3-867/1 (Senaat) DOC 51 2440/001 (Kamer) | 3-867/1 (Senaat) DOC 51 2440/001 (Kamer) |
4 JULI 2006
I. INLEIDING
Verloop van de werkzaamheden
De commissie heeft de volgende hoorzittingen georganiseerd :
— op 4 oktober 2004 met :
— de heer Tollenaere, ambtenaar bij de DGOS (ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)
— de heer Bontemps, Ethibel
— mevrouw S. François, Groupe One
— op 25 oktober 2004 met :
— de heer Denis Lambert, vertegenwoordiger van « Magasins du Monde — Oxfam »
— de heer Miguel De Clerck, directeur van « Max Havelaar België »
— de heer Benoît Olivier, directeur van « Miel Maya Honing »
— de heer Johan Elsen, secretaris-generaal van « Oxfam Wereldwinkels »
— de heer Lawrence Watson, onafhankelijke consultant voor de ontwikkeling van de fair trade
— op 8 november 2004 met :
— de heer Yves Windelincx, directeur-generaal van de Delcrederedienst
— de heer Daniel Van Daele, federaal secretaris van het ABVV
— de heer Paul Blanjean, vertegenwoordiger van het ACV
— de heer Samuel Poos, vertegenwoordiger van het Centre Fair Trade
— op 20 december 2004 met :
— mevrouw Els Van Weert, staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie
— de heer Xavier Ury, vice-president Produrement, Development & Industrial van de groep Delhaize BeGeLux
— de heer Maurice Piraux, verantwoordelijke voor marktonderzoek bij Test-Aankoop
— de heer Jerry Crombez, vertegenwoordiger van UNIZO
Teneinde tegemoet te komen aan de bekommernissen van de koffiesector, werd op 28 september 2005 een informele ontmoeting georganiseerd met EFICO N.V. (zie bijlage).
II. HOORZITTINGEN
1. Hoorzittingen van 4 oktober 2004
1.1. Uiteenzetting van de heer Tollenaere, ambtenaar bij de DGOS (ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)
De heer Tollenaere verklaart het volgende. Ik zal op drie punten ingaan : het wettelijke en strategische kader voor de activiteiten van het DGOS, de zaken die binnen dit kader werden gerealiseerd en een meer uitgebreide stand van zaken. Ik zal het dan nog even hebben over het garantiemechanisme voor transacties inzake eerlijke handel waarover de heer Bontemps het reeds had.
In de wet betreffende de Belgische internationale samenwerking van 1999 worden de drie concentratietypes voor de activiteiten van de Belgische samenwerking vastgelegd : sectoraal, thematisch en geografisch. De sectorale en geografische concentratie kent de commissie al. Bij de thematische aanpak werd tijdens de parlementaire werkzaamheden tijdens de totstandkoming van de wet de « sociale economie » van de eerlijke handel bekrachtigd. We kunnen die aanpak omkeren en stellen dat de eerlijke handel deel uitmaakt van de strategische visie van de Belgische samenwerking om instellingen van sociale economie te ondersteunen. In dit kader heeft het DGOS een strategische nota inzake sociale economie opgesteld, die in november 2002 werd gepubliceerd. In die nota wordt het voornemen van het DGOS bekrachtigd om het vermogen van producentenorganisaties en coöperaties die hun productie realiseren binnen het kader van de eerlijke handel te versterken.
De strategische aanpak strekt ertoe de producentenorganisaties te versterken door hun technische capaciteiten en het beheer van de productiecycli te verbeteren en de kwaliteitscontrole van de verschillende producten op de markt door diverse vormingsacties te versterken. Wat de financiële steun aan die organisaties betreft, zullen kredieten worden toegekend via organisaties, waaronder de Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden, BIO, die een financiering toekent aan de Belgische vennootschap Alterfin, die de organisaties voor eerlijke handel in het Zuiden bijstaat.
Het tweede strategisch onderdeel van de Belgische ontwikkelingssamenwerking betreft een vernieuwing in de versterking van een praktijk van de NGO's van de Fair Traide : de voorfinanciering van landbouwactiviteiten bestemd voor Fair Trade. In 2002-2003 werd een garantiemechanisme uitgewerkt voor Fair Trade-transacties met als doel de prefinanciering te vergemakkelijken en uit te breiden. De evaluatie van dat systeem in 2004 heeft echter geleid tot de vaststelling dat het systeem min of meer mislukt is.
Het derde onderdeel is de consumptie, meer bepaald de actie bij de Belgische consumenten via twee soorten activiteiten : de steun aan de nationale Fair Trade-campagne — de documenten zijn te uwer beschikking — en de versterking van de acties van de Belgische organisaties van de eerlijke handel, meer bepaald Oxfam-wereldwinkels, Magasins du Monde, Honing Maya en Max Havelaar.
Ik geef een kwantitatieve evaluatie van de werking van het DGOS. De steun aan het productieonderdeel verloopt onrechtstreeks via de acties die worden geleid door de Fair Trade-organisaties. Het gaat dus om hulp aan de lokale partners van die organisaties in de landen van het Zuiden. In 2001 werd in dat domein 989 000 euro toegekend aan de vier NGO's. In 2002 bedroeg dat 1 014 000 euro en in 2003 1 377 000 euro. In 2004 zal het ongeveer 1 700 000 euro bedragen. Die uitgave is dus gestegen de voorbije vier jaar.
In het domein van de steun aan de handel heb ik reeds het garantiemechanisme vermeld. Er is in 2 000 000 euro voorzien op de begroting van 2003. Voor 2004 lijkt het erop dat het engagement beperkt zal zijn tot één enkel dossier in het kader van het huidige garantiemechanisme.
Op het gebied van de promotie van de eerlijke handel, heeft het DGOS, via de week die daaraan werd gewijd, in 2002 100 000 euro geïnvesteerd, in 2003 313 000 euro en in 2004 zal dat ongeveer 350 000 euro zijn.
In het derde gedeelte van mijn uiteenzetting vraag ik mij af wat de huidige situatie is en wat de vooruitzichten zijn. Na de publicatie van de strategische nota « sociale economie » is gebleken dat verschillende ontwikkelingskanalen werden ingeschakeld om die sector te steunen.
Als eerste stap werd overwogen een aantal studies die door ontwikkelingssamenwerking worden gefinancierd, te bundelen. De financiering van de week van de eerlijke handel zelf en de financiering van het waarborgmechanisme verlopen via diverse kanalen. De idee bestaat dan ook om die initiatieven te consolideren via het Fair Trade center, teneinde ze te bestendigen, te coördineren en samenhangender te maken. Daarom werken wij, met de steun van de minister van Ontwikkelingssamenwerking, aan een consolidatie van die initiatieven binnen het Fair Trade center. Dat centrum zou, met zijn middelen, worden ondergebracht in de BTC en zich richten op vier pijlers, namelijk steun aan en financiering van de week van de eerlijke handel, het beheer van een nieuw waarborgmechanisme voor de overeenkomsten inzake eerlijke handel, een gedeelte « studie en observatie » van de sector en het invoeren van nieuwe instrumenten voor steun aan de verenigingen voor eerlijke handel en de coöperaties in de zuidelijke landen voor initiatieven of acties als de identificatie van de producten, de deelname aan handelsbeurzen, kwaliteitsbewaking, enzovoort.
Ik wil het nog even hebben over het waarborgmechanisme. Ik bevestig wat de heer Bontemps zonet heeft gezegd. Dat er zo weinig dossiers worden voorgesteld, heeft te maken met het feit dat het aantal verenigingen die mogelijk steun kunnen krijgen, beperkt is tot vier NGO's die door ontwikkelingssamenwerking zijn erkend. Het aantal invoerders die werken onder het label Max Havelaar is evenwel veel groter. Uit de ervaring is overigens gebleken dat de gedekte risico's tijdens de ongeveer vijftien jaar waarin aan prefinanciering wordt gedaan, zich bijna nooit hebben voorgedaan, ongeacht of het om natuurrampen gaat of om op het ogenblik van de overeenkomst nog niet uitgebroken oorlogen. In verband daarmee verwijs ik naar de overeenkomst, die ik ter beschikking van de commissie kan stellen.
Ik wil ten derde wijzen op het probleem inzake de prefinanciering dat samenhangt met de subsidiëringslogica binnen het geheel van dat garantie- en subsidiëringsmechanisme.
Terzake werd, in overleg met de operatoren van de sector, aan de Delcrederedienst gevraagd om te onderzoeken hoe een nieuw product van eerlijke handel kan worden aangeboden in de vorm van een « verzekerde » transactie en niet langer via subsidies zoals dat in het verleden het geval was. De Belgische ontwikkelingssamenwerking kan dan een deel van de verzekeringspremie op zich nemen.
Momenteel kan ik me nog niet uitspreken over de conclusies van de Delcrederedienst, aangezien ik zijn rapport, dat tegen 30 september werd verwacht, nog niet heb ontvangen.
Het doel van de DGOS blijft te komen tot een conventie ter bevordering van eerlijke handel in België aan de hand van vier instrumenten : de week van de eerlijke handel, een garantiemechanisme, het observeren van de sector en mechanismen voor handelspromotie. Alles zou tegen eind 2004 in orde moeten zijn, zodat de conventie kan worden opgenomen in de begroting voor ontwikkelingssamenwerking van 2005.
1.2. Uiteenzetting van de heer Bontemps, vertegenwoordiger van Ethibel
De heer Marc Bontemps start zijn betoog als volgt. Het laatste jaar dat ik voor Oxfam-Wereldwinkels werkte was ik in Moshi in Tanzania, de hoofdstad van de koffie, op een koffieveiling. Op dat moment bedroeg de wereldmarktprijs van de koffie in New-York 55 dollarcent per pond. Op de plaatselijke markt werd de koffie verkocht aan 25 à 30 dollarcent, terwijl er een consensus bestaat dat de kostprijs om een zak koffie te produceren 60 à 70 dollarcent bedraagt. Dat is shockerend. Daaruit blijkt immers dat er voor de producent geen enkel inkomen is, dat hij zelfs verlies maakt. Daar kocht een Duitse groothandelaar koffie aan 25 à 30 dollarcent. Het toeval wilde dat er twee weken later in de Hilton in Londen een grote koffieconferentie plaatsvond waar de voorzitter van datzelfde koffiebedrijf één van de sprekers was en klaagde over de erg lage koffieprijzen, maar dat hij daaraan niets kon doen. De botsing tussen die twee werelden en de logica's is me bijgebleven. Dit speelt zich af in het tradersmilieu.
Een paar maand later was ik getuige van een debat tussen iemand uit de fair trade-sector en de voorzitter van een multinational die consumptiegoederen op de markt brengt, onder meer koffie. Het debat ging over de vraag van de Wereldbank aan de zakenwereld om iets te doen aan de grondstoffencrisis. De stelling van die voorzitter was dat hij niets te maken heeft met fair trade want dat dit ingaat tegen de marktprincipes. Dat miljoenen koffieboeren in extreme armoede worden gedompeld is erg spijtig, maar dat is zijn zaak niet. Twee weken later zat één van de bedrijven van dezelfde multinational aan tafel met een fair trade-organisatie om in een bepaald land een koffie met fair trade label op de markt te brengen. Het ging om een groot merk en om grote volumes. Moraal van dit verhaal : fair trade is een gespreksonderwerp in heel wat bedrijven. Er beweegt wat, maar men is nog onwennig, zeker van de kant van het bedrijfsleven. Er is een verschil tussen het algemene discours en de macro-omgeving enerzijds en de praktijk op het terrein inzake opportuniteiten, imagebuilding, instappen in marketingconcepten enzovoort anderzijds. Voor beleidsmakers betekent dit dat er ruimte is voor initiatief, dat een voortrekkersrol mogelijk is. Men zal niet automatisch worden afgeblokt, wat tien jaar geleden wel het geval zou zijn geweest.
Bij het begin van de werkzaamheden van de commissie inzake fair trade is het nuttig het geheel van de eerlijke handel in zijn globale context te zien en open te trekken, zoals in de federale regeringsverklaring is gebeurd wanneer die spreekt over rechtvaardige wereldhandel. Ik wil echter een begripsverwarring voorkomen door een en ander zo juist mogelijk te benoemen.
Globaal gezien kunnen we het hebben over meer rechtvaardige wereldhandelsverhoudingen. Dat is breder dan ethiek bij specifieke actoren, in de eerste plaats bedrijven, en breder dan fair trade. Ik zie drie niveaus en werkterreinen : fair trade, ruimer ethische handel en nog ruimer rechtvaardige wereldhandelsverhoudingen.
Wat de definities betreft, is eerlijke handel een concept, een ontwikkelingsprogramma dat een partnerschap tot stand wil brengen waardoor producenten en arbeiders in de derde wereld de mogelijkheid geboden wordt tot duurzame economische, sociale en milieuvriendelijke ontwikkeling. In België is die eerlijke en solidaire handel goed voor ongeveer dertig miljoen euro per jaar. Tienduizend activisten werken eraan mee. Op wereldschaal haalt de eerlijke handel een omzet van 500 miljoen euro. Daarbij zijn 800 000 producenten uit het Zuiden betrokken.
De winst voor die producenten bedraagt jaarlijks 25 tot 300 euro, hetzij een bijkomend inkomen van 1 000 tot 12 000 frank. Veel of weinig, het is een realistisch gemiddelde.
De resultaten van Fair Trade mogen niet alleen in euro of in dollar worden afgemeten. Het is niet overdreven te stellen dat het voornaamste resultaat van dertig jaar eerlijke en solidaire handel door Organisaties als Oxfam, Wereldwinkels, Maya honing of Max Havelaar de capacity building is van honderden organisaties die producenten verenigen, niet enkel als producenten, maar ook als burgers.
Die organisaties houden zich immers niet enkel bezig met koffie, bananen, thee, enz. Eens een vereniging of coöperatie is opgericht, neemt ze ook andere taken op zich en werkt ze gemeenschapsvormend. Vanuit de koffiecoöperatie organiseren de dorpelingen zich om te ijveren voor een school, een gezondheidscentrum, een weg. Dergelijke verenigingen zijn echte ontwikkelingspolen.
Fair Trade is een solidaire benadering van ontwikkelingssamenwerking. Dat heeft ook gevolgen in het Noorden. Doordat de organisaties voor eerlijke handel opvoeden en aanklagen beïnvloeden ze ook de traditionele economie in het Noorden. Ze lanceerden de sociale responsabilisering van de bedrijven. Veel verbruikers zijn zich bewuster geworden van de mogelijkheden om de activiteiten en de politiek van de grote distributieketens te beïnvloeden.
Eerlijke handel is vooral bedoeld voor kleine, kansarme producenten die soms tot de informele sector behoren, met als doel hun leefomstandigheden te verbeteren, hun sociale en economische positie te verstevigen en ze toegang te verlenen tot de conventionele markten in het Noorden en in het Zuiden.
Daarnaast is er ook de ethische handel, die erop gericht is de productie in grote, ontwikkelde productiecentra conform een aantal sociale criteria te laten verlopen. Er wordt over gewaakt dat de werkvoorwaarden voor de arbeiders fatsoenlijk zijn, dat er geen sprake is van dwangarbeid of uitbuiting van kinderen. Algemeen wordt nagegaan of de fundamentele normen van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) in acht worden genomen.
Ethische handel en eerlijke handel mogen ons evenwel de grote onevenwichtigheid van de wereldeconomie niet doen vergeten. De brede grijns van de koffieboer op het Max Havelaarpakje laat ons niet vermoeden dat de wereld wordt geregeerd door internationale instellingen en multinationale concerns.
Een heel concreet voorbeeld, dat zelfs gevolgen kan hebben voor die koffieboer, is de dreigende interventie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), die de eerlijke handel in gevaar brengt.
Op dit ogenblik verbieden de WTO-regels een onderscheid te maken tussen producten op basis van hun productiemiddelen of hun productieproces. De PPM-clausule (process or production methods) wil de loyale concurrentie bevorderen door de uitsluiting van producten van een onderneming of van een land via een omschrijving van hoe ze al dan niet gemaakt of bewerkt werden, illegaal te maken.
Zo kan een rijpe banaan niet van een andere banaan worden onderscheiden. De wetgever mag geen vragen stellen bij de productievoorwaarden van de bananen. De biobananen van de eerlijke handel kunnen dus niet verschillend belast worden. Bioproducten, hout met een FSC-label, vis van de Marine Stewardship Council en fair trade worden door deze clausule geviseerd. Als we niet oppassen, wordt eerlijke handel door de Wereldhandelsorganisatie onmogelijk gemaakt.
De openbare aanbestedingen kunnen mogelijk een groot groeipotentieel bieden voor eerlijke handel. De plaatselijke en nationale regeringen en de overheidsinstellingen zijn belangrijke klanten.
Als politieke druk wordt uitgeoefend op zulke instanties om producten van eerlijke handel te kopen, zou dit de verkoop snel kunnen doen toenemen. Ze zouden hiermee een voorbeeld kunnen stellen, ook tegenover de WTO. Als de overheid zich ertoe verbindt meer fair trade producten te kopen, kan dat als argument gebruikt worden om de PPM-clausule van de WTO minder strikt te interpreteren.
Ik citeer uit een studie die door de Koning Boudewijnstichting werd opgesteld naar aanleiding van de toekenning van de prijs voor de Ontwikkelingssamenwerking aan de FLO (Fairtrade Labelling Organizations International) vorig jaar.
« Eerlijke handel zal zich moeten opmaken voor het uitoefenen van druk om de wettigheid van de sector ten aanzien van de regels van de WHO veilig te stellen. Het zou ironisch zijn, indien zijn pleitbezorging zich zou concentreren op de globalisering van een campagne om zijn toekomstige bestaan veilig te stellen, veeleer dan op de ruimere context voor rechtvaardigere handel die door de beweging geschetst wordt. Eerlijke handel is niet het antwoord op de problemen die minder ontwikkelde landen op het vlak van handel hebben. »
Er zijn inderdaad de technische hinderpalen, al dan niet tarifaire, de exportsubsidies, de voedselsoevereiniteit, de toegang tot geneesmiddelen. In de jongste regeringsverklaring komen deze problemen overigens ter sprake.
Ik stel voor deze vergadering niet te overladen en ons te concentreren op de thematiek van de handelsverhoudingen, zonder evenwel vrijblijvend te blijven.
Het beeld dat ik voor ogen heb is dat van een spinnenweb. Als je al de wereldproblemen op een rijtje zet, zoals noodhulpsituaties, genderproblemen enzovoort en je zoekt naar de interconnecties tussen al die verschillende thema's, kan een spinnenweb worden opgebouwd met in het midden de spin, de handelsrelaties, die in verband staan met alle problemen die zich in de derde wereld manifesteren.
Ik kom tot concrete suggesties die ik heb ingedeeld in vier blokken : WTO, ethische handel, ontwikkelingsbeleid van de overheid en fair trade in enge zin.
In de huidige organisatie van de wereldordening is de WTO een centraal orgaan. Als we het hebben over de grote trends in de wereldhandel, de grote akkoorden, de hefbomen tot prijsregularisatie, komen we terecht bij de WTO. We hadden het daarnet al over de WTO in verband met de PPM's, die ervoor zorgen dat namen niet mogen worden gedifferentieerd. Het probleem is echter ruimer. De WTO, de macht en de bevoegdheden ervan, zouden meer moeten worden afgewogen tegen de arbeidsnormen van de ILO en ook tegen de milieunormen. Als klein land hebben we daarover wellicht niet veel te zeggen. Voor België is het versterken van de onderhandelingscapaciteit van regeringen van derdewereldlanden op korte termijn wel een realistische werkpiste. Heel wat regeringen die delegaties sturen naar die onderhandelingen moeten zich beperken tot één of twee ambtenaren die dan dikwijls nog weinig zijn opgeleid. Een multinational als bijvoorbeeld Nestlé daarentegen kan tientallen mensen afvaardigen op die bijeenkomsten en kan op die manier heel wat druk uitoefenen op de onderhandelingen.
Er zijn enkele initiatieven om derdewereldregeringen te steunen. In het verleden deed ook België een paar schuchtere pogingen om de opleiding en begeleiding te steunen, maar het kan beter.
Een andere werkpiste is de steun aan de Zuid-Zuid-samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van regionale economische samenwerkingsverbanden. Daarbij vermeld ik de economische samenwerkingsvormen in zuidelijk Afrika. Als we de geopolitiek in Centraal-Afrika opnieuw vlot willen krijgen, zal het onder andere door politieke en economische samenwerking in zuidelijk Afrika moeten gebeuren.
Inzake economische samenwerking tussen landen en regio's hebben we als Belgen wel enige knowhow. Ik denk bijvoorbeeld aan de Benelux, de EGKS, de Europese Unie, enzovoort.
Mijn volgende punt gaat over onze ministers op de WTO-conferenties. Uit politiek oogpunt suggereer ik dat de ministers die naar de WTO-conferenties gaan, hier in de commissie worden uitgenodigd, zo mogelijk voor en na de conferenties. Ik zal het nu niet hebben over de GATT, want daar bestaan andere fora voor, onder andere in het kader van toekomstige 11.11.11-campagnes.
Tot zover het eerste blok over de WTO, waarin ik heb gefocust op de PPM's, het evenwicht tussen WTO, ILO en milieu, de versterking van de onderhandelingscapaciteit van derdewereldregeringen en de steun aan regionale economische samenwerking.
In verband met de ethische handel is er vanwege het bedrijfsleven wel wat belangstelling en waar die reëel is, verdient ze een duw in de rug.
Er is vervolgens het model van het sociaal label.
Er zijn verschillende initiatieven, waar Ethibel bij betrokken is, om bedrijfsmensen te informeren en te begeleiden rond duurzaamheid en ethiek. Daarvoor is heel wat belangstelling, alvast wat de principes betreft. Er dient ten behoeve van de geïnteresseerde bedrijfsleiders een volgende stap te worden gedaan naar concretisering en implementatie.
Een ander voorbeeld van ethiek en wereldhandel met implicaties in het bedrijfsleven zijn de pensioenfondsen van bedrijven, van sectoren, van de Senaat of van de Kamer, van de haven van Antwerpen, enzovoort. De wet-Vandenbroucke met betrekking tot pensioenfondsen voorziet in rapporteringsplicht rond ethiek en het sociaal karakter van de beleggingen. Dat zet op dit ogenblik de geesten aan het denken in de wereld van de pensioenfondsen. Het initiatief is nog jong en ik pleit hier niet voor een versnelling van processen via wetgevend werk. In de sector zijn verschillende initiatieven van vrijwillige gedragscodes in de maak. Politieke tussenkomsten worden vlug ervaren als belerende en nodeloze regelgeving. Wel denkbaar is het geven van meer informatie en stimulansen, bijvoorbeeld het aanmoedigen van openbare instellingen om in hun pensioenfondsen beleggingen te weren in bedrijven die een loopje nemen met de ILO-normen.
Net zoals die pensioenwet voorziet in een rapporteringsplicht met betrekking tot de ethische dimensie van de werking, wil ik hier een lans breken voor de rapportering over de sociale en ecologische praktijken van bedrijfsvoering. Heel wat bedrijven doen al een en ander, maar vele niet. Net zoals we het normaal vinden dat bedrijven rapporteren over hun financiën en dat daarover allerlei regels bestaan, zullen we het over een tiental jaren normaal vinden dat rond good governance en het sociaal en milieubeleid van ondernemingen wordt gerapporteerd. Op het ogenblik buigt de commissie-Lippens zich over de plaats van bestuurders in vennootschappen en andere aspecten van good governance. Ik denk dat er iets kan worden gedaan om de evolutie voor te zijn en te verruimen en te sturen. Bedrijven die het goed doen en de maatschappij in het algemeen hebben belang bij transparantie, ook rond de maatschappelijke rol van bedrijven, zeker als ze beursgenoteerd zijn, en dus ook als ze een plaats innemen in de wereldhandel. Bedrijven aanzetten of verplichten om te rapporteren over hun sociaal, ecologisch en maatschappelijk beleid biedt instrumenten en hefbomen om tot bredere praktijken te komen. In het Verenigd Koninkrijk zijn enkele initiatieven genomen die in dit verband inspirerend kunnen zijn.
Ook de vakbonden hebben een rol te vervullen in het kader van ethische handel. Sterke vakbonden zijn een garantie om op te komen voor de rechten van werknemers. Er lopen ondersteuningsprogramma's die gesubsidieerd zijn door de federale overheid. Het kan wellicht nog beter.
Wat de overheid zelf betreft, komen we bij de Nationale Delcrederedienst terecht. Er is een voorstel van de heer Dirk Van der Maelen om delcrederecontracten te koppelen aan respect voor internationale spelregels. Dit kan zeker een hefboom zijn. Ik kan getuigen dat we met Ethibel in dit werkveld zitten en het is duidelijk dat er nog heel wat kan worden gedaan.
De Delcrederedienst werd opgericht in een tijd waarin anders werd aangekeken tegen gebonden hulp. Moeten we bij de Delcrederedienst, en zeker met het deel dat met middelen voor Ontwikkelingssamenwerking wordt gefinancierd, de ontwikkelingsrelevantie niet hoger op de agenda plaatsen ? Kan worden overwogen om ook verzekeringen te dekken die ontwikkelingsrelevant zijn, zonder onmiddellijke Belgische betrokkenheid ? Wat is trouwens nog de definitie van een « Belgisch bedrijf » in deze wereld van fusies en mondialisering ?
Daarnaast denk ik ook aan BIO, het investeringsfonds voor ontwikkelingslanden dat over nogal wat middelen beschikt. Fair Trade en ethische handel staan wellicht op het lijstje van aandachtspunten van BIO, maar er kan misschien nog meer nadruk op worden gelegd. BIO heeft veel aandacht voor microkredieten. Dit is terecht, maar heel wat bedrijven — zeker uit de sector van de ethische handel — zijn het stadium van de microkredieten ontgroeid. Ze hebben grotere behoeften en ze zijn vaak afhankelijk van plaatselijke banksystemen die duur en inefficiënt zijn. Ik denk in dit verband aan een grote koffiecoöperatieve in Costa Rica, die te groot is om nog in aanmerking te komen voor het Fair Trade-circuit, maar zeker aan ethische handel doet. Die coöperatieve heeft een goede financiële basis, maar ze moet wel een beroep doen op het Costaricaanse banksysteem waar intresten van 20 tot 22 % in euro's moeten worden betaald. Zodoende kan die coöperatieve niet concurreren tegen de filialen van het Duitse, Zwitserse of Franse bedrijf dat in Europa leningen kan aangaan tegen een intrest van 5 tot 7 %. Organisaties als BIO zouden iets kunnen ondernemen tegen die structurele ongelijkheid.
Samengevat kan ik over het deel « Ethische handel » het volgende zeggen. Het bedrijfsleven moet positieve stimuli geven inzake gedragscodes, pensioenfondsen en dergelijke. Ook moet aandacht gaan naar de transparantie en de rapporteringen met betrekking tot ethiek in de bedrijfsvoering. Ook de vakbonden hebben een belangrijke rol. De overheid moet de werking van de Delcrederedienst eens van naderbij bekijken : er moet een koppeling komen van kredieten en ethiek en het mandaat van de dienst moet eventueel worden uitgebreid. BIO moet nagaan over welke ruimte het beschikt om ethische handel in de activiteiten op te nemen.
Een derde blok is het Belgische ontwikkelingsbeleid. Ik wil hier samenvatten. Er zijn onder andere de monoculturen en de sterke afhankelijkheid van een beperkt aantal producten in economieën en handelsstromen. Een gedeeltelijk antwoord is de diversificatie van producties. Hiervoor is heel wat te zeggen maar de Belgische overheid beschikt terzake niet echt over een uitgewerkt beleid.
Vervolgens is er de bevordering van de Zuid-zuidhandel. Ik heb reeds verwezen naar regionale samenwerkingsverbanden zoals zuidelijk Afrika. Er moet meer aandacht gaan naar de bilaterale en de multilaterale samenwerking.
Dit brengt me bij het vierde en laatste blok : Fair Trade — eerlijke handel, de solidaire ontwikkelingsgerichte demarche. Er is het Fair Trade Center : minister Moreels en staatssecretaris Boutmans hebben dit uitgebouwd en vorm gegeven. Het centrum bekleedt voortaan een plaats binnen de BTC. Het blijft echter een beperkte demarche. Er zouden meer activiteiten met meer uitstraling en impact kunnen worden opgezet. Ik stel voor de betrokkenen zelf te laten uitleggen hoe dit het best kan gebeuren.
