door de Verdragsluitende Staten op basis van de in die Staten geheven instandhoudingstaksen voor Europese octrooien;

    c) zo nodig uit uitzonderlijke financiële bijdragen van de Verdragsluitende Staten;

    d) in voorkomend geval uit de ontvangsten voorzien in artikel 146;

    e) indien van toepassing en alleen voor onroerende goederen, door leningen bij derden met grond of gebouwen als zekerheid;

    f) in voorkomend geval, door fondsen van derden voor specifieke projecten.

    Artikel 38

    Eigen middelen van de Organisatie

    De eigen middelen van de Organisatie omvatten :

    a) alle inkomsten uit taksen en andere middelen evenals de reserves van de Organisatie;

    b) de middelen van het reservefonds voor pensioenen dat wordt beschouwd als een bijzonder vermogensbestanddeel van de Organisatie, ter ondersteuning van het pensioenstelsel door het oprichten van passende reserves.

    Artikel 39

    Stortingen door de Verdragsluitende Staten uit hoofde van de in die Staten geheven instandhoudingstaksen van de Europese octrooien

    (1) Elke Verdragsluitende Staat stort aan de Organisatie, uit hoofde van elke in die Staat geheven instandhoudingstaks van een Europees octrooi, een som waarvan het bedrag overeenstemt met een percentage van die taks. Dat percentage, dat moet worden vastgelegd door de Raad van Bestuur, kan niet hoger zijn dan 75 % en is eenvormig voor alle Verdragsluitende Staten. Indien dat percentage overeenstemt met een bedrag dat kleiner is dan het door de Raad van Bestuur vastgelegde eenvormig minimum, stort de Verdragsluitende Staat dat minimum aan de Organisatie.

    (2) Elke Verdragsluitende Staat deelt de Organisatie alle elementen mee die de Raad van Bestuur nodig acht om het bedrag van die stortingen te bepalen.

    (3) De datum waarop die stortingen moeten zijn verricht, wordt vastgesteld door de Raad van Bestuur.

    (4) Indien een storting op de vastgestelde datum niet volledig is verricht, is de Verdragsluitende Staat vanaf die datum intrest op het niet-betaalde bedrag verschuldigd.

    Artikel 40

    Hoogte van de taksen en stortingen —  Uitzonderlijke financiële bijdragen

    (1) Het bedrag van de taksen en het percentage, respectievelijk bedoeld in de artikelen 38 en 39, moeten op een zodanige wijze zijn vastgesteld dat de overeenkomstige ontvangsten een evenwicht van de begroting van de Organisatie kunnen verzekeren.

    (2) Wanneer de Organisatie evenwel in de onmogelijkheid verkeert het evenwicht van de begroting binnen de in het eerste lid bepaalde voorwaarden tot stand te brengen, storten de Verdragsluitende Staten aan de Organisatie uitzonderlijke financiële bijdragen waarvan het bedrag door de Raad van Bestuur voor het betreffende begrotingsjaar vastgelegd wordt.

    (3) De uitzonderlijke financiële bijdragen worden voor elk der Verdragsluitende Staten bepaald op basis van het aantal ingediende octrooiaanvragen in de loop van het voorlaatste jaar voorafgaand aan het jaar van de inwerkingtreding van dit verdrag en volgens de hierna vermelde verdeelsleutel :

    a) voor de helft, naar evenredigheid van het aantal octrooiaanvragen ingediend in de betrokken Verdragsluitende Staat;

    b) voor de helft naar evenredigheid van het op een na hoogste aantal octrooiaanvragen ingediend door de natuurlijke personen en de rechtspersonen die hun woonplaats of zetel hebben op het grondgebied van deze Staat in de Verdragsluitende Staten, in dalende volgorde van het aantal aanvragen ingediend door de bovenvermelde personen in de andere Verdragsluitende Staten.

    De bedragen die ten laste worden gelegd van de Staten waarin het aantal ingediende octrooiaanvragen hoger is dan 25 000 worden echter globaal in aanmerking genomen en opnieuw verdeeld naar evenredigheid van het totaal aantal octrooiaanvragen in die zelfde Staten.

    (4) Wanneer het bedrag van de bijdrage van een Verdragsluitende Staat niet kan worden bepaald onder de voorwaarden waarin in het derde lid is voorzien, dan bepaalt de Raad van Bestuur dat bedrag, in akkoord met de betrokken Staat.

    (5) Artikel 39, derde lid en vierde lid, is van toepassing op de uitzonderlijke financiële bijdragen.

    (6) De uitzonderlijke financiële bijdragen worden terugbetaald met een intrest waarvan het percentage eenvormig is voor alle Verdragsluitende Staten. De terugbetalingen gebeuren in de mate waarin het mogelijk is hiertoe op de begroting in kredieten te voorzien en het aldus voorzien bedrag zal tussen de Verdragsluitende Staten worden verdeeld op basis van de verdeelsleutel bedoeld in lid 3 en lid 4.

    (7) De uitzonderlijke financiële bijdragen die tijdens een bepaald begrotingsjaar worden gestort, worden integraal terugbetaald vooraleer wordt overgegaan tot de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van uitzonderlijke bijdragen die tijdens een later begrotingsjaar waren gestort.

    Artikel 41

    Voorschotten

    (1) Op verzoek van de voorzitter van het Europees Octrooibureau staan de Verdragsluitende Staten de Organisatie thesaurievoorschotten toe, in mindering te brengen op hun stortingen en bijdragen, binnen de grenzen van het door de Raad van Bestuur vastgelegde bedrag. Deze voorschotten worden verdeeld naar rato van de bedragen die door de Verdragsluitende Staten voor het beschouwde boekjaar verschuldigd zijn.

    (2) Artikel 39, derde lid en vierde lid, is van toepassing op de voorschotten.

    Artikel 42

    Begroting

    (1) De begroting van de Organisatie dient in evenwicht te zijn. De begroting zal worden opgesteld overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen, zoals vastgelegd in het Financieel Reglement. Indien nodig kunnen begrotingswijzigingen of aanvullende begrotingen worden opgesteld.

    (2) De begroting wordt opgesteld in de rekeneenheid die in het Financieel Reglement is vastgesteld.

    Artikel 43

    Uitgavenmachtigingen

    (1) De op de begroting ingeschreven uitgaven zijn toegestaan voor de duur van het begrotingsjaar, tenzij het financieel reglement anders beslist.

    (2) Overeenkomstig het financieel reglement mogen de kredieten die op het einde van het begrotingsjaar niet zijn gebruikt, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de personeelsuitgaven, naar het volgende boekjaar worden overgedragen, maar niet verder.

    (3) De kredieten zijn gespecialiseerd per hoofdstuk, waarbij de uitgaven worden gegroepeerd volgens hun aard en bestemming en onderverdeeld, voor zover als nodig, overeenkomstig het financieel reglement.

    Artikel 44

    Kredieten voor onvoorzienbare uitgaven

    (1) Kredieten voor onvoorzienbare uitgaven mogen worden ingeschreven op de begroting van de Organisatie.

    (2) Voor het gebruik van die kredieten is onderworpen aan de voorafgaande toestemming van de Raad van Bestuur.

    Artikel 45

    Begrotingsjaar

    Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.

    Artikel 46

    Voorbereiding en aanname van de begroting

    (1) De voorzitter van het Europees Octrooibureau legt de ontwerpbegroting voor aan de Raad van Bestuur, ten laatste op de datum bepaald door het financieel reglement.

    (2) De begroting alsmede alle begrotingswijzigingen of aanvullende begrotingen worden vastgelegd door de Raad van Bestuur.

    Artikel 47

    Voorlopige begroting

    (1) Indien, bij het begin van het begrotingsjaar, de begroting door de Raad van Bestuur nog niet is vastgelegd, mogen de uitgaven maandelijks worden verricht per hoofdstuk of iedere andere onderverdeling, overeenkomstig het financieel reglement, binnen de grenzen van het twaalfde deel van de kredieten geopend op de begroting van het vorige boekjaar, zonder dat deze maatregel tot gevolg mag hebben dat de voorzitter van het Europees Octrooibureau kredieten ter beschikking krijgt die groter zijn dan het twaalfde deel van de kredieten waarin in de ontwerpbegroting is voorzien.

    (2) De Raad van Bestuur kan, op voorwaarde dat is voldaan aan de andere voorwaarden waarin in het eerste lid is voorzien, uitgaven toestaan die het twaalfde deel overtreffen.

    (3) De in artikel 37 b) bedoelde stortingen blijven verricht ten voorlopige titel onder de voorwaarden waarin is voorzien in artikel 39 voor het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarop het begrotingsontwerp betrekking heeft.

    (4) De Verdragsluitende Staten storten elke maand, ten voorlopige titel en overeenkomstig de verdeelsleutel bedoeld in artikel 40, lid 3 en lid 4, alle uitzonderlijke financiële bijdragen die noodzakelijk zijn om de toepassing van lid 1 en lid 2 te garanderen. Artikel 39, lid 4, is van toepassing op die bijdragen.

    Artikel 48

    Uitvoering van de begroting

    (1) De voorzitter van het Europees Octrooibureau voert de begroting uit, alsmede de begrotingswijzigingen of aanvullende begrotingen, onder zijn eigen verantwoordelijkheid en binnen de grenzen van de toegekende kredieten.

    (2) Binnen de begroting mag de voorzitter van het Europees Octrooibureau, binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald door het financieel reglement, kredieten overschrijven, hetzij van hoofdstuk naar hoofdstuk, hetzij van onderafdeling tot onderafdeling.

    Artikel 49

    Controle van de rekeningen

    (1) De rekeningen van het totaal van de ontvangsten en uitgaven van de begroting, alsmede de balans van de Organisatie, worden gecontroleerd door externe accountants die alle waarborgen inzake onafhankelijkheid bieden en door de Raad van Bestuur benoemd zijn voor een periode van vijf jaar, die verlengd of hernieuwd kan worden.

    (2) De controle gebeurt op stukken en, indien nodig, ter plaatse. De controle is bedoeld om de wettelijkheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en de uitgaven vast te stellen en het goed financieel beheer te garanderen. Na het afsluiten van elk boekjaar stellen de accountants een verslag op dat een ondertekende certificatie van de rekeningen bevat.

    (3) De voorzitter van het Europees Octrooibureau legt elk jaar aan de Raad van Bestuur de rekeningen van het voorbije boekjaar voor die betrekking hebben op de begrotingsverrichtingen, alsmede de balans van de activa en passiva van de Organisatie, samen met het verslag van de externe accountants.

    (4) De Raad van Bestuur keurt de jaarbalans goed, alsmede het verslag van de externe accountants, en ontlast de voorzitter van het Europees Octrooibureau voor de uitvoering van de begroting.

    Artikel 50

    Financieel Reglement

    Het Financieel Reglement stelt met name vast :

    a) de wijze waarop de begroting moet worden opgesteld en ten uitvoer gelegd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording moet worden afgelegd;

    b) de wijze waarop de stortingen en de bijdragen bedoeld in artikel 37 en de voorschotten bedoeld in artikel 41 door de Verdragsluitende Staten aan de Organisatie ter beschikking moeten worden gesteld;

    c) De regels en de organisatie van de controle en de verantwoordelijkheid van de bestuurders en van de rekenplichtigen;

    d) de rentevoet bedoeld in de artikelen 39, 40 en 47;

    e) de wijze waarop de krachtens artikel 146 te betalen bijdragen berekend dienen te worden;

    f) de samenstelling en de taken van een commissie voor de begroting en de financiën, die door de Raad van Bestuur dient te worden ingesteld;

    g) de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen waarop de begroting en de financiële jaarverslagen worden gebaseerd.

    Artikel 51

    Taksen

    (1) Het Europees Octrooibureau kan taksen heffen voor elke officiële taak of procedure die wordt uitgevoerd uit hoofde van dit Verdrag.

    (2) De betalingstermijnen van andere taksen dan deze die zijn vastgesteld door dit Verdrag worden vastgesteld in het Uitvoeringsreglement.

    (3) Wanneer het Uitvoeringsreglement de betaling van een taks voorschrijft, worden daarin ook de juridische consequenties vastgesteld van niet betaling van de taks binnen de gestelde termijn.

    (4) In het Reglement betreffende de taksen stelt met name de bedragen van de taksen vast, en de wijze waarop deze moeten worden geïnd.

    TWEEDE DEEL

    OCTROOIRECHT

    Hoofdstuk 1

    Octrooieerbaarheid

    Artikel 52

    Octrooieerbare uitvindingen

    (1) Europese octrooien worden verleend voor iedere uitvinding, op alle gebieden van de technologie, mits zij nieuw is, op uitvinderswerkzaamheid berust en vatbaar is voor toepassing op het gebied van de nijverheid.

    (2) In de zin van het eerste lid worden met name niet als uitvindingen beschouwd :

    a) ontdekkingen, alsmede natuurwetenschappelijke theorieën en wiskundige methoden;

    b) esthetische vormgevingen;

    c) stelsels, regels en methoden voor het verrichten van geestelijke arbeid, voor het spelen of voor de bedrijfsvoering, alsmede computerprogramma's;

    d) presentatie van gegevens.

    (3) Het tweede lid sluit de octrooieerbaarheid van de aldaar genoemde onderwerpen of werkzaamheden alleen dan uit voor zover de Europese octrooiaanvraag of het Europees octrooi betrekking heeft op een van die onderwerpen of werkzaamheden als zodanig.

    Artikel 53

    Uitzonderingen op de octrooieerbaarheid

    Europese octrooien worden niet verleend voor :

    a) uitvindingen waarvan de commerciële exploitatie strijdig zou zijn met de openbare orde of met de goede zeden, met dien verstande dat niet als strijdig in deze zin zal worden beschouwd het enkele feit dat de exploitatie van de uitvindingen in bepaalde of alle Verdragsluitende Staten door een wettelijke of reglementaire bepaling is verboden;

    b) planten- of dierenrassen of werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren; deze bepaling is niet van toepassing op microbiologische werkwijzen of hierdoor verkregen voortbrengselen;

    c) methoden voor de behandeling van het menselijk of dierlijk lichaam door chirurgische ingrepen of geneeskundige behandeling en diagnosemethoden die worden toegepast op het menselijke of dierlijke lichaam; deze bepaling is niet van toepassing op voortbrengselen, met name stoffen of mengsels, voor de toepassing van één van deze methoden.

    Artikel 54

    Nieuwheid

    (1) Een uitvinding wordt als nieuw beschouwd indien zij geen deel uitmaakt van de stand van de techniek.

    (2) De stand van de techniek wordt gevormd door al hetgeen vóór de datum van indiening van de Europese octrooiaanvraag openbaar toegankelijk is gemaakt door een schriftelijke of mondelinge beschrijving, door gebruik of op enige andere wijze.

    (3) Als behorend tot de stand van de techniek wordt tevens aangemerkt de inhoud van Europese octrooiaanvragen zoals die zijn ingediend, waarvan de datum van indiening gelegen is vóór de in het tweede lid genoemde datum en die eerst op of na die datum zijn gepubliceerd.

    (4) Het tweede en derde lid sluiten de octrooieerbaarheid niet uit van een tot de stand van de techniek behorende stof of mengsel, voor zover zij bestemd zijn voor de toepassing van de in artikel 53, c) bedoelde methoden, mits dat gebruik daarvan voor een dergelijke methode niet tot de stand van de techniek behoort.

    (5) Het tweede en derde lid sluiten voorts de octrooieerbaarheid niet uit van een stof of mengsel zoals bedoeld in het vierde lid voor elk specifiek gebruik in een methode bedoeld in artikel 53, c), mits dat gebruik niet tot de stand van de techniek behoort.

    Artikel 55

    Niet-tegenstelbare bekendmakingen

    (1) Voor de toepassing van artikel 54 wordt een bekendmaking van de uitvinding niet in aanmerking genomen indien zij niet is gebeurd meer dan zes maanden vóór de indiening van de Europese octrooiaanvraag en indien zij rechtstreeks of onrechtstreeks voortvloeit uit :

    a) een duidelijk misbruik ten aanzien van de aanvrager of van zijn rechtsvoorganger of

    b) het feit dat de aanvrager of zijn rechtsvoorganger de uitvinding heeft tentoongesteld in officiële tentoonstellingen of in officieel erkende tentoonstellingen in de zin van het Verdrag inzake Internationale Tentoonstellingen, ondertekend te Parijs op 22 november 1928 en laatst herzien op 30 november 1972.

    (2) In het in lid 1 b) bedoelde geval is de laatste bepaling enkel van toepassing indien de aanvrager, bij de indiening van de Europese octrooiaanvraag, verklaart dat de uitvinding werkelijk werd tentoongesteld en een attest voorlegt tot staving van zijn verklaring, binnen de termijn en onder de voorwaarden voorzien in het uitvoeringsreglement.

    Artikel 56

    Uitvinderswerkzaamheid

    Van een uitvinding wordt aangenomen dat zij op uitvinderswerkzaamheid berust indien zij, voor een deskundige niet op een evidente wijze voortvloeit uit de stand van de techniek. Indien de stand van de techniek ook documenten bedoeld in artikel 54, derde lid omvat, worden zij niet in aanmerking genomen voor de beoordeling van de uitvinderswerkzaamheid.

    Artikel 57

    Toepassing op het gebied van de nijverheid

    Een uitvinding wordt beschouwd als zijnde vatbaar voor toepassing op het gebied van de nijverheid indien het onderwerp ervan in elke nijverheid kan worden vervaardigd of gebruikt, met inbegrip van de landbouw.

    Hoofdstuk II

    Personen die bevoegd zijn om een Europees octrooi aan te vragen en te bekomen — Aanwijzing van de uitvinder

    Artikel 58

    Machtiging om een Europese octrooiaanvraag in te dienen

    Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon en elke vennootschap die, op grond van het recht waarvan zij afhangt, met een rechtspersoon wordt gelijkgesteld, kan een Europees octrooi aanvragen.

    Artikel 59

    Meerdere aanvragers

    Een Europese octrooiaanvraag mag ook worden ingediend, hetzij door medeaanvragers, hetzij door verscheidene aanvragers die verschillende Verdragsluitende Staten aanwijzen.

    Artikel 60

    Recht op een Europees octrooi

    (1) Het recht op een Europees octrooi komt toe aan de uitvinder of diens rechtverkrijgende. Indien de uitvinder werknemer is, wordt het recht op een Europees octrooi bepaald overeenkomstig het recht van de Staat waarin de werknemer overwegend werkzaam is; indien niet kan worden vastgesteld in welke Staat de werknemer overwegend werkzaam is, is het recht van toepassing van de Staat op het grondgebied waar het bedrijf van de werkgever, waaraan de werknemer verbonden is, zich bevindt.

    (2) Indien verscheidene personen de uitvinding onafhankelijk van elkaar hebben gedaan, heeft degene wiens octrooiaanvraag de oudste datum van indiening heeft, recht op het Europees octrooi, mits deze eerste aanvraag is gepubliceerd.

    (3) Bij de procedure voor het Europees Octrooibureau wordt de aanvrager geacht gerechtigd te zijn het recht op het Europees octrooi te doen gelden.

    Artikel 61

    Europese octrooiaanvraag door niet-gerechtigde personen

    (1) Indien bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing het recht op de verlening van het Europees octrooi is toegewezen aan een persoon die niet de aanvrager is, kan deze persoon, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement :

    a) de procedure met betrekking tot de Europese octrooiaanvraag in de plaats van de aanvrager als zijn eigen aanvraag voortzetten,

    b) voor dezelfde uitvinding een nieuwe Europese octrooiaanvraag indienen, of

    c) verzoeken dat de Europese octrooiaanvraag wordt afgewezen.

    (2) Op een nieuwe Europese octrooiaanvraag, ingediend op grond van het eerste lid, b), is artikel 76, eerste lid, van toepassing.

    Artikel 62

    Recht van de uitvinder om te worden aangewezen

    De uitvinder heeft het recht om, ten aanzien van de houder van de Europese octrooiaanvraag of van het Europees octrooi, als dusdanig te worden aangewezen bij het Europees Octrooibureau.

    Hoofdstuk III

    Rechtsgevolgen van het Europees octrooi en van de Europese octrooiaanvraag

    Artikel 63

    Duur van het Europees octrooi

    (1) De duur van het Europees octrooi bedraagt twintig jaar vanaf de datum van de indiening van de aanvraag.

