3-1728/1 | 3-1728/1 |
7 NOVEMBER 2006
HOORZITTINGEN
A. Hoorzittingen gehouden op 29 mei 2006
1. De heer Jacques Wunenburger, hoofd van de EPA-desk (Economische Partnerschap akkoorden), directoraat-generaal handel bij de Europese Commissie
De heer voorzitter zegt dat het onderwerp van deze middag moeilijk is. Het is niet eenvoudig om aan nationale parlementsleden uit te leggen dat ze zich bezig moeten houden met materies die op het eerste gezicht veeleer tot de bevoegdheid van het Europees Parlement behoren. Het zijn echter steeds de Staten en hun ministers van Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken die in de Europese Raad de belangrijke beslissingen nemen over de richting die Europa inslaat.
De EPA zijn in zekere zin het commerciële gedeelte van de akkoorden van Cotonou. Het Lomé-proces, dat in het Cotonou-proces vervat zit, werd met een nieuwe situatie geconfronteerd, die ontstaan was als gevolg van de akkoorden die door de staten in de Wereldhandelsorganisatie waren gesloten.
Aangezien die akkoorden in regels voorzagen inzake liberalisering, brachten ze de basisfilosofie van de akkoorden van Yaoundé aan het wankelen, die door die van Lomé werden gevolgd.
Er moest om overgangsperioden worden gevraagd.
Belangrijk is volgende vraag over de akkoorden van Lomé, die voor samenwerking en ontwikkeling werden geconcipieerd met hun specifieke kenmerken, dat wil zeggen solidariteit tussen personen van uiteenlopende rijkdom : gaan we naar een breuk in die samenwerking en wanneer moeten we onze overheden alarmeren ?
We moeten de zaak op tijd aanpakken, want we bevinden ons middenin het proces (tweede onderhandelingsfase) en dit is dus het aangewezen moment om signalen te geven.
De vakantie en de verkiezingen naderen en dus moeten we eraan beginnen, om de vereiste impact bij de beslissers tot stand te brengen.
De heer Wunenburger verklaart te betreuren dat de bevolking het werk van de Commissie van de UE niet altijd goed begrijpt. Hij juicht het werk van deze commissie dan ook toe.
Eerst herinnert hij aan de hoofdlijnen van de Economische Partnerschap akkoorden.
De structuur van de debatten zal moeten worden teogelicht en de motivatie en vooruitzichten van de toekomstige onderhandelingen zullen moeten worden geschetst.
De oorsprong van het debat gaat terug tot de onderhandelingen tussen de Europese Unie en de ACS-landen.
Het resultaat van die onderhandelingen was het akkoord van Cotonou, dat eind 1999 verstreken is.
De bepalingen van dat akkoord blijken strijdig te zijn met de regels van de Wereldhandelsorganisatie, meer bepaald met artikel 24 van het Verdrag. Een akkoord van regio tot regio, of tussen land en regio is slechts aanvaardbaar wanneer het over de hoofdmoot van de handel gaat of wanneer het wederkerig is.
Het moet met andere woorden tot een vrijhandelszone leiden.
Het akkoord van Cotonou beantwoordt niet aan die criteria.
Het is een interregionaal akkoord, dat echter niet wederkerig is.
De ACS-landen genieten een regeling van vrije toegang tot de Europese markt voor 92 % van hun productie, zonder douanerechten of quota, met daarbovenop 5 % producten zonder douanerechten, die evenwel in het raam van protocollen gecontingenteerd zijn (rundvlees, rijst en andere producten).
Eigenlijk komt 97 % van de producten met procentueel recht op de Europese markt, zonder wederkerigheid.
Nadat het akkoord verstreken was, werd het eind 2000 vernieuwd. De bepalingen van het akkoord blijven toepasselijk op de ACS-landen tot 31 december 2007.
Dat is zo omdat de partners aan de Wereldhandelsorganisatie een afwijking hebben gevraagd.
Die aanbeveling was niet kosteloos. Niet de EU heeft ervoor betaald, maar de ACS-landen.
Bij de voorafgaande discussie in de Wereldhandelsorganisatie heeft men moeten instemmen met de invoer van 25 000 ton uit Thailand en de Filippijnen, tegen de helft van het recht dat ze normaal betaalden.
Ook al is het niet veel, de ACS-landen hebben het gelag betaald.
Men zou kunnen overwegen het akkoord na december 2007 te verlengen, met een nieuwe afwijking bij de Wereldhandelsorganisatie. Dat is echter onmogelijk omdat het te duur is.
Een tweede invalshoek is dat de verwachtingen niet zijn uitgekomen.
Aangezien de ACS-landen om zo te zeggen vrije toegang tot de Europese markt hebben, genieten ze al decennialang die voordelen en toch heeft dat niet tot ontwikkeling geleid, wel integendeel. Het aandeel van de ACS-landen in de wereldhandel is voortdurend blijven afnemen.
Hun aandeel in de handel met Europa is eveneens verhoudingsgewijs afgenomen.
Na analyse moeten we besluiten dat dit te wijten is aan het feit dat de Afrikaanse markten te gefragmenteerd zijn, dat er teveel belemmeringen zijn tussen Afrikaanse landen. Vandaar de huidige toestand waardoor ze niet de investeerders aantrekken die ontwikkeling tot stand kunnen brengen.
Subsaharaans Afrika zonder Zuid-Afrika, dat zijn een vijftigtal staten, heeft een BNP dat vergelijkbaar is met dat van België. Het is bijgevolg niet erg interessant om in Afrika te investeren.
Ongetwijfeld zijn er niches en bepaalde industrietakken waar goede prestaties worden neergezet.
Om eruit te komen, moet men regionale markten tot stand brengen en de douanegrenzen opheffen.
De ACS-landen zouden aansluiting moeten kunnen vinden bij de handel met de EU.
De doelstelling is daarom dat de resultaten van de lopende onderhandelingen niet lager mogen liggen dan het niveau van de akkoorden van Cotonou.
Dat is een krachtig signaal van de EU om de betreffende landen gerust te stellen.
De onderhandelingen zijn in 2003 begonnen. De eerste maanden werden gebruikt om de ACS-landen de kans te geven hun visie uit te klaren.
De alternatieven die compatibel zijn met de regels van de Wereldhandelsorganisatie, zijn zeldzaam.
Na de akkoorden van Cotonou hadden ze buiten de EPA geen keuze.
Nu ligt er een akkoord over de EPA in het verschiet.
Die akkoorden omvatten eigenlijk zes akkoorden voor de volgende Regio's : de Caraïben, West-Afrika, Oost-Afrika, Centraal Afrika, Zuidelijk Afrika en de Stille Oceaan.
Nu staat het opstellen van een tekst op de agenda; dat is de derde fase.
Spreker blijkt speciaal bevoegd voor Oost-Afrika, Zuidelijk Afrika en de Stille Oceaan, want hij is met die onderhandelingen bezig.
Voor de Caraïben verlopen de onderhandelingen dynamisch : het is duidelijk dat ze uit het keurslijf van bananen en suiker moeten komen en dat de diensten erbij moeten worden betrokken.
Er is ook een geopolitiek aspect, in die zin dat de totstandkoming van een vrijhandelszone de druk op die landen zou verlichten, aangezien het gewicht van Noord-Amerika dan minder voelbaar wordt.
De onderhandelingen over een vrijhandelszone met West-Afrika zijn stilgevallen. Dat is het gevolg van het gewicht van Nigeria, dat weinig actief is in de onderhandelingen.
West-Afrika heeft geweigerd zich in verband met zogenaamde « Singapore-thema's », zoals concurrentie en investeringen, te engageren.
Voor Centraal Afrika zijn er teksten, maar ze dreigen niet te worden toegepast.
Voor Oost-Afrika was 2005 moeilijk. Sindsdien zijn de onderhandelingen in een stroomversnelling gekomen. De behandelde thema's waren onder andere die van Singapore (die werden uitgesloten uit de multilaterale onderhandelingen door het Wereldhandelsorganisatieverdrag). De voorkeur gaat naar de eigen doelstellingen van de landen, dat wil zeggen die welke bijdragen tot de verwezenlijking van een vrijhandelszone, dus het bilaterale of Cotonou.
Twee landen zijn actief, Kenia en Mauritius, dat een « duty free island » wil worden.
Voor zuidelijk Afrika, dat deel uitmaakt van de SADEC, blijft de moeilijkheid bestaan uit de weigering een nieuwe douane-unie op te richten, aangezien er tussen twee douane-unies moet worden gekozen.
Zuid-Afrika heeft begin maart voorgesteld over EPA te onderhandelen, niet in het raam van de SADEC-groep, die uit zeven landen bestaat (Mozambique, Angola, Tanzanië en de BLNS, zijnde Botswana, Lesotho, Namibië en Swaziland), maar bij voorkeur met de SACU, die uit de volgende vijf landen bestaat : Botswana, Lesotho, Namibië, Swaziland, Zuid-Afrika, die reeds een douane-unie vormen. De drie andere landen wil men « laten vallen ». Tevens wil men de onderhandelingen beperken tot de douanetarieven. Voor de EU is dat geen optie.
Die onderhandelingen worden geschrapt. Er wordt uitgegaan van een andere basis. Gelukkig is er een vrijhandelsakkoord met Zuid-Afrika dat binnenkort opnieuw onderhandeld wordt. Dit wordt in 2006 herzien.
De politieke keuzes van de EU zijn nog niet vastgelegd. Zij hebben er alle vertrouwen in dat de onderhandelingen opnieuw zullen starten eens de configuratieproblemen zijn opgelost. Zuid-Afrika is een voortrekker en blijkt in staat om die onderhandelingen te leiden. Dit onderscheidt Zuid-Afrika duidelijk van de klassieke ACS-landen.
Gewoonlijk stellen de onderhandelaars vooral vast dat de meeste ACS-landen niet goed kunnen onderhandelen.
De EU onderhandelt alleen met regionale groepen. De regionale organisatie vertegenwoordigt weliswaar niet steeds de leden van de groep zoals die is samengesteld, maar is wel afgevaardigd om de onderhandelingen te voeren.
Sommige groepen zijn bekwaam, dit is onder andere het geval voor Oost-Afrika, waar het COMESA-secretariaat bevoegd is.
Maar in een dergelijke onderhandeling, waarbij men tegenover vijf of zes onderhandelaars zit, zitten er 40 of 50 personen in de zaal en zijn alle landen vertegenwoordigd. De landen nemen niet vaak het woord. Er is een hele kloof tussen de regionale overheden die onderhandelen en de nationale overheid.
In deze onderhandeling zijn er in feite twee actieve landen : Mauritius en Kenia, behalve voor de visvangst.
Andere belangrijke landen zoals Ethiopië en Soedan hebben nooit het woord genomen.
Dit soort problemen duikt vooral aan de Afrikaanse kant op.
De ESA groep omvat 16 Afrikaanse landen die elkaar niet kennen en dus niet gewend zijn om met elkaar samen te werken.
Er wordt gevreesd voor wederzijdse afschaffing van de tarifering.
Artikel 24 van het Wereldhandelsverdrag legt een wederzijdse afbouw op. Maar het is flexibel. De akkoorden moeten over de kern van de handel gaan.
Dit begrip is vatbaar voor interpretatie. De interpretatie van de EU is dat het in het geheel bekeken moet gaan om 80 tot 90 % van de handelsuitwisselingen.
Anderzijds is de EU bereid om een grote asymmetrie te aanvaarden.
De EU kan aanvaarden dat 100 % van de hindernissen die de toegang tot de Europese markt versperren worden opgeheven, als de tegenpartij ongeveer 80 % haalt.
Dit zou het mogelijk moeten maken om de essentiële Afrikaanse sectoren en vooral de landbouw te beschermen.
Artikel 24 van het GATT en het toepassingsprotocol voeren een overgangsperiode in die niet meer dan tien jaar mag bedragen. Er dient echter voor een maximale flexibiliteit te worden gezorgd, die toch redelijk blijft. Dit leidt ons tot ongeveer tweemaal de termijn, wat neerkomt op twintig jaar.
In werkelijkheid is de overgangsperiode al vaak verlengd. Dit heeft niet geleid bezwaren bij de WTO.
Een sanering door wederzijdse ontmanteling is geen catastrofe. De handelsstromen blijven volgens sommigen een statisch gegeven. Dit komt tegemoet aan de noodzaak om de handel verder te ontwikkelen.
Er bestaan in een meer dynamische zin twee studies : een van de WTO van augustus 2005 over Zuidelijk Afrika en de andere over de economische gemeenschap van de Afrikaanse Unie, die tot dezelfde conclusies leidt.
Wat de Afrikaanse markten betreft is er een studie die aantoont dat zij na het openstellen winstgevend zijn.
Sommige inputs en investeringen ondergraven de ontwikkeling, omdat zij aan teveel douanerechten onderhevig zijn.
Er is geen verlies aan fiscale inkomsten gebleken. Een beperkte grondslag betekent niet dat de inkomsten ook dalen. Dit kan gecompenseerd worden door een groter volume.
Jammer genoeg stelt men vast dat de thema's van Singapore afgewezen worden (recht op concurrentie, investeringen en diensten, alsook een paar andere onderwerpen die expliciet uit de discussie geweerd zijn).
De mentaliteit van « bijstandtrekkers » is nog te alomtegenwoordig.
De ACS-landen zullen moeten beseffen dat de EPA's een diepe culturele verandering meebrengen.
De evolutie zal voortaan via de markt moeten gebeuren en niet langer door de ideologie.
Dit is vergelijkbaar met de uitbreidingsoperatie van de EU.
Tijdens de periode 2004-2005 bedroegen de nettotransfers van publieke steun voor de nieuwe lidstaten 6 tot 7 miljard euro, terwijl de rechtstreekse investeringen opliepen tot 32 of 33 miljard euro.
Wat zijn de vooruitzichten voor de EPA-onderhandelingen ?
Alle partijen moeten beseffen dat de einddatum 31 december 2007 is.
Eind 2006 komt er, volgens de voorwaarden van het akkoord van Cotonou, een studie die de termijnen moet verifiëren.