Het garantiefonds voor eerlijke handel is een verzekeringssysteem, in functie van de Fair Trade, met als doel in prefinanciering te voorzien. De bedoeling van prefinanciering is producenten onafhankelijk te maken van geldwoekeraars. De Belgische belastingbetaler wordt een garantie gegeven voor het geval er iets misloopt met de prefinanciering. Het is een lovenswaardig initiatief maar het is verzand in allerlei beperkingen die ertoe leiden dat het fonds haar vooropgezet doel ongetwijfeld zal missen. Bijsturingen zullen op zijn plaats zijn, in de eerste plaats inzake de verruiming van het aantal actoren die een beroep op het fonds kunnen doen. Nu blijft het garantiefonds beperkt tot de 4 grote NGO's. Ook commerciële bedrijven die in het eerlijke handelscircuit werken zouden er een beroep op moeten kunnen doen. Het zijn immers vooral de commerciële bedrijven die ertoe moeten worden aangezet om voorfinancieringen te verlenen. Die bedrijven willen het risico daarvan indekken, bijvoorbeeld door het garantiefonds.
Een tweede beperking van het garantiefonds is dat de gedekte risico's beperkt zijn tot natuurrampen en oorlogen. Fair Trade brengt meer risico's mee dan de reguliere handel. Die extra risico's die Fair Trade op zich neemt zouden moeten tot uiting komen in de specificiteit van dat garantiefonds. Ik pleit er zelfs voor om van het Fair Trade-garantiefonds een echt instrument van ontwikkelingssamenwerking te maken en om toe te laten dat bepaalde zuid-zuidtransacties worden verzekerd. Waarom niet dromen van een Delcredere van de eerlijke handel ?
Een ander idee voor het opzetten van een structuur staat in de regeringsverklaring, precies bij het punt over de oprichting van deze globaliseringscommissie, namelijk een centrum voor de bevordering van de import uit de ontwikkelingslanden. In Nederland is er een voorbeeld dat goede resultaten kan voorleggen. Er zal moeten worden bekeken of op Vlaams, regionaal, federaal of Europees niveau een en ander kan gestructureerd worden. Ik pleit er hoe dan ook voor om het actieveld in eerste instantie te beperken tot Fair Trade of in elk geval tot ethische handel, wat dus beperkter is dan het voorbeeld in Nederland. Dat instrument zou kunnen worden ingezet om producenten in de derde wereld de kenniskloof te doen overbruggen. Die kloof verhindert hen immers om hier op de markt te komen en dikwijls ook om in het zuiden op de markt te komen.
Qua structurele ingrepen suddert al jaren het voorstel om belastingvoordelen toe te kennen. Er is een heel concreet en haalbaar voorstel — ook haalbaar op financieel vlak omdat het gaat om minder dan een half miljoen euro — om een BTW-verlaging door te voeren voor biokoffie, wat een duidelijk voorbeeld is van ethische handel. Een eventuele uitbreiding van die maatregel naar Fair Trade zou technisch moeilijker zijn, maar kan ook worden onderzocht.
Een ander werkveld waarop nuttig werk kan geleverd worden is de certifiëring. Certifiëring door de Fair Trade Labelling Organization, de FLO, de internationale koepel, en door Max Havelaar in België, is een privé-initiatief. Het is cruciaal voor de geloofwaardigheid voor de consument. Vorige week was er enige belangstelling, onder meer van de heer Van Der Maelen, voor het voorstel om een zogenaamd duurzaamheidslabel te lanceren waarbij sociale- en milieubekommernissen zouden worden geïntegreerd.
Los van het idee om een duurzaamhaidslabel in te voeren en van de manier waarop dat aan de bevolking wordt meegedeeld, rijst het probleem van de kostprijs van de controles. Ten eerste, kan men verwachten dat de kostprijs wordt verhaald op de geëngageerde consument, die een meerprijs op een Fair-Tradeproduct betaalt ? Ten tweede, kan alles niet op een meer efficiënte en meer geïntegreerde manier verlopen ? Ik denk aan een systeem waarbij in één controlebezoek zowel het Fair-Tradegehalte als de biocriteria worden onderzocht en waarbij de controle bovendien zou worden uitgevoerd door controleorganismen in het zuiden. Als de Belgische overheid op dit vlak haar nek zou uitsteken en met geld over de brug zou komen voor de organisatie van een dergelijk controlesysteem, zou ze een interessante pioniersrol spelen op wereldvlak.
Last but not least wil ik anticiperen op de vraag : « Wat met Afrika ? » Ook wat Fair Trade en Ethical Trade betreft, is Afrika het zwakke broertje. Er kan slechts stap voor stap een systeem worden opgebouwd. Binnen welke structuur dat moet gebeuren, laat ik voorlopig in het midden. In de eerste plaats moet er een specifiek programma worden uitgewerkt voor vorming in bedrijfsvoering en kwaliteitsmanagement, toegepast op eigen markten, op regionale vermarkting en kredietverlening.
Daarbij zou kunnen worden voortgebouwd op Britse ervaringen die in andere landen, waaronder Tanzania en Zuid-Afrika, met lokale Fair-Tradebureaus wordt gewerkt om vorming en advies te verlenen aan producenten ter plaatse.
Vandaag wordt eerlijke handel ook door de commerciële sector aanvaard, niet als principe, maar als een instrument van commercialisering dat hem onderscheidt van andere producten en tegelijk een inkomen verschaft aan de producent. Veeleer dan een basis voor handel is eerlijke handel een onderdeel van de sociale verantwoordelijkheid van de ondernemingen.
Op welke manier zullen in deze nieuwe context de criteria voor het welslagen van fair trade worden vastgelegd ? In hoever is een veralgemeende impact mogelijk ? En belangrijker nog, wordt van eerlijke handel verwacht dat hij de belangrijke toekomstige bedreiging voor een meer rechtvaardig handelsstelsel verbergt dan wel blootlegt ?
Dat is de uitdaging waarvoor we allen staan. Ik wens de commissie vruchtbare werkzaamheden toe.
1.3. Uiteenzetting van mevrouw S. François, vertegenwoordiger van Groupe One
Mevrouw S. François verklaart het volgende. De vereniging Groupe One is in 1997 opgericht om een nieuwe generatie verantwoordelijke ondernemers te vormen, die bij hun activiteiten oog hebben voor het sociale aspect en het milieu, en om op twee manieren zin te geven aan de economische activiteit.
We werken van onder naar boven door het stimuleren van economische activiteiten in de minst begunstigde gebieden, zowel in België als in de ontwikkelingslanden. Wanneer er al een economische activiteit is, werken we evenwel in de omgekeerde richting. We proberen de ondernemers en de publieke opinie te sensibiliseren voor het sociale en milieuaspect door de ontwikkeling van een duurzame en niet-destructieve economische activiteit met de klemtoon op het sociale aspect en het milieu.
Het spreekt dus vanzelf dat Groupe One betrokken is bij de Fair Trade. Ik zal het hebben over een concreet initiatief dat door Groupe One al jaren wordt gesteund, namelijk Citizen Dream, omdat dit Belgische initiatief meer bekendheid verdient, onder meer in het kader van het debat over de globalisering.
Citizen Dream is een recente keten van Belgische winkels die het principe van Fair Trade verdedigen. Ze verkopen decoratieartikelen, juwelen en modeaccessoires.
Citizen Dream is ontstaan uit een weddenschap : bewijzen dat een winstgevende economie, een handelsactiviteit en de ontwikkeling van de menselijke waardigheid wel kunnen samengaan in de context van globalisering van het handelsverkeer.
Anne en Joël Van Cauter beslisten op een dag om een netwerk van Fair Trade winkels uit te bouwen. Ze begonnen in 1998 op kleine markten. Vandaag telt het netwerk acht rendabele winkels. Die ontwikkeling is bijzonder interessant, omdat alles zo snel ging.
Citizen Dream is het tweede lid van IFAT, de wereldfederatie voor de Fair Trade, na OXFAM — Wereldwinkels. Voor 2004 verwachten ze een omzet van 1 000 500 euro. In België werden 20 arbeidsplaatsen gecreëerd en in de ontwikkelingslanden waarmee Citizen Dream samenwerkt, zijn 30 armen aan de slag. De keten kan al rekenen op 4 500 trouwe klanten.
Wat is er zo bijzonder aan Citizen Dream ? Er is ten eerste een vaststelling : 10 % van de consumenten bestaat uit overtuigde militanten die bewust Fair Trade-aankopen doen. De andere 90 % bestaat uit klassieke consumenten die zich bij hun aankopen niet door het Fair Trade principe laten leiden, maar door de verhouding prijs/kwaliteit, de presentatie, het imago, enzovoort.
Citizen Dream heeft beslist een « productstrategie » uit te bouwen en mooie producten aan te bieden met een goede prijs/kwaliteitverhouding, aangeboden in aangename en mooie winkels, bestudeerd vanuit het oogpunt merchandising.
Er is een strategie uitgewerkt om de normale klant aan te trekken. In de verkooppunten van Citizen Dream beseffen de klanten niet dat ze in een winkel zijn met producten afkomstig van eerlijke handel of ethische handel. De acht winkels die op dit ogenblik bestaan, draaien goed.
Na de aankoop wordt de klant op de hoogte gebracht van het feit dat het om eerlijke handel gaat. Twintig procent van de klanten toont zich geïnteresseerd en vindt het een goede reden om in dergelijke winkels te kopen. Zestig procent verklaart bereid te zijn terug te komen. De resterende twintig procent begrijpt de boodschap niet, maar dat belet hen niet om terug te komen.
De winkels van Citizen Dream functioneren zonder subsidies en zonder vrijwilligers. Het zijn BVBA's die belastingen betalen en die aan dezelfde regels zijn onderworpen als alle andere winkels. Het feit dat ze Fair Trade-producten verkopen, betekent niet dat ze geen winst maken.
Citizen Dream heeft aangetoond dat het mogelijk is op een commerciële manier te werken en tegelijkertijd ethische normen na te leven.
Aangezien het de bedoeling is winstgevend te zijn, heeft Citizen Dream de structuur van zijn winkels goed bestudeerd. De Fair Trade-handel neemt de normale handel als voorbeeld. Er wordt vaak gezegd dat er een wisselwerking moet zijn tussen de Fair Trade-sector en de gewone handelssector opdat de handelssector bij de ontwikkeling van zijn activiteiten rekening zou houden met het sociale aspect.
Het omgekeerde is even belangrijk, namelijk dat de Fair Trade-handel leert van de klassieke handelssector. De Koning Boudewijnstichting stelt overigens een uitwisseling voor die de twee structuren ten goede zou komen.
Als aandeelhouder van de winkels verleent Groupe One steun aan Citizen Dream. Group One oefent een belangrijke invloed uit op de strategische en ontwikkelingsdoelstellingen van de groep en zorgt voor een screening van de leveranciers.
Citizen Dream werkt met eerlijke leveranciers en met ethische leveranciers. De sector van de eerlijke handel is in het Zuiden nog niet voldoende rendabel. Sommige eerlijke producenten zijn goed georganiseerd en behalen goede resultaten, maar vele anderen moeten zich nog ontwikkelen.
Er moeten genoeg Fair Trade-producten voorhanden zijn om een netwerk van winkels te laten functioneren die werken zonder vrijwilligers en zonder subsidies. Daarom doet Citizen Dream momenteel ook een beroep op producten die afkomstig zijn van ethische handel. Die netwerken worden gecontroleerd door een systeem dat mede met de steun van de Koning Boudewijnstichting en in samenwerking met universiteiten is ontwikkeld. Normaal gezien zou Citizen Dream geleidelijk moeten overschakelen van producten afkomstig van ethische handel naar Fair Trade-producten. Dat is een interessante evolutie. We zullen dat doel bereiken.
Dat zijn de manieren waarop Group One Citizen Dream ondersteunt.
Ik keer terug tot het werk van deze commissie en tot wat België kan doen om ethisch verantwoorde en eerlijke handel te ondersteunen.
Ik wens deze beide types van handel als één thema te benaderen. In beide gevallen wordt getracht een handelsactiviteit te ontwikkelen, maar niet op om het even welke manier. Bij die activiteiten worden altijd sociale en milieucriteria in rekening gebracht.
De aanbevelingen die ik voor de ene en de andere zal doen zijn gelijklopend. Ze werden reeds grotendeels geformuleerd door de heer Bontemps.
Het gaat om druk op de WTO, sociale en milieucriteria om een onderscheid te maken tussen de producten, de voorkeur die ze moeten krijgen bij overheidsopdrachten, vermindering van BTW op die producten, sensibilisering van leerlingen van de basisschool, studenten van handelsscholen en van het grote publiek, het vaststellen van criteria voor ethisch verantwoorde en eerlijke handel. Het zijn aanbevelingen die de eerlijke handel in de enge zin overstijgen.
Ik nodig de commissieleden uit de studie te lezen die Group One voor toenmalig minister van Economie Charles Piqué maakte. Wij hebben gedurende een jaar een studie gemaakt om aan de regering aanbevelingen te richten om de ethisch verantwoorde handel te stimuleren en te ondersteunen.
De meest van die aanbevelingen zijn ook van toepassing op de eerlijke handel vanaf het ogenblik dat die handel een rendabele activiteit wordt, wat onder meer werd aangetoond door Citizen Dream.
De eerlijke handel betekent een steun voor de producenten van het Zuiden. Subsidiëring door ontwikkelingssamenwerking is onontbeerlijk. De landen uit het Zuiden moeten worden gesteund.
Ik benadruk nog het belang van samenwerking tussen de ethisch verantwoorde en de eerlijke handelssector en de klassieke privé-sector. De eerlijke handel kan er veel bij winnen door de efficiënte middelen die door en voor de privé-sector werden ontwikkeld, te gebruiken.
1.4. Bespreking
De heer Pierre Galand wil het nog even hebben over het waarborgmechanisme. De heer Tollenaere sprak over transfers naar de BTC. Daar hadden we graag de redenen van gekend.
De heer Bontemps had het over de Delcrederedienst en BIO, maar repte met geen woord over de BTC. Nochtans doet de BTC aan ontwikkelingssamenwerking en bovendien beschikt zij over de middelen om een economische rol te spelen. Spreker ziet dan ook niet in waarom de BTC niet nauwer zou worden betrokken bij die normen van eerlijke en ethische handel.
De heer Van der Maelen heeft een vraag : wat zijn de problemen indien men producten met een label in de handel wil brengen ? Mijn ervaring terzake wijst uit dat er drie grote probleemvelden zijn.
Ten eerste stelt men vast dat een producent die de intentie en de wil heeft om de stap te zetten en eerlijke producten op de markt wil brengen, een probleem heeft om aan de voorwaarden te voldoen. De heer Bontemps heeft gezegd dat er onder meer in Tanzania en Groot-Brittannië mechanismen bestaan om producenten te helpen die stap te zetten. Kan daarover meer duidelijkheid worden gegeven ?
Een tweede probleem dat ik onderken is dat het vaak niet volstaat om een eerlijk product te hebben, maar dat men dit ook moet kunnen aanbieden op een manier dat het een kans maakt bij de westerse, kieskeurige consument. Het lijkt me een interessant idee om te kijken naar het Nederlandse voorbeeld van het Centrum voor de bevordering van import.
De achillespees van een dergelijk systeem is, ten derde, de garantie voor de consument dat die producten inderdaad gemaakt zijn met naleving van de opgelegde normen. Dat zou volgens de heer Bontemps een onderdeel moeten zijn van het Belgische beleid. Er zouden zuiderse instanties op dit vlak moeten worden gecreëerd, en dan liefst controleorganismen die zowel eerlijke handel als sociale en milieunormen kunnen controleren. Dat is immers bijzonder duur en de kosten moeten worden afgewenteld op de producent of de consument. Heeft de heer Bontemps weet van het bestaan van of aanzetten tot dergelijke organisaties ?
Kan de heer Tollenaere zeggen waarom men het garantiefonds zo beperkt heeft opgevat ? Gaat het om een wantrouwen tegenover deze mechanismen en heeft men ze daarom beperkt tot 4 NGO's ? Is men bang om het traditionele terrein van DGOS, zijnde de NGO's, te verlaten en om aldus op het commerciële vlak te komen ?
Mevrouw Gisèle Mandaila Malamba, staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid zou in het kader van de erkenning van de vier NGO's willen weten wat de doorslaggevende criteria waren om al dan niet in de regeling te worden opgenomen.
Haar tweede vraag betreft het voorbeeld dat u aanhaalde in verband met het Verenigd Koninkrijk. Welke aspecten van de voorstellen kunnen interessant zijn om opnieuw in deze commissie te worden gebruikt ?
De heer Bontemps antwoordt eerst op de vraag over de mogelijkheden die de producenten hebben om tot betere producten te komen.
Er bestaan verschillende technieken. De Engelse methode is zeker interessant en heeft zijn nut bewezen. Er werden evaluaties gedaan die gunstig uitvielen. De methode is uitgewerkt door de fair trade-organisatie Trade Craft, met steun van DEFIT, het Engelse DGOS.
Ze hebben 10 of 12 bureaus in landen van de derde wereld. Ik heb er één bezocht in Tanzania en één in Zuid-Afrika maar er zijn er nog andere. In dergelijke bureaus kunnen kleine producenten — in de eerste plaats zij die volgens het fair trade-principe werken, maar het kan ook ruimer — diensten komen halen. Er worden daar cursussen en vormingen georganiseerd en men helpt mensen en groepen op een gestructureerde manier op weg. Wanneer in de textielsector bijvoorbeeld een tiental coöperatieven problemen hebben met de juiste maten en de kleuren die er op dit ogenblik op de markt zijn, worden er voor hen cursussen georganiseerd.
Deze methode vermijdt een heleboel verplaatsingen naar het noorden. In het zuiden zelf wordt ingegaan op concrete vragen van producentengroepen. In die zin gaat het om een relatief goedkoop programma. De idee is ook dat zij die naar de cursussen komen een financiële bijdrage leveren. Als ik het mij goed herinner moet ongeveer de helft van de kosten door de begunstigden worden gedragen en wordt de andere helft door het noorden gesubsidieerd.
Er zou perfect kunnen worden gedacht aan het onderzoeken van dat systeem, het eventueel mee participeren daaraan of aan een gelijksoortig initiatief in andere landen. Men heeft zich beperkt tot de wereld van de Commonwealth, maar het is bijvoorbeeld perfect mogelijk om dezelfde initiatieven uit te werken voor Franstalig Afrika en om gebruik te maken van de ervaring die ze hebben opgebouwd. Dit initiatief loopt immers al ongeveer 8 jaar.
Er werd ook een vraag gesteld over de garanties van de consument. Wat in het systeem dat FLO en Max Havelaar hebben opgebouwd opvalt, is de enorme kostprijs van de operatie, hoewel dat nog meevalt vergeleken met de kostprijs van het certifiëren van bioproducten. Ik maak het mee dat een koffiecoöperatieve in Mexico per jaar vijf of zes controleurs op bezoek krijgt. De Zwitserse, Duitse of Engelse organisaties sturen elk hun experts die het loon van een westerse expert krijgen. Ze moeten gelogeerd worden, hun vliegtuigtickets moeten worden betaald, enzovoort. De mensen van de Wereldwinkels maken het geregeld mee dat coöperatieven er zelfs niet kunnen aan denken een bio-certificaat aan te vragen omdat het gewoon te duur is.
Enige rationalisering lijkt me dus nodig. Uiteindelijk betaalt de consument immers al die controles. Er is terzake nauwelijks enige overheidsinterventie. We moeten het geheel efficiënter bekijken. Drie kwart van de vragen die worden gesteld door degenen die certificeren zijn dezelfde. Dat kan dus meer gestroomlijnd.
Waarom maken we inzake overdracht van kennis en beslissingsbevoegdheid naar het zuiden geen werk van een netwerk van geaccrediteerde certificatieorganisaties ? Er bestaan er al een paar in Thailand, Mexico en Bolivia. Daar hebben certificatieorganisaties uit het noorden vormingsprocessen opgezet. Binnen de fair trade wordt er ook gewerkt aan een gedecentraliseerde structuur. FLO heeft momenteel tussen de 5 en de 10 bureaus in de derde wereld. Dat is een schuchter begin. Beide werelden staan nog ver van mekaar. We moeten in elk geval in die richting verder. We moeten het geheel efficiënter en meer betaalbaar maken. Er gaan altijd maar meer vragen van consumenten en van de commerciële sector komen. Als we willen vooruitkijken, is er een programma met lokale antennes die geaccrediteerd worden nodig. Dat vereist minstens 3 jaar voorbereiding. Eens echter dit systeem op poten staat, zal het veel goedkoper zijn dan het huidige.
De heer Tollenaere antwoordt op de vraag van de heer Van der Maelen vroeg waarom het garantiemechanisme zo beperkt is.
Welnu, de geschiedenis van het desbetreffende document begon in 2001. Een zestigtal mensen met soms zeer uiteenlopende meningen hebben zich met dit uiterst technische dossier bezighouden. Uit de vergelijking van het oorspronkelijke document met het uiteindelijke document kan de afgelegde weg worden afgeleid. Bij Ontwikkelingssamenwerking was men niet zo enthousiast om zich in een weinig gebruikelijk onderwerp in te werken.
Ik geef een voorbeeld. Als alles goed gaat moet men zich terugtrekken als de operatie beëindigd is. Vanuit budgettair oogpunt is dat nogal opmerkelijk. Als alles fout gaat, dan moet men ordonnanceren. Vanuit administratief oogpunt is dit heel ingewikkeld, vandaar de terughoudendheid.
Er zijn vier ONG's erkend in de sector van de eerlijke handel en zij kunnen dus een subsidie krijgen van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in het kader van de overeenkomst van 1998, als ik me niet vergis. Het is uiteindelijk een NGO die traditioneel geen deel uitmaakt van de sector van de eerlijke handel die, met Alterfin, een dossier met veel moeite heeft uitgewerkt en voorgesteld. Momenteel heeft deze NGO, gezien de omstandigheden, heel wat moeilijkheden met de Inspectie van Financiën. Binnen enkele weken zullen we immers van richting veranderen. Waarom wil men tot elke prijs een mechanisme operationeel maken dat over enkele weken niet meer van toepassing zal zijn ?
Deze verklaring is waard wat ze waard is, maar ik wil ze u in elk geval niet onthouden.
De heer Pierre Galand repliceert als volgt : het is niet verlopen zoals gewenst. Men wil veranderen, maar als dit het instrument blijft van het DGOS, dan bent u niet in staat om dit soort leningen te doen.
De heer Tollenaere bevestigt dit. Er is een gevolmachtigd uitvoeringsmechanisme nodig. Dat moet over voldoende financiële middelen beschikken om het dossier te bestuderen, het in een adviescommissie te doen onderzoeken en de nodige uitvoeringsbesluiten te nemen.
De heer Pierre Galand vraagt of dat de BTC kan zijn ?
De heer Tollenaere zegt dat het momenteel in elk geval de optie is die men neemt.
2. Hoorzittingen van 25 oktober 2004 :
2.1. Uiteenzetting van de heer Denis Lambert, vertegenwoordiger van « Oxfam-Wereldwinkels »
De heer Lambert vindt dat de term « eerlijke handel » gedefinieerd moet worden ten opzichte van de antonieme term, « oneerlijke handel ».
Hij stelt ten eerste vast dat er vele nieuwe actoren zijn in de eerlijke handel.
Deze nieuwe sector kent al meer dan 30 jaar een gestage vooruitgang.
Men mag zich echter niet blind staren op dat succes en een « light »-versie van eerlijke handel aanvaarden. Als men geen « softe » bedrijven wil, is het belangrijk om over betrouwbare en uniforme erkenningscriteria te beschikken.
Zo zijn er de criteria van de FLO (Fair trade Labelling Organisations international), betreffende de activiteiten die door de IFAT (International Federation for Alternative Trade) gepromoot worden.
De IFAT is een referentieorgaan. Welke organisaties zijn erkend ? Het betreft bijvoorbeeld de organisaties die door het Franse ministerie van ontwikkelingssamenwerking worden erkend (met andere woorden mede gefinancierd).
Een tweede vaststelling is dat er in Europa drie concepten bestaan om te bepalen wanneer er sprake is van eerlijke handel.
In de eerste plaats wordt verwezen naar de omvang van de producent.
Ten tweede wordt belang gehecht aan de eerbiediging van de rechten van de huidige en toekomstige generaties.
Ten slotte wordt het beginsel « coresponsible responsibility » toegepast.
Een derde vaststelling is dat het klassieke imago van de eerlijke handel beperkt blijft tot de drie woorden « koffie — bananen — eerlijke prijs ».
Er worden echter nog andere producten aangeboden !
Dat neemt niet weg dat koffie een kenmerkend product is.
Vandaag verkeert de koffiesector in crisis wegens de tendensen op de koffiebeurzen.
Men stelt hetzelfde probleem vast met betrekking tot de ambachtelijke producten.
De redenen zijn dezelfde :
— er zijn geen dominante actoren;
— er bestaan geen stelsels die een duurzame afzetmarkt waarborgen; bijgevolg verkeren de producerende vrouwengroeperingen in een crisis.
Om te bepalen of een bedrijf aan eerlijke handel doet, wordt rekening gehouden met een aantal aspecten.
Een dergelijk bedrijf kan gesubsidieerd worden, en structurele giften ontvangen.
De klassieke handel huivert van samenwerking op economisch vlak. Een handelsbedrijf moet zichzelf kunnen financieren, zegt men.
De samenwerking kan de vorm aannemen van organisatorische steun of de oprichting van een waarborgfonds.
Dit alles zijn suggesties voor de ontwikkelingssamenwerking.
Hij komt terug op de koffieproductie en vooral de Afrikaanse macro-bedrijven.
Het is een feit dat in Afrika en in het Zuiden in het algemeen de koffieproductie momenteel verliesgevend is.
Wat kan de inbreng van België zijn ?
Men moet weten dat België, bij de sturing van het aanbod, accijnzen heft op koffie. Het zou interessant zijn om na te gaan of België op die manier niet meer ontvangt dan de producenten zelf.
Ook is op zijn minst een Europese aanpak vereist is om de prijzen op macro-economisch niveau te beïnvloeden.
Het is een goede zaak dat de heer Michel commissaris voor ontwikkelingssamenwerking wordt, omdat hij op dat gebied altijd blijk heeft gegeven van een voluntaristische aanpak.
Er blijven twee vragen :
— katoen wordt door de ontwikkelde landen gedumpt. Daarom bouwt Wereldwinkels een Europees netwerk op, dat Spanje en Griekenland — zelf katoenproducerende landen — zal omvatten, aangezien het vooral de Verenigde Staten zijn die aan dumping doen.
— om het verband tussen voedselsoevereiniteit en economie te verbeteren, zou het interessant zijn als katoen ter plaatse verwerkt werd, in de producerende landen zelf. Deze oplossing moet een onderdeel zijn van de ontwikkelingssamenwerking.
Hetzelfde probleem doet zich voor met de suikerproductie. Bovendien wordt de Belgische suiker gesubsidieerd, en men zou iets moeten doen aan de APC-quota. Dat is de beste manier om onze landbouw te heroriënteren en een dumping van Belgische producten in het buitenland te vermijden.
2.2. Uiteenzetting van de heer Miguel De Clerck, directeur van « Max Havelaar België »
De heer De Clerck beschrijft de opdrachten van Max Havelaar als volgt :
— men normaliseert de criteria
— men gaat na of ze worden toegepast.
De waarborg wordt geleverd door een onafhankelijke organisatie; via audits worden ter plaatse controles uitgevoerd.
De organisatie staat open voor alle actoren, zowel producenten als verdelers.
Een andere opdracht bestaat erin de markten in het Noorden bewust te maken, door een werkelijk of potentieel publiek aan te spreken, alsook de koffiebranders en de verdelers.
Ten slotte steunt de organisatie de producenten door raadgevingen in verband met kwaliteit en institutional building.
Twee factoren zijn van essentieel belang :
— enerzijds is er de prijs.
Men berekent de productiekosten, rekening houdend met eerlijke sociale omstandigheden, en de kosten voor het milieu (een biologisch product is per definitie duurder).
— anderzijds is er de vergoeding van de inspanningen van de producenten.
Vandaar het idee van een toekomstaanbod, dat producenten in staat stelt om te overleven. De prijs wordt verhoogd met een « ontwikkelingspremie ».
Dit alles moet ertoe leiden dat een positieve economische impact ook een niet-economische impact inhoudt. Er zijn immers ook sociale gevolgen, bijvoorbeeld het op gang brengen van een democratisch proces.