    (2) Het eerste lid mag het recht van een Verdragsluitende Staat niet beperken om de duur van het Europees octrooi te verlengen of een overeenkomstige bescherming toe te kennen, zodra deze duur is verstreken onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op de nationale octrooien,

    a) om rekening te houden met een staat van oorlog of met een vergelijkbare crisissituatie die de bovenvermelde Staat treft;

    b) indien het onderwerp van het Europees octrooi een voortbrengsel is of een fabricageprocédé of een toepassing van een voortbrengsel dat, vooraleer het in die Staat op de markt wordt gebracht, onderworpen is aan een bij wet ingestelde administratieve machtigingsprocedure.

    (3) De bepalingen van het tweede lid zijn van toepassing op de Europese octrooien die gezamenlijk worden verleend voor elke groep van Verdragsluitende Staten bedoeld in artikel 142.

    (4) Elke Verdragsluitende Staat die een verlenging voorziet van de duur van het octrooi, of een overeenkomstige bescherming in overeenstemming met lid 2 b), kan, op basis van een met de Organisatie gesloten akkoord, aan het Europees Octrooibureau taken overdragen die verband houden met de toepassing van die bepalingen.

    Artikel 64

    Rechten voortvloeiende uit het Europees octrooi

    (1) Onder voorbehoud van het tweede lid verleent het Europees octrooi aan de houder ervan, te rekenen vanaf de datum waarop de vermelding van de verlening in het Europees Octrooiblad is gepubliceerd en in elk van de Verdragsluitende Staten waarvoor het werd verleend, dezelfde rechten als die welke een nationaal octrooi, verleend in die Staat, hem zouden verlenen.

    (2) Indien het onderwerp van het Europees octrooi betrekking heeft op een werkwijze, dan strekken de rechten voortvloeiende uit dat octrooi zich uit tot de voortbrengselen die rechtstreeks door die werkwijze worden bekomen.

    (3) Elke inbreuk op het Europees octrooi wordt overeenkomstig de nationale wetgeving beoordeeld.

    Artikel 65

    Vertaling van het Europees octrooi

    (1) Elke Verdragsluitende Staat kan voorschrijven dat, indien het Europees octrooi zoals verleend, voortgezet in gewijzigde vorm, of beperkt door het Europees Octrooibureau niet is opgesteld in een van zijn officiële talen, de houder van het octrooi aan zijn centrale dienst voor de industriële eigendom een vertaling van het octrooi, zoals verleend, gewijzigd of beperkt, moet verstrekken in een van zijn officiële talen naar zijn keuze, of, voor zover de betrokken Staat het gebruik van een bepaalde officiële taal verplicht heeft gesteld, in die taal. De vertaling moet worden voorgelegd binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum waarop de vermelding van de verlening, van de voortzetting in gewijzigde vorm of van de beperking van het Europees octrooi in het Europees Octrooiblad gepubliceerd wordt, tenzij de betrokken Staat een langere termijn voorschrijft.

    (2) Elke Verdragsluitende Staat die maatregelen heeft genomen krachtens het eerste lid, kan bepalen dat de houder van het octrooi binnen de door die Staat vast te stellen termijn de kosten van de publicatie van de vertaling geheel of gedeeltelijk betaalt.

    (3) Elke Verdragsluitende Staat kan bepalen dat, indien de krachtens het eerste en tweede lid gegeven maatregelen niet worden nagekomen, het Europees octrooi in die Staat geacht wordt van de aanvang af geen rechtsgevolgen te hebben gehad.

    Artikel 66

    Waarde van een nationale aanvraag voor de Europese aanvraag

    De Europese octrooiaanvraag waaraan een datum van indiening werd toegekend, heeft, in de aangewezen Verdragsluitende Staten, de waarde van een regelmatige nationale aanvraag, rekening houdend met, in voorkomend geval, het recht van voorrang ingeroepen ter ondersteuning van de Europese octrooiaanvraag.

    Artikel 67

    Rechten voortvloeiende uit de Europese octrooiaanvraag na publicatie

    (1) De Europese octrooiaanvraag waarborgt, vanaf de datum van publicatie, de aanvrager voorlopig de bescherming bedoeld in artikel 64, in de Verdragsluitende Staten, die in de aanvraag zijn aangewezen.

    (2) Elke Verdragsluitende Staat kan bepalen dat de Europese octrooiaanvraag de in artikel 64 bedoelde bescherming niet waarborgt. De uit publicatie van een Europese octrooiaanvraag voortvloeiende bescherming mag echter niet minder zijn dan de bescherming die de wetgeving van de desbetreffende Staat toekent aan de verplichte publicatie van de nog niet onderzochte nationale octrooiaanvragen. In ieder geval dient elke verdragssluitende Staat er ten minste op toe te zien dat de aanvrager vanaf de publicatie van een Europese octrooiaanvraag een gezien de omstandigheden redelijke vergoeding kan eisen van eenieder die in die verdragssluitende Staat de uitvinding heeft geëxploiteerd, op grond waarvan hij volgens het nationale recht aansprakelijk zou zijn indien het inbreuk op het nationale octrooi zou hebben betroffen.

    (3) Elke Verdragsluitende Staat, die de proceduretaal niet als officiële taal heeft, kan bepalen dat de in het eerste en tweede lid bedoelde voorlopige bescherming eerst effectief is op de datum waarop een vertaling van de conclusies, hetzij in een van de officiële talen van die Staat naar keuze van de aanvrager, hetzij, voor zover de desbetreffende Staat het gebruik van een bepaalde officiële taal heeft verplicht gesteld, in die taal :

    a) openbaar toegankelijk is gemaakt op de door de nationale wetgeving voorgeschreven wijze, of

    b) is verstrekt aan de persoon die in deze Staat de uitvinding exploiteert.

    (4) De Europese octrooiaanvraag wordt geacht van de aanvang af niet de in het eerste en tweede lid bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad, indien zij is ingetrokken of geacht wordt te zijn ingetrokken of is afgewezen bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing. Hetzelfde geldt voor de rechtsgevolgen van de Europese octrooiaanvraag in een Verdragsluitende Staat waarvan de aanwijzing is ingetrokken of geacht wordt te zijn ingetrokken.

    Artikel 68

    Rechtsgevolgen van de herroeping of beperking van het Europees octrooi

    De Europese octrooiaanvraag alsmede het daarop verleende octrooi worden geacht van de aanvang af niet de in de artikelen 64 en 67 bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad in de mate dat het octrooi is herroepen of beperkt tijdens een oppositie-, beperkings- of nietigheidsprocedure.

    Artikel 69

    Beschermingsomvang

    (1) De beschermingsomvang van het Europees octrooi of van de Europese octrooiaanvraag wordt bepaald door de conclusies. Niettemin dienen de beschrijving en de tekeningen tot uitleg van de conclusies.

    (2) Voor de periode tot voor de verlening van het Europees octrooi wordt de beschermingsomvang van de Europese octrooiaanvraag bepaald door de conclusies die zijn vervat in de aanvraag zoals gepubliceerd. Het Europees octrooi, zoals dit is verleend of gewijzigd tijdens de oppositie-, beperkings- of nietigheidsprocedure, bepaalt echter met terugwerkende kracht de beschermingsomvang die voortvloeit uit de Europese octrooiaanvraag, voor zover deze daarbij niet wordt uitgebreid.

    Artikel 70

    Authentieke tekst van de Europese octrooiaanvraag of van het Europees octrooi

    (1) De tekst van de Europese octrooiaanvraag of van het Europees octrooi in de proceduretaal is de authentieke tekst in alle procedures voor het Europees Octrooibureau en in alle Verdragsluitende Staten.

    (2) Indien de Europese octrooiaanvraag echter is ingediend in een taal die geen officiële taal is van het Europees Octrooibureau, is die tekst de aanvraag zoals ingediend in de zin van dit Verdrag.

    (3) Elke Verdragsluitende Staat kan bepalen dat een in dit Verdrag voorgeschreven vertaling in een officiële taal van die Staat aldaar zal als authentieke tekst gelden, behalve in geval van nietigheidsprocedures, indien de beschermingsomvang van de Europese octrooiaanvraag of het Europees octrooi in de vertaling beperkter is dan de bescherming die wordt geboden door die aanvraag of door dat octrooi in de proceduretaal.

    (4) Elke Verdragsluitende Staat die met toepassing van het derde lid een voorschrift vaststelt,

    a) moet de aanvrager of de houder van het octrooi toestaan een herziene vertaling van de Europese octrooiaanvraag of van het Europees octrooi in te dienen. Deze herziene vertaling heeft geen rechtskracht zolang de door de Verdragsluitende Staat krachtens artikel 65, tweede lid, en artikel 67, derde lid, vastgestelde voorwaarden niet zijn vervuld;

    b) kan bepalen dat iemand die in die Staat te goeder trouw is begonnen met het exploiteren van een uitvinding of hiertoe daadwerkelijke en wezenlijke voorbereidingen heeft getroffen, zonder dat die exploitatie een inbreuk vormt op de aanvraag of op het octrooi in de oorspronkelijke vertaling, met deze exploitatie in of voor zijn bedrijf kosteloos mag doorgaan nadat de herziene vertaling van kracht is geworden.

    Hoofdstuk IV

    De Europese octrooiaanvraag als voorwerp van eigendom

    Artikel 71

    Overdracht en vestiging van rechten

    De Europese octrooiaanvraag kan worden overgedragen of aanleiding geven tot de vestiging van rechten voor een of meer aangewezen Verdragsluitende Staten.

    Artikel 72

    Overdracht

    De overdracht van de Europese octrooiaanvraag moet schriftelijk gebeuren en vergt de handtekening van de partijen bij de overeenkomst.

    Artikel 73

    Contractuele licentie

    Een Europese octrooiaanvraag kan, geheel of gedeeltelijk, het voorwerp zijn van licenties, voor het geheel of voor een deel van de grondgebieden van de aangewezen Verdragsluitende Staten.

    Artikel 74

    Toepasselijk recht

    Tenzij dit verdrag anders besluit, is de Europese octrooiaanvraag als voorwerp van eigendom in elke aangewezen Verdragsluitende Staat en met rechtsgevolgen in die Staat, onderworpen aan de wetgeving die in de bovenvermelde Staat op de nationale octrooiaanvragen van toepassing is.

    DERDE DEEL

    DE EUROPESE OCTROOIAANVRAAG

    Hoofdstuk 1

    Indiening van de Europese octrooiaanvraag en eisen waaraan zij moet voldoen

    Artikel 75

    Indiening van een Europese octrooiaanvraag

    (1) De Europese octrooiaanvraag kan worden ingediend :

    a) bij het Europees Octrooibureau; of

    b) indien de wetgeving van een Verdragsluitende Staat dit toestaat, en onder voorbehoud van artikel 76, eerste lid, bij de centrale dienst voor de industriële eigendom of bij andere bevoegde instanties van die Staat. Een op zodanige wijze ingediende aanvraag heeft dezelfde rechtsgevolgen als wanneer zij op dezelfde datum was ingediend bij het Europees Octrooibureau.

    (2) Het eerste lid verhindert de toepassing niet van wettelijke of reglementaire bepalingen die in een Verdragsluitende Staat :

    a) gelden voor uitvindingen welke, ingevolge hun voorwerp, niet zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde instanties van de betrokken Staat aan het buitenland mogen worden meegedeeld, of

    b) voorschrijven dat elke octrooiaanvraag eerst ingediend moet worden bij een nationale instantie, dan wel de rechtstreekse indiening bij een andere instantie afhankelijk stellen van een voorafgaande toestemming.

    Artikel 76

    Afgesplitste Europese aanvragen

    (1) Een afgesplitste Europese octrooiaanvraag moet rechtstreeks bij het Europees Octrooibureau worden ingediend in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Zij kan alleen worden ingediend voor onderwerpen die niet verder reiken dan de inhoud van de oorspronkelijke aanvraag zoals die is ingediend; voor zover aan deze eis wordt voldaan, wordt de afgesplitste aanvraag geacht te zijn ingediend op de datum van indiening van de oorspronkelijke aanvraag en geniet zij het recht van voorrang daarvan.

    (2) Alle Verdragsluitende Staten die in de oorspronkelijke aanvraag ten tijde van de indiening van de afgesplitste Europese aanvraag zijn aangewezen, worden geacht te zijn aangewezen in de afgesplitste aanvraag.

    Artikel 77

    Doorzending van Europese octrooiaanvragen

    (1) De centrale dienst voor de industriële eigendom van een Verdragsluitende Staat zendt de Europese octrooiaanvragen die bij de dienst of bij een andere bevoegde instantie van die Staat zijn ingediend, door aan het Europees Octrooibureau in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement.

    (2) Een Europese octrooiaanvraag waarvan het onderwerp onder geheimhouding valt, wordt niet aan het Europees Octrooibureau doorgezonden.

    (3) Een Europese octrooiaanvraag die niet tijdig is doorgezonden aan het Europees Octrooibureau wordt geacht te zijn ingetrokken.

    Artikel 78

    Voorschriften waaraan de Europese octrooiaanvraag moet voldoen

    (1) De Europese octrooiaanvraag moet bevatten :

    a) een verzoek tot verlening van een Europees octrooi;

    b) een beschrijving van de uitvinding;

    c) een of meer conclusies;

    d) de tekeningen waarnaar de beschrijving of de conclusies verwijzen;

    e) een uittreksel,

    en voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in het Uitvoeringsreglement.

    (2) Elke Europese octrooiaanvraag geeft aanleiding tot de betaling van de indieningstaks en de taks voor het nieuwheidsonderzoek. Wanneer de indieningstaks of de taks voor het nieuwheidsonderzoek niet tijdig wordt betaald, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken.

    Artikel 79

    Aanwijzing van de Verdragsluitende Staten

    (1) Alle Verdragsluitende Staten die partij zijn bij dit Verdrag op het tijdstip waarop een Europese octrooiaanvraag wordt ingediend, worden geacht te zijn aangewezen in het verzoek tot verlening van het Europees octrooi.

    (2) De aanwijzing van een Verdragsluitende Staat kan aanleiding geven tot betaling van een aanwijzingstaks.

    (1) De aanwijzing van een Verdragsluitende Staat kan te allen tijde, tot aan de verlening van het Europees octrooi, worden ingetrokken.

    Artikel 80

    Datum van indiening

    De datum van indiening van de Europese octrooiaanvraag is de datum waarop aan de in het Uitvoeringsreglement vastgestelde vereisten is voldaan.

    Artikel 81

    Aanwijzing van de uitvinder

    De Europese octrooiaanvraag moet de aanwijzing van de uitvinder omvatten. Indien de aanvrager niet de uitvinder of de enige uitvinder is, moet deze aanwijzing een verklaring omvatten waarin de oorsprong wordt aangegeven van het recht op het Europees octrooi.

    Artikel 82

    Eenheid van uitvinding

    De Europese octrooiaanvraag mag slechts betrekking hebben op een enkel uitvinding of op meerdere uitvindingen die met elkaar verband houden, zodat zij één enkel algemeen inventief concept vormen.

    Artikel 83

    Uiteenzetting van de uitvinding

    De uitvinding moet in de Europese octrooiaanvraag op een zo duidelijk mogelijke manier worden uiteengezet opdat een deskundige ze zou kunnen toepassen.

    Artikel 84

    Conclusies

    De conclusies omschrijven het voorwerp van de gevraagde bescherming. Zij moeten duidelijk en beknopt zijn en steunen op de omschrijving.

    Artikel 85

    Uittreksel

    Het uittreksel dient uitsluitend voor technische informatie; het mag voor geen enkele andere doel in overweging worden genomen, inzonderheid niet voor de beoordeling van de gevraagde beschermingsomvang en voor de toepassing van artikel 54, lid 3.

    Artikel 86

    Jaartaksen voor de Europese octrooiaanvraag

    (1) Voor de Europese octrooiaanvraag moeten, overeenkomstig het Uitvoeringsreglement, jaartaksen worden betaald aan het Europees Octrooibureau. Deze taksen moeten jaarlijks worden betaald vanaf het derde jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de aanvraag is ingediend. Indien een jaartaks niet binnen de gestelde termijn is betaald, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken.

    (2) De jaartaks moet niet meer worden betaald na betaling van de taks die moet worden betaald voor het jaar waarin de vermelding van de verlening van het Europees octrooi is gepubliceerd.

    Hoofdstuk II

    Voorrang

    Artikel 87

    Recht van voorrang

    (1) Degene die op regelmatige wijze in of voor

    a) een Staat die partij is bij het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom of

    b) een lid van de Wereldhandelsorganisatie,

    een aanvraag heeft ingediend voor een octrooi van uitvinding, een gebruiksmodel of een gebruikscertificaat, of zijn rechtverkrijgende, geniet voor het indienen van een Europese octrooiaanvraag voor dezelfde uitvinding een recht van voorrang gedurende een termijn van twaalf maanden na de datum van indiening van de eerste aanvraag.

    (2) Elke aanvraag die de waarde heeft van een regelmatige nationale aanvraag, overeenkomstig de nationale wetgeving van de Staat waarin de aanvraag is ingediend, dan wel overeenkomstig bilaterale of multilaterale overeenkomsten, met inbegrip van dit Verdrag, wordt erkend het recht van voorrang te doen ontstaan.

    (3) Onder regelmatige nationale aanvraag moet worden verstaan iedere aanvraag waarvan de datum van indiening kan worden vastgesteld, ongeacht het verdere lot van die aanvraag.

    (4) Een latere aanvraag die betrekking heeft op hetzelfde onderwerp als een eerste eerdere aanvraag en die is ingediend in of voor dezelfde Staat, wordt als eerste aanvraag, waarvan de datum van indiening het begintijdstip van de termijn van voorrang is, beschouwd mits de eerdere aanvraag op de datum van indiening van de latere aanvraag is ingetrokken, prijsgegeven of afgewezen, zonder voor het publiek ter inzage te hebben gelegen en zonder rechten te hebben laten bestaan, en mits zij nog niet als grondslag heeft gediend voor het beroep op het recht van voorrang. De eerdere aanvraag kan dan niet meer als grondslag dienen voor het beroep op het recht van voorrang.

    (5) Indien de eerste aanvraag is ingediend bij een instantie voor de industriële eigendom die niet gebonden is door het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom of door het Verdrag tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, zijn het eerste tot en met het vierde lid van toepassing, wanneer die instantie, volgens een mededeling van de voorzitter van het Europees Octrooibureau, erkent dat een eerste indiening gedaan bij het Europees Octrooibureau een recht van voorrang doet ontstaan onder de voorwaarden en met vergelijkbare rechtsgevolgen als die welke zijn bedoeld in het Verdrag van Parijs.

    Artikel 88

    Beroep op voorrang

    (1) De aanvrager die zich wil beroepen op de voorrang van een eerdere aanvraag moet een verklaring van voorrang en andere eventueel vereiste stukken voorleggen in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement.

    (2) Voor een Europese octrooiaanvraag kan op meer dan een recht van voorrang een beroep worden gedaan, zelfs indien de rechten van voorrang uit verschillende staten afkomstig zijn. Ook kan voor eenzelfde conclusie op meer dan een recht van voorrang een beroep worden gedaan. Indien op meer dan een recht van voorrang een beroep wordt gedaan, worden de termijnen, die beginnen op de voorrangsdatum, berekend vanaf de vroegste voorrangsdatum.

    (3) Indien voor de Europese octrooiaanvraag op een of meer rechten van voorrang een beroep wordt gedaan, geldt het recht van voorrang alleen voor die elementen van de Europese octrooiaanvraag die zijn vervat in de aanvraag of aanvragen waarop het beroep op het recht van voorrang steunt.

    (4) Indien bepaalde elementen van de uitvinding waarvoor een beroep op het recht van voorrang is gedaan niet voorkomen in de conclusies welke staan vermeld in de eerdere aanvraag, kan voorrang worden verleend indien uit de gezamenlijke stukken van de eerdere aanvraag deze elementen duidelijk blijken.

    Artikel 89

    Rechtsgevolg van het recht van voorrang

    Door het rechtsgevolg van het recht van voorrang wordt de voorrangsdatum beschouwd als die van de indiening van de Europese octrooiaanvraag voor de toepassing van artikel 54, lid 2 en lid 3, en van artikel 60, lid 2.

    VIERDE DEEL

    PROCEDURE TOT DE VERLENING

    Artikel 90

    Onderzoek bij de indiening en onderzoek op vormgebreken

    (1) Het Europees Octrooibureau onderzoekt, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement, of de aanvraag voldoet aan de vereisten voor de toekenning van een datum van indiening.