Teneinde geen enkele piste te verwaarlozen, hebben de onderhandelaars een alternatief voor ogen : er zijn beperkte groepen samengesteld.
Zo is er voor Oost-Afrika een harde kern (de Oost-Afrikaanse economische gemeenschap), met Kenia, Tanzania en Oeganda, die aan het einde van het jaar zal worden uitgebreid met Burundi en Rwanda.
Zuidelijk Afrika heeft de SACOU (Zuid-Afrikaanse douane-unie).
Deze beperkte groepen moeten open blijven.
Wat nu te denken van de overige landen ?
Het CDPM heeft een onderzoek uitgevoerd.
Ofwel dient er onderhandeld te worden per regio, ofwel moet er een « uniting clause » komen. Dit zou dan een clausule zijn van machtiging van non-discriminatie, zoals die van het APS (Algemeen Preferentiestelsel).
Het is immers uitgesloten dat ze nog onder preferentieclausules kunnen vallen.
2. Uiteenzetting van de heer Marc Maes, medewerker Europees Handelsbeleid 11.11.11 — Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging
Spreker treedt op als vertegenwoordiger van de koepel van de Vlaamse Noord-Zuid-beweging, en van de werkgroep « Cotonou » binnen de Belgische NGO's.
Hij werkt op het vlak van informatieverspreiding. Er is weinig info voorhanden. Dit gaat via websites en e-maillijsten.
De grote bekommernis is de nood aan transparentie. Zo zijn de EU/ACS-ministers zonder aankondiging overgegaan tot onderhandelingen. Alles werd nadien uitgebracht via perscommuniqués. Ze leggen zeer veel nadruk op het observeren van de review voor 2006, die gehouden wordt krachtens het Cotonou-akkoord.
Dat is een opportuniteit tot het houden van een evaluatie. Zo kunnen de stakeholders in de EU en de ACS-landen zien in welke richting de onderhandelingen evolueren.
Voor Cotonou wordt gepleit voor een vergroting van de rechten van de non-state-actors.
De deelname van de civiele maatschappij is immers veel te klein (vakbonden en boerenverenigingen).
De motivatie van deze bekommernis is de zwakke ACS-landen te steunen, zodat ze de vrije toegang tot de EU wel degelijk gebruiken. Er zijn te weinig producten met toegevoegde waarde die binnenkomen in Europa.
Volgens de EU is het creëren van een goede regionale integratie van de ACS-landen in dat opzicht een goede strategie. Dat klopt voor een deel : men heeft immers schaalvergoting : men kan op deze schaal andere beleidssynergiën uitwerken. Maar men mag ook niet vergeten dat dit een werk is van lange duur. Men hoeft maar naar de Europese integratie te kijken, om hiervan overtuigd te worden.
De regionale integratie moet erop gericht zijn een geïntegreerd beleid te ontwikkelen, bijvoorbeeld van de landbouwsector.
Er is in het algemeen een te kleine verbondenheid tussen de ACS-Staten in de onderhandelingen.
Tegen eind 2006 zullen de 6 ACS-regio's een akkoord moeten gesloten hebben voor de oprichting van een douane-unie. Voor de EU is dat gewonnen brood.
Deze laatste heeft immers een gemeenschappelijk buitentarief, een simpele structuur, met 5 % voor kapitaalgoederen, 15 % voor intermediaire goederenimport, en 15 à 20 % voor consumptiegoederen. Vanuit zulk een gemeenschappelijk douanetarief, kan men de liberalisering met de EU vlot laten verlopen. Voor de Europese producenten is het dan gemakkelijk om deze markten te penetreren. Via welke haven dan ook is men meteen binnen in de hele regio.
Tot op het einde van 2005 was dat de toestand. Maar de ACS-landen zijn er niet van overtuigd dat ze eind 2007 een douane-unie zullen kunnen vormen. Ze zijn er evenmin van overtuigd dat zulke Unie wel voordelig is voor hen, wat de zaken erg bemoeilijkt.
Binnen de ACS-structuur zijn er landen met verschillend ontwikkelingsniveau.
Men denke aan de Caraïben, die sinds lang enthoesiast zijn. Haïti zal eventueel later kunnen toetreden. Zuid-Afrika heeft de douaneünie SACOU, met Botswana, Namibië, Lesotho en Swaziland. Mozambique, Angola en Tanzania zijn dan weer de minst ontwikkelde landen, waar men een meer geleidelijke integratie wil dan deze opgedrongen door de EU. Verder is er CENAC, een andere douane-unie en een monetaire unie, die 30 miljoen inwoners telt, binnenkort uitgebreid met 60 miljoen inwoners als Congo-RDC toetreedt. Maar ook voor deze laatste unie gaat het nog maar om een akkoord zonder duidelijk implementering.
De conclusies zijn de volgende.
Vooreerst is er tijd nodig.
Verder wil men vanuit de EU met te grote vrijpostigheid regels voor vrijhandelsakkoorden opleggen tegen eind 2007. Zelfs rekening gehouden met de verschillende assymetriën die de EU wil gunnen, is art. 24 van de GATT duidelijk : het moet gaan om het afschaffen van handelsbarrières. Dat betekent dat de ACP-landen tegen die tijd voor 80 % van hun handel hun tarieven moeten afschaffen.
Dat beantwoordt niet aan de werkelijkheid van hun economische groei. Een akkoord in 2007 zal dus niet automatisch een groei betekenen van hun ontwikkeling.
Om klaar te staan, moeten er ook middelen komen voor de installatie van de nodige infrastructuur.
Doch de Europese Commissie die aldus onderhandelt, geeft echter geen waarborgen voor zulke bijkomende middelen, en heeft daar trouwens geen mandaat toe.
De Commissie heeft haar eigen begroting voor ontwikkelingssamenwerking, en is beheerder van het Europees Ontwikkelingsfonds, maar daar stoppen haar middelen.
Tegen eind 2007 moeten de ACS-landen aldus een liberalisering aanbieden tegen het rijkste blok ter wereld.
Als men weet dat de ACS-landen tot de armste ter wereld behoren, is hun toestand onevenwichtig.
De Commissie van de EU kijkt dus uit naar hulp van de lidstaten die van hun kant hebben beloofd om tegen 2015 de 0,7 %-norm te halen.
Dat is een groeipad dat kan gemoduleerd worden.
Een deel van deze groei riskeert te verdwijnen door de akkoorden van economische en handelshervormingen met de ACS.
Men kan zich afvragen of dit de juiste weg is.
Is de vrijmaking werkelijk de juiste strategie om al die middelen te laten opslorpen ?
Men gaat er blijkbaar van uit dat de vrijmaking van de handel een onderdeel wordt van de verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen.
Persoonlijk is spreker van oordeel dat steun aan gezondheids- en onderwijsvoorzieningen een minstens even groot multiplicator-effect heeft als deze vrijmaking van de handel.
Verder is hij van oordeel dat men de ACS-landen genoeg tijd moet geven. Het jaar 2007 was wellicht een premature startdatum. Hoe kunnen ACS-landen volgend jaar al zien welke producten ze in 2015 kunnen liberaliseren ?
De vraag is nu eigenlijk : waar wil men staan binnen 10 jaar ? Moet dat via regionale instituten ?
Er zijn voorgaanden waaruit blijkt dat alles niet per se overhaast moet geschieden.
Men herinnere zich dat de EU zich voordien heeft bezonnen over haar relaties met Centraal Amerika en de landen van de Andes. Moest dat via een regionale samenwerking ?
Er is ook een akkoord « Euromed », dat enkel slaat op de goederen. Wat de landbouw betreft, zal men verder wel zien. Nu, 10 jaar later, begint men pas met investeringen en diensten.
De EU-Commissie heeft als fetischdatum 31 december 2007 aangehouden. Dat is de datum waarop de afwijking van de WTO verstrijkt.
Wat komt er echter in de plaats ?
Eind 2007 mei moet er dan een ander systeem zijn bedacht.
De vraag is waarover dat precies zal gaan en wat de kostprijs daarvan zal zijn.
De vrijmaking moet volgens de EU minstens evenwaardig zijn.
Dat zal zijn prijs hebben. Maar de vrijmaking van 80 % van de handel met de EU heeft ook zijn prijs.
Welke van de twee is het duurste ?
Men mag niet vergeten dat de markttoegang van de ACP-landen in de EU nu reeds systematisch wordt uitgehold.
Dat staat in schril contrast met de markttoegang die nu reeds wordt gegeven aan de Euromed, aan de andere Latijns-Amerikaanse landen, aan de Golfstaten, aan de Oost-Europese landen, aan anderen in functie van de WTO-onderhandelingen, de onderhandelingen met Centraal-Amerika en ASEAN, die nu worden opgestart.
Moet men dan in hoofde van de ACS-landen de dure prijs betalen, of kan men in navolging van de WTO de « weaver », of « afwijking » trachten te verlengen.
Een ander alternatief is gebruik maken van het algemeen preferentiëel stelsel (GSP). Het is een stelsel dat de Europese en andere rijke landen geven aan alle ontwikkelingslanden.
Het stelsel kan verbeterd worden.
De graduatie is zo'n verbetering, vermits ze een betere marktoegang biedt. Naarmate de import vanuit de EU stijgt, verstrengt de markttoegang.
Het huidige GSP verschilt slechts met 10 % van het ACS-systeem.
Wat de impactstudies betreft in de handelsonderhandelingen, stelt hij vast dat dit moeilijk ligt. Als men beseft dat de vrijmaking zeer negetieve gevolgen heeft, worden deze studies afgewezen door de EU-Commissie. Rond deze studies is een groot intellectueel debat gaande. De methodologie ervan is niet sterk. De Wereldbank heeft voor 2003, dus vóór de onderhandelingen, gezegd dat de onderhandelingen vele miljarden zouden opbrengen.
Ze heeft deze visie moeten herzien, wegens het probleem van de werkloosheid.
Spreker zou de bewijslast willen omkeren. De civiele maatschappij moet aantonen dat EPA's negatieve effecten zullen hebben. Het is dan aan de EU-commissie om aan te tonen dat het akkoord met 6 ACS-regios wel zal leiden tot duurzame ontwikkeling.
Dat is nu nog het zwak punt.
Men hoopt dat de review volgend jaar een gelegenheid is om dat aan te tonen.
Nu staan de ACS-landen onder te grote druk. Het is moeilijk om tegen de grootste donor neen te zeggen.
3. Uiteenzetting door de heer Geert Laporte, program coordinator, head of institutional relations, European Centre for Development Policy Management
Het ECDPM is een centrum met zetel in Brussel en Maastricht, dat onafhankelijk werkt, dat dus niet aan lobbying doet maar het debat wil verduidelijken.
Het centrum houdt zich vooral bezig met de onderhandelingen tussen de ACS-landen en de EU.
Het is ook de bedoeling om de onderhandelingspositie van de ACS-landen ten aanzien van de EU te versterken wat de Cotonou-problematiek betreft.
Zij analyseren, bevorderen de dialoog, informeren over de verschillende aspecten, zoals de handel, de politieke dimensie enzovoort.
Iedereen weet waarom de EPA bestaan. Zij hebben voor- en nadelen en ze bieden mogelijkheden. De algemene indruk bestaat dat de ACS-landen geen profijt hebben getrokken uit het preferentiesysteem.
Anderzijds bevatten de voorstellen van de EU risico's voor de ACS-landen, met name voor Centraal en West-Afrika.
Ziehier zijn opmerkingen over het onderhandelingsproces.
De Caraïben zijn bekwaam in het onderhandelen. Er bestaat zoiets als een « Caribean negociating machinery », waarin de knappe koppen van de regio, die in allerhande internationale instellingen werken, zijn verzameld.
Hetzelfde kan hoegenaamd niet gezegd worden van de CEMAC (landen van Centraal-Afrika). Volgens een recente audit staan zij zeer zwak.
De voorwaarden om goed te kunnen onderhandelen, zijn in deze groep niet aanwezig, en evenmin in de andere Afrikaanse regionale groepen.
Sommige groepen, zoals SADEC en AfOA zijn beter uitgerust via de COMESA-structuren in Lusaka.
Welke voorwaarden zijn niet vervuld ?
Ten eerste zijn er « governance »-problemen op alle niveaus, en dus ook op het vlak van de betrekkingen tussen de Staat enerzijds en het middenveld en de privé-maatschappij anderzijds en tussen het nationale en het regionale niveau — regio's die niet over fondsen of onderwijs beschikken. Verder zijn er de burgeroorlogen en de gebrekkige infrastructuur.
Daarom is het voor hen zo moeilijk om het onderhandelingsproces en de voordelen ervan naar zich toe te trekken.
Een van de landen die met dat probleem worden geconfronteerd, is de DRC, die gaat toetreden tot CEMAC. Er zijn geen degelijke impactstudies voorhanden en zij weten niet waar hun belangen liggen.
Niemand weet welke voordelen dit kan bieden aan een zo groot land als de DRC.
Zuid-Afrika beschikt daarentegen wel over de nodige analytische knowhow.
Wat moet gedaan worden ?
Om werkelijk oog te hebben voor de ontwikkelingsdimensie moet op verschillende niveaus worden gewerkt.
Er zijn drie niveaus.
Ten eerste zijn er de regels met betrekking tot de handel (Trade Based Rules) waarin een onderscheid wordt gemaakt naar gelang van de noden van de verschillende ACS-landen met betrekking tot de ontwikkeling.
Vervolgens zijn er de begeleidende en uitvoerende maatregelen bij het handelsakkoord.
Er is een fiscale aanpassing nodig en er moeten alternatieve inkomsten worden gezocht (bijvoorbeeld de BTW); er moet worden geïnvesteerd in onderwijs, infrastructuur en communicatie.
Ten slotte is er nog de Aid for Trade.
Op verschillende niveaus is er een gebrek aan samenhang.
Verschillende bestaande bronnen van inkomsten worden aangesproken, maar het is vaak moeilijk om het geld op de juiste bestemming te krijgen.