De criteria die Max Havelaar heeft vastgesteld brengen een dynamische logica met zich mee.
Die criteria houden rekening met de ontwikkeling. Men blijft creatief en vernieuwend, waardoor nieuwigheden ontwikkeld worden, zoals de « Utz Kapeh »-koffie en de CCC (code of conduct coffee producers).
Het gevolg van de hele opzet is dat de producenten meer ontvangen.
Dank zij de strenge criteria worden de ondernemingen die eerlijke hanel bedrijven bovendien op hun verantwoordelijkheden gewezen.
Die eisen zijn natuurlijk wel minder streng dan voor de ethische handel.
Om de verworvenheden van deze acties te behouden moet het dumpen bestreden worden, omdat dit de vruchten van decennialange inspanningen tenietdoet.
Dat is bijvoorbeeld het geval met de handel in suikerbieten en de financiële speculaties op de beurzen voor voedingsproducten.
Men heeft trouwens berekend dat de financiële waarde van producten uit de eerlijke handel 7 tot 11 maal hoger is dan de kosten. Die meerwaarde kan niet anders dan het gevolg van speculaties zijn.
Een ander belangrijk punt is dat het beleid ten aanzien van deze handel te transversaal is; het zou horizontaler moeten worden, met andere woorden meer voluntaristisch, door de volgende maatregelen te treffen :
— een betere coördinatie van de projecten;
— betere promotiemiddelen;
— betere samenwerkingsverbanden.
Bovendien moeten ethische criteria opgenomen worden in de openbare aanbestedingen.
Kortom, er moeten nieuwe regels ingevoerd worden voor de handelsverrichtingen, wat steevast tot spanningen en problemen zal leiden.
Bovendien moeten de « eerlijke handel-acties » uitgebreid worden in het noordelijk halfrond, wat ook betwist zal worden.
2.2.1. Uiteenzetting van de heer Miguel De Clerck, directeur van Max Havelaar België
De heer De Clerck omschrijft de opdracht van Max Havelaar als volgt :
A. De activiteiten van Max Havelaar zijn gestoeld op drie pijlers :
1. Certificering : Max Havelaar stelt de criteria op waaraan producten uit het Zuiden moeten beantwoorden. Deze criteria passen perfect in de criteria voor Duurzame Ontwikkeling (economische en sociale criteria en milieucriteria). Daarnaast controleert en waarborgt Max Havelaar dat aan deze criteria wordt voldaan.
2. Openen van de markten in het Noorden : Om er zeker van te zijn dat deze markten zich openstellen maakt Max Havelaar mensen gevoelig voor Eerlijke Handel, tracht het label de consumptie van de verbruikers (de « Vraag ») en de praktijken van de diverse actoren betrokken bij het « aanbod » (invoerders, verwerkers en distributeurs) te veranderen. Het label bestaat in 19 landen. Momenteel heeft het een vijftigtal commerciële partners. De belangrijkste verwezenlijking is geweest om de Eerlijke Handel zijn weg te doen vinden naar de grootdistributie.
3. Steun voor de producenten in het zuiden, zowel voor kleine producenten als voor arbeiders in de plantages. Het gaat niet om gestructureerde projecten in de klassieke zin van het woord, maar veeleer om technische ondersteuning en bemiddeling. Deze steun bevordert de handel (« empowerment »), de kwaliteit van de productie, de organisatie en de contacten en ontmoetingen met goede partners.
Max Havelaar vult de andere actoren goed aan omdat het label een katalysator is voor eerlijke handel door de garanties die het alle betrokkenen biedt. Hoe meer partijen er bij dit systeem betrokken worden, hoe beter. Max Havelaar verkoopt of koopt geen producten maar legt contacten. De onafhankelijke (en dus externe) en internationale organisatie Max Havelaar kan deze garanties bieden aangezien zij ter plaatse controles uitvoert van bij de producent in het exportland over de hele handelsketen tot bij de distributie op de markt in het Noorden.
De criteria voor certificering van het Max Havelaar label zijn gebaseerd op twee belangrijke principes :
1. Bij het opstarten van een ontwikkelingsproject voor producenten in het Zuiden wordt hen om te beginnen beloofd dat tegenover hun inspanningen om toegang te krijgen tot de markten in het Noorden een minimumprijs staat die alle productiekosten dekt (dus ook sociale kosten en milieukosten), met daarbovenop een premie die zij zullen kunnen investeren in voor hen prioritaire zaken. Deze economische pijler is de enige die de producenten/arbeiders een toekomst biedt maar hen toch hun eigen keuzes laat maken.
2. Eerlijke handel is gebaseerd op een ontwikkelingsdynamiek : er is een constante evolutie. Dit blijkt uit een aantal criteria waar aan producenten ten minste moeten voldoen. Voor kleine producenten zijn de sociale criteria bijvoorbeeld interne democratie, transparantie en communicatie, voor plantages bijvoorbeeld de wettelijke minimumregels en het naleven van de regelgeving van het Internationaal Arbeidsbureau. Milieucriteria zijn bijvoorbeeld dat de meest toxische chemische producten niet meer worden gebruikt. Als aan deze criteria wordt voldaan, zijn er ook criteria inzake vooruitgang. Zo moet het gebruik van chemische producten bijvoorbeeld langzaam maar zeker worden verminderd, tot er uiteindelijk geen producten meer worden gebruikt. De lonen moeten bijvoorbeeld stijgen tot zij een aanvaardbare levensstandaard mogelijk maken gebaseerd op het boodschappenpakket van de huisvrouw. Met deze criteria inzake vooruitgang kan werkelijk aan ontwikkeling worden gedaan en kan een nieuwe middenklasse van ondernemers opstaan. Dankzij deze criteria is Eerlijke Handel innoverend en kunnen in de handel nieuwe wegen worden bewandeld, ook door nieuwe spelers.
B. Ethische en eerlijke handel
Recentelijk zijn er voornamelijk voor koffie een aantal lovenswaardige initiatieven geweest die zijn uitgemond in labels (Utz Kapeh) of gedragscodes (Common Code for the Coffee Community, de zogenaamde « 4C's »). Deze initiatieven verschillen dan wel van de criteria voor Eerlijke Handel maar zijn wel belangrijk en getuigen van sociale verantwoordelijkheidszin bij de ondernemingen. Het belangrijkste verschil met Eerlijke Handel is dat beide eerder genoemde criteria niet geïntegreerd worden. Het gaat om recente initiatieven en dus kan de impact ervan nog niet goed geëvalueerd worden, maar het lijkt er toch op dat deze initiatieven een verbetering inhouden voor de producenten en de arbeiders, in vergelijking met de traditionele handelspraktijken. De parlementsleden moeten beseffen dat er verschillen zijn en dat ook de impact op het Zuiden die van elk van deze labels kan worden verwacht, verschillend is.
C. Concrete voorstellen
Hoe kunnen de parlementsleden de Eerlijke Handel ondersteunen ?
Macro-economisch :
1) Een einde maken aan de dumpingpraktijken in verband met producten die vanuit België naar de markten in het Zuiden worden uitgevoerd. Het beste voorbeeld is wellicht de gesubsidieerde suikerbietenteelt.
2) Wij voeren momenteel een studie uit over financiële speculaties op de beurzen van voedingsmiddelen als koffie. Wij weten bijvoorbeeld dat de financiële omvang van getekende contracten 7 tot 11 keer lager ligt dan de omvang van de financiële transacties op deze beurs. Tussen de voedingsmiddelenbeurs en de financiële beurs wordt er dus gespeculeerd en is er een groot verschil. Wij zullen u op de hoogte houden van de resultaten van deze studie. De aanbevelingen zullen bestemd zijn voor internationale instellingen, waar België een stimulans kan zijn.
Bevorderlijk voor Eerlijke Handel op Belgisch niveau : samenwerking, ontwikkeling en handel.
Eerlijke Handel wordt al meerdere jaren beschouwd als een belangrijk element in alle onderdelen van het samenwerkings- en ontwikkelingsbeleid. Er is slechts een kleine vooruitgang geboekt. Wanneer wordt Eerlijke Handel een prioriteit voor het beleid, en dus voluntaristischer ?
Concreet zou dat betekenen dat de inspanningen van de verschillende betrokkenen in het Zuiden en het Noorden beter gecoördineerd zouden worden. In het Zuiden zou dat inhouden dat er meer rekening wordt gehouden met de commercialisering van de productie, zowel op lokale als op internationale markten en dat programma's voor de diversificatie van landbouwculturen beter gepromoot worden. Er zou bijvoorbeeld een echte voorlopige financiering kunnen komen tussen de ondertekening van het contract en de eigenlijke levering : zo zou een fonds kunnen worden opgericht om te zorgen dat bedrijven die eerlijke handel drijven in gebieden met zware concurrentie, niet zelf de lasten van de voorlopige financiering moeten dragen gedurende soms wel 3 tot 6 maanden.
Dan moeten er meer middelen specifiek worden bestemd voor Eerlijke Handel.
Bevorderlijk voor Eerlijke Handel op Belgisch niveau : de interne markt.
Ethische criteria zoals Eerlijke Handel opnemen in de aanbestedingsvoorwaarden.
Ik besef terdege dat dit voor u een moeilijk domein is aangezien eerlijke handel als model voor economische ontwikkeling dat een oplossing biedt voor de armoede in het Zuiden, in wezen twee nieuwigheden introduceert :
1. u moet deze nieuwe handelsvorm regelen, aangezien het een handel is die het algemeen welzijn in het Zuiden bevordert en er concrete en simpele middelen voor voorhanden zijn.
2. Om efficiënt op te treden in het Zuiden moet u zich ook concentreren op enkele acties die plaatsvinden in het Noorden.
Dit kan misschien een utopie lijken maar de groei van de eerlijke handel in het Noorden en de gunstige invloed op de ontwikkeling in het Zuiden bewijzen het tegendeel.
2.3. Uiteenzetting van de heer Benoît Olivier, directeur van « Miel Maya Honing »
A. Voorstelling van de organisatie
Miel Maya Honing VZW is een ontwikkelings-NGO erkend door de DGOS. Zij is lid van de federaties van NGO's Acodev en Coprogram, evenals van de CNCD en de 11.11.11-koepel. Zij is actief op het vlak van de financiering van partners en ontwikkelingsopvoeding via het thema van eerlijke handel in honing.
Zij haalt haar financiële middelen uit subsidies, giften en een bijdrage van Maya Fair Trading. De maatschappelijke zetel van deze tweetalige organisatie bevindt zich in Luik, en in Leuven is een regionaal bureau voor Vlaanderen gevestigd. Door haar structuur is de vereniging dus geen voorstander van de defederalisering van ontwikkelingssamenwerking.
Maya Fair Trading VZW is de handelsorganisatie die verbonden is aan Miel Maya Honing. Zij zorgt voor de invoer en distributie van honing uit Mexico en Guatemala onder de merknaam MAYA. Dat merk bevat ook afgeleide honingproducten zoals speculaas, honingkoek, snoepjes enz. De producten worden voornamelijk gedistribueerd via de groothandel (in België) en via het van wereldwinkel netwerk (in België en via export, voornamelijk binnen de EU). De maatschappelijke zetel is gevestigd in Luik.
B. De eerlijke handel
Miel Maya Honing en Maya Fair Trading zijn twee organisaties gespecialiseerd in de eerlijke handel in honing.
Deze specialisatie is ook hun sterkte want :
— op die manier kan Maya Fair Trading zeer goede kwaliteit bieden, betrouwbaarheid en traceerbaarheid van de Maya-honing;
— ze draagt bij tot de samenhang en het professionalisme die beide organisaties kenmerken;
— daardoor kunnen zij een rechtstreekse band hebben met hun partners en in het bijzonder met hun voornaamste doelgroep, namelijk de kleine boeren, hetgeen hun motto « Honing op mensenmaat » illustreert.
De partners van Miel Maya Honing en Maya Fair Trading zijn gecertificeerd door de Fairtrade Labelling Organization (FLO).
De honing wordt aangekocht volgens de principes van de FLO.
C. Een visie op eerlijke handel
Het werken met de partners van Miel Maya Honing omvat de volgende drie dimensies : commercialisering, ontwikkelingssteun via verwante projecten en informatie verstrekking aan het publiek in België en Europa. De projecten die zij voor hun partners financieren zijn met name bedoeld om hen te helpen via eerlijke handel niet alleen een billijke prijs voor hun producten te verkrijgen, maar ook een billijk inkomen zodat zij hun familie behoorlijk kunnen onderhouden.
De specialisatie, de relatieve kleinschaligheid van beide organisaties en de aard van het product waarmee zij werken verklaren dat zij geen politieke campagnes voeren en niet lobbyen. Zij maken wel deel uit van het Fair Trade Centrum en scharen zich achter de standpunten daarvan.
Het verheugt spreker te zien dat eerlijke handel een toekomst heeft : het publiek, de overheid en de groothandel zijn geïnteresseerd. Het is een goede zaak dat steeds meer distributiebedrijven vertegenwoordigd zijn in de verkoopcijfers van eerlijke handel : zo worden de afzetgebieden vergroot. Ook de organisaties voor eerlijke handel moeten hun rol kunnen blijven spelen met hun algemene visie die zij integreren in de verschillende facetten van eerlijke handel.
D. Een blik op de mondialisering
Eerlijke handel maakt deel uit van de mondialisering en tracht die een menselijker gezicht te geven door de economie ten dienste te stellen van de mens en niet omgekeerd.
Net zomin als in politieke campagnes en lobbying is Miel Maya Honing actief in de andersglobalistische beweging. Miel Maya Honing is wel bezorgd over de uitdagingen van de mondialisering, maar houdt zich enkel bezig met zijn eigen werkterrein en de specifieke uitdagingen voor zijn partners.
Zij zijn intussen twintig jaar aanwezig in Chiapas (Mexico), waar de imkers worden opgevolgd door hun zonen. Om te voorkomen dat die naar de hoofstad of naar de Verenigde Staten verhuizen, moeten zij hulp krijgen om professioneler te gaan werken als imker en er een echt beroep van te maken.
De partners bevinden zich vaak in gebieden met een grote biodiversiteit, wat zeker een troef is bij de productie van een natuurlijke kwaliteitshoning. Spreker stelt vast dat de Interamerican Developmentbank in Mexico en Guatemala heel wat imkerprojecten ondersteunt in zogenaamde « biologische gangen ». Miel Maya Honing heeft dus te maken met mondialisering via vragen over mate waarin de strategie van de IDB de belangen dient van de bevolking of over de eventuele banden met programma's als « Plan Puebla — Panama ».
Zij kunnen ook een specifiek accent leggen aangezien honing geen exotisch product is : de Europese Unie is een grote producent, ook al voorziet zij slechts in 50 % van de voorraad. Hierdoor kan het Noord-Zuid-debat verbreed worden tot de wereldwijde handel in landbouwproducten en dieren.
2.4. Uiteenzetting van de heer Johan Elsen, secretaris-generaal van « Oxfam Wereldwinkels »
In 1971 startten enkele Vlamingen een beweging die zich afzette tegen allerhande internationale handelspraktijken die fundamenteel onrecht aandeden aan onze minder begoede medewereldburgers in het zuiden. Oxfam-Wereldwinkels ontstond rondom de idee dat duurzame ontwikkelingssamenwerking enkel gebaseerd kon zijn op de uitbouw van evenwaardige en respectvolle handelsrelaties met producenten in het zuiden.
In 2004, 33 jaar later, leven we in een zich razendsnel globaliserende wereld waarin we het hier in het noorden beter hebben dan ooit tevoren, maar waarbij de migratiestromen van vluchtelingen in het zuiden en van het zuiden naar het noorden ook groter zijn dan ooit tevoren. En dit vooral onder impuls van een steeds groeiende kloof tussen Noord en Zuid, want ook deze is nooit tevoren groter geweest. Met andere woorden : naarmate de globalisering toeneemt, slagen we er tot nu toe blijkbaar steeds minder in om de kloof tussen noord en zuid te dichten. En naarmate de globalisering toeneemt, groeien in het noorden ook de bewegingen als Oxfam-Wereldwinkels die zich blijven verzetten tegen een globalisering zonder sociale en ethische correcties.
Oxfam-Wereldwinkels is tijdens de voorbije 30 jaren uitgegroeid tot een beweging van momenteel bijna 7 000 vrijwilligers in Vlaanderen, zo'n 10 000 vrijwilligers in heel België, die zich in meer dan 300 Oxfam-wereldwinkels op een gestructureerde manier het hele jaar rond inzetten voor een rechtvaardiger wereldhandel. Daarbij geven ze permanent uiting aan hun verontwaardiging ten overstaan van een wereldeconomisch systeem waarin winstbejag als ultieme doel leidt tot groeiend onrecht, vooral in de noord-zuid handelsrelaties.
De voorbije jaren is Oxfam-Wereldwinkels als organisatie sterk gegroeid, en werken ze in Vlaanderen momenteel met zo'n 100 beroepskrachten. Spreker heeft de voorbije jaren vele nieuwe medewerkers mogen aanwerven, en is daarbij in contact gekomen met vele honderden jonge en minder jonge sollicitanten, en daaronder veel hooggekwalificeerde mensen die bereid zijn om een goedbetaalde job in een gerenommeerd bedrijf te laten staan voor een job bij Oxfam-Wereldwinkels. Wanneer hij daarbij peilt naar de motivatie om voor Oxfam-Wereldwinkels te komen werken, hoort hij als meest genoemde motivatie : »Ik ben het beu om me dag in dag uit in te spannen met als enige doel de winst van de aandeelhouders te verhogen ».
Het blijft een fundamentele overtuiging dat de toenemende globalisering veel meer moet zijn dan louter en alleen een economische globalisering. Zolang instellingen als de WTO, het IMF en de Wereldbank zich enkel met economische globalisering bezighouden, zonder deze met dwingende sociale, ecologische en ehtische maatregelen aan te vullen en te corrigeren, is er weinig of geen uitzicht op een oplossing voor de groeiende kloof tussen Noord en Zuid.
Enkele maanden terug heeft Oxfam-Wereldwinkels haar missie en strategische doelstellingen opnieuw gedefinieerd. Daarbij is en blijft haar bestaansreden het ijveren voor rechtvaardige wereldhandel. Ze doen dit op twee manieren. Eerst en vooral blijft ze een eigen ethisch zeer hoogstaand handelsmodel uitbouwen. Door zelf fairtrade-producten in te voeren en te vermarkten, zowel in wereldwinkels als in de grootdistributie, in binnen- en in buitenland, toont ze aan dat handelsrelaties op een andere manier kunnen, en tegelijk bieden ze de bewuste consument daardoor een alternatief aan.
En uiteraard heeft deze fairtrade-handel ook tastbare resultaten in het zuiden. De meerprijs die fairtrade voor producenten oplevert, kan men investeren in het verbeteren van de levensomstandigheden, betere opleiding, versterking van hun organisatie, waardoor onrechtstreeks ook hele leefgemeenschappen in het zuiden versterkt worden.
Maar daarnaast blijft ze ervoor ijveren dat ook de globale wereldhandel steeds hogere sociale en ethische normen ten overstaan van producenten in het zuiden gaat hanteren. Daarbij richt ze zich tot drie doelgroepen.
Ten eerste richt ze zich met haar sensibiliseringsacties tot het kritische consumentenpubliek dat in toenemende mate druk uitoefent op de bedrijven door bij hun aankopen te kiezen voor de meest ethische producten.
Ten tweede spreekt ze de bedrijfswereld rechtstreeks aan op hun sociale en ethische verantwoordelijkheden in hun relatie tot producenten in het zuiden. Dit is een moeizaam proces, en soms is ze verplicht om mistoestanden publiekelijk aan te klagen, maar waar mogelijk wil ze op een constructieve manier met bedrijven in dialoog treden.
En ten derde richt ze zich tot de politieke wereld. De absoluut noodzakelijke sociale en ethische correcties op ons economisch model worden in een zich globaliserende wereld niet of ruim onvoldoende opgenomen door de wereldinstellingen die deze globalisering vorm geven. Hier ligt dan ook een ontzettend belangrijke taak weggelegd voor onze Vlaamse, Belgische en Europese politici, van wie verwacht wordt dat ze de bedrijfswereld via wetten en regelgeving in de richting van een rechtvaardige wereldhandel duwen.
Spreker beseft uiteraard dat steeds meer van deze wetten en regels op niveau van de EU vorm krijgen, maar ook de Belgische federale overheid blijft aangesproken op haar verantwoordelijkheid. Concreet verwacht ze initiatieven op drie terreinen :
De overheid heeft via haar aankoopbeleid een heel belangrijke voorbeeldfunctie. Ze vragen dan ook dat de federale overheden een aanbestedingsbeleid voeren dat in toenemende mate fairtrade als voorwaarde stelt, niet enkel voor koffie, maar ook voor andere producten. In dit kader wil spreker graag aanstippen dat België op dit vlak binnen de Europese Unie reeds een zeer positieve voorbeeldfunctie vervult. De Oxfam-Wereldwinkels maken deel uit van een Europees consortium dat op dit ogenblik een project ondersteunt rondom fairtrade in openbare aanbestedingen in heel Europa. België wordt hierbij beschouwd als modelvoorbeeld met zijn openbare aanbestedingen voor fairtrade koffie op alle politieke niveaus. Hij verwacht dat de overheden deze fairtrade-aanbestedingen nog uitbreiden, en zo trendsetters op dit vlak blijven in Europa.
Ten tweede vragen ze aan de Belgische overheid dat ze de fairtrade-sector daadwerkelijk ondersteunt door volgende 3 maatregelen :
— een erkenning van rechtvaardige handel als een prioritaire vorm van duurzame ontwikkelingssamenwerking. Daarbij vragen ze dat fairtrade een aparte en grotere budgettaire lijn krijgt in het totale pakket van ontwikkelingssamenwerking, die toelaat om achtergestelde producenten in het zuiden ook financieel te ondersteunen inzake capacity-building en empowerment.
— een wettelijke erkenning en bescherming van de term fairtrade en/of de faitrade-actoren
— promotionele, morele en waar mogelijk directe financiële ondersteuning van alle initiatieven die een rechtvaardige wereldhandel bevorderen. Zo organiseert Oxfam-Wereldwinkels volgend voorjaar bijvoorbeeld in Brussel een tweede grote wereldconferentie omtrent de internationale bananenhandel. Door haar steun te verlenen aan dergelijke initiatieven kan ook de Belgische overheid haar steentje bijdragen tot een rechtvaardiger wereldhandel.
— de oprichting van een fonds ter ondersteuning van kleine producenten in hun export-inspanningen naar België en naar de EU.
— ten slotte de omvorming van het garantiefonds voor de fairtrade-sector tot een bruikbaar fonds waarmee de risico's die fairtrade inhoudt kunnen verzekerd worden.
Ook verwachten ze dat de Belgische overheid met alle middelen die haar ter beschikking staat, druk uitoefent op de Europese Unie, om ook op dat niveau daadwerkelijke stappen te zetten die leiden tot een duurzame rechtvaardige wereldhandel. In functie hiervan zullen zij hun standpunten omtrent grondstoffenproblematiek en internationale handelsakkoorden ook naar de Belgische overheid en politici blijven kenbaar maken, in de verwachting dat België hierin ook op Europees vlak een grote verantwoordelijkheid blijft opnemen. Concreet wil spreker daarbij volgende politieke eisen aanhalen :
— productiebeheersing voor de koffie : zoals bekend hebben de extreem lage koffieprijzen de voorbije jaren catastrofale gevolgen gehad voor vele tienduizenden families in het zuiden. Ze vragen dat de Belgische overheid haar gewicht bij de ICO gebruikt om aan te sturen op een wereldwijde productiebeheersing die kan zorgen voor een duurzame oplossing van de koffiecrisis.
— streven naar stabiele,minimumprijzen; aansluitend bij het vorige punt blijven ze pleiten voor een wereldwijd stabiel prijzensysteem voor koffie, maar ook voor andere grondstoffen.
— afschaffing van de tariefescalatie : ze vragen dat de Belgische overheid en de Belgische europarlementairen pleiten bij de Europese Unie voor het afschaffen van de tariefescalatie op verwerkte producten uit het zuiden, zoals gebrande koffie.
— aanpakken van de oneerlijke internationale landbouw- en handelsafspraken : België pleit er bij de EU en de WTO voor dat Europese dumping van voedselproductie wordt stopgezet en de exportsubsidies snel afgeschaft. Ontwikkelingslanden krijgen het recht om hun markten af te schermen tegen goedkope import.
De sterke groei van Oxfam-Wereldwinkels gedurende de voorbije jaren toont aan dat de problemen rondom onrechtvaardige wereldhandelsrelaties door steeds meer mensen erkend worden. Het betekent jammer genoeg nog niet dat in de dagelijkse praktijk de internationale handelsrelaties rechtvaardiger worden. Ondanks vele goede politieke voornemens blijft de kloof tussen Noord en Zuid tot op vandaag steeds groeien. Een steeds groter deel van de economische meerwaarde die het Zuiden oplevert door arbeid, komt naar het Noorden. Arbeid in het Zuiden wordt — alle relatieve verschillen in acht genomen — véle keren minder gehonoreerd. Op termijn is deze onrechtvaardige situatie onhoudbaar, en Oxfam-Wereldwinkels zal dit onrecht blijvend aanklagen en tegelijk aan alternatieve wegen blijven timmeren.
2.5. Uiteenzetting van de heer Lawrence Watson, zelfstandig consulent voor de ontwikkeling van eerlijke handel
De heer Watson zegt dat hij een zakenman op rust is, die niet uit de NGO-wereld komt en ons dus een ietwat alternatieve kijk op eerlijke handel kan geven. Sinds zijn pensionering adviseert hij als vrijwilliger de leden van de IFAT, hoofdzakelijk in Azië. Zijn visie op eerlijke handel is gestoeld op de persoonlijke ervaring die hij opdeed gedurende zijn dertienjarig verblijf in 4 landen van het zuiden.
Aangezien hij uit de privé-sector komt, gaat zijn bijdrage over het handelsaspect van de « eerlijke handel », en niet zozeer over het politieke en het op actie gerichte aspect, dat hij helemaal niet kent.
Hij heeft er ons op gewezen dat de eerlijke handel een vlotte start heeft gekend op de markten van het « Noorden », maar dat er nu nieuwe markten opengaan in het zuiden, aangezien er een groeiende middenstand in heel wat landen bestaat, bijvoorbeeld in India, waar er een grotere middenstand is dan in Europa.
Hij heeft er ons ook op gewezen dat het aanslaan van eerlijke handel bij de consument volledig het resultaat is van de inspanningen van de NGO's en de vrijwilligers die in de « Wereldwinkels » werken. Die actievoerders hebben bijna 40 jaar lang gewerkt, zonder grote middelen voor reclame.
Het verkoopnet in Europa bestaat hoofdzakelijk uit een keten van zelfstandige winkels, die per land georganiseerd zijn onder de naam « Wereldwinkels ». Die winkels bevoorraden zich bij de diverse « Fair trade »-importeurs die in elk land erkend worden door elke nationale « Wereldwinkel »-vereniging. (Alleen in België maken winkels en importeurs deel uit van dezelfde entiteit/beweging.)
Wat de voedingsproducten betreft, is het de FLO die een label toekent en het gebruik ervan beheert — een belangrijke vernieuwing omdat ze de privé-sector de mogelijkheid heeft geboden tot het eerlijke-handelscircuit toe te treden, met als resultaat een sterke groei van de omzet en een sterke stijging van de waarde van de verkochte producten. Op die manier kende de bananenmarkt in Zwitserland heel wat succes, dankzij het label en dankzij het initiatief van Co-Op en Migros, twee groepen van privé-supermarkten.
In Engeland zijn er nu vennootschappen die aan eerlijke handel doen, die op de beurs genoteerd zijn. Één ervan (Cafédirect) kreeg in 2004 de « Marketeer of the year »-award.
Ondanks die positieve ontwikkeling inzake voeding, blijft de omvang van de Eerlijke Handel op het gebied van de ambachten relatief laag. Op dat gebied is de privé-sector in Europa nagenoeg afwezig. Bijna 100 % van de ambachten in Europa maakt gebruik van het netwerk van de « Wereldwinkels » en nergens in Europa (of in het zuiden) zit er veel beweging in die markt (dat is dus een verschil met de voedingsmarkt). Is dat een gevolg van het uitblijven van privé-initiatieven — wordt het ene veroorzaakt door het andere ?