    (2) Indien een datum van indiening niet kan worden toegekend na het onderzoek uit hoofde van het eerste lid, wordt de aanvraag niet als een Europese octrooiaanvraag behandeld.

    (3) Indien een datum van indiening is toegekend aan de Europese octrooiaanvraag, onderzoekt het Europees Octrooibureau, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement, of voldaan is aan de vereisten van de artikelen 14, 78 en 81 en, indien van toepassing, van artikel 88, eerste lid, en van artikel 133, tweede lid, alsmede aan andere vereisten vastgesteld in het Uitvoeringsreglement.

    (4) Wanneer het Europees Octrooibureau bij de uitvoering van het onderzoek uit hoofde van het eerste of derde lid vaststelt dat er gebreken zijn die kunnen worden hersteld, stelt het de aanvrager in de gelegenheid deze te herstellen.

    (5) Indien een gebrek dat is vastgesteld bij het onderzoek uit hoofde van het derde lid niet wordt hersteld, wordt de Europese octrooiaanvraag geweigerd. Wanneer het gebrek het recht van voorrang betreft, vervalt dit recht voor de aanvraag.

    Artikel 91

    Onderzoek van de Europese octrooiaanvraag in verband met bepaalde onregelmatigheden

    (doorgehaald)

    Artikel 92

    Opstelling van het verslag van het Europese nieuwheidsonderzoek

    In overeenstemming met het Uitvoeringsreglement stelt het Europees Octrooibureau een verslag van het Europese nieuwheidsonderzoek op betreffende de Europese octrooiaanvraag op grond van de conclusies, en publiceert het, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de beschrijving en met de bestaande tekeningen.

    Artikel 93

    Publicatie van de Europese octrooiaanvraag

    (1) Het Europees Octrooibureau publiceert de Europese octrooiaanvraag zo spoedig mogelijk

    a) na het verstrijken van een termijn van achttien maanden na de datum van indiening of, indien een beroep op een recht van voorrang is gedaan, na die voorrangsdatum; of

    b) op verzoek van de aanvrager voor het verstrijken van die termijn.

    (2) De Europese octrooiaanvraag en het Europese octrooischrift worden gelijktijdig gepubliceerd, indien de beslissing tot verlening van het octrooi van kracht is geworden voor het verstrijken van de termijn bedoeld in het eerste lid, a).

    Artikel 94

    Onderzoek van de Europese octrooiaanvraag

    (1) In overeenstemming met het Uitvoeringsreglement onderzoekt het Europees Octrooibureau op verzoek of de Europese octrooiaanvraag en de uitvinding waarop zij betrekking heeft voldoen aan de vereisten van dit Verdrag. Het verzoek wordt eerst geacht te zijn ingediend na betaling van de taks voor het onderzoek.

    (2) Indien het verzoek om onderzoek niet is gedaan binnen de gestelde termijn, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken.

    (3) Indien bij het onderzoek blijkt dat de aanvraag of de uitvinding waarop zij betrekking heeft niet voldoet aan de vereisten van dit Verdrag, verzoekt de onderzoeksafdeling de aanvrager, zo dikwijls als nodig zijn opmerkingen mee te delen en, overeenkomstig de bepalingen van artikel 123, eerste lid de aanvraag aan te passen.

    (4) Indien de aanvrager niet tijdig gevolg geeft aan een betekening van de onderzoeksafdeling, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken.

    Artikel 95

    Verlenging van de termijn van indiening van het verzoek om onderzoek

    (geschrapt)

    Artikel 96

    Onderzoek van de Europese octrooiaanvraag

    (doorgehaald)

    Artikel 97

    Verlening van het octrooi of afwijzing van de aanvraag

    (1) Indien de onderzoeksafdeling van oordeel is dat de Europese octrooiaanvraag en de uitvinding waarop zij betrekking heeft, voldoen aan de vereisten van dit Verdrag, besluit zij tot verlening van het Europees octrooi, mits aan de voorwaarden vastgesteld in het Uitvoeringsreglement wordt voldaan.

    (2) Indien de onderzoeksafdeling van oordeel is dat de Europese octrooiaanvraag of de uitvinding waarop zij betrekking heeft niet voldoen aan de vereisten van dit Verdrag, wijst zij de aanvraag af, tenzij in dit Verdrag hiervoor andere rechtsgevolgen zijn voorzien.

    (3) De beslissing tot verlening van het Europees octrooi wordt van kracht op de dag waarop de vermelding van de verlening wordt gepubliceerd in het Europees Octrooiblad.

    Artikel 98

    Publicatie van het Europees octrooischrift

    Het Europees Octrooibureau publiceert het Europees octrooischrift zo spoedig mogelijk nadat de vermelding van de verlening van het Europese octrooi is gepubliceerd in het Europees Octrooiblad.

    VIJFDE DEEL

    OPPOSITIE- EN BEPERKINGSPROCEDURE

    Artikel 99

    Oppositie

    (1) Binnen negen maanden na de dag waarop de vermelding van de verlening van het Europees octrooi is gepubliceerd in het Europees Octrooiblad, kan iedereen bij het Europees Octrooibureau oppositie instellen tegen dat octrooi, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. De oppositie wordt slechts geacht te zijn ingesteld na betaling van de oppositietaks.

    (2 De oppositie tegen het Europees octrooi treft dit octrooi in alle Verdragsluitende Staten waarin het rechtsgevolgen heeft.

    (3) De opposanten zijn evenals de octrooihouder partij in de oppositieprocedure.

    (4) Indien iemand bewijst dat hij in plaats van de vorige octrooihouder, krachtens een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een Verdragsluitende Staat is ingeschreven in het octrooiregister, treedt hij, op zijn verzoek, voor deze Staat in de plaats van de vorige octrooihouder. In afwijking van artikel 118 worden de vorige octrooihouder en de persoon die aldus zijn rechten heeft doen gelden, niet beschouwd als medehouders, tenzij beiden hierom verzoeken.

    Artikel 100

    Gronden voor oppositie

    De oppositie mag niet gesteund zijn op de volgende gronden :

    a) het voorwerp van het Europees octrooi is niet octrooieerbaar op grond van de artikelen 52 tot 57;

    b) het Europees octrooi zet de uitvinding niet op een zodanig duidelijke en volledige manier uiteen opdat een deskundige ze zou kunnen toepassen;

    c) het voorwerp van het Europees octrooi gaat verder dan de inhoud van de aanvraag zoals ingediend of, indien het octrooi werd verleend op basis van een afgesplitste aanvraag of van een nieuwe aanvraag die ingediend werd op grond van artikel 61, verder dan de inhoud van de oorspronkelijke aanvraag zoals ingediend.

    Artikel 101

    Onderzoek van het bezwaar — Herroeping of instandhouding van het Europees octrooi

    (1) Indien de oppositie ontvankelijk is, onderzoekt de oppositieafdeling, overeenkomstig het Uitvoeringsreglement, of ten minste een van de in artikel 100 genoemde gronden voor oppositie zich tegen het in stand houden van het Europees octrooi verzet. Tijdens dit onderzoek verzoekt de oppositieafdeling de partijen zo dikwijls als nodig hun opmerkingen over de kennisgevingen die hen werden toegezonden en over de mededelingen van andere partijen, over te maken.

    (2) Indien de oppositieafdeling van oordeel is dat ten minste een van de gronden voor oppositie zich verzet tegen het in stand houden van het Europees octrooi, herroept zij het octrooi. Anders wijst zij de oppositie af.

    (3) Indien de oppositieafdeling van oordeel is dat, gelet op de wijzigingen die de octrooihouder tijdens de oppositieprocedure heeft aangebracht, het octrooi en uitvinding waarop het octrooi betrekking heeft

    a) voldoen aan de voorwaarden van dit Verdrag, besluit zij het octrooi in de gewijzigde vorm in stand te houden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als vastgesteld in het Uitvoeringsreglement;

    b) niet voldoen aan de voorwaarden van dit Verdrag, herroept zij het octrooi.

    Artikel 102

    Herroeping of instandhouding van het Europees octrooi

    (doorgehaald)

    Artikel 103

    Publicatie van een nieuw Europees octrooischrift

    Indien het Europees octrooi in stand wordt gehouden zoals gewijzigd ingevolge artikel 101, derde lid, a), publiceert het Europees Octrooibureau zo spoedig mogelijk nadat de vermelding van de beslissing inzake de oppositie in het Europees Octrooiblad, een nieuw Europees octrooischrift.

    Artikel 104

    Kosten

    (1) Elke bij de oppositieprocedure betrokken partij draagt de door haar gemaakte kosten, behalve indien de oppositieafdeling om billijkheidsredenen in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement besluit tot een andere verdeling van de kosten.

    (2) De procedure voor het vaststellen van de kosten wordt vastgesteld in het Uitvoeringsreglement.

    (3) Elke eindbeslissing van het Europees Octrooibureau waarbij het bedrag van de kosten wordt vastgesteld, wordt voor de tenuitvoerlegging hiervan in de Verdragsluitende Staten beschouwd als een in kracht van gewijsde gegane beslissing van een civielrechtelijke instantie van de Staat op het grondgebied waarvan de tenuitvoerlegging dient te geschieden. Een dergelijke beslissing kan alleen worden getoetst op haar authenticiteit.

    Artikel 105

    Tussenkomst van de vermeende inbreukmaker

    (1) Elke derde kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement, na het verstrijken van de termijn van oppositie, tussenkomen in de oppositieprocedure, mits hij aantoont dat

    a) tegen hem een rechtsvordering is ingesteld wegens inbreuk op hetzelfde octrooi, of

    b) de derde naar aanleiding van een verzoek van de octrooihouder om de vermeende inbreuk te staken, een vordering heeft ingesteld om in rechte te doen vaststellen dat hij geen inbreuk maakt op het octrooi.

    (2) Een ontvankelijke tussenkomst wordt behandeld als een oppositie.

    Artikel 105bis

    Verzoek om beperking of herroeping

    (1) Op verzoek van de houder kan het Europees octrooi worden herroepen of beperkt door wijziging van de conclusies. Het verzoek wordt ingediend bij het Europees Octrooibureau in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Het wordt geacht eerst te zijn ingediend nadat de beperkings- of herroepingstaks is betaald.

    (2) Het verzoek kan niet worden ingediend zolang een oppositieprocedure ten aanzien van het Europees octrooi hangende is.

    Artikel 105ter

    Beperking of herroeping van het Europees octrooi

    (1) Het Europees Octrooibureau onderzoekt of voldaan is aan de vereisten vastgesteld in het Uitvoeringsreglement voor het beperken of herroepen van het Europees octrooi.

    (2) Indien het Europees Octrooibureau van mening is dat het verzoek om beperking of herroeping van het Europees octrooi voldoet aan deze vereisten, besluit het dat Europees octrooi te beperken of te herroepen in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Anders wordt het verzoek afgewezen.

    (3) De beslissing tot beperking of herroeping van het Europees octrooi heeft rechtsgevolgen voor het Europees octrooi in alle Verdragsluitende Staten waarvoor het werd verleend. De beslissing wordt van kracht op de datum waarop zij wordt vermeld in het Europees Octrooiblad.

    Artikel 105quater

    Publicatie van het gewijzigde Europees octrooischrift

    Indien het Europees octrooi wordt beperkt ingevolge artikel 105ter, tweede lid, publiceert het Europees Octrooibureau het gewijzigde Europees octrooischrift zo spoedig mogelijk nadat de vermelding van de beperking in het Europees Octrooiblad is gepubliceerd.

    ZESDE DEEL

    BEROEPSPROCEDURE

    Artikel 106

    Beslissingen waartegen beroep kan worden ingesteld

    (1) Tegen de beslissingen van de aanvraagafdeling, de onderzoeksafdelingen, de oppositieafdelingen en de juridische afdeling kan beroep worden ingesteld. Het beroep heeft schorsende werking.

    (2) Tegen een beslissing, waarbij een procedure ten aanzien van een van de partijen niet wordt afgesloten, kan slechts beroep worden ingesteld tegelijk met de eindbeslissing, tenzij de beslissing een afzonderlijk beroep mogelijk maakt.

    (3) Het recht een beroep in te stellen tegen beslissingen inzake de verdeling of vaststelling van kosten in oppositieprocedures, kan worden beperkt in het Uitvoeringsreglement.

    Artikel 107

    Personen die een beroep mogen instellen en partij mogen zijn bij de procedure

    Elke partij bij de procedure wiens vordering niet werd toegewezen, kan tegen deze beslissing een beroep instellen. De andere partijen bij die procedure zijn van rechtswege partij bij de beroepsprocedure.

    Artikel 108

    Termijn en vorm

    Een beroep dient schriftelijk te worden ingesteld in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement bij het Europees Octrooibureau binnen een termijn van twee maanden na de dag betekening van de beslissing. Het beroep wordt eerst geacht te zijn ingesteld nadat de taks voor het beroep is betaald. Een schriftelijke uiteenzetting van de gronden van het beroep moet worden ingediend in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement binnen een termijn van vier maanden na de betekening van de beslissing.

    Artikel 109

    Prejudiciële herziening

    (1) Indien de instantie wier beslissing wordt aangevallen, vindt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, dient zij dit toe te wijzen. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer in de procedure de verzoeker en een andere partij tegengestelde belangen hebben.

    (2) Indien binnen drie maanden na ontvangst van de schriftelijke uiteenzetting van de gronden van het beroep, het beroep niet is toegewezen, moet het beroep onmiddellijk voor de Kamer van beroep worden gebracht, zonder advies ten gronde.

    Artikel 110

    Onderzoek van het beroep

    Indien het beroep ontvankelijk is, onderzoekt de Kamer van beroep of het beroep gegrond is. Het onderzoek van het beroep vindt plaats in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement.

    Artikel 111

    Beslissing over het beroep

    (1) Naar aanleiding van het onderzoek ten gronde van het beroep beslist de Kamer van beroep over het beroep. Hij kan ofwel de bevoegdheden uitoefenen van de instantie die de betwiste beslissing heeft genomen, hetzij het dossier verwijzen naar de bovenvermelde instantie voor verdere afhandeling.

    (2) Indien de Kamer van beroep het dossier voor verdere afhandeling verwijst naar de instantie die de betwiste beslissing heeft genomen, dan is die instantie gebonden door de gronden en het beschikkend gedeelte van de beslissing van de Kamer van beroep, voor zover de feiten van het geding dezelfde zijn. Indien de betwiste beslissing door de aanvraagafdeling werd genomen, is de onderzoeksafdeling eveneens gebonden door de gronden en het beschikkend gedeelte van de beslissing van de Kamer van beroep.

    Artikel 112

    Beslissing of advies van de Grote Kamer van beroep

    (1) Om te zorgen voor een eenvormige toepassing van het recht of indien er een rechtsvraag van fundamenteel belang rijst :

    a) maakt de Kamer van beroep, ofwel ambtshalve ofwel op verzoek van een van de partijen, het dossier in de loop van de procedure aanhangig bij de Grote Kamer van beroep, indien zij meent dat een beslissing dienaangaande noodzakelijk is. Wanneer de Kamer van beroep het verzoek verwerpt, moet hij zijn weigering in de eindbeslissing motiveren;

    b) kan de voorzitter van het Europees Octrooibureau een rechtsvraag voorleggen aan de Grote Kamer van beroep wanneer twee kamers van beroep uiteenlopende beslissingen over deze vraag hebben genomen.

    (2) In de in lid 1 a) bedoelde gevallen zijn de partijen bij de beroepsprocedure partijen bij de procedure voor de Grote Kamer van beroep.

    (3) De in lid 1 a) bedoelde beslissing van de Grote Kamer van beroep bindt de kamer van beroep voor het hangende beroep.

    Artikel 112bis

    Verzoek tot herziening door de Grote Kamer van beroep

    (1) Elke partij bij een beroepsprocedure wiens vordering niet werd toegewezen door de beslissing van de Kamer van beroep kan een verzoek indienen tot herziening van de beslissing door de Grote Kamer van beroep.

    (2) Het verzoek kan alleen worden ingediend om een van volgende redenen :

    a) een lid van de Kamer van beroep nam in strijd met artikel 24, eerste lid, of ondanks het feit dat hij was uitgesloten uit hoofde van een beslissing ingevolge artikel 24, vierde lid, deel aan de beslissing;

    b) een persoon die niet de hoedanigheid bezat van lid van de Kamer van beroep, heeft aan de beslissing deelgenomen;

    c) de beroepsprocedure is aangetast door een fundamentele inbreuk op artikel 113 EOV;

    d) de beroepsprocedure is aangetast door een andere fundamentele procedurele tekortkoming als omschreven in het Uitvoeringsreglement; of

    e) een strafbaar feit, vastgesteld overeenkomstig de voorwaarden neergelegd in het Uitvoeringsreglement, heeft invloed gehad op de beslissing op de beslissing.

    (3) Het verzoek om herziening heeft geen schorsende werking.

    (4) Het verzoek om herziening moet worden ingediend en gemotiveerd in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Indien het verzoek gebaseerd is op het tweede lid, a) tot en met d), dient het binnen een termijn van twee maanden na de betekening van de beslissing van de Kamer van beroep te worden ingediend. Indien het verzoek gebaseerd is op het tweede lid, e), dient het binnen een termijn van twee maanden na de datum waarop het strafbare feit is vastgesteld te worden ingediend, maar in geen geval meer dan vijf jaar na de kennisgeving van de beslissing van de Kamer van beroep. Het verzoek wordt eerst geacht te zijn ingediend nadat de voorgeschreven taks is betaald.

    (5) De Grote Kamer van beroep onderzoekt het verzoek tot herziening in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Indien het verzoek gegrond is, vernietigt de Grote Kamer van beroep de beslissing die het voorwerp is van herziening en heropent ze de procedure bij de kamers van beroep in overeenstemming met het uitvoeringsreglement.

    (6) Iedereen die in een aangewezen Verdragsluitende Staat te goeder trouw gebruik heeft gemaakt van, of daadwerkelijke en wezenlijke voorbereidingen heeft getroffen voor de exploitatie van een uitvinding die het voorwerp is van een gepubliceerde Europese octrooiaanvraag of een Europees octrooi in de periode tussen de beslissing van de Kamer van beroep die herzien wordt en de publicatie van de vermelding van de beslissing van de Grote Kamer van beroep inzake het verzoek mag met deze exploitatie in zijn bedrijf of voor de behoeften van dit bedrijf, kosteloos doorgaan.

    ZEVENDE DEEL

    GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

    Hoofdstuk 1

    Algemene bepalingen in verband met de procedure

    Artikel 113

    Recht te worden gehoord en grondslag van de beslissingen

    (1) De beslissingen van het Europees Octrooibureau mogen enkel steunen op motieven waarover de partijen een standpunt hebben kunnen innemen.

    (2) Het Europees Octrooibureau neemt enkel een beslissing op basis van het onderzoek van de tekst van de Europese octrooiaanvraag die door de aanvrager of de octrooihouder is voorgesteld of aanvaard.

    Artikel 114

    Ambtshalve onderzoek

    (1) In de loop van de procedure onderzoekt het Europees Octrooibureau ambtshalve de feiten; dit onderzoek is niet beperkt tot de aangevoerde middelen en evenmin tot de aanvragen ingediend door de partijen.

    (2) Het Europees Octrooibureau hoeft geen rekening te houden met de feiten die de partijen niet tijdig hebben aangevoerd of met de bewijzen die zij niet tijdig hebben geleverd.

    Artikel 115

    Opmerkingen van derden

    Bij procedures voor het Europees Octrooibureau kunnen derden, na publicatie van de Europese octrooiaanvraag, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement opmerkingen maken over de octrooieerbaarheid van de uitvinding waarop de aanvraag of het octrooi betrekking heeft. Derden worden geen partij bij de procedure.

    Artikel 116

    Mondelinge procedure

    (1) Er wordt een beroep gedaan op de mondelinge procedure, hetzij ambtshalve wanneer het Europees Octrooibureau dit nuttig acht, hetzij op verzoek van een partij bij de procedure. Het Europees Octrooibureau kan een verzoek dat ertoe strekt opnieuw een beroep te doen op de mondelinge procedure, bij dezelfde instantie, evenwel verwerpen, voor zover de partijen en de feiten van het geding dezelfde zijn.