Zo is er bijvoorbeeld « Trade.com », een subsidie van 50 miljoen euro. Dat fonds moest in 2002 inzetbaar zijn, maar is het nog altijd niet.
Met betrekking tot de verschillende fondsen die ter beschikking worden gesteld en die onder andere worden gebruikt om nationale of regionale indicatieve programma's uit te voeren, moet worden vastgesteld dat weinig activiteiten gericht zijn op versterking van de onderhandelingsmogelijkheden op lange termijn. Men blijft steken bij aanbestedingen om een seminarie, een conferentie of een studie te organiseren en men verliest het algemene en het langetermijnaspect uit het oog.
Daarom moeten fondsen worden gevonden om instellingen op lange termijn op te richten, veeleer dan hier en daar een consultant te betalen.
Hoe kan het Belgisch parlement daarbij helpen ?
De parlementsleden beseffen onvoldoende dat miljoenen euro's worden verspild in een aantal hen onbekende fondsen. In het EOF zit een som van miljarden oude Belgische Franken.
De nationale parlementen moeten hun controlerol ten volle spelen om deze sommen op te sporen en een soort alternatief te bieden voor de Europese « machines ».
Zij kunnen zorgen voor een herziening van de EPA door middel van soepele, transparante en op inspraak gerichte procedures.
België kan een belangrijke rol spelen, zoals blijkt uit zijn deelname in 2001 aan een conferentie van niet statelijke actoren bij de akkoorden van Cotonou.
België kan de partnerlanden helpen bij hun reflectie. De minst ontwikkelde landen (LDC) komen daarvoor in aanmerking.
De EU heeft zich ertoe verbonden te komen tot 0,7 % van het BNI, wat veronderstelt dat de steun van de staten van 33 miljard euro tegen 2015 stijgt tot 84 miljard euro.
4. Bespreking
De heer Wunenburger is het eens met de uiteenzetting van de heer Laporte, met name met zijn standpunt over de essentiële aard van handel, de begeleidende maatregelen, zoals de fiscale aanpassing, het « trade.com »-project en de « aid for trade », waarvan het tijdpad moet worden aangepast (onderhandelingen en tijdschema EOF).
Hij betreurt de werkwijze met aanbestedingen, die ertoe leidt dat de procedure moet worden overgedaan als er geen akkoord is. In dat geval zouden de lidstaten moeten kunnen compenseren.
De opmerking van de heer Maes betreffende de informatie is heel terecht.
De Europese Unie moet op korte termijn initiatieven in die zin kunnen nemen.
Het voornaamste is dat de EU geen pasklare oplossing vóór 1 januari 2008 vraagt.
Zij zou zich kunnen beperken tot het invoeren van een douanetarief buiten de ACS-groep en het vaststellen van een tijdschema voor de ontmanteling van de douane.
Als de regio dit niet kan waarborgen, kan de EU genoegen nemen met het opleggen van een termijn, bijvoorbeeld één tot twee jaar.
Als het een douanezone betreft, volstaat het dat er geen belemmeringen zijn. Dat kan wat tijd in beslag nemen, zoals voor de EU, die pas na vele jaren een binnenlandse eenheidsmarkt heeft opgericht.
Regionale integratie is een van de zaken waarin de Afrikaanse landen en organisaties vooruitgang boeken.
De COMESA wil haar douane-unie in 2009 verwezenlijkt zien.
De SADEC wil hetzelfde bereiken tegen 2010/2012. De Afrikaanse Unie beoogt hetzelfde voor dezelfde periode. Hoewel er wel deadlines zijn vooropgesteld, moet men vaststellen dat in de gevallen waar die bereikt zijn, er tot nu toe weinig gerealiseerd is.
Weliswaar halen de EPA's de Afrikaanse agenda's overhoop.
Onder druk van de Europeanen hebben de Zuid-Afrikanen een studie gemaakt over de impact van de EPA's.
Het interessante van deze studie zijn de twee belangrijkste besluiten :
— de Europese Unie maakt een grove fout door te denken dat er in Afrika organisaties bestaan die in staat zijn om dergelijke akkoorden te onderhandelen;
— de druk vanuit de EU door de EPA's nopen de Afrikanen ertoe eigen strategieën te ontwikkelen waarvoor totnogtoe in Afrika weinig inspanningen geleverd werden.
Hierbij moet worden vastgesteld dat het 9e en 10e EOF een gevoelige stijging van de hulp aantonen.
Ten andere vervangen de EPA's Cotonou niet, en vormen zij evenmin een excuus om niet vooruit te gaan.
Ontwikkeling komt niet van de officiële hulp, maar van de markt.
Er bestaan bijkomende middelen, de WTO-uitzonderingen bestaan, en het APS kan verbeterd worden.
De gelegenheid moet aangegrepen worden. Wij zitten in een « window-opportunity ».
Een voorbeeld : onder meer de zogenaamde « groep van de 90 » valt de EU aan op het landbouwbeleid. Indien er een multilateraal beleid is in Europa, zal dat echter niet ten goede komen van de ACS-landen, maar van ontluikende landen als Brazilië of Argentinië, die competitief zijn op de internationale markten. Helaas hebben zij aan de ACS-landen voorgespiegeld dat zij een gemeenschappelijke agenda hebben. Dat is echter boerenbedrog.
Wat betreft het verslag over de ontwikkelingssector en de marktsector als actoren van de economische vooruitgang in de ontwikkelingslanden, meent hij dat er geen onderscheid gemaakt moet worden. Beide zijn met elkaar verstrengeld.
Dat geldt voor Europa (met de uitbreiding, die de economie heeft doen groeien), maar ook voor de minder ontwikkelde landen.
Hij haalt het voorbeeld van de EAC aan (in werking getreden op 1 januari 2005), dat een douane-unie tot stand heeft gebracht tussen Kenia, Tanzania en Oeganda.
Uit de eerste beschikbare cijfers blijkt dat de handel daar aanzienlijk is toegenomen, en dus ook de rijkdom.
De transfers van Kenia naar Tanzania en omgekeerd zijn met meer dan 80 % gestegen.
Nog niet zo lang geleden was de EU de belangrijkste klant van Kenia. Nu is dat de EAC-regio.
Liberalisering van de handel schept reële economische activiteit. Het is geen louter ideologisch begrip.
Mevrouw Claire Mandouse (lid van verschillende NGO's en voormalig ambtenaar bij de Europese Commissie), aan wie de voorzitter het woord verleent, stelt vast dat de Europese Commissie blijkbaar geen goed geheugen heeft.
Men moet rekening houden met de context waarin het Cotonou-akkoord tot stand is gekomen.
Het waren moeilijke onderhandelingen en men moet erkennen dat de ACS-landen eerder tegen waren. Bij gebrek aan beter hebben zij echter het beginsel van een economisch partnerschap aanvaard. In die context de EPA-onderhandelingen opstarten is hypocriet, als men de beloftes van alternatieven voor het zuivere marktdenken buiten beschouwing laat.
De reden daarvoor is in feite dat de WTO-wet de overhand moet hebben. Het zijn de landen die de regels opstellen, hoewel het de grootmachten zijn die het debat trachten te overheersen. Het alternatief is het opnieuw onderhandelen van de preferentieregels.
De groep der 90 heeft zich georganiseerd om de meerderheidsregels bij de WTO te forceren.
De markt is niet de enig mogelijke regulator. Zij heeft sommige mensen verrijkt, en anderen verarmd. Afrika is nooit zo arm geweest sinds men er op nationaal niveau structurele aanpassingsprogramma's heeft opgelegd, die reeds liberaliseringen en privatiseringen hebben opgelegd.
Binnen de EU is er een tweedeling tussen het DG Ontwikkeling en het DG Handel.
Moet het proces van regionale integratie dan gesteund worden ?
Niet noodzakelijk, meent hij.
Het proces van regionale integratie is het werk van de Afrikaanse Unie (OAE).
Daarom is het zo moeilijk om te onderhandelen, omdat de regio's niet samenvallen met de niveaus die kunnen onderhandelen.
Wanneer ze ziet wat er in 2003 is gebeurd in de OAE, denkt ze dat men de echte Afrikaanse onderhandelingsprocessen moet steunen.
Er moet worden nagegaan hoe de EPA onderling coherent kunnen worden gemaakt.
Er moet een echte dialoog worden georganiseerd om de coherentie van de programma's te bekijken.
De heer Reynald Anthonissen (studiedienst 11-11-11), aan wie de voorzitter het woord heeft gegeven, maakt zich zorgen over de 3e fase. Bij de kabinetten van de heren Donfut en De Decker, waar taks forces voor de follow-up zorgen, deelt men niets mee.
Men moet over een rapport kunnen beschikken.
De heer Chris Barouti (lid van een onafhankelijke studiegroep — « Groupe Cotonou ») maakt een reeks opmerkingen nadat hij van de voorzitter het woord heeft gekregen.
In eerste instantie maakt hij zich zorgen over het feit dat slechts twee van de zes landen actief zijn. Dat is niet normaal.
Het akkoord van Cotonou werd gesloten door niet-statelijke actoren. Indien men einde 2007 tot hetzelfde besluit moet komen, zal worden geprotesteerd tegen de niet-betrokkenheid van de niet-statelijke actoren.
Wat de verklaringen van de heer Laporte betreft over Comesa, waartoe de DRC sinds 2003 behoorde, moet erop worden gewezen dat de DRC in 2005 naar de SEMAC is overgestapt. In maart 2005 werden plannen gemaakt voor een spoorweg tussen de DRC en Kenia, vanuit Kisangani, via Rwanda en Oeganda naar de haven van Mombassa.
Hoe kan men tolereren dat de DRC deel uitmaakt van de SEMAC, terwijl er een prachtig project met bijbehorende infrastructuur klaarlag, met de ontwikkeling die daaruit zou voortvloeien, dat een opening op de Indische Oceaan gaf ? De activiteiten van de SEMAC zijn vooral op de Atlantische Oceaan gericht.
De heer Maes wijst erop dat wat Oost-Afrika betreft, een impactstudie aantoont dat een deel van de handel door de EU werd ingenomen.
Dit geldt ook voor de andere regio's.
Dat is niet normaal : er is niet het minste handelsverkeer tussen de regio's.
De heer Wuneberger antwoordt dat er over Oost-Afrika een betrouwbare studie werd gemaakt. Daar citeert hij dus uit. Voor Tanzania en Kenia is er inderdaad een correcte studie. Daaruit blijkt dat de handelsstromen zijn toegenomen, wat Tanzania betreft met 80 % en wat Kenia betreft met 60 %. Dat is toch niet te verwaarlozen, waar de rijkdom ook vandaan komt.
In verband met de opmerkingen van mevrouw Mandouse wijst hij erop dat men er bij de Wereldhandelsorganisatie in moet slagen 150 landen op een lijn te krijgen. De herziening van artikel 24 van de GATT is wenselijk, maar het is geen gewonnen zaak. Op korte termijn is het onmogelijk een regeling te vinden. Momenteel debatteert men over de doorzichtigheid van de regels en de kennisgeving ervan.
Europa heeft de groeperingen onder Afrikaanse Staten niet opgelegd.
Het voorbeeld van Congo is veelzeggend : het gaat om een uitgestrekt land, dat op twee oceanen gericht is. De EU is niet opgetreden om wat dan ook op te leggen.
De gemeenschap van de Grote Meren blijft van kracht.
De verbinding Kinshasa-Mombassa is een project dat kan blijven bestaan.
Hij mag evenwel de inhoud van de onderhandelingen niet bekendmaken.
Het is niet de EU die de landen aan de onderhandelingstafel moet brengen. De studies van de EU zijn verdacht alleen al door het feit dat de EU aan de onderhandelingstafel zit.
Waar mogelijk moet het maatschappelijk middenveld erbij worden betrokken, zoals in Zuidelijk Afrika.
De heer Laporte bevestigt dat elke onderhandeling een aspect geheimhouding kent. Doch zelfs de lidstaten klagen over het gebrek aan informatie. Het is opmerkenswaard dat de EDCPM wordt gevraagd door de lidstaten, niet enkel voor het aspect handel, maar ook voor ontwikkeling, hoewel dat laatste een nationale bevoegdheid is.
Het EOF wordt gespijsd door de lidstaten; het is dan ook niet meer dan logisch dat de lidstaten geïnformeerd worden.
De niet-statelijke organisaties kunnen er heel goed pro forma bij worden betrokken.
De DRC heeft zitting in drie regionale organisaties, waaronder de SADEC, maar onderhandelt er niet noodzakelijk. Ze hebben onderhandeld in de COMESA, maar hebben die groep verlaten, wegens zijn politieke betrokkenheid te voordele van Rwanda.
De heer Voorzitter besluit dat men de transparantie moet organiseren.
Het is belangrijk dat men goede informatie heeft.
De overheden zijn dat de parlementen verschuldigd.
Het is juist dat de onderhandelingen geheim zijn. Het is echter belangrijk de goede informatie via de NGO's naar de onderhandelaars te laten doorstromen.
Op de top van Lomé steunde de Europese Raad die logistieke inbreng.
Dat alles moet gebeuren met inachtneming van de millenniumdoelstellingen, die voor coherentie zorgen. Daarom is het noodzakelijk de politiek dienovereenkomstig aan te vullen.
B. Hoorzittingen gehouden op 12 juli 2006
1. Uiteenzetting door de heer Fernando Matos Rosa, honorary representative of the European Business Council Africa-Meditarrenean (EBCAM)
De heer Fernando Matos Rosa vertegenwoordigt de heer Bernard de Gerlache, voorzitter van de Kamer van Koophandel België-Luxemburg-ACS en lid van EBCAM, l'European Business Council Africa-Meditarrenean, de Europese Raad voor Afrikaanse en Mediterraanse Zaken. Deze organisatie verenigt de belangrijkste organen uit de particuliere sector in Europa die bijzondere belangstelling hebben voor Afrika, met inbegrip van het Middellandse-Zeegebied.
Hij heeft zich jaren bezig gehouden met de ACS-landen, zodat sommige sprekers hem reeds kennen.