Uit de vele contacten die hij met exportondernemingen in de sector Eerlijke Handel in het zuiden heeft, blijkt volgens de heer Watson dat er heel wat ondernemingen nieuwe markten willen aanboren, die breder zijn dan de « Wereldwinkels ». Ze zoeken een toegang tot de privé-markten van de binnenhuisinrichting, de geschenken, de mode-accessoires, enz.
Het zuiden zoekt dus (idealiter) NGO-partners in het noorden die daarbij kunnen helpen, maar momenteel tracht de meerderheid van de eerlijke handel-importeurs van het noorden hun markten niet verder dan tot de « Wereldwinkels » uit te breiden.
Nochtans haalt de huidige niche van het eerlijke ambachtswerk in de « Wereldwinkels » in Europa slechts een omzet van 100 miljoen euro, wat neerkomt op een omzet in exportprijzen (FOB) van 25 miljoen euro voor het zuiden, na aftrek van de distributiekosten.
Dat cijfer van 25 miljoen euro is volstrekt onvoldoende om van een succes te kunnen spreken. Er moet dus worden onderzocht of het huidige handelsmodel (dat uitsluitend op de « Wereldwinkels » steunt) aan de behoeften van het zuiden beantwoordt, opdat het toegang krijgt tot die privé-markt van de geschenken, de binnenhuisinrichting, de mode-accessoires. Volgens een studie van INSEAD is die (privé-)markt in het Europa van de 15 lidstaten goed voor een omzet van 6 miljard euro. De NGO's hebben evenwel nog geen strategie om die niche aan te boren.
Volgens de heer Watson moet de Eerlijke Handel-beweging dus rekening houden met de lessen die ze uit de ervaring met voeding heeft getrokken, dat wil zeggen dat volgens hem een grotere betrokkenheid van de privé-sector het enige middel is om de commerciële impact van de eerlijke handel in de producentengemeenschappen te vergroten.
De exportbedrijven in deze sector, die in het zuiden gevestigd zijn, geven er de voorkeur aan dat de NGO's groothandelaars worden die hen helpen op die nieuwe markten door te dringen, hen vertegenwoordigen op de diverse markten en handelsbeurzen waar de meeste van die producten worden verkocht en gecommercialiseerd.
Die noodzaak om hun activiteiten tot privé-markten uit te breiden, vereist dat het professioneel niveau van die exportbedrijven wordt opgetrokken en spreker werkt daaraan met de Aziatische IFAT-leden.
Zijn eigen ervaring bewijst hem dat het voor de ondernemingen van het zuiden mogelijk is op die nieuwe markten door te dringen. Hij verwijst naar een van zijn cliënten, Craft Link, dat zijn productie diversifieert en met succes aanbiedt. 30 % van zijn omzet gaat nu naar de privé-sector.
2.6. Bespreking
Mevrouw de Bethune vraagt hoeveel de omzet is van fair trade. Ze heeft vernomen dat sommige landen zoals Oostenrijk en Zwitserland verder zouden staan dan anderen. Wat is daarvan aan ?
Wat is de efficiency van het label Fair Trade ?
Mevrouw Gerkens vindt dat men bij de uitwerking van een strategie voor eerlijke handel rekening moet houden met bepaalde criteria zoals vermeld door de heer Watson. Men mag evenwel vooral de sociale dimensie niet uit het oog verliezen.
Wat dat betreft stelt men vast dat er een trend is om de regels voor de koffie in acht te nemen, bijvoorbeeld de « 4 C's ».
Maar een rechtvaardige prijs behoort niet tot die criteria.
In dit verband zou België een rol kunnen spelen in de internationale instellingen.
Het debat over haar voorstel van resolutie over de koffiecrisis ligt sinds maart stil. Ze vindt dat men met dat initiatief moet doorgaan.
Er dreigt een tegenstelling tussen ontwikkelingssamenwerking en eerlijke handel. Dergelijke ontsporingen moeten worden voorkomen.
Het vervaardigen van ambachtelijke producten bezorgt vrouwen een bijkomend inkomen, vooral in de armste landen. Dat dreigt te verdwijnen.
In Tunesië bijvoorbeeld dreigt de textielsector teloor te gaan door het openstellen van de markt.
Mevrouw Genot verklaart dat het probleem van de grootdistributie erin bestaat de kwaliteitscontrole en de winstmarge van de producenten te waarborgen ondanks het monopolie dat die sector heeft. Voor de NGO's is een informatiecampagne essentieel, om de Belgische regering uit te leggen waarom eerlijke handel zo belangrijk is.
Mevrouw Hermans heeft met genoegen gehoord dat de knowhow van de commerciële sector ook in de fair trade vruchten kan afwerpen. Het label is een pluspunt in dat opzicht. Maar hoe moet men dat garanderen.
Waarom is er zoveel terughoudendheid vanwege de NGO's tegenover die commerciële methodes, als blijkt dat ze werken ?
De heer Lambert (MDM-OXFAM) heeft nog een paar bedenkingen :
1) Het toepassen van het eerlijke-handelsprincipe bij overheidsopdrachten is van essentieel belang voor het succes van het systeem.
2) De huidige consumptie van producten uit het eerlijke-handelscircuit bedraagt 14 %. Met een beetje voluntarisme kan die score worden verbeterd.
3) De accijns op koffie moet worden afgeschaft, of omgezet in fondsen.
4) Wat de tegenstelling tussen ontwikkelingssamenwerking en eerlijke handel betreft, wijst hij erop dat er tussen het economische en het sociale weliswaar een verband bestaat, maar dat men niet uit het oog mag verliezen, wat er voor de producenten van het Zuiden echt op het spel staat : het oprichten van zelfstandige ondernemingen, zoniet zullen ze van aard veranderen en lid worden van de informele sector.
De heer Elsen (Oxfam-Wereldwinkels) houdt het bij facts and figures. Het is duidelijk dat de sector meer geprofessionaliseerd geraakt. Het is een misverstand dat de Fair Trade niet met ons zou kunnen samenwerken.
Hij verwijst naar een product zoals cacao : de producenten maken de cacao, maar daarom nog geen chocolade.
Het is overigens duidelijk dat deze producten via samenwerking ook doordringen tot grootwarenhuizen.
De heer De Clerck (Max Havelaar België) stelt drie zaken vast : het assortiment moet worden uitgebreid, verwarring moet worden voorkomen en er moet controle komen op het label.
Wat de uitbreiding van het assortiment betreft, ontwikkelt de FLO nieuwe criteria voor nieuwe producten die professioneel gemaakt zijn.
Vervolgens moet verwarring tussen labels en merken worden voorkomen. Max Havelaar geniet een goede naambekendheid, maar dreigt de plaats in te nemen van de merken, die tot doel hebben de klanten te binden.
Een merk moet investeren in een mooie presentatie, in constante prijzen en kwaliteit.
Het is niet uitgesloten dat er nieuwe labels komen : er zijn de « social corporate responsibility » labels. Max Havelaar wenst in die niche niet actief te zijn. De perceptie moet dus worden gedifferentieerd.
Er is ten slotte de controleerbaarheid van het label.
Wat dat betreft moet men werken aan twee aspecten :
— vertrouwen winnen bij de klanten;
— het respect van de normen via een strikte audit laten waarmerken. Zijzelf zouden door de ISO 65 procedure moeten worden gekeurmerkt. FLO maakt deze procedure door op dit ogenblik. Naar alle waarschijnlijkheid krijgen zij als FLO-certificaat een bijkomend ISO 65-label.
De heer Olivier heeft vastgesteld dat debutanten vaak stranden omdat ze onvoldoende marktkennis hebben. Hij vindt dat het ABOS te achterdochtig is voor alles wat met het economische gedeelte van de dossiers te maken heeft. Men moet rekening houden met de tijd die nodig is om zich aan de markt aan te passen. Vaak zijn er onbekenden, bijvoorbeeld rond het productievolume en de investeringen die men daarvoor moet doen.
De Afrikaanse honing (Tanzania, Zambia en Kenia) heeft als kenmerk dat de productie steeds langs de NGO's verloopt, die met de EU onderhandelen. Eigenlijk willen de kleine producenten niet te groot worden.
De heer Watson antwoordt dat het feit dat men de capaciteit verbetert in elk geval als een weldaad moet worden beschouwd.
Volgens hem is het de bedoeling los te komen van de NGO's. Veel Europese NGO's hebben ontwikkelingsprogramma's die te eenzijdig op basisproducten gericht zijn.
Hijzelf heeft bijvoorbeeld sinds 3 jaar een designer in dienst die met de presentatie van de labels bezig is.
Dergelijke horizontale acties zijn noodzakelijk.
Bovendien moet er een rentabiliteitsstudie worden gemaakt. Men kan bijvoorbeeld de relatie meten tussen de toegewezen budgetten en de ontwikkelingsinspanningen.
Overigens is de plaatselijke kleine middenstander, omdat hij zo klein is, opgewassen tegen de grootwarenhuizen en hun potentiële grote bestellingen. Alleen kleine winkels zijn bereid die goederen te verkopen. Misschien moet men erover nadenken het ontwikkelingsbeleid ter plaatste hieraan aan te passen, om die markten niet te verliezen.
Een ander aspect is het gebruik van labels. Dat is al heel belangrijk. « Citizen Dream » heeft reeds zijn 7e winkel geopend, maar er moet angstvallig over het label worden gewaakt.
Hij meent dat de FLO zich soepeler moet opstellen ten opzichte van de grote markt van de eerlijke producten.
3. Hoorzitting van 8 november 2004
3.1. Uiteenzetting van de heer Daniel Van Daele, federaal secretaris van het ABVV
De heer Van Daele begint zijn uiteenzetting met de definitie van de termen « ethische handel » en « eerlijke handel ».
Ethische handel is de conditionele band die ontstaat tussen de toegang tot de markt en de realisatie van arbeidsvoorwaarden waaruit respect blijkt voor de persoon, de waardigheid en de rechten van de producent. In een context van concurrentie weigert ethische handel de uitbuiting van de arbeidskrachten als relatief voordeel, of zelfs als absoluut voordeel te accepteren, noch, algemener, het niet in acht nemen van de rechten van de arbeidende persoon. Eerlijke handel is de verrichting waardoor de producent een rechtvaardige prijs krijgt voor zijn product. Eerlijke handel staat tegenover ongelijke handel, zoals die vaak bestaat tussen een dominante koper en een afhankelijke verkoper.
De globalisering is een hardnekkig feit in de huidige wereld. De vakbonden moeten ermee leren leven. Dat betekent dat ze een ongunstige en vaak vijandige omgeving het hoofd moeten bieden. De internationale handel maakt deel uit van de globalisering.
De vakbonden zijn gewonnen voor open economieën en voor meer handelsverkeer tussen de naties. Maar niet tegen gelijk welke voorwaarden.
Wat nu gebeurt, is helemaal niet positief.
Wat het sociale aspect betreft, gaat het met de enige convergentie die blijkbaar werkt de verkeerde kant op : een neergaande spiraal die strijdig is met de belangen van de meerderheid van de bevolking. Het is de bedoeling de trend om te keren en ervoor te zorgen dat de internationale handel tot een daadwerkelijke verbetering van het lot van de mensen leidt.
Momenteel leidt de vrijhandel tussen Noord en Zuid er bijvoorbeeld toe dat de lonen en de arbeidsvoorwaarden van alle werknemers, waar ze zich ook bevinden, met elkaar in concurrentie komen. Dat is het uitverkoren terrein voor sociale dumping, het logische gevolg van een steeds hardere concurrentie tussen producenten. Één van de bestaansredenen van de vakbonden is precies te beletten dat de concurrentie tussen werknemers als wapen tegen hen wordt ingezet.
Het handelsbeleid is geen neutraal instrument. Wanneer het aan de wetten van de markt wordt overgelaten, bevoordeelt het de concurrentie, ten nadele van de samenwerking.
Volgens hem moet en kan het worden gebruikt om de leef- en arbeidsomstandigheden te verbeteren, door bij te dragen tot de maatschappelijke, economische en menselijke ontwikkeling van alle partners. In die geest willen we ook dat het handelsbeleid de vakbonds- en werknemersrechten stimuleert.
Daarom willen de vakbonden het handelsbeleid en bepaalde fundamentele rechten van de werkende mens aan elkaar koppelen. Dat bedoelen we met « ethische handel ».
Vervolgens beschrijft de heer Van Daele de relatie tussen handel en arbeidsnormen.
Het formele criterium voor ethische handel is het in acht nemen van de internationale arbeidsnormen van de IAO. De normen zijn immers universeel erkend en zijn een sociale basissokkel die door de lidstaten aanvaard is en die uit de acht « fundamenteel » genoemde verdragen bestaat.
Door hun lidmaatschap van de IAO zijn de staten (moreel en politiek) verplicht de beginselen van de Verdragen in acht te nemen en te doen in acht nemen. De fundamentele normen van de IAO bevatten de vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen, de bescherming tegen discriminatie en het verbod op kinder- en dwangarbeid.
De meeste van die Staten zijn bovendien specifiekere verplichtingen aangegaan door « technisch » genoemde Verdragen te ondertekenen en vervolgens te ratificeren die eveneens door de IAO tot stand zijn gekomen in een proces met drie partijen, met vertegenwoordigers van de regeringen, de werknemersorganisaties en de vakbonden.
Het zwakke punt van het dispositief zijn de uiterst armoedige middelen die de IAO heeft om ervoor te zorgen dat haar Verdragen uitwerking hebben. Er zijn wel controle- (rapporten, onderzoeken) en verwittigingsystemen (klachten), maar de (morele en politieke) sanctiemogelijkheden zijn beperkt en niet erg efficiënt.
Het basisidee is dat als de IAO eenmaal vaststelt dat internationale arbeidsnormen met voeten worden getreden, dat zou worden bestraft door een organisatie die daartoe de middelen heeft (dat wil zeggen meer « overtuigingskracht »), namelijk de Wereldhandelsorganisatie (WHO).
Die problemen werden behandeld op zeer belangrijke internationale vergaderingen. Maar noch in Doha, noch in Cancun is het mogelijk geweest vaste verbintenissen te verkrijgen, met daaraan concrete maatregelen gekoppeld. De in 1996 in Singapore aangegane verbintenissen zijn dus zonder gevolg gebleven.
Het zou nuttig zijn de regeringen aan hun vroegere beloften te herinneren.
De heer Van Daele legt vervolgens het belang uit van de sociale clausule.
Technisch krijgt de relatie tussen handel en rechten vorm door het opnemen van een « sociale voorwaardelijkheidsclausule » in de handelsakkoorden die op internationaal niveau worden gesloten.
De internationale vakbondsbeweging is geleidelijk aan tot een consensus rond die eis gekomen.
De sociale clausules kunnen een instrument voor maatschappelijke verandering zijn, voor een betere verdeling van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden. Ze kunnen echter ook worden gebruikt als een hulpmiddel voor chauvinistisch protectionisme (weigering van de « marktsolidariteit »).
Het argument is belangrijk genoeg om er rekening mee te houden, want de ervaring toont aan dat min of meer verborgen protectionistische strategieën nog steeds hulpmiddelen in de internationale concurrentie zijn. De laatste jaren echter is de concurrentie voor de investeringen tussen de landen van de Derde Wereld onderling toegenomen, waardoor sommige regeringen van hun verzet tegen de sociale clausule zijn afgestapt.
De Chinese praktijken bijvoorbeeld beginnen India schade te berokkenen.
Op die manier wordt bevestigd, dat wanneer er geen minimale sociale sokkel bestaat, de neergaande spiraal tot de algemene achteruitgang van de levensomstandigheden van de werknemers leidt, wat ook voor de werkgevers nadelig is.
Om het risico op het aanwenden van de sociale clausule met protectionistische bedoelingen te beperken werden allerlei maatregelen overwogen :
Eerst en vooral moet erover worden onderhandeld met de sociale groeperingen, waaronder de vakbonden. Het probleem is te belangrijk, te vitaal, om alleen te worden overgelaten aan een of andere bureaucratie of aan de vertegenwoordigers van minderheidsbelangen.
Rechten en plichten van partijen moeten duidelijk worden vermeld en door iedereen gekend zijn.
Ten tweede moeten de onderhandelingen en de overeenkomsten in een multilaterale omgeving tot stand komen. Dat is immers de enige manier om de ontwikkeling te behoeden voor protectionistische neigingen.
Wanneer men ten derde de oorsprong van de sociale clausule nagaat, stelt men vast dat ze ontstaan is in de schoot van de IAO. De doelstelling ervan is en blijft sociale dumpingpraktijken te bestrijden en een loyale concurrentie tussen producenten te organiseren.
In plaats van een sanctiemechanisme, dient de sociale clausule veeleer een stimulans te zijn. Het doel ervan is de zaken te veranderen, niet diegenen te straffen die het slachtoffer zijn van onrechtvaardige en onaanvaardbare toestanden.
In die geest moet men het belang en het positieve aspect onderstrepen van het algemeen preferentiestelsel (APS) dat door de Europese Unie werd uitgewerkt, maar dat nog moet worden verbeterd. Daar heeft de Commissie zich toe verbonden in haar Mededeling van 7 juli 2004.
Er zou tevens moeten worden voorzien in een vervalclausule voor deze positieve stelsels bij zware inbreuken op de akkoorden.
Incentives kunnen de toegankelijkheid van de markt verbeteren, maar mogen niet beperkt blijven tot een aansporing om producten te verkopen. Ze moeten worden aangevuld met technische, financiële en menselijke hulp zodat de betrokken landen het vermogen kunnen ontwikkelen om daadwerkelijk op de markt aanwezig te zijn. Delegaties van derdewereldlanden op conferenties zoals die van de Wereldhandelsorganisatie (WHO) beschikken zichtbaar over minder middelen en zijn veel bescheidener dan die van andere landen, of het nu gaat om de Verenigde Staten, om Europa of zelfs om België.
Het APS van de Europese Unie zou kunnen worden gebonden aan het verlenen van bijkomende ontwikkelingshulp aan landen die de fundamentele arbeidsnormen respecteren. Die hulp zou bijvoorbeeld kunnen worden verleend voor opvoeding, voor de sensibilisering en de ontwikkeling van bekwaamheden, voor het uitwerken van een arbeidswetgeving, en van goede arbeidsverhoudingen, voor het op gang brengen van een sociale dialoog, voor de versterking van de administratie, de bevordering van de gelijke behandeling op het werk, vooral voor de vrouwen, via wetgevende maatregelen en positieve actieprogramma's. Aan werk ontbreekt het dus niet.
De vakbonden aanvaarden ook dat er sancties worden genomen als zulks nodig blijkt. Dat gebeurde op initiatief van de Internationale Arbeidsorganisatie ten aanzien van Birma dat zich schuldig heeft gemaakt aan inbreuken op de syndicale vrijheden. Dat soort sancties heeft echter ook zijn beperkingen getoond. Andere landen als China plegen ongestraft inbreuken, een trieste illustratie van het adagio « Naargelang ge macht hebt of miserie kent ... ».
De Internationale Arbeidsorganisatie moet volgens de vakbonden een voortrekkersrol spelen in de toepassing van de fundamentele sociale normen. Er is weliswaar een bevoorrechte samenwerking mogelijk tussen de WTO en de IAO, maar de IAO moet een leidende rol spelen en een duurzaam controlesysteem instellen. De IAO voert zowel multilateraal als tripartiet overleg en zal dus de onpartijdigheid en de geloofwaardigheid van het systeem kunnen waarborgen. Zo kan een onderscheid gemaakt worden tussen landen die sjoemelen en in het systematisch met voeten treden van de grondrechten een concurrentiemiddel zien, en de minder ontwikkelde landen die niet over voldoende middelen beschikken om die rechten te eerbiedigen.
De vrijheid van vereniging en van onderhandelen eerbiedigen — fundamentele rechten waarin de IAO-overeenkomsten van 1987 en 1988 voorzien — is niet duur. Brengt dat de ontwikkelingskansen van een land in het gedrang ? Dan kunnen we even goed beweren dat de democratie een rem op de ontwikkeling is. Hoe zouden we ooit aanvaarden dat kinder- en dwangarbeid worden beschouwd als een concurrentievoordeel op de internationale markt ? Die problemen moeten een oplossing krijgen en geen alibi vormen om te verdedigen wat onverdedigbaar is. Men mag zich nochtans niet tot de sociale sector beperken. Men moet ook grootscheepse maatregelen nemen om het economisch klimaat te verbeteren en de productiecapaciteit van landen die zich vandaag niet op eigen kracht duurzaam kunnen ontwikkelen. Die landen gaan gebukt onder een schuldenlast en die moet worden kwijtgescholden.
Schulden kwijtschelden kost weinig, maar kan veel opbrengen voor de volkeren. En voor het belang van de volkeren moeten wij ons toch inzetten.
Herstel van het evenwicht in de wereldhandel via fair trade, eerlijke handel, is een andere noodzakelijke voorwaarde.
De vakbonden hebben operationele voorstellen. De IAO moet worden versterkt en als enige organisatie de niet-naleving van internationale overeenkomsten kunnen vaststellen. Ze moet kunnen rekenen op de steun van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) om bij ernstige, aanhoudende en niet te rechtvaardigen inbreuken, dwingende maatregelen te kunnen nemen. De eis om in handelsakkoorden sociale clausules op te nemen moet krachtiger worden geformuleerd, ook voor akkoorden die door België en/of door de deelgebieden worden gesloten. We moeten ervoor ijveren dat de internationale, financiële en commerciële instellingen in hun beleid behoorlijke arbeidsvoorwaarden conform de IAO-normen eerbiedigen en aanmoedigen.
De IAO-normen zijn het resultaat van overleg tussen vakbonden, werkgevers en Staten. Ze zijn wel bindend voor de Staten, maar niet voor de multinationale ondernemingen. Sommige multinationale ondernemingen beschikken over een budget dat groter is dan dat van vele Staten. Met het oog op een goede marktregulering is het bijgevolg belangrijk dat die multinationale ondernemingen verplicht worden de fundamentele sociale normen te eerbiedigen. Voor de vakbonden is in ieder geval de werkgever verantwoordelijk voor de eerbiediging van de rechten op de werkvloer. Sommige werkgevers, net als sommige Staten, vinden dat ze die normen maar beter kunnen negeren om zodoende sterker te staan in de internationale concurrentiestrijd. Dat druist in tegen de economische regelgeving die concurrentievervalsing moet tegengaan. Sociale dumping staat haaks op « eerlijke concurrentie ». Dat vrijzones voor productie en uitvoer in de wereldhandel almaar belangrijker worden, is ronduit schandelijk. Om investeringen aan te trekken worden de meest elementaire arbeidsrechten, zoals het recht om bij een vakbond aan te sluiten en om collectief overleg te voeren, er systematisch genegeerd. Die rechten zijn nochtans van vitaal belang voor de werknemers om zich tegen de werkgevers verdedigen.
Multinationale ondernemingen doen van langsom meer een beroep op onderaannemers. Een positieve strategie om de leidende ondernemingen verantwoordelijk te stellen voor de arbeidsvoorwaarden is absoluut noodzakelijk. De opdrachtgevers moeten verplicht worden na te gaan of hun toeleveraars de IAO-normen wel respecteren.
Verwijzing naar de leidende principes van de OESO en de toepassing ervan zijn een interessant denkspoor voor de investeringen. Hun niet dwingend karakter maakt ze echter minder doeltreffend.
Naast de normen van een multilateraal organisme spelen echter ook de vakbonden en vakbondsacties een rol. Wij rekenen wel op die normen, maar we rekenen nog veel meer op onszelf als wereldwijde sociale beweging. We willen de institutionele actie koppelen aan onze eigen dynamiek : van buitenaf normerend optreden, van binnenuit onze rol als vakbond spelen. De fundamentele sociale normen zijn voor ons een strijdmiddel. Wij vertrouwen op het organisatievermogen en de daadkracht van de betrokken volkeren.
De Internationale Verbond van Vrije Vakverenigingen (IVVV) en het Wereldverbond van de Arbeid (WVA) voeren momenteel onderhandelingen over de oprichting van één wereldwijde vakvereniging om een tegengewicht te vormen voor de mondialisering van de handel. Wij kunnen echter niet alleen optreden. Wij moeten bondgenoten zoeken en we zullen die vinden bij de organisaties van het middenveld die zich in talrijke landen ontwikkelen. De verbruikersverenigingen maken daar onder andere deel van uit. Toch is waakzaamheid geboden, want in verschillende landen hebben regeringen nepverenigingen opgericht om hun standpunten te kunnen doordrukken. In andere gevallen stoelen die verenigingen echter op de democratische bezieling van burgers en kunnen ze zich aansluiten bij vakbondsstandpunten. Gemeenschappelijke belangenverdediging kan een krachtige beweging op gang brengen. Zo hebben we samengewerkt en blijven we samenwerken in de « Schone Kleren »-campagne. Dat is een goed voorbeeld van gemeenschappelijke actie waardoor we nieuwe maatschappelijke groepen bij de verdediging van het recht op arbeid kunnen betrekken
3.2. Uiteenzetting van de heer Paul Blanjean, vertegenwoordiger van het ACV
De heer Paul Blanjean verklaart dat het ACV op een aantal punten de analyse van de heer Daniel Van Daele deelt, die erop heeft gewezen dat het handelsbeleid geen neutraal onderwerp is en dat het afhankelijk is van de wetmatigheid van de markt.
De normen van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) zijn van groot belang. De recente actualiteit toont helaas aan dat bepaalde projecten die door de Wereldhandelsorganisatie (WTO), of op Europees niveau, werden gelanceerd de markt boven een aantal andere normen wilden verheffen. We hebben daar als syndicalisten op gereageerd door te stellen dat niet alleen de ILO-normen, maar ook alle milieunormen voorrang hebben op de marktwetten.
Hij is het er ook over eens dat sommige oplossingen te vinden zijn in de sociale clausules.
Inzake eerlijke handel moeten we rekening houden met de productievoorwaarden en met de syndicale en sociale rechten van de werknemers. In te veel landen worden rechten die ons elementair lijken nog dagelijks geschonden. We moeten dat blijven aanklagen en daarover zelfs actieve solidariteit op gang brengen.
De productievoorwaarden zijn een belangrijk gegeven. Om de multinationals ter wille te zijn, lopen sommige landen het risico in woestijnen te veranderen en worden de milieunormen niet gerespecteerd. Op korte of langere termijn is dat nefast voor de arbeiders en de lokale bevolking. We mogen daar niet onverschillig voor blijven.
De kwestie van de syndicale en sociale rechten is onlosmakelijk verbonden met de algemene exploitatievoorwaarden. Ervoor zorgen dat de producenten van bananen een goed loon krijgen, volstaat niet als er over twintig jaar in hun land geen landbouwproductie meer mogelijk is.
De heer Van Daele raakte de problematiek van de kinderarbeid aan. Enkele maanden geleden werd in dat verband een mars georganiseerd. We hebben vooral de jongeren daarvoor willen sensibiliseren. Jonge vakbondsleden van de CSC en van de FGTB, hebben zich metterdaad ingezet voor de organisatie van die mars en de campagne.
Eerlijke handel is meer dan producten zoals koffie en thee via wereldwinkels verkopen. Het betreft een veel breder gamma van producten en het gaat over de gehele wereldhandel.
Vakbondsmensen worden daar trouwens dagelijks mee geconfronteerd, ook in het kader van het aankoopbeleid van multinationals.
De recente gebeurtenissen in Ivoorkust tonen aan welke druk dergelijke bedrijven uitoefenen op de cacaosector. Dat is maar één voorbeeld, maar er zijn er nog vele andere van landen waar de voornaamste productie onder enorme druk staat van multinationals.
Daartegenover voelen vakbonden zich soms machteloos omdat ze vaak niet over alle gegevens beschikken om de commerciële strategieën te doorgronden van multinationals, die bijvoorbeeld in België gevestigd zijn, ten aanzien van hun dochterondernemingen of van producenten in de derde wereld. Arbeiders en vakbondsafgevaardigden moeten gesensibiliseerd worden, maar dat volstaat helaas niet altijd om alle hefbomen in handen te krijgen.
Één van de actiemiddelen is uiteraard ondersteuning van de vakbonden in de derde wereld. Dat proberen we te doen op verschillende manieren, onder meer door opleiding te bieden, of steunprogramma's uit te werken voor die vakbonden, zowel op lokaal, nationaal als subregionaal niveau. Als arbeiders in staat zijn zich te organiseren, kunnen ze een aantal fundamentele rechten afdwingen.
Er is zojuist gesproken over het treffende voorbeeld van Colombia. In vele landen gaat het verkrijgen van die rechten inderdaad gepaard met opsluiting, ontzegging en dergelijke maatregelen meer.