    (2) Er wordt echter, op verzoek van de aanvrager, pas een beroep gedaan op de mondelinge procedure voor de aanvraagafdeling wanneer deze laatste dit nuttig acht, of wanneer zij overweegt de Europese octrooiaanvraag te verwerpen.

    (3) De mondelinge procedure voor de aanvraagafdeling, de onderzoeksafdelingen en de juridische afdeling is niet openbaar.

    (4) De mondelinge procedure, met inbegrip van de uitspraak van de beslissing, is openbaar voor de kamers van beroep en voor de Grote Kamer van beroep, na de publicatie van de Europese octrooiaanvraag, alsmede voor de oppositieafdelingen, tenzij de instantie bij wie het dossier aanhangig wordt gemaakt er anders over beslist, ingeval de openbaarmaking, inzonderheid voor een partij bij de procedure, ernstige en onredelijke nadelen zou kunnen teweegbrengen.

    Artikel 117

    Bewijsmiddelen en onderzoek

    (1) Bij procedures voor het Europees Octrooibureau kunnen met name de volgende onderzoeksmaatregelen worden getroffen :

    a) verhoor van partijen;

    b) verzoek om inlichtingen;

    c) overleggen van documenten;

    d) verhoor van getuigen;

    e) deskundigenonderzoek;

    f) afstapping ter plaatse;

    g) onder ede afgelegde schriftelijke verklaringen.

    (2) De procedure voor de bewijsvoering wordt vastgesteld in het Uitvoeringsreglement.

    Artikel 118

    Eenheid van de Europese octrooiaanvraag of van het Europees octrooi

    Wanneer de aanvragers of de houders van een Europees octrooi voor de verschillende aangewezen Verdragsluitende Staten niet dezelfden zijn, worden zij beschouwd als medeaanvragers of als mede-eigenaars met het oog op de procedure voor het Europees Octrooibureau. De eenheid van de aanvraag of van het octrooi wordt er niet door beïnvloed; in het bijzonder moet de tekst van de aanvraag of van het octrooi voor alle aangewezen Verdragsluitende Staten identiek zijn, tenzij dit verdrag anders bepaalt.

    Artikel 119

    betekening

    Het Europees Octrooibureau betekent ambtshalve beslissingen, oproepen, kennisgevingen en mededelingen in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. De betekeningen kunnen, wanneer buitengewone omstandigheden dit vereisen, gedaan worden door tussenkomst van de centrale diensten voor de industriële eigendom van de Verdragsluitende Staten.

    Artikel 120

    Termijnen

    Het Uitvoeringsreglement bepaalt :

    a) de termijnen die in acht moeten worden genomen bij procedures voor het Europees Octrooibureau en die niet door dit Verdrag worden vastgesteld;

    b) de wijze waarop de termijnen berekend worden alsmede de voorwaarden waaronder zij kunnen worden verlengd;

    c) de minimale en maximale duur van de termijnen die worden vastgesteld door het Europees Octrooibureau.

    Artikel 121

    Verdere behandeling van de Europese octrooiaanvraag

    (1) Wanneer een aanvrager ten aanzien van het Europees Octrooibureau verzuimt een termijn in acht te nemen, kan hij verzoeken om verdere behandeling van de Europese octrooiaanvraag.

    (2) Het Europees Octrooibureau willigt het verzoek in, mits voldaan wordt aan de vereisten die zijn vastgesteld in het Uitvoeringsreglement. Anders wordt het verzoek afgewezen.

    (3) Indien het verzoek wordt ingewilligd, worden de rechtsgevolgen van het verzuim, wat betreft de inachtneming van de termijn, geacht niet te zijn ingetreden.

    (4) Verdere behandeling is uitgesloten in geval van de termijnen genoemd in artikel 87, eerste lid, artikel 108 en artikel 112bis, vierde lid, evenals de termijnen voor het verzoek tot verdere behandeling of tot herstel in de vorige toestand. Het Uitvoeringsreglement kan andere termijnen van verdere behandeling uitsluiten.

    Artikel 122

    Herstel in de vorige toestand

    (1) Een aanvrager of houder van een Europees octrooi die, ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid, niet in staat is geweest ten aanzien van het Europees Octrooibureau een termijn in acht te nemen, wordt op verzoek in zijn rechten hersteld indien het niet-naleven van deze termijn rechtstreeks tot gevolg heeft dat de Europese octrooiaanvraag of het verzoek wordt afgewezen, dat de Europese octrooiaanvraag wordt geacht te zijn ingetrokken, dat het Europees octrooi wordt herroepen of dat een ander recht of rechtsmiddel verloren gaat.

    (2) Het Europees Octrooibureau willigt het verzoek in, mits voldaan wordt aan de vereisten van het eerste lid en aan andere vereisten die zijn vastgesteld in het Uitvoeringsreglement. Anders wordt het verzoek afgewezen.

    (3) Indien het verzoek wordt ingewilligd, worden de rechtsgevolgen van het verzuim, wat betreft de inachtneming van de termijn, geacht niet te zijn ingetreden.

    (4) Herstel in de vorige toestand is uitgesloten ten aanzien van de indieningstermijn voor het verzoek tot herstel in de vorige toestand. Het Uitvoeringsreglement kan andere termijnen van herstel in de vorige toestand uitsluiten.

    (5) Een persoon die in een aangewezen Verdragsluitende Staat te goeder trouw gebruik heeft gemaakt van of daadwerkelijke en wezenlijke voorbereidingen heeft getroffen voor exploitatie van een uitvinding die het voorwerp is van een gepubliceerde Europese octrooiaanvraag of van een Europees octrooi in de periode tussen het verlies van de rechten bedoeld in het eerste lid en de publicatie van de vermelding van het herstel in de vorige toestand mag met deze exploitatie in zijn bedrijf of voor de behoeften van dit bedrijf, kosteloos doorgaan.

    (6) Dit artikel heeft geen invloed op het recht van de verdragsluitende staat om het herstel in de vorige toestand toe te kennen, met toepassing van de termijnen voorzien door het verdrag die dienen in acht genomen te worden ten aanzien van de autoriteiten van die staat.

    Artikel 123

    Wijzigingen

    (1) Een Europese octrooiaanvraag of Europees octrooi kan worden gewijzigd tijdens een procedure voor het Europees Octrooibureau in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. In elk geval kan de aanvrager ten minste eenmaal de aanvraag op eigen initiatief te wijzigen.

    (2) Een Europese octrooiaanvraag of Europees octrooi kan niet zodanig gewijzigd worden dat zijn voorwerp verder reikt dan de inhoud van de aanvraag zoals die is ingediend.

    (3) Een Europees octrooi kan niet zodanig worden gewijzigd dat de beschermingsomvang wordt uitgebreid.

    Artikel 124

    Inlichtingen over de stand van de techniek

    (1) Het Europees Octrooibureau kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement, de aanvrager verzoeken inlichtingen te verstrekken over de stand van de techniek die gehanteerd is bij een nationale of regionale octrooiprocedure, en die een uitvinding betreft waarop de Europese octrooiaanvraag betrekking heeft.

    (2) Indien de aanvrager niet tijdig gevolg geeft aan een verzoek uit hoofde van het eerste lid, wordt de Europese octrooiaanvraag geacht te zijn ingetrokken.

    Artikel 125

    Verwijzing naar de algemene beginselen

    Wanneer er in dit verdrag geen bepaling in verband met de procedure is vermeld, neemt het Europees Octrooibureau de beginselen in aanmerking die in de Verdragsluitende Staten terzake algemeen zijn aanvaard.

    Artikel 126

    Einde van de financiële verplichtingen

    (geschrapt)

    Hoofdstuk II

    Informatie van het publiek en van de officiële autoriteiten

    Artikel 127

    Europees Octrooiregister

    Het Europees Octrooibureau houdt een Europees Octrooiregister bij waarin de in het Uitvoeringsreglement vermelde gegevens worden opgenomen. Geen enkele inschrijving mag in het Europees Octrooiregister worden gedaan voordat de Europese octrooiaanvraag is gepubliceerd. Het Europees Octrooiregister ligt ter inzage van het publiek.

    Artikel 128

    Inzage ten behoeve van het publiek

    (1) De dossiers die betrekking hebben op Europese octrooiaanvragen die nog niet zijn gepubliceerd, kunnen alleen met toestemming van de aanvrager worden ingezien.

    (2) Degene die bewijst dat de aanvrager zich tegenover hem heeft beroepen op zijn Europese octrooiaanvraag, kan het dossier raadplegen voordat deze aanvraag is gepubliceerd en zonder toestemming van de aanvrager.

    (3) Wanneer een afgesplitste Europese aanvraag of een nieuwe Europese octrooiaanvraag, ingediend op grond van artikel 61, eerste lid, is gepubliceerd, kan iedereen het dossier van de oorspronkelijke aanvraag raadplegen voordat deze aanvraag is gepubliceerd en zonder toestemming van de aanvrager.

    (4) Na de publicatie van de Europese octrooiaanvraag kunnen, behoudens de in het Uitvoeringsreglement gestelde beperkingen, de dossiers van die aanvraag en van het daarop verleende octrooi op voor inzage worden opengesteld.

    (5) Het Europees Octrooibureau kan, zelfs vóór de publicatie van de Europese octrooiaanvraag, de in het uitvoeringsreglement vermelde gegevens meedelen aan derden of publiceren.

    Artikel 129

    Regelmatige verschijnende publicaties

    Het Europees Octrooibureau publiceert regelmatig :

    a) een Europees Octrooiblad, houdende de gegevens waarvan de openbaarmaking is voorgeschreven door dit Verdrag, het Uitvoeringsreglement of de voorzitter van het Europees Octrooibureau;

    b) een Publicatieblad, houdende mededelingen en kennisgevingen van algemene aard door de voorzitter van het Europees Octrooibureau alsmede alle andere bekendmakingen betreffende dit Verdrag of de toepassing ervan.

    Artikel 130

    Uitwisseling van gegevens

    (1) Tenzij anders voorzien in dit Verdrag of in de nationale wetgeving, verstrekken het Europees Octrooibureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de Verdragsluitende Staten elkaar op verzoek alle ter zake dienende gegevens over Europese of nationale octrooiaanvragen en octrooien alsmede over de procedures dienaangaande.

    (2) Het eerste lid is van toepassing op de uitwisseling van gegevens krachtens werkovereenkomsten tussen het Europees Octrooibureau en :

    a) de centrale diensten voor de industriële eigendom van andere Staten;

    b) elke intergouvernementele organisatie die belast is met het verlenen van octrooien;

    c) elke andere organisatie.

    (3) Het verstrekken van gegevens uit hoofde van het eerste lid en het tweede lid, a) en b), is niet onderworpen aan de in artikel 128 bedoelde beperkingen. De Raad van Bestuur kan besluiten dat het verstrekken van gegevens uit hoofde van het tweede lid, c), niet onderworpen is aan de in artikel 128 bedoelde beperkingen, mits de betrokken organisatie zich ertoe verbindt de verstrekte gegevens als vertrouwelijk te beschouwen tot de datum waarop de Europese octrooiaanvraag wordt gepubliceerd.

    Artikel 131

    Administratieve en gerechtelijke samenwerking

    (1) Tenzij dit verdrag of de nationale wetgeving anders besluiten, verlenen het Europees Octrooibureau en de rechterlijke instanties of andere bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten elkaar bijstand, op verzoek, door elkaar informatie of dossiers mee te delen. Wanneer het Europees Octrooibureau dossiers voor raadpleging ter beschikking stelt van de gerechtelijke instanties, de openbare ministeries of de centrale diensten voor de industriële eigendom, dan zijn die niet onderworpen aan de beperkingen voorzien in artikel 128.

    (2) Op verzoek van het Europees Octrooibureau gaan de gerechtelijke instanties of de andere bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten, binnen de grenzen van hun bevoegdheid, over tot onderzoeksmaatregelen of tot andere gerechtelijke acties.

    Artikel 132

    Uitwisseling van publicaties

    (1) Het Europees Octrooibureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de Verdragsluitende Staten wisselen op verzoek, voor hun eigen behoeften en gratis, een of meer exemplaren uit van hun respectievelijke publicaties.

    (2) Het Europees Octrooibureau kan overeenkomsten sluiten in verband met de uitwisseling of het versturen van publicaties.

    Hoofdstuk III

    Vertegenwoordiging

    Artikel 133

    Algemene beginselen betreffende de vertegenwoordiging

    (1) Onder voorbehoud van de in het tweede lid voorzien bepalingen, is niemand ertoe verplicht door een erkend gemachtigde zich te doen vertegenwoordigen in de door dit Verdrag ingestelde procedures.

    (2) De natuurlijke personen of de rechtspersonen die geen woonplaats of zetel hebben in een Verdragsluitende Staat moeten zich doen vertegenwoordigen door een erkend gemachtigde en moeten door zijn tussenkomst optreden in iedere door dit Verdrag ingestelde procedure, behalve voor het indienen van een Europese octrooiaanvraag; verdere uitzonderingen kunnen worden vastgesteld door het Uitvoeringsreglement.

    (3) De natuurlijke personen of de rechtspersonen die hun woonplaats of zetel hebben in een Verdragsluitende Staat kunnen in door dit Verdrag ingestelde procedures optreden door tussenkomst van een werknemer. Deze werknemer hoeft geen erkend gemachtigde te zijn, maar die dient te beschikken over een volmacht in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Het Uitvoeringsreglement kan bepalen of, en onder welke voorwaarden de werknemer van een in dit lid bedoelde rechtspersoon eveneens kan optreden voor andere rechtspersonen die hun zetel hebben op het grondgebied van een van de Verdragsluitende Staten en die economische banden hebben met de bedoelde rechtspersoon.

    (4) Bijzondere bepalingen betreffende de gemeenschappelijke vertegenwoordiging van gemeenschappelijk optredende partijen kunnen worden vastgesteld door het Uitvoeringsreglement.

    Artikel 134

    Vertegenwoordiging voor het Europees Octrooibureau

    (1) Natuurlijke personen of rechtspersonen kunnen in de door dit Verdrag ingestelde procedures slechts worden vertegenwoordigd door erkende gemachtigden, die ingeschreven staan op een daartoe door het Europees Octrooibureau bij te houden lijst.

    (2) Iedere natuurlijke persoon die

    a) de nationaliteit bezit van een Verdragsluitende Staat,

    b) zijn kantoor of plaats van tewerkstelling heeft in een Verdragsluitende Staat en

    c) geslaagd is voor het Europese bekwaamheidsexamen,

    kan worden ingeschreven op de lijst van erkende gemachtigden.

    (3) Gedurende een periode van jaar vanaf de datum waarop de toetreding door een Staat tot dit Verdrag van kracht wordt, kan iedere natuurlijke persoon om opname in de lijst van erkend gemachtigden verzoeken die

    a) de nationaliteit bezit van een Verdragsluitende Staat,

    b) zijn kantoor of plaats van tewerkstelling heeft in de Staat die is toegetreden tot het Verdrag, en

    c) bevoegd is natuurlijke personen of rechtspersonen te vertegenwoordigen in octrooizaken voor de centrale dienst voor de industriële eigendom van die Staat.

    Wanneer deze bevoegdheid niet afhankelijk is van de vereiste van specifieke professionele kwalificaties, dient de persoon gedurende ten minste vijf jaar regelmatig als vertegenwoordiger te zijn opgetreden in die Staat.

    (4) De inschrijving geschiedt op verzoek en gaat vergezeld van certificaten waaruit blijkt dat aan de in het tweede of derde lid gestelde voorwaarden wordt voldaan.

    (5) Personen die zijn ingeschreven op de lijst van erkende gemachtigden zijn bevoegd op te treden in alle door dit Verdrag vastgestelde procedures.

    (6) Om op treden als erkend gemachtigde, is iedereen die is ingeschreven op de in het eerste lid bedoelde lijst, bevoegd kantoor te houden in elke Verdragsluitende Staat waarin door dit Verdrag ingestelde procedures plaatsvinden, rekening houdend met het aan dit Verdrag als bijlage gevoegd Protocol inzake de centralisatie. De autoriteiten van deze Staat kunnen deze bevoegdheden slechts intrekken in bijzondere gevallen krachtens de nationale wetgeving betreffende openbare orde en veiligheid. Alvorens een dergelijke maatregel wordt genomen, dient de voorzitter van het Europees Octrooibureau te worden geraadpleegd.

    (7) De voorzitter van het Europees Octrooibureau kan vrijstelling verlenen :

    a) in bijzondere omstandigheden, van de vereisten van het tweede lid, a), of het derde lid, a);

    b) van de vereiste van het derde lid, c), tweede zin, indien de aanvrager het bewijs levert dat hij de vereiste kwalificatie op een andere wijze heeft verworven.

    (8) In de door dit Verdrag ingestelde procedures kan de vertegenwoordiging zoals door een erkend gemachtigde ook geschieden door iedere advocaat die bevoegd is op het grondgebied van een van de Verdragsluitende Staten praktijk uit te oefenen en die aldaar kantoor houdt, voor zover hij in die Staat bevoegd is op te treden als erkend gemachtigde met betrekking tot uitvindingsoctrooien. Het zesde lid is overeenkomstig van toepassing.

    Artikel 134bis

    Instituut van erkende gemachtigden voor het Europees Octrooibureau

    (1) De Raad van Bestuur is bevoegd bepalingen vast te stellen en te wijzigen ten aanzien van :

    a) het Instituut van erkende gemachtigden voor het Europees Octrooibureau, hierna het Instituut genoemd;

    b) de vereiste bekwaamheid en opleiding om te worden toegelaten tot het Europese bekwaamheidsexamen en om dit examen af te nemen;

    c) het tuchtrecht, dat het Instituut of het Europees Octrooibureau over de erkende gemachtigden uitoefent;

    d) de geheimhoudingsverplichting van de erkende gemachtigden en het recht om in procedures voor het Europees Octrooibureau te weigeren communicatie bekend te maken tussen hem en zijn cliënt of een andere persoon.

    (2) Iedere persoon die is opgenomen in de lijst van erkende gemachtigden bedoeld in artikel 134, eerste lid, is lid van het Instituut.

    ACHTSTE DEEL

    WEERSLAG OP HET NATIONAAL RECHT

    Hoofdstuk 1

    Omzetting tot nationale octrooiaanvraag

    Artikel 135

    Verzoek tot het instellen van de nationale procedure

    (1) De centrale dienst voor de industriële eigendom van een aangewezen Verdragsluitende Staat stelt de procedure tot verlening van een nationaal octrooi in op verzoek van de aanvrager of van de houder van een Europees octrooi in de volgende gevallen :

    a) indien de Europese octrooiaanvraag wordt geacht te zijn ingetrokken op grond van artikel 77, derde lid;

    b) in de andere door de nationale wetgeving bepaalde gevallen waarin op grond van dit Verdrag de Europese octrooiaanvraag is afgewezen, ingetrokken of wordt geacht te zijn ingetrokken of het Europees octrooi is herroepen.

    (2) In het in het eerste lid, a), bedoelde geval wordt het verzoek tot omzetting ingediend bij de centrale dienst voor de industriële eigendom waarbij de Europese octrooiaanvraag is ingediend. Onverminderd de bepalingen van de nationale wetgeving inzake nationale veiligheid, zendt deze dienst het verzoek direct door aan de centrale diensten voor de industriële eigendom van de daarin vermelde Verdragsluitende Staten.

    (3) In de in het eerste lid, b), bedoelde gevallen wordt het verzoek tot omzetting ingediend bij het Europees Octrooibureau in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Het verzoek wordt eerst geacht te zijn ingediend nadat de omzettingstaks is betaald. Het Europees Octrooibureau zendt het verzoek aan de centrale diensten voor de industriële eigendom van de daarin vermelde Verdragsluitende Staten.

    (4) De in artikel 66 bedoelde rechtsgevolgen van de Europese octrooiaanvraag vervallen indien het verzoek tot omzetting niet tijdig is ingediend.

    Artikel 136

    Presentatie en overzending van het verzoek

    (doorgehaald)

    Artikel 137

    Vormvoorschriften voor de omzetting

    (1) Een Europese octrooiaanvraag die is doorgezonden in overeenstemming met artikel 135, tweede of derde lid, mag niet onderworpen worden aan vormvoorschriften van de nationale wet die afwijken van, of een aanvulling betekenen op, de door dit Verdrag vastgestelde voorwaarden.