EBCAM heeft in elk land een vereniging. In België is dat dus de Kamer van Koophandel België-ACS. De belangrijkste organisaties zijn de British-African business association in het Verenigd Koninkrijk, de Afrika Verein in Duitsland, de Confederatie van Italiaanse industrieën, de Confederatie van Deense industrieën, enz. Ook Zwitserland wenst zich bij hen te voegen.
Het nieuwe Europa is als dusdanig nog geen lid. Zij wensen eerst hun contacten met de huidige leden van het oude Europa uit te bouwen. Er ontbreekt nog een Ierse vertegenwoordiger.
Zij begeleiden het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie door contacten te onderhouden met de Europese Commissie en met de collega's. Zij onderhouden ook contacten met de Wereldbank, de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, de Europese Investeringsbank, met alle grote internationale instellingen dus die iets in de pap te brokkelen hebben inzake ontwikkeling.
Hij zal het niet over de APE-akkoorden hebben. Er worden onderhandelingen gevoerd en hij is niet de aangewezen persoon om daarover te spreken. Deze onderhandelingen zijn erg ingewikkeld en verschillen volgens de regio. Hij wijst erop dat de akkoorden rond moeten zijn tegen 1 januari 2008. In zijn vorige functies als directeur van een internationale organisatie met een zetel in Brussel, had hij meerdere malen een onderhoud met de ambassadeurs van de ACS-landen om hun aandacht te vestigen op de onderhandelingen over economische partnershipakkoorden die de zakenwereld in hun land grondig zouden veranderen.
Hij weet niet of dat veel resultaat heeft gehad, maar momenteel zijn de diplomatieke vertegenwoordigers van de ACS-landen en uiteraard de hoofdsteden, zich bewust van de voordelen die zij hebben bij de ondertekening van een economisch partnershipakkoord.
De Commissie heeft de vertegenwoordigers van de Europese Commissie hierover kunnen horen. Hijzelf zal spreken over de verwachtingen van de Europese particuliere sector met betrekking tot de economisch partnershipakkoorden.
Volgens de Europese particuliere sector is het een grote vooruitgang. Wij zijn goed geplaatst om te beseffen wat er voor de toekomst op het spel staat omdat Europa bevoorrechte relaties onderhoudt met de ACS-landen, met name met Afrika, en omdat Europa meer dan 50 % — zowel op Europes als op bilateraal vlak — bijdraagt aan de wereldwijde ontwikkelingshulp.
Volgens de privésector is een van de spanningsvelden die op de onderhandelingen wegen, de overvloed aan bilaterale en multilaterale akkoorden die elkaar overlappen binnen de ACS-landen. Spreker houdt zich vooral bezig met Afrika, met inbegrip van de mediterrane regio, maar moet natuurlijk over de aan de gang zijnde onderhandelingen praten met alle ACS-landen.
De verschillende bilaterale akkoorden en de voordelen die daaruit voortvloeien voor de handel, zijn vrij ingewikkeld. Het is niet gemakkelijk om tot een consensus te komen. Dit is misschien de belangrijkste reden waarom wij tot op heden niet hebben kunnen onderhandelen over deze akkoorden.
Met het oog op de vooruitgang van de onderhandelingen en het naderen van de vooropgestelde datum van begin 2008, zullen de industriëlen zeker concrete resultaten bereiken vanwege alle betrokken partners.
De Europese privésector vindt dat de onderhandeling van de EPA's niet alleen de kans biedt om markten te ontwikkelen. Het hangt er natuurlijk vanaf welke markten er in elke samenleving bestaan, maar het handelsvolume dat met de ACS-landen wordt bereikt is vrij beperkt in wereldwijde termen, als men dit bekijkt ten opzichte van alle producten en alle grondstoffen die verhandeld worden.
Zij zijn het erover eens dat de handel die met Afrika wordt gevoerd niet echt ruim is toegenomen, in het bijzonder wanneer men olie uitsluit, die een zeer belangrijk deel uitmaakt van de handel met Afrika. De oliehandel uitgezonderd, zijn de resultaten niet zo gunstig als men zou denken.
Dit is dus nog een bijkomende reden om de Economic Partnership Agreements te sluiten.
Een ander aspect dat meetelt voor de Europese privésector bij de onderhandeling van deze akkoorden, is de oprichting van een echte regionale markt in alle ACS-landen. Dit is immers een ontwikkelingsfactor die buitenlandse investeringen aantrekt. Europese landen zijn meer geneigd om in de ACS-landen te investeren als die een sterke regionale markt hebben en ze plaatselijk kwaliteitsproducten kunnen produceren die binnen de normen vallen en door de consumenten worden aanvaard.
Het is voor zijn organisatie uiterst belangrijk om de Economic Partnership Agreements te zien finaliseren en te sluiten, om de Europese, maar ook en vooral de regionale markt te ontwikkelen en om de uitwisseling tussen de verschillende partners te stimuleren.
Het opstellen van een paar regels en het ondertekenen van een verdrag waarin de Economic Partnership Agreements worden vastgelegd, vormen daartoe slechts de aanzet. Er is nog veel te verwezenlijken en de Europese samenwerking — in het bijzonder met de privé-ondernemingen — zal in deze materie zeker een belangrijke rol moeten spelen. Hij denkt daarbij aan de kwaliteit van de geproduceerde goederen, de ontwikkeling van de marktrelaties, de logistiek, de elementen die essentieel zijn voor de ontwikkeling van de regionale markt.
Ook moeten de Afrikaanse of ACS-bekwaamheden in het eigen land blijven of ernaar terugkeren en moeten investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen worden aangemoedigd. De Europese Commissie en haar lidstaten zullen zeker programma's en mechanismen willen invoeren. Er bestaan er reeds en hij veronderstelt dat men er hier al van heeft gehoord. Men moet echter wel de privésector aanmoedigen. Zijn raad is erg bezig met het organiseren van half-officiële fora over zaken. Spreker zegt zelf veel tijd te hebben besteed aan een forum over de ontwikkeling van het zakendoen in Zuidelijk Afrika. De raad volgt aandachtig andere initiatieven die door de Europese commissie worden gesteund. De privésector moet de mogelijkheid krijgen zijn problemen uit te leggen en suggesties te formuleren die dan worden doorgegeven aan de regionale en de nationale overheden en ook, waarom niet, aan de Europese partners.
2. Uiteenzetting van Z.Exc. de heer Sutiawan Gunessee, buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur van de Republiek Mauritius
De heer Sutiawan Gunessee dankt de leden van de Senaat voor deze nuttige ontmoeting. Deze zal hen de mogelijkheid verschaffen om op politiek niveau te reflecteren over hetgeen er gaande is in de context van de EPA-onderhandelingen. Hij zal het huidige probleem kort historisch schetsen en zal zich daarna over de toekomst buigen.
Bij de ondertekening, in juni 2002, van het akkoord van Cotonou, is overeen gekomen om de fase 2002-2008 te gebruiken om de ACS-landen voor te bereiden om in een geliberaliseerde omgeving actief te zijn. Er zijn verschillende streefdata vastgelegd, om uiteindelijk op 1 januari 2008 uit te komen.
Ze waren overeen gekomen om de onderhandelingen te starten in 2002, na de procedures en op een niveau dat door de ACS-groep wordt bepaald. De groep heeft ervoor gekozen de onderhandelingen in twee fasen te voeren. De eerste fase, die oorspronkelijk volgens de ACS-landen twee jaar zou duren, is teruggebracht tot één jaar. De regionale onderhandelingen zijn in 2003 begonnen. De ACS-landen waren erg gehecht aan een alomvattend akkoord, maar de Europese Commissie is daarin niet willen meegaan. Uiteindelijk zijn ze het eens geworden over een akkoord dat meer bepaald een aantal principes en doelstellingen vastlegt. Dit akkoord moest als referentiedocument worden beschouwd.
De regionale onderhandelingen zijn gestart eind september of begin oktober 2002.Op basis van artikel 37.5 hebben zes regio's eraan deelgenomen : Midden-Afrika, West-Afrika, de ESA-groep (Zuidelijk en Oost-Afrika), het Caraïbisch gebied, de SADC en de Stille Oceaan.
Voorafgaand aan de onderhandelingen was er een overeenkomst tussen de twee partijen, de Commissie en de ACS-landen : de EPA moeten een instrument zijn voor de ontwikkeling. Tweede deel : de EPA moeten bijdragen tot de opbouw en de ondersteuning van de regionale samenwerking. Derde deel : dit was ambitieus, omdat we ons niet wilden beperken tot een vrijhandelsakkoord overeenkomstig de regels van de WTO maar verder wilden gaan. De artikelen 34 en 36 van het akkoord van Cotonou zijn in dit opzicht duidelijk : het onderhandelde akkoord moet niet alleen in overeenstemming zijn met de regels van de WTO, maar moet ook de samenwerking versterken op de vlakken die met handel te maken hebben.
Een versterkte samenwerking op die vlakken betekent niet dat er over de vragen van Singapore moet worden onderhandeld. Dit is niet de interpretatie van de Europese Commissie, die vindt dat versterking een verplichting inhoudt om te onderhandelen over de voorwaarden inzake concurrentie, investeringen, publieke markten enzovoort.
Het akkoord van Cotonou vermeldt een derde streefdatum, aangezien er in 2006 een « halfweg » balans moest worden opgemaakt om vast te stellen in hoeverre de onderhandelingen waren opgeschoten en of het al dan niet nodig zou zijn meer tijd uit te trekken voor het sluiten van het akkoord.
Er zal op 28 juni een vergadering plaatsvinden met de Commissie, vertegenwoordigd door Peter Mandelson, om dit werk aan te vatten.
De regio's onderzoeken de voorwaarden. De ACS-ministerraad, die twee weken geleden in Papoea-Nieuw-Guinea is samengekomen, heeft een vrij duidelijke koers gekozen inzake de voorwaarden van de herziening en het beoogde doel.
Zij zijn ook gebonden aan de streefdatum van 1 januari 2008 om te beslissen over de inwerkingtreding van het akkoord. De afwijking die door de WTO is toegestaan om het akkoord van Cotonou in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de WTO loopt ten einde op 31 december 2007. Dit is een instrument om druk mee uit te oefenen. Jammer genoeg kan hij momenteel niet zeggen of de onderhandelingen goed genoeg zullen lopen om tegen die datum een akkoord te kunnen sluiten.
Er zijn verschillende meningen over de stand van zaken. De Commissie heeft het over vooruitgang. Hij vindt echter dat ze niet inhoudelijk oordelen, maar alleen naar de procedures kijken. Zowel in de Caraïben — de meest geëvolueerde regio — als in Afrika zijn de meningen verdeeld.
Vanaf het begin wilden de deelnemers ambitieus zijn, omdat dit akkoord hun partnerschap kon versterken. Het onderhandelde akkoord zou voor hen een ontwikkelingsinstrument zijn. Wanneer zij echter met de Commissie over ontwikkeling wilden discussiëren, stelden zij vast dat hun gesprekspartner, die zegt dat hij de hele commissie vertegenwoordigt, meer in commerciële taal sprak dan in ontwikkelingstaal. Dit hadden ze niet verwacht.
Één van de grote struikelblokken is de kwestie van de middelen. De ontwikkeling van de ACS-landen moet worden gefinancierd en hun economie moet worden hervormd, zodat ze zich in een geliberaliseerde omgeving kunnen ontwikkelen. Dit veronderstelt belangrijke middelen op het vlak van de productiecapaciteit en de menselijke en institutionele krachten. Middelen waarover de meeste ACS-landen niet beschikken. Zij hebben vrije toegang, zonder bijdragen, zonder douanerechten, maar hebben deze situatie niet kunnen benutten omdat ze de middelen daartoe niet hebben.
Vooraleer er geliberaliseerd wordt, er wederzijdse akkoorden worden gesloten en de capaciteiten worden versterkt, moeten de economieën op peil worden gebracht. Anders kan er geen sprake zijn van een liberalisering met de Europese Unie. Om dit te doen zijn er middelen nodig. Een studie van de Commonwealth heeft berekend dat ze om op het vereiste niveau te komen, een minimumfinanciering van 9,2 miljard dollar nodig hebben.
In het kader van het tweede Europese Ontwikkelingsfonds heeft de Europese Unie onlangs voorgesteld om een deel van de som te gebruiken om de hervorming van de ACS-landen te financieren. Volgens spreker is dat niet haalbaar. De Europese Ontwikkelingsfondsen zijn bedoeld om de ontwikkeling van de ACS-landen op lange termijn te financieren.
Voor de EPA was niets voorzien. Alles moet worden gefinancierd met dezelfde fondsen, ook de inspanningen bedoeld om de economieën te doen draaien in een geliberaliseerde omgeving. Dit is niet de goede aanpak.
Wat kan men in de toekomst doen in zo'n situatie ? 40 van de 78 ACS-landen behoren de minst ontwikkelde landen en 27 zijn ministaten, enclaves of kleine economieën.
In 2001 heeft de commissie het initiatief « Alles behalve wapens » voorgesteld. Dat betekent dat als de onderhandelingen tegen volgend jaar geen vooruitgang brengen inzake ontwikkeling, de MOL een keuze hebben. Waarom de wederkerigheid aanvaarden als de ACS uiteindelijk preferenties zullen geven aan de Europese Unie in plaats van er te krijgen ? In het kader van de liberalisering is de Europese Unie zowel in de WTO als in bepaalde groepen van landen aan het onderhandelen over vrijhandelszones. Binnen vijf jaar zal de Europese Unie misschien, met uitzondering van enkele producten, geen preferentiesysteem meer hanteren en zullen de ACS-landen preferenties verlenen aan de Europese Unie. Zij zijn daar niet tegen omdat de Europese Unie toch aanzienlijke inspanningen kan doen om ze te helpen hun economie op een behoorlijk niveau te brengen.
Zij willen competitief zijn op mondiaal niveau. De toekomst speelt zich immers op dat niveau af en niet op het regionale niveau. Het uiteindelijke doel is mededinging in een geglobaliseerde omgeving.