Een andere bedenking die ik wil maken is dat we de verschillende aspecten van de problematiek niet al te zeer apart mogen benaderen. We kunnen het moeilijk over de handel hebben, zonder daarbij rekening te houden met andere elementen in de Noord-Zuidbetrekkingen of de eigenheid van de zuidelijke landen.
Sociale en syndicale rechten zijn belangrijk, maar we moeten ons ook afvragen of de mogelijkheid bestaat om openbare diensten te organiseren, meer bepaald in de gezondheidszorg.
Ook de problematiek van de schuld is essentieel. Als een schuld bijna afgelost is, gebeurt het vaak dat de internationale financiële instellingen aansturen op de uitbouw van openbare diensten als gezondheidszorg, onderwijs, enz.
Daarom moet het verband worden gelegd tussen de diverse domeinen. Handel en productie staan niet helemaal los van die andere aspecten.
Hij heeft het al gehad over de internationale betrekkingen in het kader van de ILO of van de steun aan vakbewegingen in de landen van de derde wereld. Vakbonden ondervinden echter vaak moeilijkheden om precieze actiepunten te realiseren in eigen land. Onze nationale afgevaardigden vragen zich af hoe ze druk kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld om de aankooppraktijken van hun bedrijven te wijzigen. Soms kan een klein gebaar daar aan bijdragen, zoals de boycot van Total Fina of de keuze voor koffie van Max Havelaar voor gebruik in het bedrijf.
Hoewel die kleine concrete daden de wereld niet veranderen zijn ze toch relatief belangrijk.
Onze syndicale beweging beseft dat we meer en beter kunnen. Zo moeten we de syndicale strijd voor de grondrechten blijven steunen en de werknemers en de gekozenen blijven sensibiliseren. We moeten concreet optreden om de situatie te doen veranderen en samenwerken met de NGO's in campagnes rond « schone kleren » en speelgoed.
De twee vakorganisaties hebben zich uitgesproken voor duurzame ontwikkeling. Dat houdt in dat niet alleen het economisch aspect telt, maar dat ook wordt gelet op het milieu- en het sociale aspect. Dat laatste wordt dikwijls stiefmoederlijk behandeld. Interactie tussen die drie aspecten is onontbeerlijk, zowel hier als in het zuiden.
We kunnen ook de politieke wereld aanspreken op duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling en de integratie van handel en duurzame handel in duurzame ontwikkeling kan niet enkel worden nagestreefd door een plan op te stellen. Er moet ook coherentie worden verzekerd tussen de verschillende beleidsdomeinen.
De beslissingen van een departement mogen geen afbreuk doen aan de verwezenlijkingen of voorstellen van een ander departement. Vraagstukken in verband met eerlijke handel, meer bepaald in verband met de openbare aankopen, en vraagstukken in verband met duurzame ontwikkeling moeten dus transversaal worden benaderd. Het beleid op de verschillende terreinen moet werkelijk de uitwerking zijn van een plan voor duurzame ontwikkeling.
3.3. Uiteenzetting van de heer Samuel Poos, vertegenwoordiger van het Centre Fair Trade
De heer Samuel Poos zegt dat, na deze uiteenzettingen over de voorwaarden voor een eerlijkere wereldhandel hij dieper zal ingaan op de eerlijke handel als instrument, in het bijzonder in België.
Mijn uiteenzetting bestaat uit drie delen : eerst zal ik enkele cijfers geven over de omvang van de sector in de Belgische handel, daarna zal ik iets zeggen over de rol van de verschillende actoren — NGO's, grootwarenhuizen, overheid — en ten slotte zal ik enkele eisen van de sector van de eerlijke handel naar voor brengen.
Ik werk in het Fair Trade Center. Dat streeft twee doelstellingen na : ten eerste, de coördinatie van gemeenschappelijke projecten van de verschillende organisaties van eerlijke handel. Een voorbeeld daarvan is de Week van de eerlijke handel. De tweede doelstelling is de verdediging van de gemeenschappelijke eisen van de sector om vooruitgang te boeken, zowel bij de Belgische samenwerking als elders.
Ik zal eerst enkele cijfers geven. In 2003 vertegenwoordigde de eerlijke handel 26,5 miljoen euro. Dat betekent een stijging met 58 % in vergelijking met 2001.
De producten van de eerlijke handel worden vooral verkocht via de Wereldwinkels maar ze zijn ook steeds meer aanwezig in de warenhuizen. In 2002 werd 35 % van de producten van de eerlijke handel verkocht in de warenhuizen.
De eerlijke handel vertegenwoordigt slechts 0,009 % van het totale verbruik van de gezinnen. Als categorieën van gelijkaardige producten worden bekeken, bijvoorbeeld als de verschillende soorten koffie worden vergeleken, krijgen we een percentage van 0,1 % van het totale gezinsverbruik. Een belangrijk product van de eerlijke handel zoals koffie, vertegenwoordigt 1,5 % van de totale koffiemarkt van België. Dat is een stijging van 18 % ten opzichte van 2002. In 1996 bedroeg het aandeel 1 %.
De toename is dus wel indrukwekkend, maar het percentage van de producten van de eerlijke handel in het totale verbruik van de gezinnen blijft zeer marginaal.
Welke hindernissen staan een ruimere ontwikkeling van de eerlijke handel in de weg ?
Voor de consument is de prijs soms nog te hoog; de beschikbaarheid en de zichtbaarheid van de producten van eerlijke handel in de winkels waar de consument gewoonlijk zijn inkopen doet, is nog te klein; het aantal actoren is te klein en het aanbod van producten is bijgevolg beperkt; het aanbod bestaat vooral uit voedings- en artisanale producten maar nog niet uit industriële pruducten van de eerlijke handel; er zijn financieringsproblemen en problemen van onderkapitalisatie, meer bepaald van de actoren en dus van de NGO's.
Een fundamenteel probleem is dat er geen wettelijke erkenning is van de eerlijke handel : iedereen mag zeggen dat hij aan eerlijke handel doet. Als er correct wordt gehandeld, is er geen probleem; als dat niet het geval is, is er geen rechtsmiddel. Er is alleen de druk van de publieke opinie via de NGO's. Als we verschillende instrumenten willen uitbouwen om de sector te steunen, moet wettelijk worden vastgelegd wat eerlijke handel is.
Een andere mogelijke hindernis is het gevaar dat de wetgeving op de overheidsopdrachten wordt gewijzigd. België heeft een eerder gunstige wet op de overheidsopdrachten. Sinds 8 april 2003 kunnen er in de toewijzingscriteria voor overheidsopdrachten sociale en ethische overwegingen worden opgenomen. Die Belgische wet zal echter in overeenstemming moeten worden gebracht met de nieuwe Europese richtlijn van dit jaar. Die harmonisering wordt voorzien voor november of december. We moeten vermijden dat de Belgische wet inefficiënt wordt ten gevolge van de aanpassing aan de Europese wetgeving. Verschillende juristen zeggen dat het mogelijk is de verworvenheden van de Belgische wet te behouden.
Ik kom tot de rol van diverse actoren. In de sector van de eerlijke handel bestaat de neiging om de NGO's, die de puristen zouden zijn, te plaatsen tegenover de grootwarenhuizen. Ik zie eerder een complementariteit tussen de verschillende actoren, met name de sector die gespecialiseerd is in de eerlijke handel, met Max Havelaar of Wereldwinkels, en de klassieke distributiesector zoals Carrefour, Delhaize en Colruyt, die een belangrijke rol spelen in de sector van de eerlijke handel.
Één van de belangrijkste taken van de gespecialiseerde sector is de eerlijke handel te beschermen en te definiëren. Hun actoren moeten de sleutels in handen hebben, ze moeten de definitie en de gecontroleerde evolutie van de eerlijke handel waarborgen. Zij zijn de enigen die een zekere significante ervaring hebben op het terrein. Hun motivatie, het statuut van hun organisatie, het feit dan hun activiteit niet winstgevend is voor de leden verlenen hen een onbetwiste legitimiteit. Ze zijn het aan zichzelf verplicht praktijken te ontmaskeren die zich zouden beroepen op eerlijke handel maar die de vereisten ervan niet vervullen.
Een andere fundamentele rol is de ontwikkeling van nieuwe productiekanalen, in het bijzonder met producentengroepen die nog niet in staat zijn te voldoen aan de vraag van de veeleisende klanten. Een van de belangrijkste opdrachten van de NGO's van de eerlijke handel bestaat erin de consumenten, de ondernemingen en de openbare instellingen te doen inzien wat er misloopt in de wereldhandel en hen te sensibiliseren voor het alternatief dat is ontwikkeld door de eerlijke handel.
De belangrijkste rol van de klassieke niet-gespecialiseerde industriëlen en distributeurs in de eerlijke handel — bijvoorbeeld de warenhuizen — is de maximalisering van de verkoop van producten uit de eerlijke handel en de zichtbaarheid van die handel voor het grote publiek.
De hoge eisen die klassieke producenten en distributeurs stellen op het vlak van kwaliteit, logistiek, prijzen, kostenbeheersing zijn evenveel kansen om de eerlijke handel te laten evolueren naar een professionalisering van de actoren — een belangrijke stap die de voorbije jaren werd gezet — en vervolgens naar een optimalisering van het aanbod.
De producten van de eerlijke handel zouden dan binnen een prijsmarge komen te liggen die meer aanvaardbaar en haalbaar is voor de consument. Eens de sociale vereisten van de eerlijke handel van Max Havelaar vervuld zijn voor de producenten uit het Zuiden, zal een zekere concurrentie tussen de verschillende actoren in het Noorden kansen bieden voor de ontwikkeling van de sector.
De gespecialiseerde en niet-gespecialiseerde sectoren uit de eerlijke handel vullen elkaar aan. De gespecialiseerde sector werkt mee aan de ontwikkeling van nieuwe productiekanalen en nieuwe producten terwijl de klassieke sector de ontwikkeling van die productiekanalen mogelijk maakt en op een grotere schaal produceert.
De gespecialiseerde sector doet in de eerste plaats een beroep op de burgers en de klassieke sector op de verbruikers. De gespecialiseerde sector spitst zich toe op de controle van de criteria en de evolutie van het concept terwijl de klassieke sector veeleer gericht is op het maximaliseren van de toegevoegde waarde voor de verkoop voor de producenten.
Aanvankelijk kan het lijken alsof er een tegenstelling is tussen de algemene doelstelling van eerlijke handel, enerzijds, en de praktijken van de grootdistributie. De eerlijke handel heeft vooral aandacht voor de kleine producenten. We stellen vast dat de grootdistributie de Europese producenten hoe langer hoe meer aan de kant schuift. Op dit ogenblik kunnen beiden objectieve bondgenoten zijn.
Ik zal het thans hebben over de rol van de nationale en internationale instellingen. Het kader van de regels voor eerlijke handel is geleidelijk tot stand genomen in samenwerking met de stichters. We willen meewerken aan de ontwikkeling van een solidair ondernemerschap. We willen de middelen ter beschikking stellen om de opstart van bedrijven in de sector van de eerlijke handel te ondersteunen.
De Belgische organisaties van eerlijke handel streven in de eerste plaats naar een wettelijke erkenning van het concept en van de organisaties teneinde de sector te beschermen tegen eventueel misbruik. Voorts willen ze het gebruik van producten van eerlijke handel stimuleren en specifieke door de overheid gesteunde instrumenten ontwikkelen.
Ten tweede willen ze de accijnzen op koffie gebruiken voor projecten om realistische alternatieve teelten te ontwikkelen, eventueel via programma's van de Verenigde Naties en van de UNCTAD.
Één van de belangrijkste kritieken op het principe van de eerlijke handel is dat er, bijvoorbeeld in de koffiesector, nu al overproductie bestaat. Sommige vertegenwoordigers van multinationale ondernemingen verklaren dat de eerlijke handel door het betalen van een hogere prijs de overproductie in de hand werkt.
Ons antwoord daarop is dat het merendeel van de programma's voor eerlijke handel een programma voor teeltdiversificatie omvat. We zijn ons ervan bewust dat sommige kleine producenten zich in een moeilijke situatie bevinden en moeten overschakelen naar andere teelten. Zo produceren de koffieproducenten in Costa Rica chips op basis van bananen of van maniok. Dat is een voorbeeld van reconversie. We zouden willen dat de accijnzen die in België op koffie worden geheven, worden gebruikt voor de financiering van dit type reconversie.
Er moeten uiteraard belangrijke bedragen worden toegekend om de eerlijke handel bij de verbruikers, de ondernemingen en de overheid te promoten. We werken aan een programma om de productie en de commercialisering van producten van eerlijke handel te steunen.
De sector van de eerlijke handel werkt met kleine producenten die slechts over een beperkte kennis beschikken en die het moeilijk hebben om volgens de normen van de internationale markt te produceren. De NGO's houden zich bezig met productontwikkeling en kwaliteitsverbetering. We willen een mechanisme uitwerken om dat initiatief te ondersteunen.
Eerlijke handel zou een prioriteit moeten zijn in de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Momenteel is het een onderdeel van een transsectoriële strategie in de sociale economie, maar we dringen erop aan dat het een van de vijf prioritaire thema's wordt van de ontwikkelingssamenwerking.
In de nota van de minister van Ontwikkelingssamenwerking wordt met geen woord over eerlijke handel gerept. We zouden graag een gesprekspartner hebben op het kabinet van Ontwikkelingssamenwerking. Voor het ogenblik is niemand er bevoegd voor de eerlijke handel. Als u de minister ziet, zou u hem ernaar kunnen vragen.
Een andere eis heeft betrekking op de heffing van 6 % BTW op alle producten van eerlijke handel en niet enkel op voedingsproducten.
In het kader van de aanpassing aan de nieuwe Europese richtlijn moet worden gestreefd naar het behoud van de verworvenheden in de Belgische wetgeving betreffende de overheidsopdrachten.
3.4. Hoorzitting met de heer Yves Windelincx, directeur-generaal van de Delcrederedienst
3.4.1. Uiteenzetting van de heer Yves Windelincx
De heer Y. Windelincx verklaart dat zijn uiteenzetting kort zal zijn omdat de Delcrederedienst een instelling is ter bevordering van de export, dus met een commerciële bedoeling, en omdat wij niet veel ervaring hebben met de eerlijke handel. We hebben allemaal gehoord wat het aandeel is van de producten van eerlijke handel in het gezinsverbruik. Wij komen maar met een deel van de Belgische internationale handel in contact; het aandeel van de eerlijke handel is bij ons dus uiterst klein.
De Delcrederedienst als openbare instelling belast met de bevordering van de export moet, gelet op de internationale regelgeving en in het bijzonder die van de OESO, een reeks ethische criteria en criteria voor duurzame ontwikkeling en voor milieubescherming naleven. De BTC heeft onlangs een beroep op ons gedaan voor de dekking van risico's van eerlijke handel. De BTC, die tot nu toe borg stond voor bepaalde overeenkomsten in de sector van de eerlijke handel, was van oordeel dat de waarborg bij niet-betaling moet worden verleend door een instelling die de taak heeft dergelijke risico's te verzekeren. Men heeft ons dus verzocht de prefinanciering voor de aankoop van goederen van eerlijke handel te verzekeren. De prefinanciering zet de productie in beweging en vergemakkelijkt derhalve de ontwikkeling van producten van eerlijke handel in verschillende landen van de wereld. De prefinanciering wordt naderhand terugbetaald door de levering van de producten die door die beweging zijn voortgebracht.
Dit type overeenkomst komt bij ons vaak voor. Alle mogelijke producten worden voortgebracht dank zij het systeem van prefinanciering : van staal tot cacao, van koffie tot non-ferrometalen.
Op 20 oktober 2004 hebben we het voorstel van de BTC om de prefinanciering van aankopen van producten van eerlijke handel te verzekeren, dus aanvaard.
Dat gebeurt onder de vorm van een traditionele dekking, waarbij politieke risico's voor 95 % worden gedekt en commerciële risico's — wanneer een producent failliet gaat of met de noorderzon vertrekt — voor 50 %. Wie de Delcrederedienst kent, weet dat het percentage van 50 % lager is dan het percentage dat we gewoonlijk dekken. Dat vraagt een woordje uitleg. Wanneer we wereldwijde commerciële risico's dekken, hebben we meestal te maken met ondernemingen die een goede faam genieten. De eerlijke handel is bijna per definitie gericht op de kleine producenten. Het is dus vrijwel onmogelijk, of in elk geval moeilijk, om alle gegevens te vergaren die een kredietverzekeraar gewoonlijk vraagt — balans, resultatenrekening van de voorbije jaren —, samen met het advies van gezaghebbende informatiebronnen. We hebben het probleem dus op een andere manier aangepakt. De NGO's die per definitie de eerlijke handel willen bevorderen, gaan ter plaatse om de producenten te selecteren. Wat de prestaties, de handelstechnieken en de productiemethodes betreft, is het dus normaal dat de NGO's een deel van het risico dragen omdat wij niet in staat zijn het in te schatten of te beheersen.
Die dekking geld in principe voor alle landen van de wereld.
De Delcrederedienst brengt de landen onder in zeven verschillende categorieën, afhankelijk van het risico. De landen waar het risico het kleinst is, worden ondergebracht in categorie 1; die waar het risico het grootst is in categorie 7. Tot de eerste categorie behoren de industrielanden, dus niet de landen waarmee overeenkomsten van eerlijke handel worden gesloten. Voor elk land bestaat er een verzekeringslimiet, die voor de landen van de categorieën 1 tot 4 twee miljoen euro, voor de landen van de categorieën 5 en 6 één miljoen euro en voor de landen van categorie 7 een half miljoen euro bedraagt.
Die bedragen lijken misschien klein, maar we moeten ze vergelijken met de totale raming van de dekkingen die men ons zou kunnen vragen. Uit contacten met de BTC en verschillende NGO's blijkt dat we voor alle landen samen moeten voorzien in een jaarlijkse dekking van twee tot drie miljoen euro. Vergeleken met de jaarlijkse dekking van de Delcrederedienst, zeven tot acht miljard euro, is dat dus maar een druppel in de oceaan. Voor de risicodekking gelden de normale voorwaarden.
Met de BTC hebben we vooral moeilijkheden ondervonden bij het verzamelen van duidelijke informatie over de definitie van eerlijke handel, de gesprekspartners van zowel de NGO's als de producenten en over de voorwaarden waarin de transacties van eerlijke handel tot stand komen. Bedroeg de looptijd van de prefinancieringen 90 of 180 dagen, dan wel één jaar ? Het is bijzonder moeilijk om de materiële informatie te vergaren die wij als verzekeraar nodig hebben om het risico te kunnen inschatten.
Ook de contacten met de NGO's verliepen eerst nogal stroef, misschien omdat wij kredieten en handelstransacties verzekeren. We zijn dus tot het besluit gekomen dat de Delcrederedienst niet de beste partner is om met de NGO's te onderhandelen.
Daarom hebben we van de BTC een agentschap gemaakt. De BTC zal de interface zijn tussen de Delcrederedienst, een ietwat logge en ingewikkelde kredietverzekeraar, en de NGO's wier manier van werken we moeilijk kunnen vatten. We hebben dat voorstel veertien dagen geleden geformuleerd, maar de BTC heeft nog niet gereageerd. We discussiëren met de BTC al vier of vijf jaar over dat onderwerp, maar de jongste maanden is alles in een stroomversnelling gekomen. We hadden al die jaren geregeld contact met hen, maar er was nooit sprake van een concreet dossier. Als ik het goed begrepen heb, vraagt DGOS concrete voorstellen om de risico's van de prefinanciering te dekken.
Ik kan u, gelet op mijn commerciële ervaring, zeggen dat de prefinanciering een buitengewoon nuttig instrument is in de handelsontwikkeling.
Landen in Latijns-Amerika zoals Bolivië en Peru hebben hun activiteiten kunnen starten dankzij de prefinancieringen. Wij beschouwden die activiteiten als traditionele handel en niet als eerlijke of duurzame handel. Met een prefinanciering kunnen ze bepaalde producties ontwikkelen, want we geven geld dat ze van geen enkele bankier zouden krijgen. Uit niets ontstaat iets.
Het gaat om een goed instrument, maar de NGO's zijn hiermee misschien nog onvoldoende vertrouwd. We moeten hen waarschijnlijk meer uitleg geven over de mogelijkheden bij de Delcrederedienst.
De Delcrederedienst vraagt in ruil natuurlijk een premie — ze is daar wettelijk toe verplicht — die berekend wordt op basis van de risicograad en de duur van het risico. Die premies lijken in het kader van de duurzame en eerlijke handel misschien te duur. Maar de BTC vervult opnieuw de rol van technisch orgaan voor de ontwikkelingssamenwerking. De BTC zou rechtstreeks een deel van de premie betalen, in de vorm van premiesubsidie.
Dat is wat wij u over de eerlijke handel kunnen meedelen. Voor ons is dat allemaal erg nieuw. Het voorstel is nog maar twee weken oud en wij hebben nog geen enkel concreet dossier voor prefinanciering moeten behandelen.
3.4.2. Bespreking
De voorzitter zegt hetgeen volgt. Ik heb uit de hoorzittingen die hier plaatshadden, onthouden dat de NGO's vragende partij zijn voor de oprichting van een orgaan dat aan hun situatie is aangepast. U deelt ons nu mee dat u op 20 oktober een procedure ingesteld hebt. Ik weet niet of de NGO's daarvan op de hoogte zijn. Het zou interessant zijn iets meer te vernemen over de communicatie en de uitwisseling van informatie tussen de verschillende partijen.
De heer Willy Cortois zegt het volgende. Ik heb er geen moeite mee dat de vertegenwoordigers van de vakbonden hun fundamentele standpunten verdedigingen. De beste manier om in een land de vrijheden en de rechten te waarborgen, is een efficiënte en democratische ontwikkeling. Daarom moeten we zowel vanuit de politiek als vanuit de vakbonden de politieke vrijheden overal maximaal stimuleren. Als we bedenkingen hebben bij de ontwikkeling in de WTO, dan moeten we ook bij voorkeur handel willen drijven met landen die de democratie genegen zijn. Dat houdt ook waarborgen in voor de vakbonden.
Wat het aspect eerlijke handel betreft, kunnen we er niet omheen dat de consument vooral kijkt naar de verhouding prijs-kwaliteit.
Maar wat verstaat men eigenlijk onder eerlijke handel ? Daar is nog altijd geen wettelijke definitie van gegeven. De realiteit is dat het maanden, jaren duurt om een wet te maken of te wijzigen maar dat de internationale handel bijzonder snel evolueert. De wetgever loopt de werkelijkheid achterna. Misschien moeten we op zoek gaan naar meer aangepaste technieken.
De heer Windelincx stelt voor de risico's deels te laten dragen door de Delcrederedienst, deels door Ontwikkelingssamenwerking. Ik ben het daar volkomen mee eens. De NGO's zullen daarbij ook een inspanning moeten doen en verantwoordelijkheid moeten opnemen. Dat is het enige positieve en praktische element dat ik hier vanmiddag heb gehoord. Kan de heer Windelincx bevestigen of ik hem goed heb begrepen ?
De heer Y. Windelincx zegt dat de Delcrederedienst nderdaad verzekeraar van risico's is.
De heer Willy Cortois zegt op dat punt benieuwd te zijn naar de reactie van de NGO's.
De heer Y. Windelincx vervolgt door te stellen dat de politieke risico's moeilijk te behandelen zijn door privé-ondernemingen en worden gedekt door de Delcrederedienst, de reden overigens waarom de dienst is opgericht ongeveer 60 jaar geleden. We dekken normaal gezien 95 %.
De BTC kan een deel van de premie voor zijn rekening nemen en de NGO's kunnen gedeeltelijk instaan voor de commerciële risico's. De NGO's hebben contacten met de verkopers in het buitenland en zijn het best geplaatst zijn om te oordelen of de kopers de zaak economisch, financieel en technisch aan kunnen. Voor die gevallen spreken we van een 50/50-verdeling tussen Delcredere en de NGO's.
De heer Willy Cortois vraagt wat de reacties daarop zijn.
De heer Y. Windelincx vervolgt. Tot nu toe zijn er geen reacties. Gedurende een viertal maanden is er onderhandeld. Met de BTC hebben we wel goede contacten gehad, maar zodra het over cijfers ging, over concrete voorwaarden voor de transacties, de duur van de prefinanciering enzovoort, kregen we geen antwoord. Voor een verzekeraar zijn dat belangrijke elementen. Als beroepsverzekeraar moeten we de risico's goed kunnen beoordelen. Jammer genoeg hebben noch de BTC, noch de NGO's ons cijfers gegeven. Ofwel hebben ze de cijfers niet, en dan kunnen we twijfels hebben over de dekking, ofwel willen ze de cijfers niet geven omdat we een commercieel gerichte instelling zijn.
De heer Willy Cortois zegt dat het parlement misschien druk kan uitoefenen.
De heer Samuel Poos zet het volgende uiteen. Het waarborgmechanisme, dat vier of vijf jaar geleden door de gewezen staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking gelanceerd werd, is al twee jaar operationeel. De NGO's hebben voor dat systeem niet veel belangstelling getoond : er werd slechts één enkele dekkingsaanvraag ingediend door een organisatie die niet rechtstreeks bij de eerlijke handel betrokken is.
We hebben dus samen met het DGOS, het Directoraat-Generaal voor Ontwikkelingssamenwerking, en de BTC, de Belgische Technische Coöperatie, geprobeerd uit te maken of het opportuun is het instrument te behouden en te wijzigen, dan wel het eenvoudigweg af te schaffen.
In de hypothese van het behoud van het instrument hebben we de Delcrederedienst een studie gevraagd over de integratie van het instrument in het proces. De dienst heeft ons een voorstel gedaan, dat we thans onderzoeken. Er blijven nog een aantal onzekerheden. Kan de Belgische Staat bijvoorbeeld een deel van de verzekeringspremie subsidiëren ? We moeten die vraag nog voorleggen aan internationale juristen. Mocht dat niet mogelijk zijn, moet het voorstel van de Delcrederedienst verworpen worden.
Een bedenking over de informatie-uitwisseling. De NGO's zijn niet erg enthousiast voor dit mechanisme. Ze hebben bovendien jaar na jaar hun cijfers reeds meegedeeld en moeten die jaarlijks actualiseren. Ik stel veeleer een zekere moeheid vast ten opzichte van een instrument dat voor hen niet echt interessant is. Dat is althans mijn indruk.
De heer Windelincx repliceert als volgt. Wat de premie betreft hebt u gelijk. We moeten voorkomen dat de Europese Unie of een andere instantie ons betichten van concurrentievervalsing. Daarom moet onze premie commercieel zijn. Wij doen niet aan ontwikkelingssamenwerking. Ontwikkelingshulp moet komen van een instelling die daarvoor bevoegd en erkend is. Het is niet onmogelijk, maar alles moet wel gebeuren conform de Europese juridische voorschriften.
We zijn niet boos omdat we geen cijfers gekregen hebben. We hebben er te weinig gekregen en we hebben ze nodig om het probleem te onderzoeken, de juiste premies te berekenen en te definiëren voor welke landen de hoogste plafonds gelden.
De heer Willy Cortois heeft volgende bedenking. — Ik hoor van beide sprekers dat er een probleem bestaat in verband met de houding van de Europese Commissie. Zal die bezwaar maken tegen het BTW-tarief van 6 % dat zal worden ingesteld voor de eerlijke handel ?
Ik stel anderzijds vast dat de laatste voorstellen die hier worden gedaan in feite in strijd zijn met wat vijf minuten eerder is voorgesteld en waarbij gewezen is op de negatieve houding van Europa. Als het BTW-voorstel geen kans maakt, moeten er andere pistes worden gevolgd.
De heer Samuel Poos antwoordt. — Kan eerlijke handel op Europees vlak positief gediscrimineerd worden ? Op deze vraag is er nog geen antwoord. De Belgische ontwikkelingssamenwerking kan aan positieve discriminatie doen, maar dan alleen via de erkende NGO's. Op dit ogenblik is dat de enige manier om dit mechanisme te waarborgen en te ondersteunen. Slechts drie NGO's komen in aanmerking. De risico's zijn zo klein dat ze niet geneigd zijn een administratieve procedure op te starten om de prefinanciering te laten verzekeren.
Ook de verschillende ministers van Ontwikkelingssamenwerking willen een opening creëren. De vraag rijst dan of men privé-partners die aan eerlijke handel doen, positief kan discrimineren en of een eerlijke-handelsrelatie mogelijk is tussen een privé-partner die geen NGO is, en een producent uit het Zuiden. Ook voor de BTW zal dit probleem rijzen.