    (2) De centrale dienst voor de industriële eigendom waaraan de aanvraag is doorgezonden, kan eisen dat de aanvrager binnen een termijn die ten minste twee maanden bedraagt :

    a) de nationale indieningstaks betaalt, en

    b) een vertaling van de oorspronkelijke tekst van de Europese octrooiaanvraag in een van de officiële talen van de betrokken Staat indient, alsmede in voorkomend geval een vertaling van de tijdens de procedure voor het Europees Octrooibureau gewijzigde tekst die de aanvrager wenst te gebruiken voor de nationale procedure.

    Hoofdstuk II

    Nietigverklaring en oudere rechten

    Artikel 138

    Nietigverklaring van Europese octrooien

    (1) Onverminderd de bepalingen van artikel 139 kan het Europees octrooi slechts met rechtsgevolgen voor een Verdragsluitende Staat nietig worden verklaard :

    a) indien het onderwerp van het Europese octrooi niet octrooieerbaar is ingevolge de artikelen 52 tot 57;

    b) indien het Europese octrooi geen beschrijving van de uitvinding bevat, die zodanig duidelijk en volledig is opgesteld, dat ze door een deskundige kan worden toegepast;

    c) indien het onderwerp van het Europese octrooi zich verder uitstrekt dan de inhoud van de aanvraag zoals ingediend, of dan de inhoud van de oorspronkelijke aanvraag zoals ingediend, indien het octrooi is verleend op basis van een afgesplitste aanvraag of op basis van een nieuwe aanvraag die is ingediend overeenkomstig artikel 61;

    d) indien de beschermingsomvang van het Europees octrooi is uitgebreid; of

    e) indien de houder van het Europees octrooi niet de rechthebbende op het octrooi is volgens artikel 60, eerste lid.

    (2) Indien de nietigheidsgronden het Europese octrooi slechts gedeeltelijk aantasten, wordt het octrooi beperkt door een dienovereenkomstige aanpassing van de conclusies en gedeeltelijk nietig verklaard.

    (3) Bij procedures voor de bevoegde gerechtelijke instantie of autoriteit ten aanzien van de geldigheid van het Europees octrooi heeft de houder van het octrooi het recht het octrooi te beperken door wijziging van de conclusies. Het aldus beperkte octrooi vormt de basis voor de procedure.

    Artikel 139

    Oudere rechten en rechten die op dezelfde datum zijn ontstaan

    (1) In elke aangewezen Verdragsluitende Staat wordt een Europese octrooiaanvraag of een Europees octrooi vanuit het oogpunt van de oudere rechten ten opzichte van een nationale octrooiaanvraag of een nationaal octrooi op dezelfde wijze behandeld alsof het een nationale octrooiaanvraag of een nationaal octrooi zou betreffen.

    (2) Een nationale octrooiaanvraag of een nationaal octrooi van een Verdragsluitende Staat wordt, uit het oogpunt van de oudere rechten ten opzichte van een Europees octrooi dat die Verdragsluitende Staat aanwijst, op dezelfde wijze behandeld alsof dit Europees octrooi een nationaal octrooi zou zijn.

    (3) Elke Verdragsluitende Staat blijft vrij te beslissen of, en onder welke voorwaarden, beschermingen verleend aan een uitvinding gecumuleerd kunnen worden, die terzelfder tijd zijn uiteengezet in een octrooiaanvraag of in een Europees octrooi en in een octrooiaanvraag of een nationaal octrooi die dezelfde datum van indiening hebben, of, indien een voorrang wordt gevorderd, dezelfde datum van voorrang hebben.

    Hoofdstuk III

    Andere uitwerkingen op het nationaal recht

    Artikel 140

    Nationale gebruiksmodellen en gebruikscertificaten

    De artikelen 66, 124, 135, 137 en 139 zijn van toepassing op gebruiksmodellen en gebruikscertificaten alsmede op de overeenkomstige aanvragen in de Verdragsluitende Staten waarvan de wetgeving in deze beschermingstitels voorziet.

    Artikel 141

    Jaartaksen voor het Europees octrooi

    (1) De jaartaksen voor het Europees octrooi kunnen slechts worden geheven voor de jaren volgend op het jaar bedoeld in artikel 86, tweede lid.

    (2) Indien de jaartaksen vervallen binnen twee maanden nadat de vermelding van de verlening van het Europees octrooi is gepubliceerd, worden deze jaartaksen geacht rechtsgeldig te zijn betaald als zij binnen de gestelde termijn zijn betaald. Door een nationale wetgeving vastgestelde toeslagen worden niet geheven.

    NEGENDE DEEL

    BIJZONDERE AKKOORDEN

    Artikel 142

    Eenheidsoctrooi

    (1) Elke groep Verdragsluitende Staten die, in een bijzonder akkoord, bepaald heeft dat de voor die Staten verleende Europese octrooien een eenheidskarakter zullen hebben voor het geheel van hun grondgebieden, kan erin voorzien dat de Europese octrooien enkel gezamenlijk voor al die Staten zullen kunnen worden verleend.

    (2) De bepalingen van dit deel zijn van toepassing wanneer een groep Verdragsluitende Staten gebruik heeft gemaakt van de in lid 1 bedoelde mogelijkheid.

    Artikel 143

    Bijzondere instanties van het Europees Octrooibureau

    (1) De groep Verdragsluitende Staten kan bijkomende taken toevertrouwen aan het Europees Octrooibureau.

    (2) Om die bijkomende taken uit te voeren, kunnen er bij het Europees Octrooibureau bijzondere instanties worden opgericht die gemeenschappelijk zijn aan de Staten die tot deze groep behoren. De voorzitter van het Europees Octrooibureau leidt die bijzondere instanties; de bepalingen van artikel 10, tweede en derde lid, zijn van toepassing.

    Artikel 144

    Vertegenwoordiging voor de bijzondere instanties

    De groep Verdragsluitende Staten kan in een bijzondere reglementering voorzien voor de vertegenwoordiging van de partijen voor de instanties bedoeld in artikel 143, tweede lid.

    Artikel 145

    Beperkt Comité van de Raad van Bestuur

    (1) De groep Verdragsluitende Staten kan een Beperkt Comité van de Raad van Bestuur oprichten om de werkzaamheid van de bijzondere instanties die opgericht werden op grond van artikel 143, lid 2 te controleren; het Europees Octrooibureau stelt dit comité het personeel, de lokalen en de materiële middelen ter beschikking die nodig zijn voor het vervullen van zijn opdracht. De voorzitter van het Europees Octrooibureau is voor het Beperkt Comité van de Raad van Bestuur verantwoordelijk voor de activiteiten van de bijzondere instanties.

    (2) De samenstelling, de bevoegdheden en de activiteiten van het Beperkt Comité worden bepaald door de groep Verdragsluitende Staten.

    Artikel 146

    Dekking van de uitgaven voor de bijzondere taken

    Voor zover een groep Verdragsluitende Staten bijkomende taken in de zin van artikel 143 heeft toevertrouwd aan het Europees Octrooibureau, neemt hij de kosten ten laste die de uitvoering van die taken voor de Organisatie met zich meebrengt. Indien, voor de uitvoering van die bijkomende taken, binnen het Europees Octrooibureau bijzondere instanties werden opgericht, neemt de groep Verdragsluitende Staten de uitgaven voor personeel, lokalen en materieel, die aan de bovenvermelde instanties kunnen worden aangerekend, ten laste. De leden 3 en 4, en de artikelen 41 en 47 van artikel 39 zijn van toepassing.

    Artikel 147

    Stortingen op basis van de instandhoudingstaksen van het eenheidsoctrooi

    Indien de groep Verdragsluitende Staten een eenheidsbarema heeft uitgewerkt voor de jaartaksen, wordt het percentage bedoeld in artikel 39, lid 1, berekend op dat eenheidsbarema; het in artikel 39, lid 1, bedoelde minimum is ook een minimum wat het eenheidsoctrooi betreft. Artikel 39, lid 3 en lid 4, is van toepassing.

    Artikel 148

    De Europese octrooiaanvraag als voorwerp van eigendom

    (1) Artikel 74 is van toepassing wanneer de groep Verdragsluitende Staten in geen andere bepalingen heeft voorzien.

    (2) De groep Verdragsluitende Staten kan voorschrijven dat de Europese Octrooiaanvraag, voor zover die Verdragsluitende Staten zijn aangewezen, enkel mag worden overgedragen, het voorwerp mag zijn van een inpandgeving of van een gedwongen uitvoering voor alle Verdragsluitende Staten en overeenkomstig de bepalingen van het bijzonder akkoord.

    Artikel 149

    Gezamenlijke aanwijzing

    (1) De groep Verdragsluitende Staten kan voorschrijven dat de aanwijzing van de Staten van de groep enkel gezamenlijk kan gebeuren, en dat de aanwijzing van een of meer Staten van de bovenvermelde groep voor het geheel van al die Staten als aanwijzing geldt.

    (2) Wanneer het Europees Octrooibureau het aangewezen bureau is in de zin van artikel 153, lid 1, is het eerste lid van dit artikel van toepassing indien de aanvrager in de internationale aanvraag laat weten dat hij een Europees octrooi wenst te verkrijgen voor de staten van de groep die hij heeft aangewezen of voor enkel een van die staten. Deze bepaling is ook van toepassing wanneer de aanvrager in de internationale aanvraag een Verdragsluitende Staat heeft aangewezen die tot deze groep behoort, indien de wetgeving van die Staat bepaalt dat een aanwijzing van de bovenvermelde Staat de rechtsgevolgen heeft van een Europese octrooiaanvraag.

    Artikel 149bis

    Andere overeenkomsten tussen de Verdragsluitende Staten

    (1) Geen enkele bepaling in dit Verdrag mag zodanig worden uitgelegd dat zij het recht van bepaalde of alle Verdragsluitende Staten beperkt speciale overeenkomsten te sluiten inzake aangelegenheden betreffende Europese octrooiaanvragen of Europese octrooien die uit hoofde van dit Verdrag onderworpen zijn aan, en worden beheerst door het nationale recht, zoals :

    a) een overeenkomst tot oprichting van een gemeenschappelijk Europees octrooigerecht voor de Verdragsluitende Partijen die daar partij bij zijn;

    b) een overeenkomst tot oprichting van een gemeenschappelijke instantie voor de Verdragsluitende Staten die daar partij bij zijn die op verzoek van de nationale gerechtelijke instanties of semi-rechterlijke autoriteiten advies geeft over vragen inzake het Europees octrooirecht of het nationaal recht hiermee geharmoniseerd;

    c) een overeenkomst uit hoofde waarvan de Verdragsluitende Staten die daar partij bij zijn geheel of gedeeltelijk kunnen afzien van vertalingen van Europese octrooien uit hoofde van artikel 65;

    d) een overeenkomst uit hoofde waarvan de Verdragsluitende Staten die daar partij bij zijn bepalen dat vertalingen van Europese octrooien als vereist uit hoofde van artikel 65 kunnen worden ingediend bij en gepubliceerd door het Europees Octrooibureau.

    (2) De Raad van Bestuur is bevoegd om te beslissen dat

    a) de leden van de kamers van beroep of de Grote Kamer van beroep deel kunnen uitmaken van een Europees octrooigerecht of in een gemeenschappelijke instantie en deelnemen aan procedures voor dat gerecht of die instantie in overeenstemming met een dergelijke overeenkomst;

    b) het Europees Octrooibureau zal voorzien in een gemeenschappelijke instantie met het ondersteunend personeel, de lokalen en de materiële middelen die nodig zijn voor de uitvoering van haar taken en dat de kosten van die instantie geheel of gedeeltelijk worden gedragen door de Organisatie.

    TIENDE DEEL

    INTERNATIONALE AANVRAGEN UIT HOOFDE VAN HET VERDRAG TOT SAMENWERKING INZAKE OCTROOIEN — EURO-PCT-AANVRAGEN

    Artikel 150

    Toepassing van het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien

    (1) Het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien van 19 juni 1970, hierna het PCT genoemd, is van toepassing in overeenstemming met de bepalingen van dit deel.

    (2) Internationale aanvragen die worden ingediend op basis van het PCT kunnen het voorwerp uitmaken van procedures voor het Europees Octrooibureau. Bij dergelijke procedures zijn de bepalingen van het PCT en zijn Uitvoeringsreglement, aangevuld door de bepalingen van dit Verdrag, van toepassing. Indien deze met elkaar in strijd zijn, zijn de bepalingen van het PCT of van zijn Uitvoeringsreglement daarbij doorslaggevend.

    Artikel 151

    Het Europees Octrooibureau als ontvangend bureau

    Het Europees Octrooibureau treedt op als ontvangend bureau in de zin van het PCT en in overeenstemming met het Uitvoeringsreglement. Artikel 75, tweede lid, is overeenkomstig van toepassing.

    Artikel 152

    Het Europees Octrooibureau als Instantie voor Internationaal Nieuwheidsonderzoek of Instantie voor de Internationale Voorlopige Beoordeling

    Het Europees Octrooibureau treedt op als Instantie voor Internationaal Nieuwheidsonderzoek en als Instantie voor de Internationale Voorlopige Beoordeling in de zin van het PCT, in overeenstemming met een overeenkomst tussen de Organisatie en het Internationaal Bureau van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom, voor aanvragers die ofwel de nationaliteit bezitten van een Verdragsluitende Staat bij dit Verdrag, ofwel hun woonplaats of zetel hebben in deze Staat. Deze overeenkomst kan bepalen dat het Europees Octrooibureau ook optreedt voor andere aanvragers.

    Artikel 153

    Het Europees Octrooibureau als aangewezen bureau of gekozen bureau

    (1) Het Europees Octrooibureau is

    a) het aangewezen bureau voor elke Verdragsluitende Staat bij dit Verdrag ten aanzien waarvan het PCT van kracht is, die is aangewezen in de internationale aanvraag en waarvoor de aanvrager een Europees octrooi wenst te verkrijgen, en

    b) een gekozen bureau, indien de aanvrager een Staat heeft gekozen die is aangewezen uit hoofde van a).

    (2) Een internationale aanvraag waarvoor het Europees Octrooibureau het aangewezen of gekozen bureau is, en waaraan een internationale datum van indiening is toegekend, heeft de waarde van een reguliere Europese aanvraag (Euro-PCT-aanvraag).

    (3) De internationale publicatie van een Euro-PCT-aanvraag in een van de officiële talen van het Europees Octrooibureau vervangt de publicatie van de Europese octrooiaanvraag en wordt vermeld in het Europees Octrooiblad.

    (4) Indien de Euro-PCTaanvraag wordt gepubliceerd in een andere taal, wordt een vertaling in een van de officiële talen ingediend bij het Europees Octrooibureau dat deze publiceert. Onverminderd de bepalingen van artikel 67, derde lid, wordt de voorlopige bescherming, bedoeld in artikel 67, eerste en tweede lid, eerst verleend op de datum van deze publicatie.

    (5) De Euro-PCT-aanvraag wordt behandeld als een Europese octrooiaanvraag en wordt geacht te behoren tot de stand van de techniek in de zin van artikel 54, derde lid, indien aan de in het derde of vierde lid en aan de in het Uitvoeringsreglement vastgestelde voorwaarden is voldaan.

    (6) Het verslag van het internationale nieuwheidsonderzoek dat is opgesteld ten aanzien van een Euro-PCT-aanvraag of de vervangende verklaring ervan en hun internationale publicatie treden in de plaats van het verslag van het Europese nieuwheidsonderzoek en de vermelding van de publicatie ervan in het Europees Octrooiblad.

    (7) Een aanvullend verslag van een Europees nieuwheidsonderzoek wordt opgesteld ten aanzien van een Euro-PCT-aanvraag uit hoofde van het vijfde lid. De Raad van Bestuur kan beslissen dat wordt afgezien van het aanvullende verslag van het nieuwheidsonderzoek of dat de taks voor het nieuwheidsonderzoek wordt verlaagd.

    Artikel 154

    Het Europees Octrooibureau, als Instantie voor Internationaal Nieuwheidsonderzoek

    (geschrapt)

    Artikel 155

    Het Europees Octrooibureau als Instantie voor de Internationale Voorlopige Beoordeling

    (geschrapt)

    Artikel 156

    Het Europees Octrooibureau, gekozen Bureau

    (geschrapt)

    Artikel 157

    Verslag van het internationale nieuwheidsonderzoek

    (geschrapt)

    Artikel 158

    Publicatie van de internationale aanvraag en mededeling aan het Europees Octrooibureau

    (geschrapt)

    ELFDE DEEL

    OVERGANGSBEPALINGEN

    (geschrapt)

    TWAALFDE DEEL

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 164

    Uitvoeringsreglement en protocollen

    (1) Het Uitvoeringsreglement, het Protocol inzake de erkenning, het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten, het Protocol inzake centralisatie, het Protocol inzake de uitleg van artikel 69 en het Protocol inzake personeel maken integraal deel uit van dit Verdrag.

    (2) Indien de bepalingen van dit Verdrag en die van het Uitvoeringsreglement met elkaar in strijd zijn, zijn de bepalingen van dit Verdrag doorslaggevend.

    Artikel 165

    Ondertekening — Bekrachtiging

    (1) Dit verdrag wordt tot 5 april 1974 ter ondertekening opengesteld van de Staten die deelgenomen hebben aan de intergouvernementele Conferentie voor het instellen van een Europees stelsel ter verlening van octrooien of die op de hoogte werden gebracht van het houden van deze conferentie en die de kans hebben gekregen eraan deel te nemen.

    (2) Dit verdrag dient te worden bekrachtigd; de akten van bekrachtiging worden neergelegd bij de regering van de Bondsrepubliek Duitsland.

    Artikel 166

    Toetreding

    (1) Dit verdrag staat open voor toetreding :

    a) van de Staten bedoeld in artikel 165, lid 1;

    b) van elke andere Europese Staat, op uitnodiging van de Raad van Bestuur.

    (2) Elke Staat die partij bij dit verdrag is geweest en die nu overeenkomstig artikel 172, lid 4 geen partij meer is, kan opnieuw Verdragsluitende Staat bij het verdrag worden door toe te treden.

    (3) De akten van toetreding worden neergelegd bij de regering van de Bondsrepubliek Duitsland.

    Artikel 167

    Reservefondsen

    (geschrapt)

    Artikel 168

    Territoriaal toepassingsgebied

    (1) Elke Verdragsluitende Staat kan verklaren, in zijn akte van bekrachtiging of toetreding, of op ieder later tijdstip, in een betekening aan de regering van de Bondsrepubliek Duitsland, dat het verdrag van toepassing is op een of meer grondgebieden waarvoor hij de verantwoordelijkheid voor buitenlandse betrekkingen draagt. De voor die Verdragsluitende Staat verleende Europese octrooien hebben ook rechtsgevolgen voor de grondgebieden waarvoor deze verklaring van kracht is geworden.

    (2) Indien de in lid bedoelde verklaring in de akte van bekrachtiging of toetreding inbegrepen is, wordt zij op dezelfde datum als de bekrachtiging of de toetreding van kracht; indien de verklaring gebeurd is in een betekening gedaan na de neerlegging van de akte van bekrachtiging of toetreding, wordt deze betekening van kracht zes maanden nadat de regering van de Bondsrepubliek Duitsland ze heeft ontvangen.

    (3) Elke Verdragsluitende Staat kan op elk ogenblik verklaren dat het verdrag ophoudt van toepassing te zijn op bepaalde of op het geheel van de grondgebieden waarvoor hij een verklaring heeft afgelegd op grond van lid 1. Deze verklaring wordt van kracht bij het verstrijken van een termijn van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop de regering van de Bondsrepubliek Duitsland hierover een betekening heeft ontvangen.

    Artikel 169

    Inwerkingtreding

    (1) Dit verdrag treedt in werking drie maanden na de neerlegging van de laatste van de akten van bekrachtiging of toetreding van zes Staten op het grondgebied waarvan het totaal aantal in 1970 ingediende octrooiaanvragen ten minste 180 000 bedroeg voor het geheel van de bovenvermelde Staten.

    (2) Elke bekrachtiging of toetreding na de inwerkingtreding van dit verdrag wordt van kracht de eerste dag van de derde maand volgend op de neerlegging van de akte van bekrachtiging of toetreding.

    Artikel 170

    Initiële bijdrage

    (1) Elke Staat die dit verdrag bekrachtigt of ertoe toetreedt nadat het in werking is getreden stort aan de Organisatie een initiële bijdrage die niet zal worden terugbetaald.