Gelet op de globalisering moet men het niveau van de nationale en regionale mededinging wel overstijgen. Zij hebben een overgangsprogramma in het leven geroepen om van een preferentiestelsel te komen tot een systeem dat openstaat voor wereldwijde mededinging. Dat is hun visie voor de komende tien jaar. Spreker meent dat het ook de visie moet zijn van de ACS-landen.
Zoals hij al zei, behoren 40 van de 78 ACS-landen tot de minst ontwikkelde landen. Als de EPA geen oog hebben voor ontwikkeling, vreest hij dat ze niet erg ambitieus zijn. Ze onderwerpen zich gewoon aan de regels van de WTO zonder hun verbintenissen, aangegaan in het kader van Cotonou, na te komen.
De voorzitter bedankt de ambassadeur voor deze inleiding. Hij herinnert hem eraan dat een van zijn voorgangers zeer actief heeft bijgedragen tot de onderhandelingen van Lomé. Hij hamerde er toen op dat rekening moest worden gehouden met de culturele dimensie van de ontwikkeling. Hij was echt een pionier op dat vlak. Ook nu nog wordt de nochtans essentiële culturele dimensie te vaak beschouwd als een element dat het internationale begrip kan bevorderen maar niet als een factor van ontwikkeling.
De ambassadeur heeft een zeer rijk en interessant pleidooi gehouden. De voorzitter meent overigens dat er binnen de bedrijfswereld verschillende opvattingen bestaan. Het zal interessant zijn om zo dadelijk een goed beeld te krijgen van de nadruk die spreker heeft gelegd op de regionale ontwikkeling. Zijn standpunt hierover was ook buitengewoon interessant.
3. Mevrouw Gabriëlle Clotuche, adviseur belast met het dossier van de EPA bij het Europees Verbond van vakverenigingen (CES-ETUC)
De voorzitter herinnert eraan dat de commissie tijdens de vorige vergaderingen het standpunt van de NGO's heeft gehoord en daarna, via de heer Wunenburger, dat van de Europese Commissie. Tijdens deze vergadering is het standpunt van de werkgevers aan bod gekomen en dat van een ACS-ambassadeur met een zuidelijke visie. Met mevrouw Clotuche horen we het standpunt van het Verbond van Europese vakverenigingen.
Mevrouw Clotuche wil eerst haar syndicale positie verduidelijken. Zij is ambtenaar van de Europese Commissie maar is voor twee jaar gedetacheerd naar het Europees Verbond van vakverenigingen. Tijdens die twee jaar heeft ze gewerkt rond het dossier van de EPA om de onderhandelingspositie van haar actoren te versterken, wat van essentieel belang is, met name om de sociale dimensie te verdedigen.
De Europese vakbonden hebben uiteraard niet op haar gewacht om zich met de akkoorden van Cotonou bezig te houden. Nog vóór deze er waren, hadden ze al overleg gepleegd met de vakbonden van de ACS-landen. Een zekere vorm van coördinatie — de groupe intersyndical genoemd — brengt, op basis van de bestaande banden, het Europees Verbond van vakverenigingen (waarin alle Europese vakbonden vertegenwoordigd zijn), het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen, het Wereldverbond van de Arbeid en de vakverenigingen van de ACS-landen samen.
De groupe intersyndical heeft de akkoorden van Cotonou vanaf het begin gevolgd, en liep er zelfs op vooruit. Hij heeft een steentje bijgedragen tot de wijziging van deze akkoorden, zodat nu tot op zekere hoogte sprake kan zijn van een sociale dimensie. De groep heeft altijd de nadruk gelegd op deze dimensie met het oog op een duurzame ontwikkeling. Voor deze groep gaat het niet alleen om economische en sociale vooruitgang, maar ook om de bescherming van het milieu.
De vakverenigingen van de ACP-landen willen uiteraard dat de handel ten dienste staat van de ontwikkeling. Men voegt daar echter een niet onbelangrijk adjectief aan toe : de handel moet ten dienste staan van de sociale ontwikkeling.
Voor de vakverenigingen moet de handel zorgen voor een sociale ontwikkeling. De vakverenigingen weten echter wel dat dat niet automatisch zal verlopen en dat er een ambitieuze sociale structuur nodig is, met precieze criteria en een efficiënte participatieve methodologie van tenuitvoerlegging.
De EPA hebben positieve aspecten : regionale ontwikkeling, vorming van interne markten, zowel op nationaal als op regionaal vlak. Ze kunnen echter ook gedwarsboomd worden, met name door de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen de Europese Unie en de ACS-landen. Partners kunnen best op voet van gelijkheid staan.
Er is ook nood aan een technische en financiële beheersing van de markten. Hier is gelijkheid zeker niet evident. Dit is een van de belangrijkste pijnpunten, gezien de zwakke koopkracht van de bevolking van de ACS-landen.
Dit is een heel belangrijke analyse want ze vrezen dat de EPA uiteindelijk zullen zorgen voor een nog groter armoede bij deze bevolkingsgroepen.
Het feit dat de vakbonden zich zorgen maken over een dergelijke toestand, dat men in de nationale indicatieve programma's de sociale dimensie heeft gemarginaliseerd en dat de niet-staatsgebonden actoren, in het bijzonder de vakbonden en de werkgevers, niet betrokken werden bij de onderhandelingen voor deze programma's, is niet hoopgevend voor de toekomst van het partnerschapsakkoord.
Men mag niet vergeten dat de informele economie in die landen vrij belangrijk is en dat men er in de toekomst rekening mee moet houden. De sociale dimensie moet in die landen ingang vinden.
Wat te doen na deze vaststelling en deze eis ?
Met de vakbondsgroep Cotonou hebben zij geprobeerd te onderhandelen met de Commissie, in het bijzonder met de eenheid programmabeheer van het EOF, over een project dat tot doel heeft de vakbonden van de ACS-landen meer armslag te geven om te onderhandelen over deze sociale dimensie die zij wensen in te voeren in de economische partnerschapsakkoorden.
Deze onderhandelingen om meer financiële middelen te krijgen en om dit project te realiseren hebben vrij veel tijd in beslag genomen. Eind 2005 zijn zij er niettemin in geslaagd een project op te starten dat de sociale dimensie in de economische partnerschapsakkoorden bevordert op grond van de capaciteit van de vakbonden van de ACS-landen.
Het ontwerp werd ingediend door een vakbondsorganisatie van de ACS-landen, de Confédération syndicale des travailleurs du Togo, die gesteund wordt door acht andere vakbondsorganisaties van ACS-landen, uit de Republiek Mauritius, de Dominicaanse Republiek, Kameroen, Guinee, Swaziland, de Fidji-eilanden, Barbados en Ghana.
Deze organisaties krijgen de steun van de internationale organisaties ICFTU en CMT en de ETUC wat Europa betreft; het contract werd mede ondertekend door de secretaris-generaal van de ETUC en de secretaris-generaal van de Togolese vakbondsfederatie om te komen tot een partnerschap.
Het doel is natuurlijk om de sociale dimensie te verdedigen en te onderzoeken hoe men de vakbonden kan helpen om dit te doen. Daarvoor moest eerst een studie opgesteld worden, niet door de Europese Unie, maar door een tiental deskundigen uit 28 ACS-landen aan wie gevraagd werd een representatieve inventaris op te maken van de zes regio's die bij de onderhandelingen betrokken zijn, en tegelijk een respectvol imago te geven van de omgeving die zij kennen.
Die deskundigen staan natuurlijk dicht bij de vakbondswereld. Soms zijn zij lid van een vakbond.
Na zes maanden werk heeft de intersyndicale groep 24 van de 28 verwachte verslagen ontvangen. Het is nu tijd om een synthese te maken. Er werd een herinnering gestuurd naar de deskundige voor de vier ontbrekende verslagen zodat men voor het einde van de maand een algemene synthese kan maken. Men zal dan trachten een methodologische vakbondsgids op te stellen die voor elk land de tekortkomingen en de belangrijke onderhandelingsthema's aangeeft. De nadruk zal gelegd worden op de aspecten die dringend verbeterd moeten worden. Er bestaan immers verschillen tussen de landen. Zo zal men bij het onderhandelen van de economische partnerschapsakkoorden rekening kunnen houden met de sociale dimensie.
Die dimensie bestaat in de eerste plaats uit een streven van het Internationaal Arbeidsbureau, dat recent bevestigd is geweest door de Europese Commissie : het ontwikkelen van fatsoenlijke werkgelegenheid, die de verdragen van het IAB in acht neemt. Deze verdragen, die betere arbeidsomstandigheden voorstaan, moeten in de ACS-landen bevorderd en gewaarborgd worden. Deze landen zijn lid van het IAB en moeten de fundamentele normen naleven die vastgesteld zijn door deze organisatie.
Er is een tweede eis. Naast de fundamentele verdragen van het Internationaal Arbeidsbureau en de doelstelling om fatsoenlijk werk te waarborgen, moet ook het aspect sociale bescherming in acht genomen worden. Daarvoor bestaat een conventie die de minimumnormen van het IAB bevat, maar er bestaan ook andere teksten. De intersyndicale groep wenst dat deze teksten worden nageleefd bij het sluiten van economische partnerschapsakkoorden.
Ten slotte voegt de intersyndicale groep er een derde dimensie aan toe. Het is meer een instrument dat het wenst uit te breiden tot alle ACS-landen, en misschien vooral op regionaal niveau : de sociale overlegcomités waarin vertegenwoordigers van werknemers en van werkgevers elkaar ontmoeten om van de regeringen in die landen te eisen dat er rekening wordt gehouden met de sociale dimensie. De verslagen die wij aan de deskundigen gevraagd hebben, leggen de nadruk op de tekortkomingen zodat deze drie dimensies aan bod komen. De intersyndicale groep zal proberen een vakbondsgids op te stellen op grond van de bevindingen in de verschillende landen.
Deze vakbondsgids zou vóór het einde van september opgesteld moeten zijn. Zij hopen dan een seminarie te organiseren om de gids te laten goedkeuren door de regionale vakbondsverantwoordelijken die bij het project betrokken werden, in samenwerking natuurlijk met de internationale vakbondsbeweging maar ook de ACTRAV, de dienst werknemers van de IAO, die hen helpt en nog zal helpen met de verschijning in drie talen (Frans, Engels en Spaans) zodat zij deze gids in alle ACS-landen kunnen gebruiken.
Eind april hebben zij in Brussel een seminarie gehouden met alle deskundigen die in de ACS-landen gewerkt hebben. Alvorens de synthese van de 28 verslagen (in feite 24, maar de opsteller van de laatste vier was aanwezig op de vergadering) op te maken, leek het hen bijzonder belangrijk dat er een uitwisseling zou plaatshebben tussen de opstellers van de verslagen. Zij hadden immers gewerkt op grond van eenzelfde vragenlijst en een methodologie die werd voorbereid door de Europese deskundige die de synthese van de 28 verslagen moest maken. Dit seminarie dat de deskundigen drie dagen lang samengebracht heeft, is uitgemond in een bijzonder interessant standpunt omdat tekortkomingen in de verslagen aan het licht zijn gekomen aangezien de auteurs de vragen niet noodzakelijk op dezelfde manier benaderd hadden. Sommige verslagen moesten aangevuld worden. Ook werd onze aandacht gevestigd op het belang van sommige dimensies in de synthese en vervolgens in de vakbondsgids zelf.
Ondertussen heeft spreekster de verantwoordelijken van de eenheid projectenbeheer ontmoet, die bevestigd hebben dat de financiering tot het einde van het jaar zou lopen, waardoor de vakbondsgids afgewerkt zal kunnen worden. Deze verantwoordelijken wensen in werkelijkheid het tussentijdse verslag dat de intersyndicale groep aan het opstellen is, te gebruiken om de gids op te stellen, zodat de sociale dimensie in de komende onderhandelingen in het licht wordt gesteld.
Dit alles vormt een positief aspect van de betrekkingen die zij aangeknoopt hebben met de diensten voor projectbeheer, die het belang van de vakbondsbeweging in de onderhandelingen hebben kunnen inzien.
Zo hopen zij hun partners in de ACS-landen te helpen ervoor te zorgen dat deze economische partnerschapsakkoorden niet louter vrijhandelsakkoorden worden, maar dat zij een dimensie krijgen die de hele bevolking van die landen aanbelangt.
Zij hebben reeds naar de commissarissen Mandelson en Michel geschreven, evenals naar de secretaris-generaal van de ACS, om hun aandacht te vestigen op het project en om hen te kunnen ontmoeten om zo de sociale dimensie op te nemen in de onderhandelingen. Zij hopen dat die ontmoeting vóór het einde van het jaar kan plaatsvinden om hun doelstellingen volledig te kunnen realiseren.
4. Gedachtewisseling
De voorzitter is verheugd met de aanwezigheid van de heer Wunenburger, die hij hierbij uitnodigt om te reageren op de uiteenzettingen. Dat geldt evenzeer voor de ambassadeur van de Centraal-Afrikaanse Republiek.
Met de heer Karlshausen is er ook een vertegenwoordiger van een NGO aanwezig.
Volgens de ambassadeur van de Republiek Mauritius moeten wij ervan uitgaan dat de EPA moeten blijven bijdragen tot de versterking van het ontwikkelingsproces, het zogenaamde Cotonou-proces, en dat de economische partnerschapsovereenkomsten niet beperkt moeten blijven tot de ontwikkeling van de vrijhandel.
Mevrouw Clotuche heeft de duurzame ontwikkeling in een sociaal perspectief benadrukt.
De heer Matos Rosa had het over regionale ontwikkeling als middel om de ontwikkeling te versterken.
De voorzitter verduidelijkt dat hijzelf verslaggever is in een dossier over regionale ontwikkeling in het gebied van de Grote Meren. In die context werd nagegaan hoe de gelegenheid te baat moet worden genomen om de samenwerking te herstructureren in dit gebied dat onder meer op het vlak van veiligheid erg kwetsbaar is. Hoe kunnen de verwezenlijkingen van het Contonou-proces gevrijwaard blijven en hoe moet dat de centrale as blijven van het partnerschap tussen Europa en de ACS-landen ? Hoe moeten de EPA vervolgens bijkomende hefbomen worden ?