Dat is de reden voor onze eerste basiseis, namelijk de wettelijke erkenning van de eerlijke handel, via een wet of door soepelere formules zoals de ISO-normen. Dit denkspoor wordt op dit ogenblik in Frankrijk geëvalueerd. Het gaat om normen op vrijwillige basis die echter op een bepaald ogenblik, namelijk voor overheidsopdrachten, afgedwongen moeten kunnen worden.
Mevrouw Olga Zrihen heeft een bijkomende vraag. Ik had precies een vraag over een mogelijke ontwrichting van de mededinging. Het principe van het label werd hier op een vergadering naar voren geschoven en ontwikkelde zich op Europees niveau. Via het label kunnen de producten van de eerlijke handel worden onderscheiden van andere. Kan het label ook niet leiden tot een betere definitie van eerlijke handel ?
De heer Samuel Poos antwoordt als volgt. Zeer zeker, maar Max Havelaar in België of FLO op internationaal vlak zijn privé-labels die door geen enkele officiële instantie zijn erkend. Ze worden sterk ondersteund door de Europese Commissie. In de teksten, bijvoorbeeld, die hebben geleid tot de oprichting van een waarborgmechanisme verwijst men telkens het om eerlijke handel gaat, naar de criteria van Max Havelaar. Voor producten die dat label niet hebben, moet worden aangetoond dat de productievoorwaarden gelijkaardig zijn. Max Havelaar is een goede basis voor een wettelijke erkenning, maar men moet ook initiatieven mogelijk maken die beantwoorden aan min of meer gelijkaardige criteria. Anders zal de overheid ze niet ondersteunen en niet zeggen dat eerlijke handel beantwoordt aan de criteria van een privé-label.
Mevrouw Olga Zrihen pikt hierop in. Kunnen we meer informatie krijgen over de ondersteuningsprogramma's ?
Voorts zegt de heer Windelincx dat Delcredere geen ervaring heeft met de sector. Delcredere heeft misschien geen ervaring met wat men eerlijke handel noemt, maar onderhoudt toch handelsbetrekkingen met die landen. Hoe gaat Delcredere normaal tewerk als het niet om eerlijke handel gaat ?
De heer Samuel Poos antwoordt als volgt. De verschillende ondersteuningsmechanismen voor eerlijke handel werden door de heer Tollenaere een maand geleden voorgesteld. U vindt deze in het verslag. Ik zal ze kort herhalen. Allereerst gaat het om het programma « De week van de eerlijke handel » die burgers en ondernemingen maximaal moet sensibiliseren. Ten tweede is er het waarborgmechanisme, als dit mechanisme althans behouden blijft. Ten derde gaat het om de ondersteuning van productie en commercialisering van de eerlijke producten, meer bepaald de ontwikkeling van nieuwe productieprocessen en de kwaliteitsverbetering van de productieprocessen. Ten vierde is er de oprichting van een observatorium van de sector waardoor we zullen kunnen beschikken over studies over de eerlijke handel in België. Op dit ogenblik maken de Oxfam-Magasins du Monde, Oxfam-Wereldwinkels en Max Havelaar elk van hun kant studies over hun eigen merk of hun eigen label. Één enkele studie van twee jaar geleden gaat over de toestand in de sector in zijn geheel. We zouden willen dat de eerlijke handel geregeld wordt in kaart gebracht.
De heer Y. Windelincx preciseert. Als men het heeft over de normale handelwijze van Delcredere, moet men nagaan over welke activiteit men spreekt.
Delcredere verzekert Belgische investeringen in het buitenland. Zo kan men zich inbeelden dat NGO's, samen met lokale partners, investeren in een lokaal bedrijf om aan eerlijke handel te doen. De verzekering dekt het verlies ingeval van onteigening, oorlog, opstanden, gewapende en andere ingrijpende politieke gebeurtenissen, zoals een regeringswissel met de uitzetting van de NGO als gevolg.
Een tweede verzekering dekt de exportrisico's en richt zich tot elke Belgische of Europese onderneming die producten in het buitenland verkoopt en daarvoor betaald moet worden. Tot nog toe hebben we geen enkele vraag tot verzekering van de verkoop van goederen van producten van eerlijke handel gekregen. We hebben een heel lange ervaring in de traditionele handel, maar nog geen enkele met eerlijke handel.
Een derde activiteit betreft de verzekering van risico's die verbonden zijn aan de invoer van goederen, in dit geval door NGO's. Dat proberen we nu op stapel te zetten. Waarom vormt import een risico ? Nog vóór ze het product krijgt, heeft de onderneming een voorschot gestort. Dit voorschot, dat dient om de productie te financieren of zelfs op te starten, gaat verloren als het product niet wordt geleverd. In ons jargon hebben we het veeleer over prefinanciering, aangezien het gaat om een voorschot dat vergelijkbaar is met het voorschot dat men betaalt bij de aankoop van een koelkast. Het gaat in feite om een betaling die het in productie nemen of een productiewijziging mogelijk moet maken ten einde aan bepaalde criteria te kunnen voldoen. Het kan gaan om het label « Duurzame ontwikkeling » of « Eerlijke handel », een internationale standaard of nog, voor de non-ferrometalen, de kwaliteit van London Metal Exchange, en zo meer.
Onze lange handelservaring zou ook nuttig kunnen aangewend worden voor eerlijke handel. Het enige verschil tussen de traditionele en eerlijke handel heeft waarschijnlijk betrekking op de bedragen. Eerlijke handel is immers nog weinig ontwikkeld. Het is ook mogelijk dat eerlijke handel in grotere mate gericht is op risicolanden, zoals Myanmar en de arme Latijns-Amerikaanse landen waar eerlijke handel zich spontaan of natuurlijk ontwikkelt. Vanuit ons gezichtspunt zijn de risico's dus groter vergeleken met andere landen, zoals Rusland en Thailand.
We hebben dit soort prefinancieringen al gerealiseerd voor alle mogelijke goederen, ook voor die welke bij uitstek het voorwerp kunnen uitmaken van eerlijke handel. Zo heeft men het vaak over voedingsproducten zoals cacao en koffie. We hebben prefinancieringen voor cacao gedekt in Ivoorkust en voor katoen in Kazakstan. Voor eerlijke handel zouden we hetzelfde doen als voor de traditionele handel.
Wel zal de looptijd van de prefinancieringen waarschijnlijk korter zijn. Commerciële ondernemingen doen niet zelden prefinancieringen voor drie, vier of vijf jaar omdat ze hun bevoorrading willen veiligstellen. Een traditioneel Belgisch voorbeeld is Umicore dat, om zijn Belgische bedrijven te doen draaien, grondstoffen moet aankopen. Om de aanvoer van grondstoffen in exclusiviteit te behouden, verleent het bedrijf een prefinanciering — zoals iemand die een wagen wil, een voorschot stort. Dank zij deze prefinanciering door Umicore worden Belgische bedrijven geregeld bevoorraad met kobalt, koper, en zo voort.
Voor eerlijke handel zouden we precies op dezelfde manier tewerk gaan, ook al zouden de bedragen waarschijnlijk kleiner zijn, de prefinancieringslooptijden korter en de risico's groter.
Mevrouw De Roeck heeft een vraag voor de vertegenwoordigers van de syndicaten. Ze hebben daarnet gezegd dat voor hen de economie, de ecologie en het sociale de drie belangrijke pijlers zijn. Ik kan me inbeelden dat het gemakkelijker is om op sociaal gebied in te grijpen, omdat dat de werkomstandigheden van de mensen ter plaatse verbetert. Zijn er voorbeelden van een ingrijpen op ecologisch gebied ? De syndicale vertegenwoordigers zeggen bijvoorbeeld dat ze al met NGO's hebben samengewerkt rond de campagne schone kleren. Kunnen ze ook voorbeelden geven op het gebied van duurzame ontwikkeling ? Is op dat gebied al vooruitgang geboekt ?
De heer Van Daele antwoordt als volgt. In Chili hebben we met onze vakbond die zich met chemie bezighoudt een actie opgezet tegen het gebruik van pesticiden, met name bij de productie van voedingsmiddelen. Dit gebeurde in het kader van de syndicale coöperatie ter plaatse.
Er zijn ook akkoorden per branche. Zo gaat in de textielsector, waarvoor vorig jaar een sectoraal akkoord werd gesloten, 0,10 % van de loonmassa naar internationale samenwerking. In de voedingssector is dat 0,05 %. Die percentages lijken laag, maar door de omvang van de loonmassa gaat 200 miljoen Belgische frank naar programma's voor internationale samenwerking met de vakbonden uit de armste en minst ontwikkelde landen.
Er werden keuzes gemaakt. We willen programma's opzetten met geloofwaardige vakbondsorganisaties met een goede reputatie die in elk geval een creatieve en concrete actie ter plaatse kunnen opzetten, of dit nu gaat via een humanitaire actie — hoewel dit eerder iets is voor de gespecialiseerde NGO's — dan wel in het kader van de uitwerking van systemen voor sociaal overleg en sociale promotie die het mogelijk moeten maken in dergelijke landen een sociale samenleving op het spoor te zetten.
We vergaren onze middelen via de brancheakkoorden, in samenwerking met de BTC of de Staat. We willen immers coherente programma's. Er is geen sprake van dat de vakbonden één ding doen, de Belgische Staat een ander en de NGO's nog iets verschillend. We streven naar coherentie in de verschillende koepels waarin de vakbonden zitten zoals het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking, het NCOS, via de 11.11.11-actie. Er is al samenwerking, maar bij de werknemers wordt de wens om zich in te zetten voor dergelijke problemen, met inbegrip van de milieuaspecten, steeds groter.
We willen bijvoorbeeld onze kennis van chemische producten overdragen en voorkomen dat de werknemers geconfronteerd worden met problemen die wij destijds hebben gekend. Het is duidelijk dat we niet meer naar het buitenland gaan om het gebruik van asbest te bevorderen. We hebben zoveel problemen gehad met dat materiaal dat we het niet elders gaan plaatsen.
Hetzelfde geldt voor de mijnen. We hebben nog coöperaties in steenkoolmijnen. In België zijn er misschien geen mijnwerkersvakbonden meer, maar we beschikken wel nog over voldoende knowhow over beroepsziekten en andere om op dit domein hulp te kunnen bieden.
Dit soort samenwerking kunnen we doen op sociaal, op economisch en op ecologisch vlak.
De heer Paul Blanjean antwoordt als volgt. Ik besprak dit probleem onlangs met een buitenlandse collega en hij gaf me voorbeelden uit de textielsector in Azië.
De vaststelling is de volgende : er is een wil om de verschillende aspecten te integreren, maar de zaken liggen niet eenvoudig omdat — zoals reeds aangegeven — in veel landen de werknemers worden geconfronteerd met juridische leemtes. Ze bevinden zich in situaties waarbij we ons moeilijk kunnen inbeelden dat ze net als wij zouden kunnen onderhandelen over collectieve overeenkomsten waarin bijvoorbeeld bepaalde milieunormen effectief worden opgenomen.
Via projecten inzake samenwerking met en steun aan bepaalde vakbondsorganisaties in de derde wereld proberen we dergelijke aspecten op het voorplan te brengen. Het is echter duidelijk dat de strijd nog lang niet gewonnen is en dat we elke dag moeten vechten om die verschillende dimensies te integreren.
De voorzitter stelt een vraag naar de conclusies van dit verslag toe. — We hebben het over eerlijke handel en de regering vraagt ons een analyse te maken van de voorwaarden voor eerlijkere handel. U had het over de ethische normen die u al toepast.
Welke aanbevelingen zouden we kunnen doen om de eerlijke handel en een rechtvaardigere klassieke handel te bevorderen ? Welke initiatieven kan België op internationaal vlak nemen om ervoor te zorgen dat de handel niet alleen voor sommigen vrij zou zijn ?
De heer Windelincx zegt meer te antwoorden als burger eerder dan als directeur-generaal van de Delcrederedienst.
Ik ben het met de heer Courtois eens dat we ons moeten afvragen wat de definitie van eerlijke handel is. Ik heb er geen. Ik stel vast dat de wijze waarop bepaalde goederen in bepaalde landen worden geproduceerd verschilt.
Als kinderen worden tewerkgesteld, als vrouwen worden verplicht te werken tegen een lager loon dan mannen of als mensen worden gedwongen 16 tot 17 uur per dag te werken, dan gaat het om een productie die leidt tot handel die minder eerlijk is dan de handel volgens de regels die bij ons gelden. We beschikken slechts over een zwak actiemiddel. Iemand zinspeelde op het voorbeeld van Total Fina Elf, het huidige Total. Vanzelfsprekend bieden we dekking voor projecten die deze onderneming over heel de wereld opzet. Elke dag bieden we dekking aan het oude Petrofina voor de verkoop van producten voor courante handelsconsumptie.
Ik zou zeer goed kunnen weigeren om Total nog langer te dekken. Als directeur-generaal van de Delcrederedienst wil ik dit echter niet doen omdat ik een toegang tot kredietverzekering moet bieden aan al wie hierom vraagt, voor zover hij de ethische normen die met name door de OESO worden opgelegd, naleeft. Total heeft in Myanmar (Birma) die ethische regels misschien overtreden, maar wanneer ik zie dat Total chemische standaardproducten verkoopt, dan stel ik niet vast dat de onderneming die regels schendt.
We zien er trouwens op toe dat de producten die Total verkoopt alleen voor een normaal gebruik kunnen worden aangewend. Ze mogen niet dienen voor massavernietiging of worden vermengd met andere producten voor de aanmaak van gevaarlijke explosieven. De ethische regels van de OESO zijn uitgevaardigd door de lidstaten en niet door de Delcrederedienst of de kredietverzekeraars. Ook daar treedt soms een distorsie op tussen het politieke beeld dat men over een onderwerp heeft en de dagelijkse handel zoals een kredietverzekeraar die ziet.
Wij zijn niet de beoordelaars van een ethische houding. We hebben ons standpunt als burgers, maar hoe kunnen we, behalve in zeer duidelijke gevallen, een dekking weigeren ? We hebben geen bewijs dat wat we weigeren te dekken totaal in tegenspraak is met de ethische regels die men ons vraagt na te leven. Dat is bovendien ook niet onze rol.
We hebben veel gesprekken gehad met NGO's die ons vragen waarborgen in te trekken die we sedert vijf of tien jaar aan projecten hebben toegekend. Dat is ook niet ethisch, want het zou erop neerkomen dat we iemand aan wie we een waarborg hebben beloofd en die ons een premie heeft betaald, zouden vragen te doen alsof er niets was afgesproken.
Wij hebben echter ook onze ethiek als beroepsverzekeraars. Wij zitten gewrongen tussen twee ethische normen. De ene, die van de verzekeraar, is duidelijk, maar men vraagt ons die niet te respecteren en ons gegeven woord te verloochenen. De andere is minder duidelijk want die projecten werden ontwikkeld toen de regels van de OESO nog niet bestonden.
Het is zeer ingewikkeld. Laat ons als voorbeeld Total nemen, een onderneming die welbekend is en hier werd genoemd. Total is een multiforme groep die niet alleen in Myanmar (Unie van Birma) aanwezig is. Als we de reclamecampagnes van Total zien, die misschien het gevolg zijn van de negatieve kritiek die dat bedrijf heeft gekregen als gevolg van zijn optreden in Myanmar, kunnen we ervan uitgaan dat Total zich wil inschrijven in de ethische handel en de duurzame ontwikkeling.
Ook andere grote bedrijven proberen die weg op te gaan. Dat merken we in hun reclamecampagnes en in hun jaarverslagen.
Wij zitten tussen hamer en aambeeld.
De situatie is moeilijk, temeer daar de wet ons verplicht onze rekeningen in evenwicht te houden. Daarvoor is heel wat handigheid nodig.
De heer Paul Blanjean reageert hierop als volgt. Ik had het inderdaad over Total-Fina. Heel concreet hebben we, in het licht van wat zich in Birma afspeelt, beslist druk uit te oefenen en de auto's van de vakbond niet langer te laten voltanken bij die groep. Dat was voor die groep misschien marginaal, maar het was een politieke keuze.
De vraag van de voorzitter is volgens mij de fundamentele vraag. Het is inderdaad interessant om nu de NGO's te steunen die belangrijk werk leveren inzake eerlijke handel, maar de Staat moet ervoor zorgen dat alle handel eerlijk is.
Eerlijke handel mag niet louter een alibi worden. Alle handelspraktijken moeten uit ethisch oogpunt verantwoord zijn zodat België morgen kan zeggen dat onze handel eerlijk is, ongeacht of het gaat om voeding, staal, katoen, enzovoort. Dat moet niet alleen betrekking hebben op de gezinnen, maar ook op de bedrijven en de overheidsopdrachten.
Jammer genoeg heb ik de vorige hoorzittingen niet kunnen horen. Ik geloof evenwel dat het van fundamenteel belang is de organisatie van de handel volledig te herzien.
De heer Van Daele heeft ook een reactie. Inzake handel hebben wij veel overgedragen naar het Europees niveau. Pascal Lamy is de woordvoerder van Europa in de onderhandelingen van de WTO, al waren daar nationale delegaties aanwezig.
Ik kom terug op de vraag van de regering naar een eerlijkere handel. Voor mij is dat een handel die de producent een eerlijke prijs garandeert en die ook een ethische handel is, dus een handel die de normen respecteert.
Volgens mij hanteert de eerlijke handel een billijke prijs; het is ook een ethische handel die voor iedereen identieke normen respecteert zodat in een sfeer van loyale concurrentie wordt gewerkt.
In het kader van de ethische handel — en ik richt mij nu tot de heer Windelincx — rijst het probleem van de waarborg van investeringen in het buitenland.
Na de prefinanciering van de invoer van producten wil ik het nu hebben over de dekking door de Delcrederedienst van investeringen in het buitenland. In dat kader werd onder druk van de NGO's die zich inzetten voor het milieu, binnen de OESO een akkoord gesloten voor de investeringen. Dit gebeurt met medewerking van de Belgische Staat, want een vertegenwoordiger van het ministerie van Economische Zaken heeft zitting in dat comité. Zo zijn we voor elke investering in het buitenland, naar gelang van de categorie van risico's voor het milieu, verplicht de risico's te onderzoeken via een milieu-audit. Als bijvoorbeeld de vestiging van een chemische industrie in Canada wordt gefinancierd en er gevaar bestaat voor vervuiling van de rivieren, moet een milieu-auditbureau de risico's inschatten, opdat de Delcrederedienst het project zou kunnen dekken.
Er bestaat echter geen sociale audit. De OESO beveelt via een gedragscode wel de beginselen aan waardoor de multinationale ondernemingen zich moeten laten leiden, maar de Delcrederedienst is niet verplicht inzake de waarborg voor ethische investeringen in het buitenland een sociale audit uit te voeren in het land waar wordt geïnvesteerd. Zal de investering de fundamentele sociale normen van de IAO naleven ? Met dat criterium wordt door de Delcrederedienst of door de OESO geen rekening gehouden omdat we daar een vrijwillige gedragscode volgen.
Zouden we niet een bonus/malussysteem voor de verzekeringspremie kunnen onderzoeken, waarbij de naleving van een dergelijk criterium aanleiding geeft tot een korting van 0,5 %, terwijl de niet-naleving zou leiden tot een verhoging met 1 % ? Zo'n regeling zou de verzekeraar in staat stellen een gedragscode toe te passen.
Als we de handel en vooral de investeringen in toom houden, kunnen we de wereld laten vooruitgaan. Als we de handel echter overlaten aan de vrije markt, zoals nu het geval is, bestaat het risico dat we afglijden naar de afgrond.
De heer Windelincx zegt het volgende. Volgens de wet is de Delcrederedienst verantwoordelijk voor zijn resultaat. Daarom zou ik de voorkeur geven aan een andere bonus/malusformule.
Wie de ethische, sociale en milieu-regels naleeft betaalt de normale premie, wie dat niet doet betaalt een hogere premie. In de huidige stand van zaken zouden er trouwens waarschijnlijk meer verhoogde premies zijn dan verlaagde premies.
De heer Van Daele komt tussen als volgt. Ik wou een praktische en concrete suggestie voorleggen aan de commissie. De heer Windelincx weet heel goed dat ik voorstander ben van dat soort resultaten.
Ik doe een oproep tot hem in verband met de eerlijke handel. Zelfs in het buitenland worden werknemers altijd betrokken bij de productie. Gelukkig slagen we er soms in ze te organiseren in wat we vakbondsorganisaties noemen.
Ik hoor dat mevrouw Broussard en uzelf contacten hebben met de NGO's. Daarom roep ik u op ook contact te nemen met de plaatselijke vakbondsorganisaties. We kunnen u ook zeer concrete en praktische informatie geven over de productiemiddelen en het soort producten die worden gedekt, zoals cacao, katoen, enzovoort.
Mevrouw Zoé Genot laat het volgende opmerken. Volgens u is er vooral vooruitgang op het vlak van het milieu, inzake de criteria van de Nationale Delcrederedienst, enzovoort. Ik zou meer willen weten over de problemen in verband met de controle.
Ik kan me voorstellen dat de Nationale Delcrederedienst verder kan gaan dan de OESO-normen die thans worden uitgewerkt. Er is een reeks OESO-normen voor ontwikkelingssamenwerking, maar voor het boeken van de hulp moeten ze bijvoorbeeld niet letterlijk worden toegepast.
De heer Windelincx reageert. Ik zal duidelijk, misschien zelfs een beetje brutaal zijn. Men moet een openbare organisatie, een parastatale type C, die belast is met het dekken van gewone handelsrisico's, niet verwarren met een agentschap voor duurzame ontwikkeling. U zegt dat we verder kunnen gaan. Ik ben het daar niet mee eens, want als we verder gaan, dan is dat in het nadeel van de Belgische ondernemingen. Dat zou trouwens ook de handel ontregelen. Veronderstel dat Tractebel in de running is voor een investering in een of ander land en dat wij bepaalde regels opleggen en andere landen niet. In dat geval zal ik deze onderneming ontmoedigen en binnen de kortste tijd zal ik met de heer Van Daele een gesprek hebben over de werkgelegenheidsproblemen die Tractebel hier in België kent ... Ik zal dus alleen maar het probleem verlegd hebben ...
Men moet handel, met alle regels die ermee samenhangen en die we volgen, niet verwarren met de promotie van « iets meer ». Op dat punt zullen we de NGO's niet volgen. We willen de klanten die we wettelijk moeten steunen, zodat ze hun concurrentiekracht wereldwijd kunnen behouden, niet ontmoedigen. Ik haalde Tractebel aan, omdat deze onderneming de jongste tijd veel inkt deed vloeien, maar het kan evengoed gaan om een onderneming die PET-flessen of boter produceert of die cacao aankoopt. Mijn taak bestaat erin een handelsactiviteit te dekken in een wettelijke omgeving, Belgisch of internationaal, en niet meer dan dat. Als men ons vraagt verder te gaan, dan moeten we de rol van de Nationale Delcrederedienst negeren. Dan krijgt de dienst een andere rol dan het dekken van gewone handelsverrichtingen. Het ene staat het andere in de weg.
Mijn antwoord kan misschien wat brutaal overkomen, vooral omdat u een aantal wetsvoorstellen hebt ingediend die op ons betrekking hebben. Maar ik wil heel duidelijk zijn. Als men het anders wil, moet men mij maar ontslaan, wat ik volkomen zou kunnen begrijpen, aangezien ik door de regering benoemd ben ...
De voorzitter reageert als volgt. De heer Windelincx lijkt me logisch met zichzelf. Niet dat ik een fervente verdediger van de Nationale Delcrederedienst ben, want ik heb er in het verleden heel wat kritiek op geuit ...
De covoorzitter van deze commissie en ikzelf zullen een bezoek brengen aan de OESO. Zo kunnen we de werking van deze instelling beter begrijpen en zien welke invloed we zelf kunnen uitoefenen op de regering, liever dan op tussenpersonen die opereren voor de regering.
Mevrouw Jacinta De Roeck zegt het volgende. Het zal niemand verwonderen dat ik me aansluit bij mevrouw Genot. Ik begrijp dat de heer Windelincx opkomt voor de handel, maar velen zullen vandaag wel aanvaarden dat op lange termijn handel gepaard moet gaan met respect voor minimale, sociale en ecologische normen. Als we voor die normen geen oog hebben dan voeren we een kortetermijnpolitiek. Ik besef dat voor velen alleen het economische telt, maar dat belet me niet telkens opnieuw in het parlement vragen te stellen over de lange termijn.
Aan de sociale normen wordt misschien nog een klein beetje gedacht, maar aan de ecologische helemaal niet. Met die aanpak snijden we ons op lange termijn in de eigen vingers. We kunnen misschien nog vijf of tien jaar aanmodderen, maar geen vijftien jaar meer. Als we voordien geen minimale normen hebben uitgewerkt, loopt het fout. Ik denk trouwens dat heel veel Belgen het daarmee eens zijn.
De heer Windelincx antwoordt op de uitspraak van mevrouw De Roeck. De Delcrederedienst bepaalt de normen niet. Wie moet de normen bepalen ? De Belgische wetgever voor België, of België als lid van de OESO en de WTO op internationaal niveau.
Als de Delcrederedienst dat zou doen, zou dat onwettelijk zijn. Wij moeten de wettelijke bepalingen gewoon respecteren.
Mevrouw Jacinta De Roeck repliceert. Heel wat parlementsleden willen wel wat doen. Het is misschien de taak van deze commissie om een meerderheid te zoeken die een nieuwe richting wil inslaan. Niet alleen mevrouw Genot en ikzelf, ook anderen breken een lans voor sociale en ecologische normen.
De heer Windelincx verklaart zich nader. Op de laatste raad van bestuur van de Delcrederedienst, waarop de heer Van Daele aanwezig was, heb ik beklemtoond dat de dienst als exportkredietverzekeringsmaatschappij ingevolge de OESO-regels de markten niet meer kan volgen.
Vandaag gebeuren er heel grote investeringen in ontwikkelingslanden waarvoor we geen exportkredietverzekering kunnen sluiten omdat de OESO-regels dat onmogelijk maken. In Jemen lopen er momenteel investeringscontracten voor een periode van 20 jaar, terwijl de Delcrederedienst maar voor maximum 12 jaar mag dekken. In dat soort gevallen hebben de financiële markten het laatste woord. De kredietverzekeringsmaatschappijen komen er zelfs niet meer aan te pas.
De reactie van de voorzitter van de raad van bestuur was een brief te schrijven aan de OESO. Ik heb hem gezegd dat een brief geen zin heeft, maar dat vooral de lidstaten in actie moeten treden. De voorzitter van de raad van bestuur van de Delcrederedienst mag nog tien brieven schrijven, die belanden allemaal in de prullenmand ! De financiële markten houden geen rekening met sociale en milieuregels, de lidstaten moeten daarop controle krijgen.
Mevrouw Zoé Genot komt terug op haar vorige vraag. — Ik kreeg een openhartig antwoord op een deel van de vraag, maar het gedeelte over de controle op de vooruitgang inzake het milieu bleef onbeantwoord.
Het gaat over de controle die de Delcrederedienst zelf uitoefent op de milieucriteria om een dossier te aanvaarden of te weigeren.
De heer Windelincx antwoordt als volgt. De heer Van Daele zei het al bij het begin. De projecten worden, wat het leefmilieu betreft, geklasseerd in de categorieën A, B en C. Categorie A is het gevaarlijkst en categorie C het minst gevaarlijk.
Categorie C wordt aan een routinecontrole onderworpen, een helikoptervlucht over het gebied, zoals bepaald in de OESO-reglementering.
Voor categorie A hebben we absoluut een milieueffectrapportage nodig. Als er geen studie is, geven we geen dekking. We moeten de kwaliteit van die milieueffectrapportage controleren. De Delcrederedienst kan dat niet zelf doen. Onze instelling is heel klein en we hebben geen enkele ingenieur die gespecialiseerd is in leefmilieu. Onze Duitse collega's hebben daarvoor drie deskundigen in dienst, want ze behandelen veel meer projecten dan wij.
Met het ministerie van Economische Zaken, dat over een vijftigtal ingenieurs beschikt, zijn we overeengekomen dat we het onderzoek zo nodig zullen laten uitvoeren door een ingenieur die gespecialiseerd is in een bepaald domein, bijvoorbeeld waterbehandeling, baggerwerken, vloeiende materialen, enzovoort.