    (2) De initiële bijdrage bedraagt 5 % van het bedrag dat, voor een dergelijke Staat, voortvloeit uit de toepassing, op het totaal bedrag van de sommen verschuldigd door de andere Verdragsluitende Staten op grond van de vroegere begrotingsjaren, van de verdeelsleutel van de uitzonderlijke financiële bijdragen voorzien in artikel 40, lid 3 en lid 4, zoals die geldt op de datum waarop de bekrachtiging of de toetreding van de bovenvermelde Staat in werking treedt.

    (3) In het geval waarin er geen uitzonderlijke financiële bijdragen werden geëist voor het begrotingsjaar dat voorafgaat aan dat waarin de in lid 2 bedoelde datum zich bevindt, is de in dit lid bedoelde verdeelsleutel die welke op de betrokken Staat van toepassing zou zijn geweest voor het laatste begrotingsjaar op grond waarvan uitzonderlijke financiële bijdragen werden gevraagd.

    Artikel 171

    Duur van het verdrag

    Dit verdrag is voor onbeperkte duur gesloten.

    Artikel 172

    Herziening

    (1) Dit verdrag kan door een conferentie van de Verdragsluitende Staten worden herzien.

    (2) De conferentie wordt voorbereid en bijeengeroepen door de Raad van Bestuur. Zij kan slechts geldig beraadslagen indien ten minste drie vierde van de Verdragsluitende Staten erin vertegenwoordigd zijn. Om te zijn aangenomen, moet de herziene tekst van het verdrag zijn goedgekeurd door drie vierde van de op de conferentie vertegenwoordigde Staten die hun stem hebben uitgebracht. Een onthouding geldt niet als stem.

    (3) De herziene tekst van het verdrag treedt in werking na de neerlegging van de akten van bekrachtiging of toetreding van een door de conferentie bepaald aantal Verdragsluitende Staten en op de datum die zij heeft vastgelegd.

    (4) De Staten die, op de datum waarop het herziene verdrag in werking treedt, het niet hebben bekrachtigd of niet tot het verdrag zijn toegetreden, zijn vanaf de bovenvermelde datum geen partij meer bij dit verdrag.

    Artikel 173

    Geschillen tussen Verdragsluitende Staten

    (1) Elk geschil tussen Verdragsluitende Staten, dat betrekking heeft op de interpretatie of de toepassing van dit verdrag en dat niet via onderhandelingen werd beslecht, wordt, op verzoek van een van de betrokken Staten, voorgelegd aan de Raad van Bestuur die zijn best doet om een akkoord tussen de bovenvermelde Staten tot stand te laten komen.

    (2) Indien een dergelijk akkoord niet tot stand is gekomen binnen een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop het geschil aan de Raad van Bestuur werd voorgelegd, mag om het even welke betrokken Staat het geschil voor het Internationaal Hof van Justitie brengen, met het oog op een beslissing die de betrokken partijen bindt.

    Artikel 174

    Opzegging

    Elke Verdragsluitende Staat kan op elk ogenblik dit verdrag opzeggen. De opzegging wordt betekend aan de regering van de Bondsrepubliek Duitsland. Zij wordt van kracht bij het verstrijken van een termijn van een jaar te rekenen vanaf de datum van ontvangst van die betekening.

    Artikel 175

    Voorbehoud voor de verworven rechten

    (1) Wanneer een Staat overeenkomstig artikel 172, vierde lid, of van artikel 174ºphoudt partij te zijn bij het verdrag, wordt geen afbreuk gedaan aan de vroeger op grond van dit verdrag verworven rechten.

    (2) Europese octrooiaanvragen die in behandeling zijn op de datum waarop een aangewezen Staat ophoudt partij te zijn bij het verdrag, worden door het Europees Octrooibureau verder behandeld, wat de bovenvermelde Staat betreft, alsof het verdrag, zoals het na die datum van kracht is, op hem van toepassing zou zijn.

    (3) De bepalingen van het tweede lid zijn van toepassing op de Europees octrooien tegenover welke, op de datum vermeld in dat lid, een oppositieprocedure loopt of de oppositietermijn niet is verstreken.

    (4) Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van een Staat die ophoudt partij te zijn bij dit verdrag om op de Europees octrooien de bepalingen toe te passen van de tekst van het verdrag waarbij hij partij was.

    Artikel 176

    Rechten en plichten op financieel vlak van een Staat die ophoudt partij te zijn bij het verdrag

    (1) Elke Staat die overeenkomstig artikel 172, vierde lid, of artikel 174 ophoudt partij te zijn bij dit verdrag, krijgt de uitzonderlijke financiële bijdragen die hij op grond van artikel 40, lid 2, heeft gestort, door de Organisatie pas terugbetaald op de datum en onder de voorwaarden waarin de Organisatie de uitzonderlijke financiële bijdragen terugbetaalt die haar door andere Staten in de loop van hetzelfde begrotingsjaar werden gestort.

    (2) De sommen waarvan het bedrag overeenstemt met het percentage instandhoudingstaksen van de Europese octrooien, in de in lid 1 bedoelde Staat, zoals die in artikel 39 zijn bepaald, zijn door die Staat verschuldigd, ook als is die opgehouden partij te zijn bij dit verdrag; het bedrag van die sommen is het bedrag dat de Staat in kwestie had moeten storten op de datum waarop hij opgehouden is partij te zijn bij dit verdrag.

    Artikel 177

    Talen van het verdrag

    (1) Dit verdrag werd in een exemplaar opgesteld, in het Duits, het Engels en het Frans, dat neergelegd is in de archieven van de regering van de Bondsrepubliek Duitsland, waarbij de drie teksten rechtsgeldig zijn.

    (2) De teksten van dit verdrag die opgesteld zijn in de officiële talen van de Verdragsluitende Staten, maar niet in de talen bedoeld in lid 1, en die door de Raad van Bestuur zijn erkend, worden als officiële teksten beschouwd. Indien de interpretatie van de verschillende teksten wordt betwist, zijn de in lid 1 bedoelde teksten rechtsgeldig.

    Artikel 178

    Doorzendingen en betekeningen

    (1) De regering van de Bondsrepubliek Duitsland stelt eensluidend gewaarmerkte afschriften van dit verdrag op en zendt ze door aan de regeringen van alle Staten die het verdrag hebben ondertekend of die ertoe zijn toegetreden.

    (2) De regering van de Bondsrepubliek Duitsland betekent aan de regeringen van de in lid bedoelde Staten de volgende zaken :

    a) de neerlegging van elke akte van bekrachtiging of toetreding;

    b) elke verklaring of betekening ontvangen overeenkomstig artikel 168;

    c) elke opzegging ontvangen overeenkomstig artikel 174 en de datum waarop de opzegging van kracht wordt.

    (3) De regering van de Bondsrepubliek Duitsland laat dit verdrag registreren bij het Secretariaat van de Verenigde Naties.


    VOORONTWERP VAN WET VOOR ADVIES VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


    Voorontwerp van wet houdende instemming met de Akte van herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Verdrag inzake het Europees octrooi) van 5 oktober 1973, laatst gewijzigd op 17 december 1991, gedaan te München op 29 november 2000.

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    Art. 2

    De Akte van herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Verdrag inzake het Europees octrooi) van 5 oktober 1973, laatst gewijzigd op 17 december 1991, gedaan te München op 29 november 2000, zal volkomen gevolg hebben.

    Het Protocol inzake de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning van beslissingen inzake het recht tot verkrijging van het Europees octrooi en het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese octrooiorganisatie, gehecht aan het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 en goedgekeurd door de wet van 8 juli 1977, blijven volkomen gevolg hebben.


    ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

    41.068/1/V


    De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, eerste vakantiekamer, op 26 juli 2006 door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 15 september 2006, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende instemming met de Akte van herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Verdrag inzake het Europees octrooi) van 5 oktober 1973, laatst gewijzigd op 17 december 1991, gedaan te München op 29 november 2000 », heeft op 7 september 2006 het volgende advies gegeven :

    Wat de elementen betreft opgesomd in artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, geeft het ontwerp geen aanleiding tot opmerkingen.

    De kamer was samengesteld uit

    De heer G. van HAEGENDOREN, staatsraad, voorzitter,

    De heren B. SEUTIN en W. VAN VAERENBERGH, staatsraden,

    De heer A. SPRUYT, assessor van de afdeling wetgeving,

    Mevrouw A. BECKERS, griffier.

    Het verslag werd uitgebracht door de heer P. DEPUYDT, eerste auditeur-waarnemend afdelingshoofd.

    De griffier, De voorzitter,
    A. BECKERS. G. van HAEGENDOREN.

    BIJLAGE (2)

    Dit wetsontwerp werd ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers onder het nr. 51-2747/001.

    Wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende de procedure inzake indiening van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België

    SAMENVATTING


    Dit wetsontwerp heeft tot doel een aantal regels vast te stellen met betrekking tot de procedure voor het neerleggen van Europese octrooiaanvragen enerzijds en de gevolgen die deze Europese aanvragen en afgeleverde octrooien in België teweegbrengen anderzijds.

    Het Europees Octrooiverdrag van 5 oktober 1973 verleent aan elke persoon de mogelijkheid om door middel van een eengemaakte procedure een uitvindingsoctrooi te verkrijgen in bepaalde of alle Lid-Staten van de Europese octrooiorganisatie, waaronder België.

    Een herziening van het Europees octrooiverdrag werd goedgekeurd op 29 november 2000 door de Diplomatieke Conferentie van de contracterende Staten. Deze herziening voorziet met name in de aanpassing van het Verdrag aan de technische en juridische evolutie die zich op het terrein van de industriële eigendom heeft voorgedaan en houdt daarenboven rekening met de tijdens de eerste vijfentwintig jaar van zijn werking verworven praktische ervaring van het Europees octrooibureau.

    Dit wetsontwerp herneemt de in essentie ongewijzigde bepalingen van de wet van 8 juli 1977 (Belgisch Staatsblad 30/09/1977, p. 11971 en volgende) houdende goedkeuring van het Europees Octrooiverdrag in zijn versie van 1973. De bepalingen van voornoemde wet van 1977 — houdende de procedure van de Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen afgeleverd in België — zijn in feite niet van toepassing op octrooiaanvragen en octrooien die worden afgeleverd volgens de procedure geregeld in het in 2000 herziene verdrag. Het past dus om deze te hernemen in een voorontwerp van wet houdende het nieuwe verdrag aangezien het verdrag van 1973 zal ophouden gevolgen teweeg te brengen op de datum van het in werking treden van het herziene verdrag.

    Naast de ongewijzigde bepalingen van voornoemde wet van 8 juli 1977, bevat het wetsontwerp twee nieuwe bepalingen in verhouding tot het door deze wet ingestelde stelsel : een verduidelijking van het taalstelsel dat van toepassing is op de in de Duitse taal afgeleverde Europese octrooien en de invoeging van een inning voor de geldigverklaring in België van afgeleverde Europese octrooien.


    MEMORIE VAN TOELICHTING


    ALGEMEEN COMMENTAAR

    1. Introductie : het Europese octrooisysteem

    Momenteel worden in de Europese Unie de octrooien ofwel verleend op nationale basis door de nationale octrooibureaus, ofwel door het Europees Octrooibureau (EOB) dat Europese octrooien verleent.

    Het EOB biedt een gemeenschappelijke verleningprocedure aan en vermijdt voorde octrooiaanvrager het nadeel een aanvraagdossier te moeten opstellen voor elk van de nationale bureaus. Op die manier kan hij door middel van één enkele octrooiaanvraag, in meerdere landen bescherming krijgen voor zijn uitvinding. Eens verleend, splits het Europees octrooi zich op in een bundel van nationale octrooien in de lidstaten van de Europese Octrooiorganisatie die de houder heeft aangewezen.

    Het U voorgelegde wetsontwerp heeft met name tot doel goedkeuring te verlenen aan de Akte van 29 november 2000 tot herziening van het Europees Octrooiverdrag, aangenomen in München op 5 oktober 1973. Deze overeenkomst is een internationaal verdrag op basis waarvan in alle lidstaten van de Europese Octrooiorganisatie Europese octrooien worden verleend.

    De Europese Octrooiorganisatie is geen instelling van de Europese Gemeenschappen, maar een intergouvernementele organisatie die momenteel eenendertig Lidstaten telt, met name de landen van de Europese Unie met daaraan Zwitserland, Liechtenstein, Monaco, Turkije, Bulgarije, Roemenië, IJsland en Malta toegevoegd. De Europese Octrooiorganisatie — waarvan België stichtend lid is — is een schoolvoorbeeld van Europese integratie, die in deze materie zelfs vóór de uitbreiding van de Europese Unie werd gerealiseerd. Ze bestaat uit twee organen : het Europees Octrooibureau en de Raad van Bestuur.

    Het Europees Octrooibureau (EOB) heeft als missie het verlenen van Europese octrooien overeenkomstig het Europees Octrooiverdrag. Het EOB treedt ook op als administratie belast met het Internationaal Nieuwheidsonderzoek (ISA) en als administratie belast met de Internationale Voorlopige Beoordeling (IPEA) krachtens het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien (internationaal octrooi). De laatste jaren ontvangt het Europees Bureau jaarlijks ongeveer 160 000 octrooiaanvragen, zowel Europese als internationale, en verleent het er meer dan 55 000. Het EOB is financieel volledig autonoom en haalt zijn inkomsten uit de proceduretaksen en de instandhoudingstaksen voor octrooien.

    Het EOB is een van de grootste internationale organisaties op het gebied van werkgelegenheid en inkomsten. Het bureau heeft meer dan 6 500 mensen in dienst, waaronder een groot aantal onderzoekers. Het zijn technici die gespecialiseerd zijn in een bepaald domein van de techniek en als opdracht hebben de octrooiaanvragen te behandelen. Sinds de start van de werking van het EOB in 1977 werden meer dan een miljoen Europese octrooiaanvragen gepubliceerd, en in vijfentwintig jaar werden zevenhonderdduizend Europese octrooien verleend. Dit getuigt van het wereldwijde succes dat het Europese octrooistelsel sinds zijn oprichting kent. De voordelen van dit stelsel zijn de centralisatie van de verleningprocedure voor Europese octrooien bij één internationale organisatie, waarvan de medewerkers hooggekwalificeerd, meertalig en onpartijdig zijn.

    De Raad van Bestuur is het tweede orgaan van de Europese Octrooiorganisatie. Hij komt vier maal per jaar samen en is samengesteld uit vertegenwoordigersvan alle Verdragsluitende Staten van het EOV. Hij is het bestuurlijke orgaan van de organisatie, is gemachtigd voor de strategische leiding, en superviseert in die hoedanigheid de werking van het Europees Octrooibureau. De Raad van Bestuur heeft de bevoegdheid om onder bepaalde voorwaarden het Verdrag wijzigen. Hij is bevoegd voor het vaststellen en, in voorkomend geval voor het wijzigen van het Uitvoeringsreglement van het Verdrag, het Financieel Reglement, het Ambtenarenreglement, het Reglement betreffende de verschuldigde taksen en het Reglement van Orde.

    De Europese Octrooiorganisatie bezit een eigen vermogen van één miljard tweehonderd miljoen euro en een reservefonds voor pensioenen en sociale zekerheid (FRPSS) van bijna twee miljard euro (cijfers op 31 december 2004). Voor het jaar 2004 genereerde het Europese octrooistelsel ongeveer 240 miljoen euro voor alle lidstaten van de organisatie samen. België ontvangt jaarlijks bijna 6,5 miljoen euro enkel en alleen door zijn aanwijzing in de verleende Europese octrooien. In 2002, 2003 en 2004 werden respectievelijk 497, 599 en 576 Europese octrooien, afkomstig uit België, door het EOB verleend.

    2. Algemene beginselen van het octrooirecht

    Een octrooi is een titel van industriële eigendom die wordt verleend door een nationale of internationale administratie, die de beschrijving bevat van een uitvinding, en de juridische toestand vastlegt waarin de uitvinding slechts door de octrooihouder of met zijn toestemming kan worden uitgebaat. De bescherming van de uitvinding is beperkt in de tijd, en geldt voor een maximale periode van twintig jaar na de indiening van de octrooiaanvraag. Het octrooi, dat wordt verleend door een nationaal of een regionaal bureau (zoals het EOB), geeft de houder het recht derden te verbieden het voortbrengsel of de werkwijze die het voorwerp uitmaakt van het octrooi, zonder zijn toestemming te fabriceren, te importeren, te gebruiken of te commercialiseren. Zoals elke eigendomstitel kan een octrooi tegen betaling worden verkocht, overgedragen of in licentie gegeven. De uitvinding die het voorwerp van het octrooi uitmaakt wordt door de octrooibureaus gepubliceerd binnen een geheel van documenten die deel uitmaken van de stand van de techniek. Het octrooi heeft een beperkte geografische draagwijdte aangezien het slechts gevolgen ressorteertop het territorium van de Staat waarvoor de bescherming werd aangevraagd.

    Het octrooi is de uitdrukking van een sociaal contract tussen de uitvinder en de samenleving. De uitvinder maakt de kenmerken bekend van de innovatie waarvoor hij een octrooi aanvraagt. De publicatie van het octrooi is een verrijking voor de stand van de technische kennis. Daartegenover kent de overheid de octrooihouder het recht toe om gedurende een beperkte periode te handelen als exclusieve eigenaar van zijn uitvinding. De verwerving van het exploitatiemonopolie van de uitvinding is dus de tegenprestatie voor het openbaar maken ervan. Op die manier vormen de octrooien een compensatie van de overheid voor de investeringen van uitvinders in onderzoek, ontwikkeling en innovatie.

    Enkel uitvindingen kunnen het voorwerp zijn van een octrooi. Net als het nationale recht, geeft ook het EOV geen definitie van wat een uitvinding is. Er wordt echter algemeen aangenomen dat een uitvinding de praktische toepassing is van een bepaalde kennis in een bepaald domein van de techniek om een bepaald resultaat te bereiken. Om van een wettelijke bescherming door het Europese octrooirecht te kunnen genieten, moet de uitvinding voldoen aan de volgende drie criteria van octrooieerbaarheid :

    — ze moet nieuw zijn. Een uitvinding wordt als nieuw beschouwd indien ze geen deel uitmaakt van de stand van de techniek. De stand van de techniek wordt gevormd door al hetgeen vóór de datum van indiening of voorrang van de octrooiaanvraag voor het publiek toegankelijk is gemaakt via alle mogelijke middelen (publicatie, schriftelijke of mondelinge beschrijving, gebruik of gelijk welk ander middel). De inhoud van octrooiaanvragen wordt bijvoorbeeld beschouwd als deel uitmakend van de stand van de techniek;

    — ze moet op uitvinderswerkzaamheid berusten, dit wil zeggen dat ze niet spontaan mag opkomen in de geest van elke specialist op dat bepaalde industriële domein, indien hij was belast met het vinden van een oplossing voor het betreffende probleem. Een uitvinding wordt beschouwd als berustend op uitvinderswerkzaamheid indien ze voor een vakman niet op evidente wijze voortvloeit uit de stand van de techniek;

    — ze moet vatbaar zijn voor toepassing op het gebied van de nijverheid, dit wil zeggen dat het voorwerp ervan kan worden vervaardigd of toegepast op alle gebieden van de nijverheid, inclusief de landbouw.

    Het Europees octrooi wordt verleend bij toepassing van het Verdrag van München. De bescherming strekt zich uit tot de lidstaten van de Europese Octrooiorganisatie die door de indiener van de Europese octrooiaanvraag werden aangewezen. Elke natuurlijke of rechtspersoon, ongeacht nationaliteit of woonplaats, kan een Europese octrooiaanvraag indienen. Die aanvraag wordt ingediend (of vertaald) in een van de drie officiële talen van het Europees Octrooibureau (Engels, Duits en Frans), ofwel bij het EOB, ofwel bij het nationale bureau van een Lidstaat die de aanvraag vervolgens doorzendt naar het EOB. De Europese octrooiaanvraag kan ofwel gelijktijdig gebeuren, ofwel na de indiening van een nationale octrooiaanvraag, binnen de voorrangstermijn van één jaar zoals bepaald in het Verdrag van de Unie van Parijs.