Beschikken de ACS-landen over echte vergelijkingspunten om de kosten voor de instap in EPA en de globalisering te compenseren ? Die landen vragen duidelijk om steun voor een kostenevaluatie en om de nodige middelen. Zal er meer openheid voor de export naar Europa gelden ?
Zullen de KMO's niet erg benadeeld worden door de erosie van voorkeuren die de opening van de markt zal veroorzaken ?
De heer Maes — die reeds bij een vorige hoorzitting heeft gesproken —, mevrouw Clotuche en andere sprekers hebben reeds gesteld dat de spelers uit het middenveld — vakbonden, werkgevers en NGO's, en hetzelfde geldt voor de landbouworganisaties — klagen dat zij niet zijn betrokken bij het proces en een raadpleging vragen. Deze eis werd reeds na Lomé geuit. Vandaag is hetzelfde te horen binnen de internationale financiële instellingen, die pleiten voor meer betrokkenheid van de verschillende spelers in de praktijk. Is die betrokkenheid er intussen ? Anders kan er een probleem rijzen.
In de commissie Buitenlandse Zaken behandelen de senatoren momenteel het BRIC-dossier (Brazilië, Rusland, India en China). Zal de EPA-inspanning van de Europese Unie uitmonden in de opening van de markten voor de Chinezen, de Indiërs en de Brazilianen ?
De ACS-landen blijven dan links liggen, zeker als bij de grote gunningen van banken voor infrastructuurwerken in Afrika, de markten worden gewonnen door de Chinezen en de Indiërs, die betere of toch zeker goedkopere offertes opstellen.
Dat is een probleem op Europees niveau. Niet enkel de ACS-landen hebben dus vragen bij EPA, ook onze bedrijven en alle betrokkenen. Dat zijn dus vele vragen.
Onze aanpak is vrij origineel : er zijn niet veel nationale parlementen die zich over dit probleem buigen. Wij vonden het echter belangrijk dat te doen en deze boodschap aan onze collega's van het Europees Parlement te bezorgen.
Dat is een eerste reeks vragen. In tweede instantie zal hij de hier vertegenwoordigde organisaties die dit dossier van nabij volgen, vragen om het woord te nemen, indien zij dit wensen.
Mevrouw Clotuche zegt zich sedert kort bezig te houden met deze vragen en is verheugd over de positieve evolutie die zij de jongste twee jaren heeft kunnen vaststellen.
Toen in het begin de sociale dimensie werd verdedigd, zelfs met het directoraat-generaal Ontwikkeling van de Europese Commissie, had zij de indruk dat haar gesprekspartners niet goed wisten wat dat was. Bovendien waren de spelers in die tijd en de aspecten « sociale partners » hen nogal vreemd.
Zij vonden de verbinding « ontwikkeling-NGO » veel logischer dan de verbinding « ontwikkeling-sociale partners ». Zij waren dus enigszins geïntrigeerd doordat de vakbonden ook bij deze uitwisseling betrokken wensten te worden.
Ook al maakten wij geen deel uit van de onderhandelaars, toch heeft onze aanwezigheid ervoor gezorgd dat onze rol als sociale partners duidelijker is geworden. Meer nog : de jongste twee jaren hebben zelfs de ACS-landen de idee ontwikkeld dat hun waarden en hun binnenlands beleid tot uiting moeten komen in hun ontwikkeling en hun buitenlandse handel.
We hebben uiteenzettingen gehoord die stelden dat de manier van werken binnen de Europese Unie erbuiten ook moet doorschijnen en gewaardeerd worden. Wij hebben daarom vorige maand een bericht uitgestuurd over de verdediging van het Decent Work in het buitenlands beleid van de commissie.
Spreekster meent dat er een nieuwe dimensie is gekomen die misschien nuttig kan zijn voor de komende onderhandelingen : de commissie stuurt immers een bericht uit waarin zij de vakbonden en de werkgevers waardeert. In ieder geval verdedigen alle instellingen van BIT de idee van Decent Work.
De heer Fernando Matos Rosa bevestigt dat niemand het belang van de sociale dimensie ontkent. Tijdens zijn verschillende opdrachten in ACS-landen heeft hij echter vastgesteld dat het middenveld, en dan met name de bedrijfsleiders, slecht ingelicht waren over de toekomstige impact van EPA. Misschien is de situatie intussen wel veranderd en zijn de partners nu beter op de hoogte.
Hij heeft ook gemerkt dat in veel landen, zoals Mauritius, de regeringen wel wensten te luisteren naar de particuliere sector, en zelfs naar het middenveld in het algemeen. Dat betekent nog niet dat de overheid rekening houdt met de suggesties. Dat hangt met name af van het budget dat zij ter beschikking hebben. In heel wat ACS-landen luistert de regering op geregelde tijdstippen, jaarlijks of via een andere formule, naar de actoren en bedrijfsleiders.
Hij is het volledig eens met de ambassadeur van Mauritius waar die zegt dat iedere structurele verandering zijn prijs heeft. Natuurlijk moeten deze kosten worden gedragen door ofwel de bedrijven, wat hem gezien de beperkte middelen moeilijk lijkt, ofwel door de plaatselijke overheid ofwel door anderen. Negen miljard lijkt hem een grote som. Volgens hem zal vroeg of laat ook hulp voor structurele aanpassingen in deze landen nodig zijn.
Voor de leden van zijn organisatie is hoe dan ook het aspect « versterking van de regionale markten » de belangrijkste factor voor de ontwikkeling die kan worden bijgebracht door de economische partnerschapsovereenkomsten. Dat houdt in dat er jobs worden gecreëerd, allerlei kleine en middelgrote ondernemingen worden opgericht en niet alleen maar grote ondernemingen die in de respectievelijke landen een grondstof of product gaan zoeken en zich alleen maar daarvoor in dat land vestigen. Ter plaatse produceren, produceren voor plaatselijke markten, voor export naar Europa, is geen probleem. Europa kan nog veel meer importeren dan nu.
De heer Sutiawan Gunessee wijst erop dat het Cotonou-akkoord uit drie pijlers bestaat : politieke dialoog, ontwikkelingssamenwerking — gefinancierd door de FED — en handelssamenwerking.
Wat dat laatste betreft wijst hij erop dat bij het afsluiten van het Cotonou-akkoord in 2000, beide partijen van mening waren dat « gezien de onverenigbaarheid van het huidige handelsstelsel van Lomé » er een economische partnerschapsovereenkomst moest worden onderhandeld ter vervanging van de derde pijler die nu vervat zit in bijlage 5 van het Cotonou-akkoord.
Cotonou blijft de leidraad van de partnerschapsovereenkomst tussen de ACS-landen en de Europese Unie, maar er zijn onweerlegbare ontwikkelingen met de Europese ontwikkelingfonds, namelijk het mondialisering van ontwikkelingshulp, wat een impact heeft op de preferentiële overeenkomst die de ACV-landen hebben met de Europese Unie.
Momenteel hanteert Europa een strategie voor Afrika en een andere strategie voor de Caraïben en de landen van Zuid-Amerika. Weldra hebben we misschien een strategie voor de landen van de Stille Oceaan, die dan misschien betrekking heeft op Australië, Nieuw-Zeeland, enz.
De Europese commissie heeft overigens aangekondigd dat ze een afzonderlijke strategie zal ontwikkelen voor Zuid-Afrika. Welk signaal geeft dat ? Worden de regionale ACS-groepen ontmanteld op continentaal niveau ? Deze vraag rijst : hoe kunnen de EPA bijdragen tot dit proces ? Men mag niet uit het oog verliezen dat de EPA van onbepaalde duur zijn. In het kader van de WTO bestaat geen einddatum voor de vrijhandelsovereenkomsten.
De overgangsperiode is vastgesteld in het kader van de onderhandelingen maar Cotonou is maar geldig tot 2002. Omdat het vrijhandelsovereenkomsten zijn blijven de EPA ook daarna nog bestaan.
De voorzitter vraagt de heer Armand-Guy Zoungere-Sokambi, ambassadeur van de Centraal-Afrikaanse Republiek, aanwezig in deze zaal, om zijn mening. De heer Zoungere-Sokambi juicht het initiatief van deze commissie toe. Sinds de verschillende overeenkomsten zijn gesloten, is het de eerste keer dat alle actoren inzake ontwikkeling betrokken worden op verschillende niveaus in de onderhandelingen, zowel wat de reflectie als wat de uitwisselingen betreft. Hun aanwezigheid hier toont voldoende aan hoe belangrijk de Senaat deze uitwisseling vindt om te begrijpen hoe hij er het best kan toe bijdragen dat dit proces wordt voortgezet.
We bespreken hier hoe we ervoor kunnen zorgen dat de maatschappij van de toekomst billijker in elkaar zit. We bereiden de toekomst voor van onze kinderen of kleinkinderen. We moeten al onze stoutmoedigheid en scherpzinnigheid aanwenden opdat de toekomst beter zou zijn dan het heden.
Met betrekking tot de uiteenzetting van mevrouw Clotuche over de sociale ontwikkeling, wil hij erop wijzen dat er momenteel besprekingen aan de gang zijn over ISO 26000 waarin alle moeilijkheden aan bod komen wat betreft de regeling inzake gender, milieu, transparantie van aanbestedingen, bescherming van de werkgelegenheid, vrijheid van vereniging enzovoort.
Daarom komt hij terug op de ISO 26000-norm, waarbij een aantal partners betrokken zijn, vooral politici, vakbonden, de privésector en de regeringen, om erop te wijzen dat de ACS-landen hun capaciteiten inzake productie en aanbod moeten uitbreiden. Zij zullen geen producten meer kunnen aanbieden als deze producten niet overeenstemmen met de internationale regels. In dat verband gaat de aangehaalde studie ook hen aan : zij zullen dat verslag met veel belangstelling afwachten. Zij hebben artikel 47 van de akkoorden van Cotonou, dat betrekking heeft op het probleem van de normen, dus niet voldoende gebruikt.
De voorzitter heeft het gehad over de kwestie van de kosten. In Centraal-Afrika bijvoorbeeld, is 80 % van de import afkomstig van Europa. Europa kan dus de kostprijs van de opening van deze markt makkelijk berekenen.
Hij heeft het gehad over Brazilië, Rusland en China. Het is misschien interessant, als anekdote, om te weten dat de ACS-landen uit Europa sojaolie importeren — op de vijfde plaats in de lijst — terwijl Europa dat niet zelf produceert. Hij bedoelt daarmee dat als zij niet voldoende aandacht hebben voor de sociale dimensie, zij in de toekomst misschien maniok zullen moeten aankopen tegen dezelfde prijs, wat uiteraard voor problemen zal zorgen. Hij zou, via deze tussenkomst, willen proberen om dit probleem te verhelpen.
Hij heeft het ook gehad over de regio van de Grote Meren en de macro-economische toestand aldaar.
Wat de configuratie van de onderhandelingen betreft is het zo dat zes lidstaten van CEMAC, de DRC en Sao Tomé erbij zijn betrokken.
Zijn land moet toetreden tot een vrijhandelszone. Het is door een douane-unie verbonden met de zes landen van de CEMAC — Kameroen, Tsjaad, Centraal-Afrika, Equatoriaal Guinea, Kongo Braza en Gabon — maar niet met Sao Tomé of met de DRC. Hij moet hierover dus nadenken en zijn verbintenissen in 2006 opnieuw bekijken. Hoe kan men komen tot een harmonisering van al deze markten vóór 2008 ? Met het oog op de liberalisering, moet men het eerst eens worden over de lijst van de te liberaliseren producten.
Hun douanecijfers verschillen van elkaar en nog meer van de Europese Unie. Men zal statistieken moeten gebruiken, wat hem weer terugbrengt bij het idee van de versterking van de capaciteiten : ook op het vlak van de statistieken bestaan nog grote gebreken.
Zij moeten al deze kwesties bestuderen. Zijn collega heeft het gehad over de strategie voor Afrika. Hij heeft in de vroege namiddag nog met een vriend gesproken over zo'n strategie voor Centraal-Afrika.
Hij stelde hem de vraag of men op dat niveau kan spreken van een strategie, wat veronderstelt dat men de zwakke en de sterke punten definieert teneinde een gulden middenweg te vinden en zich in een eerste fase niet te beperken tot een oriëntatie.
Wij hebben, als ACS-landen, een probleem met de opvattingen rond globalisering. Hij is met plezier ingegaan op de uitnodiging van deze commissie om te zien hoe we, op basis van de besprekingen, tot een andere opvatting kunnen komen. Als onderhandelaar zou het voor ons heel erg zijn om twijfels te koesteren. Zoals reeds gezegd, zijn niet alle actoren van de onderhandeling hierbij betrokken. Wat hier nu gebeurt, moet toegejuicht en herhaald worden. Als alle assemblees van Europa en de ACS-landen van hun werkplek een plaats voor uitwisseling zouden maken, zou dat een enorme stap voorwaarts zijn.
Hij komt nu terug op de toespeling van zijn collega op het nationaal indicatief programma. Zij hebben ook hun streefdoelen. Via de akkoorden van Cotonou waren drie pijlers vastgesteld. Met betrekking tot hun partnerschapsovereenkomst hebben zij zowel in Yaoundé als in Lomé vastgesteld dat zij hun doelstellingen niet hadden bereikt en dat de achterstand moest worden ingehaald en dat een luik met betrekking tot de handel moest worden opgesteld. In dat kader zouden zij hun inspanningen beter kunnen bundelen om de ontwikkeling te bevorderen. Als zij dezelfde aanpak aanhouden om het dossier van de EPA te behandelen, met dezelfde instrumenten en dezelfde beperkingen waarop zij steeds wijzen, vreest hij ten zeerste dat hun nobele doelstellingen nooit bereikt zullen worden.
Misschien is het wenselijk om te evolueren naar twee « financieringskorven » : één op basis van het Europees Ontwikkelingsfonds, waarmee de ontwikkelingskwestie kan worden aangepakt, en één, meer flexibele, om hun eigen project te verwezenlijken.