De controle gebeurt altijd vooraf. Als de milieueffectrapportage werd uitgevoerd door een duister bureau van het betrokken land, zullen we waakzamer zijn. Als het onderzoek daarentegen is gebeurd door een deskundige die door de Wereldbank, de Aziatische Ontwikkelingsbank of een andere internationale instelling werd aangesteld, zijn we a-priori positief. We kunnen niet veel verder gaan, tenzij we ons omvormen tot een agentschap dat gespecialiseerd in milieueffectrapportage.
Bovendien moeten we beseffen dat België een klein land is. In grote projecten zijn we heel vaak slechts kleine deelnemers, onderaannemers of medecontractanten. We hebben dus zelfs geen impact op het milieuonderzoek. Het zijn de hoofdcontractant en zijn kredietverzekeraar die belast zijn met de controle op de studies. In dit geval laten we het over aan onze collega's kredietverzekeraars Coface in Frankrijk, Hermes in Duitsland of ECGD in Engeland. Om commerciële redenen is het trouwens onmogelijk dezelfde controles en dezelfde onderzoeken steeds opnieuw te doen.
De kredietverzekeraars zijn overeengekomen dat de hoofdcontractant het werk doet. Daarom hebben grote kredietverzekeraars milieuspecialisten in dienst. Zij zijn immers, in tegenstelling tot ons, vaak met grote projecten belast. In België zijn er weinig grote projecten. Alleen Tractebel lanceert hier en daar een groot project.
4.1.1. Uiteenzetting van mevrouw Els Van Weert, staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie
De staatssecretaris verklaart dat er inzake eerlijke handel twee specifieke gebieden zijn, duurzame ontwikkeling en sociale economie. Haar bijdrage zal uit zes punten bestaan :
Een algemene inleiding, de labels en producten, het sociale label, het label « duurzame ontwikkeling », de relatie tussen eerlijke handel, de labels en het FPDO 2004-2008 en tot slot hetgeen zij de « vicieuze cirkel » noemt.
4.1.1.1. Inleiding
In het kader van duurzame ontwikkeling is het belangrijk dat er geëvalueerd wordt op basis van zowel milieukundige, sociale en economische criteria.. Dergelijke evaluaties kunnen gebeuren op diverse niveaus los van het internationale niveau) :
Op nationaal of gewestniveau gaat het hierbij bijvoorbeeld over het gebruik van indicatoren « duurzame ontwikkeling » als alternatief voor het Bruto Nationaal Product. De uitwerking van sociale- en/of milieu-satellietrekeningen zou hierin kunnen kaderen. Op sectorniveau gaat het dan weer over vragen betreffende de duurzaamheid van bijvoorbeeld de transport- of landbouwsector.
Op het ondernemingsniveau ten slotte gaat het ondermeer over de beoordeling van ondernemingen of van producten die op de markt worden gebracht. Productlabeling speelt zicht af op dit niveau.
Bij een benadering die op de processen in de onderneming gericht is, is er sprake van « management systems »: de verantwoordelijkheid houdt op aan de poorten van het bedrijf en de aanpak ligt volledig in het verlengde van het klassieke sociaal-economische denken. De processen worden als systemen gecertificeerd. Het debat van vandaag gaat niet over dat aspect. In het raam van de bevoegdheidsverdeling in België valt dat aspect onder de bevoegdheid van de gewesten op het grondgebied waarvan de processen plaatsvinden of de ondernemingen zich bevinden. Het is duidelijk dat de federale overheid ook instrumenten heeft waarmee ze (onrechtstreeks) kan handelen : informatie, bewustmaking, fiscale stimulansen, enz.
Bij een productgerichte aanpak is er sprake van « chain management »: de hele keten draagt de verantwoordelijkheid en de aanpak ligt niet volledig in het verlengde van het klassieke sociaal-economische denken. In de productgerichte aanpak neemt het concept van het « life cycle thinking » een centrale plaats in, dat wil zeggen dat de aandacht naar de hele keten gaat, van de wieg tot het graf, van de grondstofwinning tot de verwerking van het afval dat het product met zich brengt. Het zijn de producten die een label krijgen. In de Belgische bevoegdheidsverdeling valt dat aspect onder de federale overheid, en wel op grond van de overweging dat België een economische eenheid vormt en dat de federale staat dus bevoegd is voor het « op de markt brengen van producten ». Uiteraard hebben de gewesten eveneens instrumenten waardoor ze kunnen optreden, zij het indirect : aankoopbeleid, informatie en bewustmaking, overnameplicht, enz.
4.1.1.2. Labels en producten
Meestal voorziet het ISO-normensysteem in de erkenning van drie soorten labels voor het milieu. Het is interessant daar dieper op in te gaan en te weten wat de verschillen tussen die labels zijn.
Label ISO Type I (Norm 14024). Een onafhankelijke derde partij (« 3rd party certification ») controleert of een product aan de geldende criteria voldoet. Meestal staat de overheid borg voor die onafhankelijkheid : cf. Europees milieulabel, sociaal label, enz.
Label ISO Type II (Norm 14021). Hiervoor werden regels vastgelegd waaraan de « self-declared claims » moeten voldoen. Meestal brengt men dat label onder in de categorie « reclame door de ondernemingen ».
Label ISO Type III (Norm 14025). Dat label noemt men « product declaration »; dat is eigenlijk een « business to business »-label. Hier hoort een technisch verslag bij.
In het kader van de huidige bespreking beperken wij ons tot het ISO-label Type I, dat op onafhankelijke wijze getoetst wordt door een bevoegde instelling (« competent body »), bijvoorbeeld het Europese milieu-label, het sociale label, Max Havelaar, enz. Dat soort labels kent slechts een beperkt succes, en wordt vaak overschaduwd door reclamecampagnes van bedrijven die ook milieu-aspecten, maatschappelijke overwegingen, enz. in de verf zetten. In beide gevallen is de verbruiker het doelwit.
Aangezien het gaat om « producten die op de markt gebracht worden » (de gebruikelijke term in de Belgische wetgeving), verwacht men dat een label een oordeel velt over de volledige levenscyclus van een product. De hierboven aangehaalde voorbeelden beantwoorden aan deze benadering.
Er bestaan echter labels die niet de volledige cyclus in beschouwing nemen : zij blijven beperkt tot één fase ervan. Het gaat bijvoorbeeld om de labels FSC en MSC. Het betreft hier vooral de fase waarin de grondstoffen ontgonnen worden (hout, vis, enz.). Het voordeel daarvan is dat het oordeel geïntegreerd is, met andere woorden dat er rekening wordt gehouden met ecologische, maatschappelijke en economische overwegingen. Niet de overheid is hier derde partij, maar een raad waarin de deelnemers (stakeholders) vertegenwoordigd zijn. Die labels worden vaak door NGO's gepromoot.
Er bestaan ook labels die geen enkel oordeel vellen, behalve een onvolkomen geïntegreerd oordeel. Wij hebben reeds het voorbeeld aangehaald van het Europese milieulabel, het maatschappelijk label, enz. Daartoe behoren de labels die zonder inmenging van de overheid worden uitgereikt, en die dus geen volledig oordeel inhouden, en zelfs een deel van de cyclus kunnen bestrijken. Het beste voorbeeld daarvan is het label « Max Havelaar », waarover later meer.
Ten slotte zijn er de « single issue »-labels, zoals het label « vrij van CFC », het CO2-label voor auto's, het energielabel voor elektrische en elektronsiche apparaten, enz.
Sommige labels zijn niet bedoeld voor voedingswaren : het Europees milieulabel, « Nordic Swan », « Blauwe Engel », enz., terwijl het Nederlandse ecologische label dat wel is. Om nog maar te zwijgen van allerlei soorten « bio »-labels.
4.1.1.3. Sociaal label
Binnen het kader van dit debat is het natuurlijk aanbevolen om meer in het bijzonder in te gaan op het label ter bevordering van een sociaal verantwoorde productie, ook wel sociaal label genoemd. Dit label baseert zich op de basisnormen (de 8 basisconventies) van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO). In concreto gaat het over :
1) Het verbod op dwangarbeid (IAO-conventies nr. 29 en 105);
2) Het recht op vakbondsvrijheid (IAO-conventie nr. 87);
3) Het recht op organisatie en collectief overleg (IAO-conventie nr. 98);
4) Het verbod op discriminatie inzake tewerkstelling en verloning (IAO-conventies nrs. 100 en 111);
5) Minimumleeftijd voor kinderarbeid, alsook betreffende het verbod op de ergste vormen van kinderarbeid (IAO-conventie nrs. 138 en 182).
De conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie binden echter enkel die lidstaten die de verdragen hebben ondertekend, hoewel de basisnormen (de 8 basisconventies) als universeel worden aanzien. De ratificatie van de verdragen is daarenboven geen echte waarborg voor de naleving ervan en de naleving kan niet daadwerkelijk worden afgedwongen. Wereldwijd worden nog steeds miljoenen mensen onder dwang tewerkgesteld en worden in diverse landen vakbonden verboden of gemuilkorfd. De IAO schat dat wereldwijd zo'n 55 miljoen kinderen in erbarmelijke omstandigheden worden tewerkgesteld en ook op het vlak van discriminatie is er in heel wat landen, en wellicht ook bij ons nog heel wat werk aan de winkel.
Het label, dat door de Belgische overheid werd gecreëerd en die de basisnormen van de IAO als minimale voorwaarden vooropstelt, gaat in op deze problematiek. Het label moet zorgen voor een daadwerkelijke implementatie van de normen op ondernemingsniveau, onafhankelijk van de mate waarin de nationale lidstaat de wettelijke aanpassingen heeft gedaan en afdwingt.
Ondernemingen die een product op de Belgische markt brengen kunnen op vrijwillige basis het sociaal label aanvragen wanneer de productie, en dit doorheen de volledige productieketen van de specifieke producten of diensten, is gebeurd in overeenstemming met de basisnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie, dit zijn met andere woorden de 8 basisconventies. De toekenning van het label gebeurt door de staatssecretaris van Sociale Economie, op bindend advies van een comité dat samengesteld is uit de diverse stakeholders (werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, vertegenwoordigers van NGO's, consumentenorganisaties en vertegenwoordigers van de federale overheid). Dit comité voor sociaal verantwoorde productie is dus zowel betrokken bij de uitwerking, de invoering, de toekenning en de controle van het label.
Wanneer een onderneming een aanvraag indient wordt deze eerst beoordeeld door het comité op vlak van ontvankelijkheid. Dit is de zogenaamde preliminaire aanvraag. Na ontvankelijk te zijn verklaard kan de onderneming een onafhankelijke controle-instelling (of social audit) kiezen uit de lijst van geaccrediteerde instellingen. Deze controle-instelling gaat de productieketen controleren in functie van de overeenstemming met de basisnormen van de IAO. Zij doet dit aan de hand van een screening (onderzoek op afstand, onder andere via diverse contacten en bronnenonderzoek) en via een aantal controles ter plaatse (op basis van een steekproef). Op basis van het eindrapport van de controle-instelling neemt het comité een beslissing, die door de staatssecretaris wordt bekrachtigd.
Het sociaal label heeft dus alle kenmerken in zich van een ISO- type I label : het is een productlabel, waarvan de controle op de naleving van de normen gebeurt door een onafhankelijke derde partij, die bovendien uitgaat van een ketenbenadering (zij het hier enkel de productieketen, en dus niet de volledige levenscyclus van het product/dienst).
Het sociaal label gaat uit van een business tot consumer-aanpak in tegenstelling tot bijvoorbeeld een SA-8000-certificering die een business tot business-aanpak vooropstaat. Deze laatste is dus geen productlabel maar een certificaat op de werking van de volledige onderneming. Dit brengt met zich mee dat hier geen rekening wordt gehouden met de volledige productieketen, maar slechts met een beperkt deel van de productieketen (het eigen bedrijf en de toeleveranciers).
4.1.1.4. Label « duurzame ontwikkeling »
De consument ziet het bos door de bomen niet meer. Zelfs de bewuste consument heeft het soms moeilijk : wat moet hij of zij nu doen ? Koffie, T-shirt, bananen, enz. kopen met een biolabel of met een Max Havelaar-label. Wandel maar eens door Carrefour of een ander grootwarenhuis, de heer Leglise zal dit straks kunnen bevestigen. Het verdient dus aanbeveling — op termijn — naar een integratie te gaan en een label « duurzame ontwikkeling » te creëren.
Reeds bij de conceptie van de wet « sociaal verantwoorde productie » werd dit voorzien. Art. 8 spreekt over de installatie van een reflectiekamer. Dit orgaan is het samen zetten van het Belgisch comité voor de toekenning van en de Commissie voor de toekenning van het Sociaal label.
Ook in het 1e Federaal Plan voor Duurzame Ontwikkeling 2000-2004 wordt de creatie van een duurzaamheidslabel in het vooruitzicht gesteld. Inmiddels wordt middels financiering van de FOD Wetenschapsbeleid op het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling aan de Universiteit Gent samen met Ethibel gewerkt aan een voorstel van wet en een voorstel van Europese verordening voor de instelling van een label « duurzame ontwikkeling ».
4.1.1.5. Eerlijke handel, labels en het FPDO 2004-2008
Zoals u weet heeft de regering het 2e Federaal Plan inzake Duurzame Ontwikkeling 2004-2008 vastgesteld. Indien U het plan in detail leest, zult U zien dat het vooral Actie 16 — Een strategie voor duurzame producten is waar ook het verband wordt gelegd met « eerlijke handel ».
Bij de beschrijving van de context van deze actie wordt duidelijk gemaakt — en ik citeer : « Doorheen de levenscyclus van een product (de ontwikkeling, het winnen van grondstoffen, de fabricage en assemblage, het gebruik en ten slotte de verwijdering) is er sprake van een impact op het milieu (vervuiling, uitputting van niet-hernieuwbare hulpbronnen, aantasting van ecosystemen, enz.), op sociaal vlak (respect voor arbeids- en mensenrechten, tewerkstelling, ontginningen ter financiering van oorlogen enz.) en op economisch vlak (eerlijke handel, prijsopbouw, enz.). Ecologische, ethische en sociale labels zijn instrumenten die de producenten toelaten om het duurzaam karakter van hun producten te garanderen en om de consumenten in staat stellen een verantwoorde keuze te maken. »
Binnen dat kader wordt aangegeven dat de regering een globale strategie zal uitwerken met het oog op het bekomen van ecologisch, economisch en sociaal verantwoorde producten doorheen hun hele levenscyclus. In deze strategie zullen de volgende elementen opgenomen worden :
— een milieuluik dat in het bijzonder aandacht zal schenken aan prioritaire producten zoals voertuigen (zie ook actie 30), constructiematerialen, elektrische en elektronische apparaten en verpakkingsmaterialen. Dit luik zal uitgewerkt worden door de stuurgroep « duurzame productie- en consumptiewijzen » van het CCIM.
— een socio-economisch-luik dat zal ingaan op ethische aspecten, op het respect voor arbeids- en mensenrechten, op eerlijke handel enz. Dit luik zal uitgewerkt worden door een in 2005 op te starten werkgroep met vertegenwoordigers van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de POD Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding en Sociale Economie en de POD Duurzame Ontwikkeling.
Gelijktijdig met de uitwerking van deze twee luiken zal een orgaan, samengesteld uit vertegenwoordigers van de twee boven vermelde werkgroepen, belast worden met het bewaken van de integratie van leefmilieu en socio-economische aspecten in specifieke gevallen. Er kan bijvoorbeeld verwezen worden naar de problematiek rond de extractie van grondstoffen (met zowel milieu als socio-economische impact), de ontwikkeling van een sociale economie die aanknoopt met de ondersteuning van recyclage, recuperatie, hergebruik en herstelling, enz.
De uitwerking van de strategie zal het behoud van het evenwicht tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling bewaken. Zij past in het kader van het regeerakkoord met betrekking tot de ontwikkeling van een geïntegreerd productbeheer. Vanuit het oogpunt van de consument en de vraag naar informatie betreffende de condities van de vervaardiging van producten, kan een eerste stap gezet worden via de labeling van producten. Deze maatregel draagt bij tot een bewustwording van onze consumptie- en productiepatronen, zowel bij de producenten als bij het grote publiek.
Verder worden drie grote initiatieven voorzien :
— op Europees niveau ijveren voor de integratie van de bestaande labels en het ontwikkelen van één enkel label met betrekking tot de globale levenscyclus (sociaal, ecologisch en economisch). Ik sprak in dat verband reeds over de expertise die in België in dat verband bestaat.
— in afwachting, het aanmoedigen van bestaande wettelijke labels : ecologische labels, het label voor sociaal verantwoorde productie, de labels eerlijke handel, het FSC-label, enz. Het gaat dus duidelijk om de bevordering van ISO Type I labels.
— verder, het nemen van maatregelen teneinde het bepalen van een duidelijk, begrijpbaar en transparant kader voor het gebruik van labels, logo's en pictogrammen in reclame of op producten en diensten.
Het is de bedoeling dat deze strategie de productie en consumptie van duurzame producten aanmoedigt. De verschillende werkgroepen zullen hun werkzaamheden aanvatten vanaf begin 2005. De uitvoering van elke maatregel van deze strategie zal ten laatste tegen 2007 aangevat worden.
4.1.1.6. De « vicieuze cirkel »
Het is een feit dat ISO Type I gelabelde producten momenteel maar een matig succes kennen. De industrie is niet actief genoeg om ten volle te kiezen voor dit vrijwillig instrument. Wellicht in hoge mate omdat de distributie deze producten onvoldoende vraagt — of een onvoldoende zichtbare plaats toekent op de winkelrekken. En de distributie doet dit niet omdat de consument de labels niet kent of alvast — zoals gezegd — het bos door de bomen niet meer ziet.
Indien producten met een label « eerlijke handel » of producten met een ander ISO Type I label een faire kans willen maken, moeten er twee zaken gebeuren.
Ten eerste moet de prijs aantrekkelijker worden gemaakt. Het is bekend dat producten die doorheen hun gehele cyclus een aantal duurzame-ontwikkelingscriteria in rekening brengen, meestal een hogere (kost)prijs hebben dan andere producten, omdat zij strengere ecologische, economische en/of sociale criteria respecteren. De federale overheid moet dan ook alles in het werk stellen om de concurrentiepositie van zulke producten te verbeteren, bijvoorbeeld door op Europees niveau invloed uit te oefenen om deze producten onder een verlaagd BTW-tarief te laten vallen. Dit is echter een Europese aangelegenheid : we weten uit het verleden dat het niet gemakkelijk zal worden om dit te realiseren. Daarom haar beslissing om de idee te lanceren om producten met een ISO Type I label te laten genieten van een « duurzaamheidsbonus ». Deze hebben niks te maken met de ecoboni op verpakkingen, maar wel met aankoopcheques voor producten met een een dergelijk label. Men vergelijke het met de energiecheques die enkele jaren geleden werden uitgereikt als men een elektronisch of een elektrisch toestel kocht met een Energielabel A.
Ten tweede moet een grootscheepse campagne worden gevoerd naar de consument om deze te informeren over deze ISO Type I labels die facetten van duurzaamheid voor ogen houden en de onafhankelijke controle als onmisbaar naar voor schuiven.
Mochten de voorlopers in de industrie en de distributie daaraan hun medewerking verlenen, dan is ze ervan overtuigd dat de strategie voor meer duurzame producten op de Belgische markt zal lukken. Ik nodig hen uit met mij hierrond samen te werken.
Zelf zal de federale overheid alvast het goede voorbeeld tonen door na te gaan hoe we in de aanbestedingen rekening kunnen en zullen houden met duurzaamheidscriteria.
4.1.2. Discussion
De heer Deseyn benadrukt dat, bij de invoering van nieuwe labels, een goed bestuur vereist dat de oude worden afgeschaft indien ze niet meer up-to-date zijn.
De staatssecretaris had het over een campagne die ze over labels zou voeren. Zijn daarover afspraken gemaakt met de NGO's, en zo ja, wanneer ?
Wat de duurzaamheidsboni betreft, is hij nogal huiverig als men weet dat er nu al tal van cheques van allerlei pluimage werden gelanceerd, en dat in het kader van een gratis-cheques-cultuur.
Het is nodig eerst een analyse te maken over het effect van de bestaande cheques, en met name hoe ze de doelgroepen bereiken.
Mevrouw De Roeck heeft volgende opmerkingen :
— Ook zij wenst dat er verandering komt in de zin van uniformisering van het labelsysteem. Er is immers teveel diversiteit.
— De vraag rijst hoe men de duurzaamheidsincentives fiscaal kan aantrekkelijk maken, en op welk bevoegdheidsniveau.
— Is dat wel een federale materie ? Spreekster heeft daarover minister Reynders ondervraagd, doch deze had hiervoor geen oplossing.
— Ze wenst ook dat de consument bewust gemaakt wordt. Maar is dat een federale materie ? Of is het gedeeltelijk gewestelijke materie ?
— Wij hebben in België een goede knowhow in verband met labeling (cf. Max Havelaar). Is het dan niet nodig met deze initiatieven samen te werken ? We moeten ten slotte het warm water terzake niet meer uitvinden.
Mevrouw Genot meent dat België alle bestaande mogelijkheden moet benutten die momenteel bestaan in het kader van de Europese richtlijn, alvorens nieuwe stappen te ondernemen.
Het invoeren van één enkel label is geen vanzelfsprekende onderneming. Men hoeft maar te denken aan de ambachtelijke producten om in te zien dat een labellingprocedure te duur is.
Wat betreft de ecologische labels herinnert zij zich dat mevrouw Arena, toen zij federaal minister was, een bureau heeft willen oprichten voor de erkenning van eigen producten, maar dat zij daar niet in geslaagd is.
De heer Galand stelt vast dat labelling in de mode is, maar dat er geen algemene norm bestaat.
Hij dringt er echter op aan dat de sector die over een dergelijk label beschikt geen marktsegment wordt. Kortom, de hele handel moet beantwoorden aan de eerlijkheidscriteria. Dat vloeit onder meer voort uit de beginselen van internationale verdragen, maar ook uit de regeringsverklaring.
Anders verdringt men de « fair trade » in een afzonderlijke sector, terwijl de rest van de handel door de WHO bepaald wordt.
De staatssecretaris antwoordt als volgt op de opmerkingen.
Wat de tussenkomst van de heer Deseyn betreft, vindt ze het te gewaagd om te tenderen naar een afschaffing van diverse labels. Ze wenst veeleer te streven naar een simpele vertolking ervan naar de consument toe.
Wat de kritiek van mw. Genot betreft, mag men niet vergeten de positieve kanten op te merken van de inspanningen die worden geleverd rond de toekenning van labels. Organisaties die zich daarmee bezig houden hebben een niet te onderschatten knowhow opgebouwd in dat domein. Men denke maar aan de organisatie rond het « Max Havelaar »-label.
Zulke initiatieven mogen niet worden weggegooid.
Inzake de opmerkingen van de heer Galand, over de kost van de labelliseringsprocedures, mag men niet vergeten dat de inspanningen om tot een eenvormige behandeling voor diverse labels te komen via één aanvraag, ook de kosten zal drukken.
Dat bekomen van een eenvormig label is een niet te veronachtzamen voordeel voor de bedrijven, die daarvan een zekere return zullen hebben.
De duurzaamheidsboni zijn, wat haar betreft, de beste manier om op dit ogenblik op de prijs in te werken, in afwachting dat er op fiscaal vlak vooruitgang wordt geboekt door een BTW-verlaging als incentive voor duurzame producten. Deze laatste kan er uiteraard maar komen op EU-niveau, en kon derhalve niet in de begroting voor 2005 worden opgenomen.
Wat de segmentering betreft van de verschillende labels, meent ze niet dat dit voor de gebruikers onoverkomelijke moeilijkheden zal scheppen. Ze wenst wat dat betreft simpele procédés aan te wenden, die nu reeds bestaan voor andere promoties. Veel grootwarenhuizen bieden immers aan hun klanten bonnetjes aan voor gesegmenteerde producten. De staatssecretaris wil een gelijkaardig eenvoudig procédé gebruiken voor haar promotie van labels.
Wat de vraag van mevrouw De Roeck betreft over de bevoegde overheid inzake sensibiliseringscampagnes, kan ze bevestigen dat de federale overheid hiervoor bevoegd is. Dat sluit niet uit dat er synergie komt met de gewest- en gemeenschapsregeringen.
Wat de opmerking van mevrouw Genot betreft over de Europese verordening inzake duurzame producten en voorkeurtarieven inzake BTW, er werd een studie besteld waarvan de resultaten over zes maanden worden verwacht. De cellen voor duurzame ontwikkeling zijn aan het werk en er wordt een evaluatie verwacht.
Wat de opmerking van de heer Galand betreft over de tweedeling tussen producten met en zonder label, moet worden vastgesteld dat er geen groot onderscheid is tussen beide en dat de discussie over de labels de debatten bij de WTO beïnvloedt.
Er is dus geen niche, de labels zijn enkel een — erg belangrijk — instrument.
De heer Galand vraagt de staatssecretaris om een dialoog aan te gaan met de Delcrederedienst om zo Belgische ondernemingen op te sporen die samenwerken met ondernemingen met een label. Er zou moeten worden overwogen deze ondernemingen met een label de voordelen van de Delcrederedienst te laten genieten, en niet alleen de NGO's, zoals dat nu het geval is.
Bovendien zouden de ondernemingen uit het Zuiden verplicht moeten worden dezelfde normen te hanteren inzake labels. Het volstaat om te verwijzen naar de invoer van kippen uit Afrika door Libanese ondernemingen waarbij ernstige vragen rijzen inzake de gezondheidsreglementering.
De staatssecretaris meent dat deze kwestie besproken moet worden met de minister van ontwikkelingssamenwerking.
4.2. Hoorzitting met de heer Xavier Ury, vice-president Procurement, Development & Industrial van de groep Delhaize BeGelux
4.2.1. Uiteenzetting van de heer Ury
Spreker is als vice-president Procurement, Development & Industrial verantwoordelijk voor de aankopen bij Delhaize en voor zaken die te maken hebben met development, voor de gehele sector België, Duitsland en Luxemburg.
De Delhaize-groep kan niet echt een grote multinational worden genoemd aangezien hij in de grootdistributie twintig bedrijven moet laten voorgaan, waaronder Wall-Mart en Carrefour.
Delhaize is dus een kleine wereldwijde onderneming, met aan het hoofd reeds de vierde generatie sedert de oprichting, namelijk de heer de Liedekerke, eveneens lid van het BOIC.
Deze onderneming telt 14 000 personeelsleden FTE (Full Time Equivalent), met in totaal ongeveer 16 500 werknemers.
De groep is voornamelijk actief in de Verenigde Staten (met een omzet van 314 miljoen dollar) en in Europa (met inbegrip van meerdere Oost-Europese landen, met merken als Delvita).
De groep trekt zich terug uit Azië, met alleen nog een aanwezigheid in Indonesië.
In België zijn zowel de winkels als de dochtermerken bekend.
Het beleid wordt gekenmerkt door een passie voor voeding « at every day's fair price », met respect voor consument en producent.
Veel aandacht gaat naar « gezondheidsproducten », zoals specialiteiten voor diabetici, vegetariërs en — en zo komen we bij het onderwerp van vandaag — liefhebbers van duurzame producten, dus producten zonder GMO's, natuurlijke cosmetica, FSC en MSC-producten, gastronomie en wijn.
De prijzenpolitiek van Delhaize is niet gericht op grote promoties voor een beperkt aantal producten, maar op een goede prijs voor alle producten.
Delhaize doet dus niet mee aan een jojo-spelletje met zijn prijzen.
Anders moeten er ook systemen « in achteruit » worden opgemaakt, dus tegenover de distributeurs.
Het gaat dus om het bevorderen van stabiele prijzen en toegevoegde waarde.
Aangezien de groep voornamelijk voedingsmiddelen verkoopt en werkt met stabiele prijzen, kunnen langetermijnakkoorden worden afgesloten met leveranciers, zowel in België als in zuiderse landen.
Het traditionele assortiment is duurzaam, ook met de nationale merken en het huismerk Delhaize. Het bevat dus geen GMO-producten.
Er zijn 650 duurzame producten, samen goed voor 3 % van de omzet.
De groep bekleedt de eerste plaats met zijn BIO-producten, met een omzet van ruim 80 miljoen euro.
Delhaize is al 15 jaar met Fair Trade bezig. Sommige koffies brandt de groep ook zelf. Ongeveer 7 à 8 % is Fair Trade.
Wijn wordt in bulk aangekocht en in de fabriek in Molenbeek in statiegeldflessen gebotteld, met een omzet van 4,2 miljoen euro of 1/1 000 van de totale omzet.