    Het EOB voert een onderzoek ten gronde uit van de octrooiaanvraag : hij stelt een inventaris van de anterioriteiten op om de stand van de techniek te bepalen in het domein waarop de aanvraag betrekking heeft, en bepaalt vervolgens of ze voldoet aan de hierna vermelde juridische criteria van octrooieerbaarheid. Deze twee opeenvolgende handelingen worden het nieuwheidsonderzoek en het octrooieerbaarheidsonderzoek genoemd. Na de verlening van een octrooi kan elke persoon — binnen negen maanden na publicatie van de vermelding van de verlening van het octrooi in het Europees Octrooiblad — oppositie instellen op basis van feiten of documenten waarvan het EOB geen kennis had. Deze oppositieprocedure laat derden (de concurrenten van de octrooiaanvrager) toe het octrooi te doen herroepen zonder daarom een rechtsvordering te moeten instellen om de nietigheid ervan te erkennen.

    Na de verlening valt het Europees octrooi uiteen in een bundel van nationale octrooien met rechtsgevolgen in de verschillende landen van de Europese Octrooiorganisatie die in de aanvraag werden aangewezen, voorzover de houder de geldende instandhoudingstaksen bij de betrokken nationale bureaus betaalt. Het Europees octrooi kent de houder — in elk van de Verdragsluitende Staten waarvoor het octrooi werd verleend — dus dezelfde rechten toe als die welke een nationaal octrooi hem zouden toekennen. Elke inbreuk op het Europees octrooi wordt zo beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van de nationale wetgeving.

    3. Onderwerp van dit wetsontwerp

    Dit wetsontwerp heeft tot doel een aantal regels vast te stellen met betrekking tot de procedure voor het neerleggen van Europese octrooiaanvragen enerzijds, en de gevolgen die deze Europese aanvragen en afgeleverde octrooien in België teweegbrengen anderzijds.

    Het wetsontwerp heeft voornamelijk tot doel een regime te organiseren dat gelijkaardig is aan dat voorzien in de wet van 8 juli 1997 (Belgisch Staatsblad 30/09/1977, blz. 11971 e.v.) met betrekking tot de Europese octrooiaanvragen en de afgeleverde Europese octrooien met toepassing van het Europees Octrooiverdrag, zoals herzien door de overeenkomst 29 november 2000 door de Diplomatieke conferentie van de verdragsluitende staten.

    De bepalingen van de voornoemde wet van 1977 — die goedkeuring inhoudt van het Europees Octrooiverdrag in de versie van 1973 — zijn in feite niet van toepassing op octrooiaanvragen en op octrooien toegekend volgens de procedure die door het Verdrag zoals in 2000 herzien, worden geregeld. De inwerkingtreding van dit Verdrag zal voor gevolg hebben dat de versie van 1973 van het Verdrag wordt opgeheven.

    BESPREKING VAN DE ARTIKELEN

    Artikel 1

    Artikel 1 verwijst naar het artikel van de Grondwet dat van toepassing is wat betreft de bevoegdheid om dit ontwerp van wet aan te nemen. Het gaat inzonderheid om artikel 78 van de Grondwet.

    Voorgesteld wordt om de artikelen 10 en 11 van dit wetsontwerp — waarin de bevoegdheid van Hoven en rechtbanken wordt geregeld — aan te nemen volgens de procedure bedoeld in artikel 77 van de Grondwet en niet volgens de procedure van artikel 78.

    In haar advies geeft de Raad van State aan dat de artikelen 5, § 2, 10 en 11 van dit wetsontwerp, daar zij de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel van Brussel regelen, dienen goedgekeurd te worden volgens de procedure bedoeld in artikel 77 van de Grondwet en niet volgens de procedure van artikel 78.

    Wat dit punt betreft, wordt voorgesteld om het advies van Raad van State niet te volgen, en aan te nemen dat de bepalingen van het ontwerp waarin de bevoegdheid van Hoven en rechtbanken wordt geregeld, onder het artikel 78 van de Grondwet vallen. Deze redenering is gebaseerd op de parlementaire stukken betreffende artikel 77 van de Grondwet. Daarin wordt duidelijk gesteld dat de termen « organisatie van de Hoven en rechtbanken » verwijzen naar deel II van het Gerechtelijk Wetboek en naar de bepalingen van deel I die door deel II worden aangevuld (Gech. St., Senaat, B.Z., 1991-92, nr. 100-19/2, 28). Ook in de rechtsleer wordt deze stelling verdedigd (J. Vande Lanotte, G. Goedertier, Overzicht Publiek Recht, Deel 2, Publiek Recht, blz. 580; P.J. Defoort, « over de interpretatie van art. 77, 9º van de gecoördineerde Grondwet », T.B.P. 1996, 127-131; J. Deltour, « Kinderziekten van het nieuwe tweekamerstelsel », T.B.P. 1996, 132-143).

    Een analoge procedure werd gevolgd door het Parlement, voor het goedkeuren van de wet van 2 augustus 2002 betreffende bedrieglijke en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de overeenkomsten op afstand wat betreft de vrije beroepen, van de wet van 28 april 2005 Wet tot wijziging van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, wat betreft de octrooieerbaarheid van de biotechnologische uitvindingen en van de wet van 22 mei 2005 houdende de omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn 2001/29/EG van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

    Artikel 2

    In dit artikel worden de bepalingen van artikel 3 van de wet van 8 juli 1977 houdende goedkeuring van met name het EOV van 1973 integraal overgenomen. Er werden enkel wijzigingen aangebracht met betrekking tot de actualisatie van de benaming van de « Dienst (voor de Industriële en Commerciële Eigendom) » — nu de « Dienst voor de Intellectuele Eigendom van de federale overheidsdienst Economie » — en de schrapping van de verwijzing naar de wet van 4 augustus 1955 betreffende de veiligheid van de staat op het gebied van de kernenergie, die werd opgeheven (zie infra commentaar bij artikel 11).

    Artikel 2, paragraaf 1, geeft aan de indiener de keuze tussen het Europees Octrooibureau en de Dienst voor de Intellectuele Eigendom voor het indienen van een Europese octrooiaanvraag in toepassing van artikel 75 van het EOV. Paragraaf 2 verplicht echter de personen die de Belgische nationaliteit bezitten of hun woonplaats of hun zetel in België hebben de Europese octrooiaanvragen die de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat kunnen aanbelangen in te dienen bij de Dienst voor de Intellectuele Eigendom.

    Paragraaf 3 is een toepassing van de bepalingen van artikel 67(2) en (3) van het EOV en bepaalt de rechten verleend door de europese octrooiaanvraag.

    Artikel 3

    In artikel 3 zijn de bepalingen van artikel 5 van de voornoemde wet van 8 juli 1977 overgenomen. De verwijzing naar het « Verdrag over het Gemeenschapsoctrooi » van 15 december 1975 is afgeschaft. Dit verdrag dat het resultaat was van een eerste poging om op intergouvernementele basis een unitair octrooi voor de Gemeenschap te creëren, is in feite nooit van kracht geworden.

    Artikel 3 bepaalt dat indien de tekst, waarin het Europees Octrooibureau het Europees octrooi verleent of in stand houdt als gevolg van een aanvraag waarin België werd aangewezen, niet is opgesteld in één van de nationale talen, de aanvrager aan de Dienst voor de Intellectuele Eigendom een vertaling in één van deze talen moet sturen binnen de termijn van drie maanden te rekenen vanaf de dag van de publicatie van de vermelding van de verlening van het octrooi.

    Indien geen gevolg wordt gegeven aan deze vormvereiste dan wordt het Europees octrooi vanaf het begin geacht geen gevolgen te hebben in België.

    Beschouwingen bij de taalregeling die van toepassing is op de Europese octrooiaanvragen waarbij België wordt aangewezen

    Dit artikel is genomen bij toepassing van artikel 65 EOV dat bepaalt dat elke verdragsluitende Staat kan eisen dat opdat het octrooi gevolg zou hebben een vertaling van het Europees octrooischrift wordt afgeleverd in één van zijn officiële talen. Wordt dergelijke vertaling niet binnen de gestelde termijn afgeleverd dan wordt het Europees octrooi vanaf het begin geacht geen gevolg te hebben in België.

    De woorden « nationale talen », reeds opgenomen in de wet van 1977, werden verkozen boven de woorden officiële talen als beoogd door het verdrag. Hierbij valt op te merken dat de woorden het Frans, het Nederlands maar ook het Duits beogen

    De vraag was immers of de Dienst voor de Intellectuele Eigendom afstand mag doen van de eis ten aanzien van de houder van een Europees octrooi verleend in het Duits om bij het omzetten van dit octrooi in een Belgisch octrooi, een vertaling van het octrooischrift af te leveren in het Frans of in het Nederlands. In artikel 5 van de wet van 8 juli 1977 is sprake van « nationale talen » en het ging erom te achterhalen of het Duits bij deze nationale talen hoorde.

    Precies om deze dubbelzinnigheid met betrekking tot de vereiste inzake vertaling weg te nemen, is het de bedoeling dat dit wetsontwerp, naar aanleiding van de inwerkingtreding van het nieuwe Europese octrooiverdrag, de rechtszekerheid herstelt door de term « nationale talen » in de artikelen 3 en 4 in overeenstemming te brengen. Zodoende wordt de huidige handelwijze van de Dienst bekrachtigd en kan het voorbehoud vermeld in het advies dat gepubliceerd werd in het Publicatieblad van het Europees Octrooibureau worden geschrapt.

    De erkenning van het Duits als « nationale taal » krachtens deze bepalingen is het gevolg van een logische keuze. Want :

    1) er dient rekening te worden gehouden met het statuut van de Duitse taal dat verleend wordt door de artikelen 4, lid 1, en 189 van de Grondwet;

    2) deze démarche ligt helemaal in de lijn van de rechtspraak van het Arbitragehof. In zijn arrest 69/2000 van 14 juni 2000 lijkt het Arbitragehof ervan uit te gaan dat het Duits tot de landstalen van de Belgische staat behoort in de zin van artikel 5 van de wet van 8 juli 1977 waar het stelt dat de Europese octrooien afgeleverd in het Frans en het Duits niet beoogd worden in dat artikel en enkel de in het Engels afgeleverde octrooien moeten worden vertaald in een landstaal, in voorkomend geval in het Duits.

    3) het aannemen van een oplossing die verschilt van de huidige praktijk van de Dienst zou als gevolg hebben dat een ongerechtvaardigde discriminatie ontstaat tussen de octrooiaanvragers naar gelang van de weg die zij bewandelen om in België bescherming te bekomen. Een onderneming die haar zetel in het Duitstalige gewest heeft of een particulier, om het even waar zijn woonplaats is, die een Belgisch octrooi wenst te bekomen, kan zijn Belgische octrooiaanvraag in het Duits indienen bij de DIE. Diezelfde onderneming of particulier die de Europese weg bewandelt om bescherming in België te bekomen (dit wil zeggen die bij het EOB een Europese octrooiaanvraag indient waarbij ons land wordt aangeduid), zou een vertaling van zijn Europees octrooi in het Frans of in het Nederlands moeten afleveren opdat het in België gevolg zou hebben. Het resultaat is hetzelfde (bekomen van octrooibescherming naar Belgisch recht) maar in het tweede geval zijn de modaliteiten veel omslachtiger.

    Artikel 4

    Dit artikel bevat een bepaling die volkomen gelijk is aan die van artikel 6 van de wet van 8 juli 1977. Gesteld wordt dat de hoven en rechtbanken in het kader van een gerechtelijke procedure het recht hebben om een volledige vertaling te eisen van de aanvraag of van het verleend octrooi in de taal van deze procedure.

    Artikel 5

    Bij toepassing van artikel 139(3) EOV, elke Verdragsluitende Staat blijft vrij te beslissen of, en onder welke voorwaarden, beschermingen verleend aan een uitvinding gecumuleerd kunnen worden, die terzelfder tijd zijn uiteengezet in een octrooiaanvraag of in een Europees octrooi en in een octrooiaanvraag of een nationaal octrooi die dezelfde datum van indiening hebben, of, indien een voorrang wordt gevorderd, dezelfde datum van voorrang hebben. Het wetsontwerp omvat het principe van een in de tijd beperkte cumulatie van beschermingen van beschermingen : in paragraaf 1 van artikel 5 is bepaald dat het Belgisch octrooi zijn werking verliest wanneer het Europees octrooi zijn volledige werking verkrijgt.

    Paragraaf 2 verleent de rechtbank van koophandel van Brussel de bevoegdheid om vast te stellen of, en in hoeverre het Belgisch octrooi zijn werking volledig of gedeeltelijk heeft verloren in geval van cumulatie met het Europees octrooi. Het betreft hier een wijziging ten opzichte van een gelijkaardige bepaling van de wet van 8 juli 1977 waarbij deze bevoegdheid aan de rechtbanken van eerste aanleg wordt toegekend. Deze wijziging maakt deel uit van een demarche die werd aangevat met het voorontwerp van wet betreffende de burgerrechtelijke aspecten van de bescherming van bepaalde intellectuele rechten goedgekeurd door de Ministerraad op 28 maart 2003 waarbij het de bedoeling was om de octrooigeschillen bij een handelsrechtbank te centraliseren. Dit laatste voorontwerp van wet wordt momenteel gewijzigd om rekening te kunnen houden met de verplichting tot omzetting van richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van de intellectuele eigendomsrechten.

    Om de Dienst voor Intellectuele Eigendom in staat te stellen om desgevallend wijzigingen aan te brengen aan het octrooiregister, wordt bepaald dat de griffiers van de hoven en rechtbanken de Dienst voor Intellectuele Eigendom gratis een kopie bezorgen van de gerechtelijke beslissingen op basis van de 1e paragraaf.

    Artikel 6

    Deze bepaling, die eveneens een herneming is van de wet van 8 juli 1977, regelt de toepassing van artikelen 135 tot 137 EOV die betrekking hebben op de omzetting van de Europese octrooiaanvraag in een nationale octrooiaanvraag.

    Artikel 7

    Dit artikel bepaalt dat de Koning de nationale autoriteiten zal aanduiden die belast zullen worden met de administratieve en juridische samenwerking in toepassing van artikel 131 van het Europees Octrooiverdrag en de lijst ervan aan het Europees Octrooibureau zal meedelen.

    Artikel 8

    In deze bepaling, die eveneens werd overgenomen van de wet van 8 juli 1977, wordt gesteld dat de rechtbanken, die een inbreuk op octrooien moeten behandelen, zich rechtstreeks tot het Europees Octrooibureau mogen wenden om aldaar technische adviezen te vragen bij toepassing van artikel 25 van het Europees Octrooiverdrag. Deze laatste bepaling werd niet gewijzigd door de Akte van 29 november 2000.

    Artikel 9

    België is één van de enige lidstaten van de Europese octrooiorganisatie die geen vergoeding int voor het beheer van de vertalingen die op zijn nationale dienst toekomen bij toepassing van artikel 65 van het EOV. In artikel 10 wordt gesteld dat voor de publicatie van de vertalingen en van de gereviseerde vertalingen als vermeld in artikel 3 een vergoeding moet worden betaald. Deze vergoeding — waarvan het bedrag en de betalingswijze bij koninklijk besluit worden vastgelegd — moet worden betaald aan de Dienst voor de Intellectuele Eigendom binnen de termijn als vermeld in artikel 3, § 1, van deze wet.

    Deze vergoeding is de compensatie voor een door de Dienst verleende dienst. Hij ontvangt immers de Duitse, Franse of Nederlandse vertalingen van de Europese octrooien waarbij België wordt aangeduid en waarvan de houders een geldigverklaring in België wensen en hij schrijft ze in het Belgische octrooiregister in. Om ze vervolgens toegankelijk te maken voor het publiek in de leeszaal worden deze vertalingen gescand en opgeslagen op CD-rom door een externe onderaannemer.

    Het is duidelijk dat een dergelijke bepaling moet worden opgeheven als België het akkoord van Londen van 17 oktober 2000 zou bekrachtigen.

    Artikel 10

    Dit artikel wijzigt artikel 574 van het Gerechtelijk Wetboek om de door artikel 5 van het wetsontwerp aan de rechtbank van Koophandel van Brussel verleende bevoegdheid te vermelden.

    Artikel 11

    Artikel 11 wijzigt artikel 633quinquies van het Gerechtelijk Wetboek om de uitsluitende bevoegdheid van de Rechtbank van Koophandel van Brussel om vorderingen, die gebaseerd zijn op artikel 5 van het wetsontwerp, te behandelen, te vermelden. Aangezien voornoemde rechtbank zich te Brussel bevindt, een stad waar de zetel en het beslissingscentrum van vele multinationale ondernemingen zijn gevestigd, heeft zij veel ervaring in verband met internationaal en Europees recht, meer bepaald inzake intellectuele eigendom.

    Aangezien het een uitsluitende bevoegdheid betreft, dit wil zeggen van openbare orde, dient de territoriale bevoegdheidsbepaling te worden ingevoegd in de artikelen 631 tot 633 van het Gerechtelijk Wetboek die de bevoegdheden van openbare orde omvatten en niet in de artikelen 627 tot 629 van hetzelfde Wetboek die de dwingende bevoegdheden omvatten. De territoriale bevoegdheid inzake geschillen betreffende de cumulatie van beschermingen inzake octrooien werd dus opgenomen in artikel 633quinquies. Er wordt gepreciseerd dat de uitsluitende bevoegdheid van de Rechtbank van Koophandel van Brussel impliceert dat geen enkele andere overeenkomst is toegelaten, noch vóór, noch na het ontstaan van het geschil en dat de rechter desgevallend zijn onbevoegdheid moet opheffen.

    Artikel 12

    Dit artikel schrapt uit de wet van 8 juli 1977 de verwijzing naar de wet van 4 augustus 1955 betreffende de veiligheid van de staat op het gebied van de kernenergie. Deze wet werd immers opgeheven door artikel 19, lid 1, van de wet van 2 april 2003 tot wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en tot regeling van de overdracht van sommige personeelsleden van de Dienst Veiligheid van de Staat op het gebied van de kernenergie.

    Hier dient vermeld te worden dat ondanks deze opheffing de ministers van Landsverdediging en Economie de mogelijkheid blijven behouden om de octrooiaanvragen die verband houden met landsverdediging of met de staatsveiligheid op nucleair gebied, geheim te houden, bij toepassing van de wet van 10 januari 1955 betreffende de bekendmaking en de toepassing der uitvindingen en fabrieksgeheimen welke de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de staat aangaan.

    Het artikel 12 wijzigt eveneens artikel 7, § 2, van de wet van 8 juli 1977 teneinde de rechtbank van koophandel van Brussel bevoegd te maken aangaande de vragen met betrekking tot de cumulatie van de Europese bescherming, en de Belgische bescherming zoals deze wordt geboden door artikel 7, § 1. Aangezien deze wet aan de rechtbank van koophandel van Brussel de bevoegdheid toekent, voor de octrooiaanvragen en de octrooien waarop deze wet van toepassing is, om de in artikel 5, § 2, bedoelde vragen te behandelen, is het aangewezen in een gelijkaardige bevoegdheidstoewijzing te voorzien voor de octrooiaanvragen en de toegekende octrooien die nog vallen onder het regime van de wet van 8 juli 1977. Anders zullen de rechtbanken van eerste aanleg en de rechtbank van koophandel te Brussel bevoegd zijn om kennis te nemen van geschillen van eenzelfde aard, naargelang de datum van indiening en de datum van toekenning van de octrooien op basis van deze aanvragen toegekend.

    Artikel 13

    Artikel 13 verduidelijkt de werking in de tijd van deze wet. Deze is van toepassing op alle Europese octrooiaanvragen die ingediend werden na zijn inwerkingtreding, en op alle Europese octrooien die zijn verleend op basis van die aanvragen. Ze is niet van toepassing op Europese octrooien die reeds zijn verleend ten tijde van zijn inwerkingtreding, evenals niet op de Europese octrooiaanvragen die op deze datum nog hangende zijn, aangezien deze onderworpen zijn aan het regime van de wet van 8 juli 1977.

    Artikel 14

    Deze bepaling voorziet dat deze wet in werking treedt op de datum van het in werking treden in België van het Nieuwe Europees Octrooiverdrag.

    De minister van Buitenlandse Zaken,

    Karel DE GUCHT.

    De minister van Justitie,

    Laurette ONKELINX.

    De minister van Economie,

    Marc VERWILGHEN.


    WETSONTWERP


    ALBERT II,

    Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,

    Onze Groet.