De heer Sutiawan Gunessee wenst een opmerking te maken over het sociale aspect van de EPA. Natuurlijk moet in iedere situatie van liberalisering rekening worden gehouden met het maatschappelijk effect. Dat geldt ook voor fiscaliteit en industrie. Er moet rekening worden gehouden met alle gevoeligheden. Dan moet nog worden bepaald hoe dit aspect moet worden geïntegreerd in de EPA.
Hoewel wij erkennen dat het sociale aspect in acht moet worden genomen, baart de voorwaardelijkheid ons zorgen. Het voorstel van de commissie bevat een zogenaamde niet-uitvoeringsclausule. Het betreft artikel 96, dat gebaseerd is op artikel 8. Men moet ons niet vertellen dat de sociale dimensie een essentieel onderdeel wordt dat absoluut moet worden nageleefd omdat anders op basis van artikel 96 sancties moeten volgen. Dat weigeren wij. Daarin zijn wij vastberaden, zowel op het ACS-niveau als op regionaal niveau. Men moet inschikkelijk zijn. Wij zeggen in het algemeen ja tegen de fundamentele normen van de IAB-overeenkomsten, maar wij zijn bang voor deze niet-uitvoeringsclausule en opschortingsclausule. Ja voor de sociale dimensie van liberalisering, maar nee als ze wordt gebruikt als sanctie als bedoeld in artikel 96.
Er is sprake geweest van de configuratie van de EPA-onderhandelingen. Zoals hij gezegd heeft, staat artikel 37.5 hen toe hun eigen configuratie te bepalen. Er bestaat echter geen bruikbare homogene regio of regionale samenwerkingsagenda om over de EPA's te onderhandelen. Er zijn voorbeelden geciteerd, zoals Sao Tomé en de DRC in het raam van de CEMAC-onderhandelingen, maar de toestand is dezelfde voor andere regio's.
In het geval van de AfOA (landen van oostelijk en zuidelijk Afrika) past men een flexibel systeem toe dat aan elk betrokken land uit een bepaalde regio de mogelijkheid verleent om het akkoord te ondertekenen naarmate zij vorderen in hun mogelijkheden om verantwoordelijkheden te dragen. De zestien AfOA-landen zullen dus niet alle tegelijk dezelfde verantwoordelijkheden moeten dragen. Dat zou leiden tot wat recent met de SADC gebeurd is, waar de partijen voorgesteld hebben hun onderhandelingen in overeenstemming te brengen met het akkoord tussen Zuid-Afrika en de Europese Unie. Tezelfdertijd wilde men Angola, Mozambique en Tanzania uitsluiten en kiezen voor het initiatief « Alles behalve wapens ». Wat blijft er dan nog over van de regionale samenwerking ?
Door de flexibiliteit te aanvaarden, kan men landen toekomstperspectieven bieden in plaats van ze uit te sluiten. Wij hebben die benadering dus voorgesteld, maar de EU-Commissie heeft getwijfeld. Hij heeft deze morgen een interessante discussie hierover gehad met de directeur-generaal van Ontwikkeling. Hij herhaalt echter dat het DG Ontwikkeling en het DG Handel niet dezelfde taal spreken. Wanneer men over ontwikkeling spreekt met mensen die zich daarmee bezighouden, spreekt men dezelfde taal. Wanneer men dat doet met mensen van het DG Handel, spreken zij over ontwikkeling terwijl zij over de handel onderhandelen. Dat is de realiteit.
De heer Wunenburger zal in de eerste plaats de kwestie « ontwikkeling » bespreken. Hij meent dat de opmerking van de heer Gunessee, ambassadeur, over de verschillen tussen de DG Handel en de DG Ontwikkeling niet erg pertinent is. Beide directoraten-generaal zijn steeds aanwezig tijdens de onderhandelingen, ook al zegt het ene meer dan het andere. De mensen van Ontwikkeling zijn altijd aanwezig in de onderhandelingsronden. Zij werken heel nauw samen. De enen tegenover de anderen stellen geeft geen correct beeld van de moeilijkheden waarmee men te maken kan hebben in dergelijke onderhandelingen, omdat beide directoraten-generaal wel degelijk dezelfde taal spreken. Hij meent dus dat dit niet de juiste manier is om de zaak te benaderen.
Er is wel sprake van verschillen in het discours. Telkens wanneer de Commissie deelneemt aan een onderhandelingsronde over de handel in het raam van de EPA's, plaatsen de ACS-partners de ontwikkeling als eerste punt van de agenda.
Zij weigeren niet erover te praten tijdens de onderhandelingen, maar het is inderdaad zo dat zij als directoraat-generaal Handel niet over financiële instrumenten beschikken om geld op tafel te leggen, in tegenstelling tot wat sommige ACS-landen hopen.
Het werkelijke probleem is conceptueel van aard. Uit de uiteenzetting van de heer Gunessee heeft hij onthouden dat het EOF voorbehouden moest blijven aan de traditionele ontwikkelingskwesties en dat Cotonou op drie pijlers steunde : de politieke dialoog, de ontwikkelingssamenwerking ondersteund door het EOF en de commerciële pijler. De EPA's willen de derde pijler, de economische en commerciële samenwerking, vernieuwen.
De heer Gunessee vergeet echter te vermelden dat het EOF niet alleen bestemd is voor de tweede pijler, maar dat het het hele Cotonou-akkoord financiert. In het verleden werden alle acties in het raam van de economische en commerciële samenwerking ook gefinancierd door het EOF. Er is geen sprake van twee verschillende budgetten. Het EOF financiert het hele Cotonou-akkoord.
Het tweede aspect dat spreker belangrijker en fundamenteler lijkt, is dat de Commissie vreest dat de EPA's mislukken, zoals hij verklaard heeft tijdens de eerste hoorzitting. De ACS-landen hebben immers geen voordeel kunnen trekken uit de handelsvoorrechten die hen toegekend werden. In het algemeen heeft de economische en commerciële samenwerking geen ontwikkeling met zich mee gebracht. Daaruit besluit men dat wat de ACS-landen vooruit kan helpen niet de officiële hulp is, noch het EOF, maar de markt. De EPA's hebben de ambitie om de markt opnieuw centraal te stellen in het ontwikkelingsbeleid. Ontwikkeling zal er komen dank zij privé-investeringen, het bevorderen van het bedrijfsleven en het scheppen van werkgelegenheid. Het EOF en de officiële ontwikkelingshulp kunnen daartoe bijdragen, maar zij zijn niet van fundamenteel belang. Het belangrijkste is de markt. Als men hiervan overtuigd is, valt er geen onderscheid meer te maken tussen ontwikkeling op lange termijn en de EPA's, omdat zij centraal gaan staan.
De voorzitter merkt op dat de spreker tijdens de vorige hoorzitting ook reeds verklaard heeft dat de markt fundamenteel is. Het lijkt een soort geloofsbelijdenis.
Wanneer hij echter het resultaat ziet van alle structurele aanpassingsmaatregelen die genomen zijn om de markt te versoepelen, te openen, enzovoort, stelt hij vast dat het resultaat catastrofaal is. Het gaat hier juist niet om officiële hulp, maar om maatregelen van internationale financiële instellingen. Het heeft een slachting veroorzaakt. Spreker moet dit weten.
De heer Wunenburger vraagt of de voorzitter spreekt over de officiële hulp van instellingen.
De voorzitter preciseert dat hij het heeft over de regels die bedoeld zijn om de markt vlotter te doen werken. Het gevolg was een instorting van de prijzen, een ware « volkerenmoord ». Hij heeft een hele economische studie over Rwanda gemaakt en weet dus waarover hij spreekt. De stijging van de prijzen, de verarming van het platteland, de sociale evolutie hebben geleid tot een revolutie en uiteindelijk de volkerenmoord.
Als de spreker vindt dat dit de deugden zijn van de markt, kan hij echt niet meer volgen. Welke concrete maatregelen kunnen ervoor zorgen dat de markt zich zal engageren, zoals hij wenst ? Zoals hij reeds heeft gezegd wordt er in de Senaat specifiek in die zin gewerkt aan het dossier inzake regionale ontwikkeling en heeft hij met mevrouw de Bethune een verslag geschreven over Congo, waarin een heel luik gewijd was aan de economische en sociale ontwikkeling.
Hij zou graag weten in welke richting de aanbevelingen moeten gaan die deze commissie aan de regering — die één van de onderhandelaars binnen Europa is — zal doen. Hij zou ook graag weten op welke manier de markt de ontwikkeling zal bevorderen.
De heer Wunenburger antwoordt dat, wat het voorbeeld van Rwanda betreft, geen enkel analyseïnstrument toestaat te zeggen dat het de liberalisering van de markt is die tot de genocide heeft geleid. Volgens hem gaat het om een raccourci. Hoewel hij zichzelf niet als een fanatieke liberaal ziet, moet men toch erkennen dat er concrete historische en hedendaagse voorbeelden zijn die aantonen dat de deelname aan een grotere markt die volgens vaste regels functioneert, investeringen aantrekt en ontwikkeling bevordert. Als voorbeeld noemt hij de tien nieuwe lidstaten die bij Europa zijn gekomen.
De Commissie heeft de balans opgemaakt van wat de overheidssteun die tien nieuwe lidstaten heeft opgeleverd tijdens hun eerste jaar bij de Europese Unie : de netto transfer van het Europees budget bedroeg 7 miljard euro en er waren tegelijkertijd voor 32 tot 33 miljard euro rechtstreekse investeringen.
Europa is uiteraard Afrika niet.
Daarom geeft hij ook een recent Afrikaans voorbeeld, van de inwerkingtreding op 1 januari 2005 van de East African Community (EAS) waar Kenia, Oeganda en Tanzania bij betrokken zijn. Sedert deze gemeenschap bestaat, is de export van Kenia naar Tanzania met 80 % gestegen en in de andere richting met 60 %, zodat de eerste handelspartner van Kenia nu niet langer de Europese Unie meer is maar de regio. Dit zijn de veranderingen die de vrijhandel kan bewerkstelligen. Het spreekt vanzelf dat het openstellen van markten niet de interne sociale problemen zal oplossen, maar het creëert economische activiteit en rijkdom. Hoe die rijkdom dan verdeeld wordt is een andere kwestie.
Wanneer men dit aspect beschouwt — dat deel uitmaakt van de globalisering en niet alleen van de discussie die in het kader van de EPA wordt gevoerd — kan men geen onderscheid meer maken tussen de traditionele ontwikkeling op lange termijn en iets wat zich daarop komt enten.
Voor de Commissie wordt de EPA-discussie centraal in de aanpak van de ontwikkeling. Dit wil niet zeggen dat er geen geld meer op tafel hoeft te komen. Men kan niet zeggen dat er geen gebruik zal worden gemaakt van het EOF, maar de EPA moeten in het geheel worden geïntegreerd.
Op korte termijn is de Europese Commissie van mening dat er geen ander beschikbaar budget is dan het EOF. De lidstaten hebben beloofd hun hulp tegen 2015 te verdubbelen. Er zijn dus potentiële toekomstige hulpbronnen. De machine wordt instelling gebracht, er zal zeker een beroep worden gedaan op de lidstaten en het is niet uitgesloten dat de lidstaten aan het einde van de EPA-vergaderingen worden gevraagd om de aanpassing van de ACS-landen te financieren.
Nogmaals blijkt dat de zienswijze die ervan uitgaat dat het EOF de tweede pijler van Cotonou is en dat men hier niet aan mag raken wanneer men de EPA wil, geen goede zienswijze is. Hier wordt aangetoond dat er een fundamenteel onenigheid is wat de basisbegrippen betreft, wat voor de Commissie moeilijk te behandelen valt.
Een tweede belangrijk aspect is de sociale dimensie. Hier komen we terug bij wat daarnet is gezegd : de EPA zullen rijkdom creëren, maar zullen niet per se de controle uitoefenen over de verdeling van die rijkdom in de verschillende landen.
Volgens hem kunnen de Europese onderhandelaren inderdaad moeilijk met die sociale dimensie omgaan. Ze wordt weliswaar niet helemaal genegeerd, aangezien het economisch en sociaal comité interesse toont voor de EPA, hoorzittingen heeft gehouden en vergaderingen in Afrika belegt. Onlangs werd er nog vergaderd in Mali, te Bamako.
De Europese sociale instellingen die tegelijk de werkgevers en de vakbonden vertegenwoordigen, tonen dus interesse voor de EPA.
De Commissie behandelt deze sociale dimensie echter niet rechtstreeks, of doet dit niet zoals het hoort. Vandaar de vraag aan mevrouw Clotuche, op welke manier haar werk in verband staat met de werkzaamheden van het economisch en sociaal comité.
Overigens is het wel bekend dat de wetgeving inzake arbeid van vele ACS-landen er op papier uitstekend uitziet. Er valt niet veel aan te wijzigen. Het grootste probleem is dat ze niet wordt toegepast. Het is echter niet gemakkelijk hierover te discussiëren tijdens de onderhandeling van een regionaal akkoord, bijvoorbeeld in het kader van de EPA, omdat de wetten van de verschillende staten in de regio niet met elkaar in overeenstemming zijn. De kwestie ligt politiek gevoelig en moeilijk om op regionaal niveau te behandelen, aangezien de overigens erg goede wetgeving niet wordt toegepast. De sociale dimensie kan waarschijnlijk slechts realiteit worden dank zij de sociale actoren en niet dank zij de bureaucratische ambtenaren van de Commissie. De Commissie is wel bereid om de dynamiek te steunen, maar kan het proces zelf niet leiden.
Men heeft het gehad over de uitholling van de preferenties en het openstellen voor Brazilië, China, India, enzovoort. Spreker weet niet wat er in de WTO gaat gebeuren tijdens de Doha Round-onderhandelingen die momenteel aan de gang zijn, maar de uitholling van de preferenties is een vaststaand feit. Dit zal toch gebeuren, of er nu EPA komen of niet. Deze akkoorden bieden de gelegenheid om een partnerschap te versterken dat anders zou verdwijnen. Wat hierbij nadelig is, is niet zozeer de intentie die de Europese Unie heeft ten opzichte van Brazilië, China, of India, maar de akkoorden die deze drie grote ontwikkelingslanden onder elkaar sluiten.