    Op de voordracht van Onze minister van Buitenlandse Zaken, van Onze minister van Justitie en van Onze minister van Economie,

    Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

    Onze minister van Buitenlandse Zaken, Onze minister van Justitie en Onze minister van Economie zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Kamer van volksvertegenwoordigers in te dienen :

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

    Art. 2

    § 1. De octrooiaanvraag verricht volgens de bepalingen van het Europees Octrooiverdrag herzien door de Akte van 29 november 2000 (hierna te noemen « Europees Octrooiverdrag ») kan, naar keuze van de aanvrager, ingediend worden hetzij bij de Dienst voor de Intellectuele Eigendom van de federale overheidsdienst Economie, hetzij bij het Europees Octrooibureau.

    § 2. De octrooiaanvraag verricht volgens de bepalingen van het Europees Octrooiverdrag, door personen die de Belgische nationaliteit bezitten of hun woonplaats of hun zetel in België hebben en die de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat kan aanbelangen moet bij de Dienst voor de Intellectuele Eigendom worden ingediend. De bepalingen van de wet van 10 januari 1955 betreffende de bekendmaking en de toepassing der uitvindingen en fabrieksgeheimen welke de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat aanbelangen zijn hierop van toepassing.

    § 3. De Europese octrooiaanvraag verleent niet de in het artikel 64 van het Europees Octrooiverdrag bedoelde bescherming. Een redelijke vergoeding, vastgesteld volgens de omstandigheden, kan echter geëist worden van elke persoon die de uitvinding waarop de aanvraag betrekking heeft in België heeft geëxploiteerd vanaf de dag waarop de conclusies voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt bij bij de Dienst voor de Intellectuele Eigendom of aan deze persoon zijn verstrekt in één van de officiële nationale talen.

    Art. 3

    § 1. Indien de tekst, waarin het Europees Octrooibureau het Europees octrooi verleent of in stand houdt als gevolg van een aanvraag waarin België werd aangewezen, niet is opgesteld in één van de nationale talen, moet de aanvrager aan de Dienst voor de Intellectuele Eigendom een vertaling in één van deze talen sturen binnen de termijn van drie maanden te rekenen vanaf de dag van de publicatie van de vermelding van de verlening van het octrooi of desgevallend van de beslissing betreffende de instandhouding van het octrooi in de gewijzigde vorm ervan.

    § 2. Indien aan de bepaling van § 1 geen gevolg wordt gegeven dan wordt het Europees octrooi geacht in België vanaf het begin geen gevolgen te hebben.

    § 3. De Dienst voor de Intellectuele Eigendom houdt een register van alle Europese octrooien bedoeld in § 1 die gevolgen hebben op het nationaal grondgebied, stelt de tekst of eventueel de vertaling ter beschikking van het publiek en ontvangt de nationale taksen voor de instandhouding van het octrooi voor de jaren die volgen op het jaar waarin de publicatie heeft plaatsgehad van de vermelding van de verlening van het octrooi.

    Art. 4

    De bepalingen van artikel 3 doen geen afbreuk aan het recht van de nationale rechtbanken om een volledige vertaling te eisen van de aanvraag of van het verleend octrooi in de taal van de gerechtelijke procedure.

    Art. 5

    § 1. Voor zover een Belgisch octrooi betrekking heeft op een uitvinding waarvoor een Europees octrooi is verleend aan dezelfde uitvinder of aan zijn rechtverkrijgende met dezelfde aanvraagdatum of, indien voorrang is ingeroepen, met dezelfde voorrangsdatum, heeft het Belgisch octrooi voor zover het dezelfde uitvinding als het Europees octrooi beschermt geen rechtsgevolgen meer vanaf hetzij de datum waarop de voor het instellen van oppositie tegen het Europees octrooi vastgestelde termijn is verstreken zonder dat oppositie is ingesteld hetzij de datum waarop de oppositieprocedure is afgesloten waarbij het Europees octrooi is in stand gehouden.

    Het beëindigen of de nietigverklaring van het Europees octrooi op een later tijdstip laat de bepalingen van dit artikel onverlet.

    § 2. De rechtbank van koophandel van Brussel stelt vast dat het Belgisch octrooi opgehouden heeft geheel of gedeeltelijk rechtsgevolgen te hebben in de voorwaarden bepaald in § 1.

    De griffiers der hoven en rechtbanken delen, per gewone brief, aan de Dienst voor de Intellectuele Eigendom kosteloos een afschrift mede van de rechterlijke beslissingen op grond van deze paragraaf gewezen binnen één maand na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis of arrest, of van het instellen van een beroep of verzet tegen het vonnis of arrest.

    § 3. Wanneer het arrest of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan dan wordt de vaststelling ingeschreven in het register en ter kennis van het publiek gebracht.

    Art. 6

    De eigenaar van een Europese aanvraag kan vragen in de gevallen bedoeld in artikel 135, § 1, onder a, van het Europees Octrooiverdrag de nationale verleningsprocedure te beginnen. Deze aanvraag zal afgewezen worden indien er niet binnen een termijn van drie maanden na ontvangst door de Dienst voor de Intellectuele Eigendom, van de aanvraag tot omzetting aan de volgende voorwaarden is voldaan :

    a) de betaling van de nationale indieningstaks;

    b) de indiening van de tekst van de aanvraag in één van de nationale talen indien de Europese octrooiaanvraag niet gesteld is in één van deze talen.

    Het verslag van nieuwheidsonderzoek kan, indien het is opgesteld door het Europees Octrooibureau gebruikt worden in de verleningsprocedure.

    Art. 7

    De Koning wijst de nationale autoriteiten aan tot wie het Europees bureau zich kan wenden voor administratieve en gerechtelijke samenwerking in toepassing van artikel 131 van het Europees Octrooiverdrag.

    Art. 8

    Het verzoek om een technisch advies bedoeld in artikel 25 van het Europees Octrooiverdrag mag rechtstreeks aan het Europees Octrooibureau gestuurd worden.

    Art. 9

    De publicatie van de vertalingen en van de gereviseerde vertalingen als vermeld in artikel 3 van deze wet geeft aanleiding tot de betaling van een vergoeding. Deze vergoeding kan worden geëist bij de indiening van de vertaling of moet worden betaald aan de Dienst voor de Intellectuele Eigendom binnen de in artikel 3, § 1, van deze wet vermelde termijn.

    De Koning bepaalt het bedrag en de wijze van betaling van deze vergoeding.

    Art. 10

    Artikel 574 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid :

    « 15º de vordering om te laten vaststellen dat er een cumulatie is van verworven beschermingen voor éénzelfde uitvinding door het Belgische octrooi en door het Europese octrooi, ingesteld bij toepassing van artikel 5 van de wet van ... houdende diverse bepalingen betreffende de procedure voor het indienen van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België ».

    Art. 11

    In artikel 633quinquies van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden « in de gevallen zoals bedoeld in artikel 574, 11º en 14º » vervangen door de woorden « in de gevallen zoals bedoeld in artikel 574, 11º, 14º en 15º ».

    Art. 12

    In artikelen 2, § 2, en 3, § 2, van de wet van 8 juli 1977 houdende goedkeuring van volgende internationale akten :

    1. Verdrag betreffende de eenmaking van enige beginselen van het octrooirecht, opgemaakt te Straatsburg op 27 november 1963;

    2. Verdrag tot samenwerking inzake octrooien, en Uitvoeringsreglement, opgemaakt te Washington op 19 juni 1970;

    3. Verdrag betreffende de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooiverdrag), Uitvoerings-reglement en vier Protocollen, opgemaakt te München op 5 oktober 1973;

    4. Verdrag betreffende het Europees octrooi voor de Gemeenschappelijke Markt (Gemeenschaps-octrooiverdrag), en Uitvoeringsreglement, opgemaakt te Luxemburg op 15 december 1975,

    vervallen de woorden « en van de wet van 4 augustus 1955 betreffende de veiligheid van de Staat op het gebied van atoomenergie ».

    In artikel 7, § 2, van dezelfde wet worden de woorden « De rechtbanken van eerste aanleg stellen vast » vervangen door de woorden « De rechtbank van koophandel van Brussel stelt vast ».

    Art. 13

    Deze wet is van toepassing op alle Europese octrooiaanvragen die worden ingediend na de inwerkingtreding ervan, alsmede op alle Europese octrooien die zijn verleend naar aanleiding van die aanvragen. Zij is niet van toepassing op Europese octrooien die reeds zijn verleend op de datum van de inwerkingtreding ervan noch op Europese octrooiaanvragen die op dat tijdstip in behandeling zijn.

    Art. 14

    Deze wet treedt in werking op de datum van het in werking treden in België van de Akte van herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973, gedaan te München op 29 november 2000.

    Gegeven te Brussel, 10 november 2006.

    ALBERT

    Van Koningswege :

    De minister van Buitenlandse Zaken,

    Karel DE GUCHT.

    De minister van Justitie,

    Laurette ONKELINX.

    De minister van Economie,

    Marc VERWILGHEN.


    VOORONTWERP VAN WET VOOR ADVIES VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


    Voorontwerp van wet houdende diverse bepalingen betreffende de procedure inzake indiening van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België.

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

    Art. 2

    § 1. De octrooiaanvraag verricht volgens de bepalingen van het Europees Octrooiverdrag herzien door de Akte van 29 november 2000 (hierna te noemen « Europees Octrooiverdrag ») kan, naar keuze van de aanvrager, ingediend worden hetzij bij de Dienst voor de Intellectuele Eigendom van de federale overheidsdienst Economie, hetzij bij het Europees Octrooibureau.

    § 2. De octrooiaanvraag verricht volgens de bepalingen van het Europees Octrooiverdrag, door personen die de Belgische nationaliteit bezitten of hun woonplaats of hun zetel in België hebben en die de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat kan aanbelangen moet bij de Dienst voor de Intellectuele Eigendom worden ingediend. De bepalingen van de wet van 10 januari 1955 betreffende de bekendmaking en de toepassing der uitvindingen en fabrieksgeheimen welke de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat aanbelangen zijn hierop van toepassing.

    § 3. De Europese octrooiaanvraag verleent niet de in het artikel 64 van het Europees Octrooiverdrag bedoelde bescherming. Een redelijke vergoeding, vastgesteld volgens de omstandigheden, kan echter geëist worden van elke persoon die de uitvinding waarop de aanvraag betrekking heeft in België heeft geëxploiteerd vanaf de dag waarop de conclusies voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt bij bij de Dienst voor de Intellectuele Eigendom of aan deze persoon zijn verstrekt in één van de officiële nationale talen.

    Art. 3

    § 1. Indien de tekst, waarin het Europees Octrooibureau het Europees octrooi verleent of in stand houdt als gevolg van een aanvraag waarin België werd aangewezen, niet is opgesteld in één van de nationale talen, moet de aanvrager aan de Dienst voor de Intellectuele Eigendom een vertaling in één van deze talen sturen binnen de termijn van drie maanden te rekenen vanaf de dag van de publicatie van de vermelding van de verlening van het octrooi of desgevallend van de beslissing betreffende de instandhouding van het octrooi in de gewijzigde vorm ervan.

    § 2. Indien aan de bepaling van § 1 geen gevolg wordt gegeven dan wordt het Europees octrooi geacht in België vanaf het begin geen gevolgen te hebben.

    § 3. De Dienst voor de Intellectuele Eigendom houdt een register van alle Europese octrooien bedoeld in § 1 die gevolgen hebben op het nationaal grondgebied, stelt de tekst of eventueel de vertaling ter beschikking van het publiek en ontvangt de nationale taksen voor de instandhouding van het octrooi voor de jaren die volgen op het jaar waarin de publicatie heeft plaatsgehad van de vermelding van de verlening van het octrooi.

    Art. 4

    De bepalingen van artikel 3 doen geen afbreuk aan het recht van de nationale rechtbanken om een volledige vertaling te eisen van de aanvraag of van het verleend octrooi in de taal van de gerechtelijke procedure.

    Art. 5

    § 1. Voor zover een Belgisch octrooi betrekking heeft op een uitvinding waarvoor een Europees octrooi is verleend aan dezelfde uitvinder of aan zijn rechtverkrijgende met dezelfde aanvraagdatum of, indien voorrang is ingeroepen, met dezelfde voorrangsdatum, heeft het Belgisch octrooi voor zover het dezelfde uitvinding als het Europees octrooi beschermt geen rechtsgevolgen meer vanaf hetzij de datum waarop de voor het instellen van oppositie tegen het Europees octrooi vastgestelde termijn is verstreken zonder dat oppositie is ingesteld hetzij de datum waarop de oppositieprocedure is afgesloten waarbij het Europees octrooi is in stand gehouden.

    Het beëindigen of de nietigverklaring van het Europees octrooi op een later tijdstip laat de bepalingen van dit artikel onverlet.

    § 2. De rechtbank van koophandel van Brussel stelt vast dat het Belgisch octrooi opgehouden heeft geheel of gedeeltelijk rechtsgevolgen te hebben in de voorwaarden bepaald in § 1.

    De griffiers der hoven en rechtbanken delen, per gewone brief, aan de Dienst voor de Intellectuele Eigendom kosteloos een afschrift mede van de rechterlijke beslissingen op grond van deze paragraaf gewezen binnen één maand na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis of arrest, of van het instellen van een beroep of verzet tegen het vonnis of arrest.

    § 3. Wanneer het arrest of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan dan wordt de vaststelling ingeschreven in het register en ter kennis van het publiek gebracht.

    Art. 6

    De eigenaar van een Europese aanvraag kan vragen in de gevallen bedoeld in artikel 135, § 1, onder a, van het Europees Octrooiverdrag de nationale verleningsprocedure te beginnen. Deze aanvraag zal afgewezen worden indien er niet binnen een termijn van drie maanden na ontvangst door de Dienst voor de Intellectuele Eigendom, van de aanvraag tot omzetting aan de volgende voorwaarden is voldaan :

    a) de betaling van de nationale indieningstaks;

    b) de indiening van de tekst van de aanvraag in één van de nationale talen indien de Europese octrooiaanvraag niet gesteld is in één van deze talen.

    Het verslag van nieuwheidsonderzoek kan, indien het is opgesteld door het Europees Octrooibureau gebruikt worden in de verleningsprocedure.

    Art. 7

    De Koning wijst de nationale autoriteiten aan tot wie het Europees bureau zich kan wenden voor administratieve en gerechtelijke samenwerking in toepassing van artikel 131 van het Europees Octrooiverdrag.

    Art. 8

    Het verzoek om een technisch advies bedoeld in artikel 25 van het Europees Octrooiverdrag mag rechtstreeks aan het Europees Octrooibureau gestuurd worden.

    Art. 9

    De publicatie van de vertalingen en van de gereviseerde vertalingen als vermeld in artikel 3 van deze wet geeft aanleiding tot de betaling van een vergoeding. Deze vergoeding kan worden geëist bij de indiening van de vertaling of moet worden betaald aan de Dienst voor de Intellectuele Eigendom binnen de in artikel 3, § 1, van deze wet vermelde termijn.

    De Koning bepaalt het bedrag en de wijze van betaling van deze vergoeding.

    Art. 10

    Artikel 574 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid :

    « 15º de vordering om te laten vaststellen dat er een cumulatie is van verworven beschermingen voor éénzelfde uitvinding door het Belgische octrooi en door het Europese octrooi, ingesteld bij toepassing van artikel 5 van de wet van ... houdende diverse bepalingen betreffende de procedure voor het indienen van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België ».

    Art. 11

    In artikel 633quinquies van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden « in de gevallen zoals bedoeld in artikel 574, 11º en 14º » vervangen door de woorden « in de gevallen zoals bedoeld in artikel 574, 11º, 14º en 15º ».

    Art. 12

    In artikelen 2, § 2, en 3, § 2, van de wet van 8 juli 1977 houdende goedkeuring van volgende internationale akten :

    1. Verdrag betreffende de eenmaking van enige beginselen van het octrooirecht, opgemaakt te Straatsburg op 27 november 1963;

    2. Verdrag tot samenwerking inzake octrooien, en Uitvoeringsreglement, opgemaakt te Washington op 19 juni 1970;

    3. Verdrag betreffende de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooiverdrag), Uitvoerings-reglement en vier Protocollen, opgemaakt te München op 5 oktober 1973;

    4. Verdrag betreffende het Europees octrooi voor de Gemeenschappelijke Markt (Gemeenschaps-octrooiverdrag), en Uitvoeringsreglement, opgemaakt te Luxemburg op 15 december 1975,

    vervallen de woorden « en van de wet van 4 augustus 1955 betreffende de veiligheid van de Staat op het gebied van atoomenergie ».

    Art. 13

    Deze wet treedt in werking op de datum van het in werking treden in België van de Akte van herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973, gedaan te München op 29 november 2000.


    ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

    41.069/1/V


    De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, eerste vakantiekamer op 26 juli 2006 door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 15 september 2006, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende diverse bepalingen betreffende de procedure inzake indiening van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België », heeft op 7 september 2006 het volgende advies gegeven :

    Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.

    Gelet op het uitzonderlijk hoge aantal adviesaanvragen die met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1º, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State aanhangig zijn gemaakt, die dan nog, gelet op het tijdstip dat om advies is verzocht, slechts door een beperkt aantal magistraten kunnen worden behandeld, heeft de afdeling wetgeving zich bovendien, zelfs met betrekking tot de in artikel 84, § 3, eerste lid, van die wetten opgesomde punten, noodgedwongen moeten beperken tot een summier onderzoek van het ontwerp. Uit de vaststelling dat over een bepaling in dit advies niets wordt gezegd, mag niet zonder meer worden afgeleid dat er niets over gezegd kan worden en, indien er wel iets over wordt gezegd, dat er niets meer over te zeggen valt.


    1. Luidens artikel 1 van het ontwerp regelt het ontwerp van wet een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

    Het ontwerp bevat evenwel ook bepalingen die een volledig bicamerale aangelegenheid betreffen. Dat is het geval voor de artikelen 5, § 2, 10 en 11 van het ontwerp die ertoe strekken de bevoegdheden van de rechtbank van koophandel van Brussel uit te breiden. Overeenkomstig de parlementaire praktijk zullen de desbetreffende bepalingen bij voorkeur in een afzonderlijk ontwerp moeten worden opgenomen.

    2. Uit de toelichting van de gemachtigde ambtenaar kan worden afgeleid dat met het ontwerp van wet tevens de bedoeling voorligt om de regeling inzake de cumulatie van verworven beschermingen, bedoeld in artikel 5 van het ontwerp, en in welk verband een uitsluitende bevoegdheid wordt toegekend aan de rechtbank van koophandel van Brussel, ook toe te passen op de octrooien die vallen onder de wet van 8 juli 1977 (3) . De stellers van het ontwerp zullen moeten nagaan of, benevens een meer uitdrukkelijke regeling hieromtrent in het voorliggende ontwerp, niet minstens moet worden voorzien in een wijziging of, in voorkomend geval, een opheffing van artikel 7, § 2, van voornoemde wet van 8 juli 1977, alwaar thans terzake in de bevoegdheid van de rechtbanken van eerste aanleg is voorzien. Een wijziging of opheffing van die wetsbepaling, welke zoals gezegd raakt aan de bevoegdheden van de rechtbanken van eerste aanleg, dient dan, voor wat de parlementaire behandeling betreft, eveneens als een volledig bicamerale aangelegenheid te worden beschouwd.

    De kamer was samengesteld uit

    De heer G. van HAEGENDOREN, staatsraad, voorzitter,

    De heren B. SEUTIN en W. VAN VAERENBERGH, staatsraden,

    De heer A. SPRUYT, assessor van de afdeling wetgeving,

    Mevrouw A. BECKERS, griffier.

    Het verslag werd uitgebracht door de heer P. DEPUYDT, eerste auditeur-waarnemend afdelingshoofd.

    De griffier, De voorzitter,
    A. BECKERS. G. van HAEGENDOREN.

    (1) Dit wetsontwerp werd ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers onder het nr. 51-2747/001.

    (2) Dit wetsontwerp werd ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers onder het nr. 51-2747/001.

    (3) Wet van 8 juli 1977 houdende goedkeuring van volgende internationale akten : 1. Verdrag betreffende de eenmaking van enige beginselen van het octrooirecht, opgemaakt te Straatsburg op 27 november 1963; 2. Verdrag tot samenwerking inzake octrooien, en Uitvoeringsreglement, opgemaakt te Washington op 19 juni 1970; 3. Verdrag betreffende de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooiverdrag), Uitvoeringsreglement en vier Protocollen, opgemaakt te München op 5 oktober 1973; 4. Verdrag betreffende het Europees octrooi voor de Gemeenschappelijke Markt (Gemeenschapsoctrooiverdrag), en Uitvoeringsreglement, opgemaakt te Luxemburg op 15 december 1975.