De WTO heeft in augustus 2005 de EPA-SADC geëvalueerd en heeft besloten dat de EPA een meerwaarde oplevert voor het welzijn van de bevolking en de nationale rijkdom. Deze evaluatie is weliswaar gebaseerd op een aantal hypothesen. Volgens één van die hypothesen zouden de voordelen van de EPA minder groot zijn indien Zuid-Afrika een vrijhandelsakkoord met Mercosur zou sluiten. De banden die momenteel aan het ontstaan zijn tussen Mauritius en India, tussen Zuid-Afrika en India of Mercosur zouden een veel grotere invloed kunnen hebben op de EPA dan wat de Europese Unie voor deze partners kan doen.
In het kader van de Doha Development Round (DDR) wordt de Europese Unie erg aangevallen, met eisen voor een verlaging van de subsidies voor landbouwexport en een grotere openstelling van de markt. Men weet echter zeer goed dat het niet de ACS-landen zijn die voordeel zouden halen uit een verdere openstelling van de Europese landbouwmarkt, maar wel Brazilië, dat veel competitiever is in de landbouwsector op internationaal niveau. Men mag zich dus niet van doelwit vergissen. Het is niet door met nadruk te vragen dat de Europese Unie haar landbouwmarkten zou openstellen, dat men de ACS-landen betere vooruitzichten zal bieden. Jammer genoeg zullen andere, zwaardere concurrenten daar voordeel uit halen.
Mevrouw Gabrielle Clotuche merkt op dat het economisch en sociaal comité vijf maanden geleden een advies heeft gepubliceerd over de sociale dimensie van de Economic Partnership Agreements. Het intersyndicaal comité, het IVVV, het WVA, het EVV en de leden van het Europees economisch en sociaal comité volgen samen de werkzaamheden van het follow-up comité van Cotonou, maar ook die van het economisch en sociaal comité die te maken hebben met ontwikkeling en de sociale dimensie van de Economic Partnership Agreements. Het EVV was vorige maand uitgenodigd in Mali maar de spreekster heeft niet kunnen deelnemen. De promotor van het project in kwestie, de secretaris-generaal van de vakbondsconfederatie van Togolese werknemers moest er wel spreken over de ontwikkeling van de human resources en zeer kort het project voorstellen waar zij het daarnet over had.
Ze werken nauw samen. In die hoedanigheid neemt zij deel aan alle vergaderingen die in het economisch en sociaal comité over deze onderwerpen worden gehouden.
De heer Sutiawan Gunessee verklaart dat het goed is dat er dialoog is en dat die dialoog open is. Hij zou zich even willen uitdrukken als een verlichte waarnemer, niet als een ambassadeur.
Iedere partij heeft een eigen onderhandelingsstructuur. De Commissie aanvaardt dit. Zelf heeft zij ook haar eigen structuur, met het DG voor Ontwikkeling en het DG voor Handel. Zij wil echter niet dat er dubbele taal wordt gesproken.
Tijdens een onderhandelingsronde wordt er een bepaalde taal gehanteerd, maar daarbuiten wordt er een andere taal gebruikt. Dit mag men niet uit het oog verliezen. De gebruikte taal varieert naargelang men te maken heeft met een ambtenaar van het DG voor Ontwikkeling of een ambtenaar van het DG voor Handel. Dit is een feit. Als hoofdonderhandelaar van de AfOA weet hij wat hij zegt.
Wat de programmering betreft, is hij het ermee eens dat de EPA een instrument moeten zijn voor de ontwikkeling en de bevordering van de regionale samenwerking. De EPA dienen bij de programmering voor de regionale integratie te worden gevoegd. Dat is logisch. Maar hoe kan men verklaren dat er, doordat de EPA in het EOF is geprogrammeerd, veertig van de achtenzeventig MOL niet bij de EPA betrokken zullen zijn ?
Gewoon omdat ze niet over een ontwikkelingsinstrument beschikken en dat deze landen niet in staat zijn om de aanpassing die de EPA vragen te bekostigen. Dat gaat toch niet.
Er is geen 6de, 7de, 8e of 9e EOF-EPA geweest; de EPA's betreffen slechts het 10e EOF. Deze onderhandelingen over de EPA's zijn slechts opgestart tijdens het 9e EOF. Van de 13,5 miljard heeft men 700 miljoen gegeven voor de zogenaamde voorbereiding. Men heeft echter voor vijf jaar 37 miljard uitgetrokken om de tien kandidaat-lidstaten van de Europese Unie voor te bereiden op de toetreding. Er werd 35 miljard rechtstreekse hulp gegeven. Wij hebben gevraagd dat men daarvan een inventaris opmaakt. Gelukkig heeft een NGO dat voor ons gedaan. Die kan men gebruiken tijdens de onderhandelingen.
Geen enkel van onze landen, behalve de kleine eilanden, kan hopen om het reeds hoge niveau van de tien nieuwe EU-lidstaten te evenaren. Die tien landen hebben recht gehad op een voorbereidingsperiode, met vele middelen uit verschillende budgetten van de Europese Unie. Zij worden niet op dezelfde manier behandeld. Hij is blij voor die tien landen, maar hoopt dat zij op dezelfde manier behandeld zullen worden.
De Oostafrikaanse Gemeenschap (East African Community) is een goed voorbeeld. Men mag echter niet vergeten wat er in die Gemeenschap is gebeurd. Waarom werd zij ontbonden ? Mettertijd werd het meer en meer overheerst door Kenya.
Die overheersing was zo groot geworden dat Kenya en de twee andere betrokken landen verplicht zijn geweest de samenwerking stop te zetten.
Er moet een zekere gelijkheid zijn in de regionale samenwerking, anders ontstaan er problemen. In het geval van de EPA's is het heel belangrijk dat de verbintenissen ook nagekomen worden.
Zij zijn aan het onderhandelen over een « comprehensive economic and corporation partnership ».
De 5 % van de Indiase bevolking die de middenklasse uitmaakt, betekenen een markt van 55 miljoen inwoners.
De voorzitter dankt de spreker voor deze toelichting over de inzet van de EPA's.
De heer Chris Baruti, lid van de « Cotonou-groep van België » wordt door de voorzitter uitgenodigd om zijn standpunt uiteen te zetten. De Cotonou-groep is een groep die zich buigt over het akkoord van Cotonou en over de deelname van niet-staatsgebonden actoren aan de onderhandelingen. Hij is een onderdaan van een ACP-land en woont in België.
Hij wil twee zaken te berde brengen. Enerzijds heeft de ambassadeur van de Centraal-Afrikaanse Republiek gezegd dat zij de onderhandelingen over deze akkoorden op constructieve wijze moesten steunen. Anderzijds heeft de ambassadeur van het eiland Mauritius gewezen op sommige problemen die hij ondervindt wanneer hij met het DG Ontwikkeling of het DG Handel onderhandelt.
Dat brengt hem tot de vraag of de ACS-landen werkelijk klaar zijn om deze economische partnerschapsakkoorden eind december 2007 te ondertekenen.
Hij stelt zich die vraag omdat mevrouw Clotuche erop gewezen heeft dat de informele Afrikaanse economie nog niet goed onder de loep is genomen. Bovendien hebben de onderhandelaars van de ACS-landen geld nodig om de tussentijdse kosten van de onderhandelingen op te vangen.
Hij heeft in Afrika geleefd en er op hoog niveau gewerkt. De manier waarop de informele handel en economie in de ACS-landen werkt kan niet op papier opgetekend of becijferd worden. De instroom van goederen in de regio is zo moeilijk te ramen dat de ambassadeur aan de ACS-landen gevraagd heeft om geleidelijk vooruit te gaan teneinde geen druk uit te oefenen op landen die nog niet klaar zijn om EPA's af te sluiten.
Wanneer de informele handel vooral producten betreft die goed verkopen, zoals koffie, zal dat heel moeilijk worden. Hij wenst dat wij er allen samen over nadenken.
Wat betreft de financiering van de kosten van de tussentijdse acties en de versterking van de capaciteit, is het niet bewezen dat deze financiering de enig mogelijke oplossing is. Bij de evaluatie van het oplossen van conflicten in de landen van de Stille Oceaan, heeft men immers aan de Europese Unie geld gevraagd die men ter beschikking van Indonesië en de landen van de Stille Oceaan heeft gesteld. Maar wat heeft men gemerkt ? Australië financierde een aantal acties die niet in het normale circuit waren opgenomen. Men heeft gemerkt dat Taïwan diezelfde landen financierde zodat zij Taïwan als een volwaardig land zouden erkennen — wat China weigerde te doen.
Er zijn zoveel financieringen geweest dat het geld dat het ICC zogezegd nodig had om de capaciteit te versterken of de vrede te herstellen een averechts effect heeft gehad.
Hij wenst dat de oplossingen die deze landen verwachten om hun capaciteiten te versterken ons zouden aantonen hoe wij de douanediensten en sommige regionale marktmechanismen kunnen versterken, zodat de ACS-landen het fenomeen op regionaal niveau kunnen beheersen.
Dit waren enkele bedenkingen die hij aan de ambassadeurs wilde voorleggen, omdat zij gemachtigd zijn om te onderhandelen.
De EPA-onderhandelingen zullen leiden tot het sluiten van een overeenkomst tussen de Europese Unie en de ACP-landen.
Het ogenblik is goed gekozen om alle punten van deze onderhandeling onder de loep te nemen, omdat men na de inwerkingtreding van de overeenkomst niet meer aan de andere partij zal kunnen vragen om terug te komen op wat beslist werd.
De voorzitter meent te weten dat de « Cotonou-groep » een werkdocument heeft opgesteld. Hij vraagt om dat document ter beschikking te stellen van het secretariaat.
Het zou trouwens nuttig zijn dat alle sprekers hun documenten ter beschikking van deze commissie zouden stellen. Ook weet hij dat het Europees Parlement in 2005 een eerste verslag had opgesteld over de ontwikkeling van de economische partnerschapsakkoorden. Die documenten kunnen ons helpen voor onze werkzaamheden.
De heer Zoungere-Sokambi herinnert eraan dat wat het duurzame karakter van de ontwikkeling betreft, zijn land in Midden-Afrika meende aansluiting te moeten zoeken bij de RDC en Sao Tomé.
Iedereen die zes of zeven jaar geleden aan zijn zijde stond toen werd nagedacht over de werkwijze van de onderhandelingen, wilde er alles aan doen om een dergelijke natuurlijke markt in Midden-Afrika tot stand te brengen.
Zij menen dat zij op die manier de markten zullen uitbreiden en versterken, eerst in de nabijgelegen gebieden. Zij zullen deze regionale markt niet kunnen integreren of openen op het niveau van de Europese Unie indien zij niet eerst de nabije markten integreren. Zij willen de politieke beslissing om de RDC en Sao Tomé en Principe aan de CEMAC te verankeren, versterken zodat het praktisch nut heeft voor de verbruikers en de burgers.
De betrokken landen kennen elkaar niet goed genoeg. Daarom hebben zij een betere regionale integratie op de eerste plaats van het stappenplan met hun partners gezet. Zij menen dat de regionale integratie op sociaal en cultureel vlak versterkt moet worden.
Zij moeten het culturele aspect ontwikkelen. Ook moeten zij de intellectuele eigendom, en de handel die verbonden is aan de cultuur en aan het milieu ontwikkelen. Hun regio, het economische Congo-bekken, is vandaag de tweede long van de mensheid. Zij kunnen de activiteiten in dit economisch bekken op regionaal niveau ontwikkelen.
Zij willen dus de EPA's te baat nemen om het burgerschapsdenken te bevorderen en uit te breiden tot de universiteit. Hij is dan ook verheugd dat hij in de Senaat mag spreken om gedachten uit te wisselen. In Kinshasa was hij een van de onderhandelaars die de regering hebben ontmoet om bepaalde zaken uit te leggen. Zij moeten de integratie opbouwen. Hun collega heeft gezegd dat zij meer moeten durven. Dat is waar op voorwaarde dat men niet vergeet te dromen.
Inzake onderwijs en gezondheidszorg zijn er vele zaken waarover zij kunnen nadenken. Beantwoordt het huidige opleidingsstelsel aan deze kijk op de globalisering ? Zij zullen investeringen alleen maar kunnen aantrekken indien zij de opleidingen en de kwalificaties verbeteren. Anders zullen investeerders verplicht zijn om gekwalificeerd personeel uit het buitenland te laten komen. De nadruk moet dus op onderwijs en gezondheidszorg gelegd worden.
In de Centraal-Afrikaanse Republiek hebben de volksvertegenwoordigers twee weken geleden een wet gestemd over de reproducerende bescherming. Zij willen ervoor zorgen dat het mogelijk wordt de inspanningen op deze twee punten in de regio te concentreren. Daarvoor moeten zij zich tot hun partners wenden om het ontwikkelingsaspect te onderzoeken. Een van de redenen voor het onbegrip is dat zij dit aspect niet duidelijk definiëren.
Wat leggen zij in de korf « ontwikkeling » tijdens de onderhandelingen ? Men zou de gegevens moeten kunnen becijferen. Daarnet heeft de ambassadeur van de Republiek Mauritius verwezen naar een studie van de Commonwealth waarin de kosten becijferd waren. De korf « ontwikkeling » moet een duurzame ontwikkeling waarborgen of op gang brengen, wat vooral de gezondheidszorg en het onderwijs aanbelangt. Zij moeten de doelstellingen beter gaan omschrijven. Zij worden geconfronteerd met malaria, aids en tuberculose. Misschien benadrukken zij die zaken niet genoeg. Zij moeten zich de volgende vraag stellen : « wat moeten wij met onze partners in de onderhandelingen doen om het aspect « ontwikkeling » volledig tot zijn recht te laten komen ? ».
Dit verslag erd eenparig goedgekeurd door de 6 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Sabine de BETHUNE. | Pierre GALAND. |