Ook op het vlak van FSC worden proeven gedaan, met onder meer de verkoop van papierwaren, detergenten en cosmetica op basis van natuurlijke producten.
Ook het gezondheidsaspect krijgt aandacht : er worden geen allergene producten verkocht.
Van de vele retourverpakkingen wordt 3/4 voor de wijn gebruikt.
Delhaize is ook lid van Fost Plus.
Het bedrijf steunt maatschappelijke projecten en milieuprojecten.
Spreker gaat in zijn uiteenzetting dieper in op de Fair Trade sector.
Buiten de strikt commerciële context moet worden gehandeld in het belang van de producenten uit het Zuiden.
Organisaties als Oxfam en Maya Honing doen dat al een hele tijd.
Delhaize probeert dat ook te doen.
Natuurlijk is een fair trade-product aantrekkelijk en moet de prijs laag genoeg zijn om te concurreren met puur commerciële producten.
Zo kunnen Fair trade-bananen momenteel worden verkocht tegen dezelfde prijs als de Chiquitabananen.
De koffiepads van Douwe Egberts zijn gemaakt van recycleerbaar papier.
Soortgelijke initiatieven worden ook genomen door andere merken.
De week van de eerlijke handel wordt ondersteund door Delhaize.
Op korte termijn zijn de doelstellingen :
— het opbouwen van een stabiel assortiment;
— deelname in de reglementering, bijvoorbeeld via het EU « bio »-reglement van 1992;
— een gemeenschappelijk beleid ontwikkelen met de stakeholders;
— een strategie voeren om een juiste prijs voor alle producten te verkrijgen.
4.2.2. Bespreking
Mevrouw Genot stelt een aantal contradicties vast in het beleid van de supermarkten.
Zij beweren aan de producenten een juiste prijs te betalen. Waarom klagen de tuinders in Frankrijk dan dat zij tot het uiterste moeten gaan om hun prijs te laten zakken tot het peil van de grote groepen ?
Zij stelt bovendien vast dat de bioproducten allesbehalve duurzaam worden verpakt.
Mevrouw De Roeck vraagt zich af welke de meerprijs is van een « fair trade »-product ten opzichte van een ander product.
Ze vindt persoonlijk dat er in de warenhuizen slechts weinig stimulansen zijn waar te nemen ten opzichte van de klanten voor de verkoop van BIO-producten, of ethisch verantwoorde, of nog eerlijke handelproducten.
Op de vraag van mevrouw Genot over de verse producten antwoordt de heer Ury dat, om de prijs zo laag mogelijk te houden, het transportcircuit zo kort mogelijk moet zijn. Bij Delhaize is de rentabiliteitsmarge 30 à 40 %.
Uiteraard kosten producten met toegevoegde waarde meer, maar dat komt ook de producenten ten goede.
Hij geeft wel toe dat in 2004 de marges voor de producenten verlaagd zijn. Maar Delhaize hanteert prijzen die hoger liggen dan het gemiddelde om zijn producenten te beschermen.
Mevrouw Genot vindt dit een vreemde verklaring, aangezien voor suiker de prijsdaling nooit ten gunste van de consument is geweest.
Volgens de heer Ury is de prijs voor de consument gedaald met 17 tot 18 %.
Hij herhaalt dat het enige middel is de band met de consument aan te halen.
Hij betreurt de situatie met de verpakkingen maar stelt dat dit niet anders kan om technische en reglementaire redenen.
Hij stelt echter dat deze verpakkingen wel composteerbaar zijn, behalve die voor het vlees, waar men afhankelijk is van nieuwe technologieën die nog op de markt moeten komen. Die zullen wellicht ook niet ideaal zijn, maar zullen wel voldoen aan de WTO-normen.
Mevrouw De Roeck heeft een vraag gesteld over de winstmarges op de Fair Trade producten. Max Havelaar bananen kosten evenveel als bananen van merken als Chiquita.
Vruchtensappen kosten 4 tot 5 % meer.
De producten van het private label Delhaize liggen niet hoger dan voor evenwaardige Fair Trade producten.
Voor de bioproducten worden stereotype kleuren als bruin en groen gebruikt.
De klanten worden niet met specifieke wegwijzers naar de producten geleid, maar de afdelingshoofden krijgen wel opleidingssessies over bio en fair trade producten, zodat zij de klanten beter kunnen helpen.
Wat de bioproducten betreft betekent een hogere prijs (van 25 tot 50 % meer) wel degelijk ook meer kwaliteit. Uiteraard kost een biokip meer dan een soepkip omdat zij beter is van kwaliteit.
Mevrouw De Roeck betreurt het dat Delhaize geen volledige info geeft over bio-producten, zoals Colruyt, dat op het etiket op de rekken heel wat gegevens verstrekt.
De heer Ury legt uit dat dat te wijten is aan de standaardetiketten van Delhaize, die kleiner zijn en dus niet zoveel informatie kunnen bevatten.
Delhaize informeert zijn klanten echter op een andere manier : via het tijdschrift of de website en door de bioproducten op een speciale plaats te zetten in iedere supermarkt.
Hij zal echter wel de mogelijkheid bestuderen om de informatie in de rekken te verbeteren.
De heer Galand stelt vast dat de prijs van sommige producten enorm verschilt naargelang zij worden aangeboden op de markt in het Noorden of in het Zuiden. Moet dit systeem niet worden voorgeschreven via de WTO ?
De heer Ury meent dat dat moeilijk zal zijn.
Voor de klassieke koffie zijn er enkel de criteria van Utscape. Dat is een zwak alternatief, aangezien de traceerbaarheid niet gewaarborgd wordt. Hij noemt dit een « simili-fair trade »-systeem : er is immers geen enkele waarborg over de maatschappelijke, ecologische of andere kwaliteit.
4.3. Hoorzitting met de heer Maurice Piraux, verantwoordelijke voor het marktonderzoek bij Test-Aankoop
4.3.1. Uiteenzetting van de heer Piraux
4.3.1.1. Inleiding
De heer Piraux legt uit dat de globalisering het integratieproces is van de nationale markten van goederen, diensten en kapitaal in één enkele wereldmarkt waarvan de regels ook over de hele wereld gelden. Dat proces is niet nieuw, maar heeft zich de laatste jaren versneld en uitgebreid tot alle economische activiteiten
In principe is de globalisering een goede zaak voor de consument, omdat hij meer keuze heeft en omdat de verhoogde concurrentie de prijzen doet dalen en de kwaliteit van de producten en diensten doet toenemen.
De globalisering houdt echter ook risico's in : een grotere kloof tussen Noord en Zuid, de vorming van « monopolistische » concentraties in sommige sectoren, het opgeven van diensten die noodzakelijk zijn voor de gemeenschap maar strikt economisch gezien niet rendabel zijn, de schade voor het milieu, de verwaarlozing van het duurzame verbruik of de veiligheid van de verbruikers, het opduiken van nieuwe valstrikken (e-handel, ...), om er maar enkele te noemen die de verbruikers rechtstreeks treffen.
Om deze negatieve gevolgen te voorkomen of te bestrijden, moet er bijgevolg een normatief kader voor de internationale handel tot stand komen. Normen moeten in samenspraak met de verschillende betrokkenen worden uitgewerkt; de toepassing ervan moet worden gecontroleerd, en de niet-naleving ervan bestraft.
Aangezien de globalisering een onontkoombaar fenomeen is, menen de verbruikersorganisaties dat men ze moet gebruiken als een hefboom voor de ontwikkeling, waarvan iedereen de vruchten moet kunnen plukken, en dat men dat proces niet lijdzaam moet ondergaan als een nieuwe variant op het recht van de sterkste.
Voor Test-Aankoop betekent dat : werken aan het informeren en bewust maken van de verbruikers op het vlak van ethische, sociale en milieucriteria, zodat zij daarmee rekening kunnen houden bij het maken van een keuze. Ook wordt het misbruik van dominante posities, een gevolg van een ongebreidelde globalisering, bestreden, en ijvert men voor een efficiëntere en meer transparante mededinging.
4.3.1.2. De verwachtingen van de consumenten
Test-Aankoop heeft al verschillende enquêtes verricht bij de verbruikers om na te gaan hoe zij tegenover ethische handel staan. Daaruit blijkt dat de consumenten meer informatie wensen over de ethische criteria die verbonden zijn aan de productie en het op de markt brengen van deze producten
De « Omnibus »-enquête van juni 2003 heeft enkele interessante gegevens aan het licht gebracht :
Op de vraag « Wenst u dat Test-Aankoop nog andere tests over de ethische aspecten van merken publiceert ? », hebben 92,6 % ja geantwoord, en 7,4 % neen.
Op de vraag « Denkt u dat Test-Aankoop zijn rol vervult door dergelijke tests uit te voeren of dergelijke artikelen over het ethische gehalte van merken te publiceren ? », hebben 86,0 % ja geantwoord, en 14,0 % neen.
Op de vraag « Indien Test-Aankoop in de toekomst nog ethische criteria in zijn vergelijkende tests opneemt, denkt u ermee rekening te zullen houden bij uw volgende aankopen ? », hebben 3,5 % « Neen helemaal niet, alleen de kwaliteit en de prijs tellen » geantwoord, 33,5 % « Ja, maar prijs en kwaliteit zijn belangrijker dan ethische criteria », en 60,8 % « Ja, ethische criteria zijn voor mij even belangrijk als prijs en kwaliteit »
Al staat het verbruik uiteindelijk meestal ten dienste van een zuiver individueel belang, toch is de verbruiker zich er meer en meer van bewust dat hij de neveneffecten van zijn keuzes niet mag negeren.
De enquêtes van Test-Aankoop tonen ook aan dat de verbruiker meer en meer rekening houdt met ethische criteria (bijvoorbeeld respect voor het milieu en de rechten van de arbeiders) in de gebruikelijke evaluatiecriteria voor de algemene kwaliteit van een product (prijs, prestatie, betrouwbaarheid, duurzaamheid).
Met deze nieuwe overwegingen wordt op twee verschillende, maar complementaire manieren rekening gehouden : door de invoering van « eerlijke handel », een alternatief voor de « klassieke » handel, en door de invoering van « ethische handel », waarin bedrijven zich ertoe verbinden hun « sociale verantwoordelijkheid » (« Corporate Social Responsibility ») te dragen met betrekking tot een aantal normen.
4.3.1.3. Ethische handel en eerlijke handel
Terwijl de ethische handel, beter bekend onder de naam « Corporate Social Responsibility » (CSR) de bedrijven wil wijzen op hun verantwoordelijkheden op sociaal, maatschappelijk, economisch en milieugebied, is de eerlijke handel een alternatieve aanpak waarin de handel niet gebaseerd is op de klassieke competitiviteit, maar op het partnerschap tussen een of meer koopcentrales in het Noorden en kleine producenten, producentengroeperingen of ambachtslieden in de arme landen van het Zuiden, met het oog op duurzame en evenwichtige handelsbetrekkingen.
Één van de kernbeginselen van dat partnerschap is dat de producenten moeten kunnen rekenen op een minimumprijs, ongeacht de toestand van de wereldmarkt, waardoor de gevolgen van speculaties op de koers van de producten beperkt worden.
4.3.1.4 Eerlijke handel
Veel te veel kleine producenten en ambachtslieden in het Zuiden kunnen moeilijk een plaats veroveren op de wereldmarkt. Het is immers zo dat de marktwetten onverbiddelijk zijn en hele sectoren van de economie in die landen dreigen te vernietigen, met alle gevolgen van dien, waaronder de ontvolking van het platteland, verarming van grote bevolkingslagen of het opgeven van bepaalde soorten teelten.
In België hebben zich organisaties voor eerlijke handel ontwikkeld door internationaal erkende criteria te hanteren : Oxfam Wereldwinkels, Fair Trade Organisatie, Maya-honing, het keurmerk Max Havelaar, enz. Test-Aankoop heeft de kwaliteit van dergelijke producten reeds meermaals kunnen testen.
De verbruiker is gewoonlijk voorstander van de ontwikkeling van dit soort producten — natuurlijk op voorwaarde dat zij beantwoorden aan kwaliteits- en veiligheidsnormen — zelfs al zijn ze duurder dan de marktprijs. Hij moet die categorie wel duidelijk kunnen identificeren.
Er is dus een toename van labels die producten als « ethisch » of « eerlijk » bestempelen. Test-Aankoop staat a priori wantrouwig tegenover deze labels, behalve indien zij voldoen aan een streng eisenpakket dat is opgesteld door een onafhankelijke organisatie, en indien ze worden gecontroleerd door bevoegde en eveneens onafhankelijke instanties.
De verbruiker moet zeker zijn dat de producten met een eerlijkehandellabel via erkende internationale distributiekanalen op de markt worden gebracht, en dat zij op onafhankelijke wijze gecontroleerd worden. Voor eerlijke handel gaat het om organisaties als Fairtrade Labelling Organizations International (FLO) voor voedingswaren, en IFAT (International Fair Trade Association) voor ambachtelijke producten.
4.3.1.5. Eerlijke handel
Ideaal zou zijn dat alle producten die op de markt gebracht worden ethisch zijn, met andere woorden dat zij beantwoorden aan basisnormen op sociaal en milieugebied.
Sinds meer dan een jaar voert Test-Aankoop, binnen Euroconsumers en in samenwerking met onafhankelijke Europese verbruikersorganisaties verenigd in ICRT (International Consumer Research and Testing) studies uit op dat vlak om de verbruikers op een meer volledige wijze te kunnen informeren en hen te begeleiden in hun keuze.
Dat onderzoek betreft de zogenaamde Corporate Social Responsibility of CSR (sociale verantwoordelijkheid van de bedrijven).
De eerste vraag die zich opdringt is dan ook : wat bedoelt men met Corporate Social Responsibility ?
CSR omvat de volgende aspecten :
a) Het interne sociale beleid : strategie, tewerkstelling, werkinhoud, werkomstandigheden, ...
b) Het milieubeleid : strategie, beheer, productie, energie, ...
c) Het externe sociale beleid : mensenrechten, IAO-verdragen, ...
d) Het economisch beleid : economisch potentieel, economische risico’s, klanten, aandeelhouders, ...
Een tweede vraag dringt zich vervolgens op : welke zijn de criteria van de verbruikersorganisaties ?
Er zijn vier grote groepen van criteria die in aanmerking komen voor de « CSR »-evaluatie van de producten en/of bedrijven : sociale criteria, milieu-criteria, het criterium transparantie van het bedrijf en zijn houding ten opzichte van de verbruikers (vermogen en wil van het bedrijf om vragen en klachten van verbruikers te behandelen en hen een service van goede kwaliteit te verlenen).
Door middel van tests, studies en enquêtes inzake CSR wil Test-Aankoop :
1) de praktijken van de bedrijven in het algemeen vergelijken, vooral in het stadium van de vervaardiging van de producten;
2) goede en slechte praktijken aan het licht brengen;
3) de verbruikers in staat stellen een weloverwogen keuze te maken;
4) druk uitoefenen op de bedrijven zodat zij de internationale verdragen (bijvoorbeeld IAO-normen) en de milieunormen naleven, en een transparante houding aannemen tegenover vragen van de verbruikers;
5) druk uitoefenen op de overheid, in het bijzonder de internationale instanties, opdat zij de bedrijven met gepaste maatregelen verplichten de rechten van de werknemers en de milieunormen na te leven.
Om deze tests en enquêtes uit te voeren werkt Test-Aankoop samen met onafhankelijke organisaties die hierin gespecialiseerd zijn, en wordt met hen veldonderzoek verricht.
Om de verbruikers te informeren heeft Test-Aankoop reeds een aantal enquêtes volgens deze onderzoeksmethode gepubliceerd :
— joggingschoenen (juni 2003 en mei 2004);
— bananen (februari 2004);
— auto's (april 2004).
De resultaten van een studie over speelgoed worden in december 2004 gepubliceerd, en andere onderwerpen komen aan bod in de loop van 2005.
4.3.1.6. Besluiten
1. Als verbruikersorganisatie is Test-Aankoop voorstander van een open markt met vrij verkeer van goederen in het raam van een eerlijke mededinging die leidt tot een zo gunstig mogelijke prijs-kwaliteitverhouding.
2. Dat kan echter niet ten koste gaan van bevolkingsgroepen en werknemers die economisch en sociaal in een zwakke positie verkeren. Verbruikers worden steeds gevoeliger voor ethische overwegingen en de gevolgen van hun keuzes. Zij zijn dus vóór initiatieven ten gunste van productie- en distributiemethodes die de economische en sociale ontwikkeling van deze bevolkingsgroepen en arbeiders bevorderen, en die aan de milieunormen voldoen.
3. De verbruiker heeft recht op objectieve informatie over de voorwaarden waaraan de producten uit de eerlijke handel moeten voldoen. De betrouwbaarheid van deze informatie moet gewaarborgd zijn, anders zullen die producten nooit het vertrouwen genieten dat nodig is om een groter marktaandeel te verwerven.
4. Het vertrouwen in de kenmerken van de producten uit de eerlijke handel en een duidelijke herkenbaarheid ervan zijn onmisbaar om de verbruiker is staat te stellen dit soort producten met kennis van zaken te kiezen. Dat betekent ook dat zij in voldoende mate aanwezig moeten zijn in de verschillende distributiekanalen, anders blijft de vrije keuze van de consument een zuiver theoretisch begrip.
5. Producten uit de eerlijke handel moeten dezelfde waarborgen bieden inzake kwaliteit en veiligheid als andere producten. Het belang van de producenten in minder ontwikkelde landen mag niet ten koste gaan van een vergroot gezondheidsrisico voor de verbruikers. Op termijn zou dat trouwens contraproductief zijn voor de eerlijke handel zelf.
6. Het is niet aanvaardbaar dat de globalisering zich beperkt tot het vrijmaken van het handelsverkeer terwijl fundamentele maatschappelijke beginselen als de rechten van de mens en van de werknemers, het milieu, de duurzame ontwikkeling, de veiligheid van de verbruikers, enz., verwaarloosd worden. De globalisering moet voldoen aan de normen die de toepassing van deze beginselen tot doel hebben. Zij moet een instrument zijn van vooruitgang ten gunste van allen, en geen instrument dat nivellering, marginalisering of dualiteit in de hand werkt.
4.3.2. Bespreking
Mevrouw De Roeck kan er in komen dat de koper zich baseert op prijs/kwaliteitsverhouding.
Maar wat met de info over fair trade ten overstaan van ethische handel.
De heer Piraux legt uit dat Test-Aankoop niet met alle mogelijke informatie rekening heeft gehouden. Zo hebben huishoudens met een laag inkomen geen toegang tot eerlijkehandelproducten, die duurder zijn. Test-Aankoop is natuurlijk tegen een discriminatie van het cliënteel.
Mevrouw Zrihen vraagt zich af waarom Test-Aankoop de nadruk legt op het verschil tussen bio en eerlijk, terwijl dat verschil in de realiteit verwaarloosbaar is.
De heer Piraux antwoordt dat men voorzichtig moet zijn, en dat verwisselbare kenmerken niet veralgemeend mogen worden.
Mevrouw de Bethune, hierin gevolgd door de heer Galand, vindt dat desondanks het goed scheiden van labels belangrijk is voor de consument.
4.4. Hoorzitting met de heer Jerry Crombez, vertegenwoordiger van UNIZO
4.4.1. Uiteenzetting door de heer Combez
Eerlijke handel drijven behoort tot de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemers. Onze maatschappij vraagt — zeer terecht — dat ondernemingen zich meer en meer verantwoorden over de producten die zij aanbieden, over de wijze waarop het product wordt geproduceerd, over de vraag of het milieu wordt gerespecteerd, of de arbeidsverhoudingen correct zijn, of er geen kinderarbeid is, of de prijs die de klant betaalt een faire prijs is, met andere woorden over het feit dat de echte producent van het product een eerlijke prijs krijgt. KMO-bedrijfsleiders, zelfstandige ondernemers zijn omwille van hun schaal direct aanspreekbaar op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Bijna altijd kunnen zij persoonlijk verantwoordelijk gesteld worden over de producten die ze produceren of aanbieden. Die sterke betrokkenheid van zelfstandige ondernemers op hun bedrijf doet hen nadenken over de manier waarop zij willen ondernemen. Eerder dan winst maken betekent ondernemen voor zelfstandige ondernemers producten of diensten aan te bieden waar zij achter staan, waar zij fier over kunnen zijn. In dit alles streven zij naar kwaliteit, en kwaliteit heeft zijn prijs.
Toegepast op eerlijke handel zien we zelfstandige ondernemers, dikwijls als voorlopers, pioniers in hun sector, zelf contacten met kleine producenten in het zuiden en afspraken maken over kwaliteit en prijs van het product, wetende dat een eerlijke prijs betekent dat kwaliteit kan gegarandeerd worden om dat de kleine producent kan investeren in betere productiemogelijkheiden, in personeel, in duurzame technieken, in leefomstandigheden. Bijvoorbeeld de koffiebrander die in midden amerika een rechtstreekse relatie opbouwt met zijn producent.
Niet elke zelfstandige ondernemer is echter in staat zelf dit te doen. Zij gaan dan ook op zoek naar leveranciers die dit voor hun doen, kunnen doen. Het schrijnwerkersbedrijf dat enkel met leveranciers werkt die duurzaam hout importeren.
De hogere prijs die wordt betaald zorgt er voor dat de ondernemer van het begin tot het einde in het productieproces, tot wanneer hij het product aanbiedt aan de klant, achter zijn product kan staan.
Als we hier de omschrijving en de doelstellingen naast leggen van de NGO's die opkomen voor eerlijke handel, fair trade, dan kunnen we vaststellen dat deze gelijklopen met wat zelfstandige ondernemers betrachten. Daarom onderschrijft UNIZO het concept van fair trade en vinden wij dat fair trade een toetssteen moet worden van het ondernemen over heel de wereld.
Immers, onze KMO's worden al een tijd geconfronteerd met goederen die worden geproduceerd in landen uit Zuid-Oost Azie, China, Zuid-Amerika en die aan dumping prijzen op onze markt worden aangeboden. Het traditionele kwaliteitsargument verdwijnt, want het zijn meer en meer westerse bedrijven zijn die zich massaal lokaliseren naar de zogenaamde lage loonlanden. Waarom delokaliseren deze bedrijven : is het enkel omwille van de loonkost, of is het ook omwille van laksere wetgeving bijvoorbeeld milieu, sociale wetgeving, ...
Een tweede reden waarom UNIZO deze idee genegen is, is dat door het voeren van een eerlijke handel met de lokale ondernemer, men kiest voor het bieden aan kansen voor een leefgemeenschap, een regio, een land om op een duurzame manier aan economische ontwikkeling te doen. Het stimuleren van lokale ondernemers maakt het sociaal economisch draagvlak sterker dan het inplanten van een grote onderneming. We stellen in ons land immers vast dat juist omwille van het feit dat onze economie sterk gedragen wordt door KMO's debacles van bedrijfsluiting zoals Renault relatief goed worden opgevangen.
Toch plaatsen wij enkele bedenkingen bij de wijze hoe fair trade wordt benaderd.
Een eerste bedenking is dat door het monopolisering van het begrip « fair trade » door bepaalde NGO's de indruk wordt gewekt dat de klassieke handel enkel bezig is met winstmaximalisatie en dus per definitie niet aan « fair trade » doet; dat alle producten die niet gelabeld zijn als fair trade, in principe oneerlijke producten zijn; dat de wereldwinkel staat voor eerlijke handel en de klassieke handel niet. Koffie met het label Max Havelaar is eerlijke koffie, en de andere niet.
Wat de indruk van deze opdeling nog versterkt is dat OXFAM er voor gekozen heeft om een eigen distributiekanaal op te zetten. Er zijn wel afspraken gemaakt met grote distribiteurs voor bepaalde producten, maar de overgrote meerderheid van de kleinhandel is uitgesloten. Daaraan zitten een aantal gevolgen vast.
De Vlaamse administraties hebben genomen om nog enkel Max-Havelaar koffie aan te kopen. Want de overheid moet het goede voorbeeld geven en dus « eerlijke » koffie drinken. En terecht, maar waarom gaat men er van uit dat enkel die koffie met dat label eerlijke handel kan garanderen ? Waarom vertrouwt men alleen systemen en niet die KMO die kiest voor op een maatschappelijk verantwoorde manier zijn product te produceren en te verkopen ?
Fair trade kan op heel wat sympathie rekenen van de media, zelfs op gunsttarieven bij promotiecampagne. Een kleine onderneming die eveneens een actie onderneemt die bijdraagt tot eerlijke handel, zij het op kleine schaal wordt sneller gewantrouwd want daar zal wel weer een verborgen reclametruuk achter zitten.
Eerlijk handel drijven is niet het monopolie van een of meerdere NGO's en mag het ook niet zijn. Men kan zich afvragen of de NGO's zich niet eerder als een partner moeten opstellen voor de zelfstandige ondernemers en de KMO's om hen te helpen met lokale producenten in contact te komen of om na te gaan of de aangeboden « duurzaam » producten die aangeboden worden door invoerders wel echt duurzaam zijn.
Een tweede vaststelling is dat betrokken NGO's niet altijd transparant zijn over de wijze waarop de prijs van een product wordt bepaald.
Vragen zijn : Krijgt de kleine ondernemer wel die eerlijke prijs in handen ? Of komt het in handen van coörperatieven die op hun beurt bepalen wat er met de inkomsten gebeurt ? Wie bepaalt die eerlijke prijs ? Gaat het om een met de ondernemer onderhandelde prijs of is de prijs opgelegd die dan wel hoger ligt als de marktprijs, maar toch nog concurrentieel is om aan de modale consument aan te bieden ? Houdt die prijs rekening met de kwaliteit van een product, met de kost van het productieproces ?
Een derde vaststelling is dat NGO's zelf de regels van fair trade overtreden.
OXFAM wereldwinkels werkt met vrijwilligers en de overheid subsidieert terecht in vele gevallen verenigingen die beroep doen op vrijwilligers. De wereldwinkel verkoopt producten die zij aankopen bij de Oxfam Fairtrade cvba. Vrijwilligers betekent geen loonkost, geen sociale bijdragen. Daardoor wordt een belangrijk deel van de kost van een product wordt bij wereldwinkels niet in rekening gebracht. De klassieke ondernemer die er evenzeer naar streeft om eerlijke producten te verkopen, moet die kosten wel doorrekenen in zijn product.
Zou het niet correcter zijn dat de wereldwinkel in zijn prijzen deze kost ook meeneemt ? Zou het niet fairder zijn tegenover de zelfstandige ondernemers dat de consument ziet wat de echte prijs is van een eerlijk product ?
Tot slot, is fair trade voor een zelfstandige ondernemer geen marketingtruuk of een gevolg van toevallige liefdadigheid. Hij laat geen keuze toe tussen een eerlijk al dan niet gelabeld product en een ander. De zelfstandige koffieproducent staat garant dat alle koffie die hij brandt, eerlijke producten zijn, de schrijnwerker staat garant dat al het hout dat hij gebruikt, duurzame producten zijn. Voor hem is fair trade de harde economie.
4.4.2. Bespreking
De heer Galand meent dat als België fondsen heeft aangelegd om de eerlijke handel te waarborgen, alle partners in de eerlijke handel ervan gebruik moeten kunnen maken, zowel de KMO's als de NGO's die in die sector actief zijn.
Ook zouden deze KMO's de waarborgen van Delcredere moeten kunnen genieten, omdat zij aanzetten tot de naleving van de regels voor keurmerken inzake milieu, sociale aspecten en eerlijke handel.
In die context moeten onze afgevaardigden in de WHO de opdracht krijgen om de naleving van de regels van de eerlijke handel, alsook die van de mensenrechten en van de IAO te stimuleren.
Het opnemen in de kostprijs van de kosten van de vrijwilligers, zoals spreker voorstelt, zou neerkomen op het negeren van de fundamentele rol van het maatschappelijk middenveld in die sector, zoals in andere sectoren (zie Amnesty International en Liga van de Mensenrechten).
Indien echter de eerlijke handel het werkgebied van de NGO's overstijgt en in het gewone handelscircuit terechtkomt, betekent dat een vooruitgang en is dat een goede zaak.
De heer Crombez benadrukt dat hij niet gekant is tegen het vrijwilligerswerk als dusdanig, wel integendeel : ook de activiteiten van UNIZO worden deels door vrijwilligers ondersteund.
Hij betreurt eerder het wantrouwen van NGO's jegens de KMO's, terwijl hun belangen min of meer gelijklopen in hun concurrentie met de almacht van de monopolies.
Dat remt KMO's af die ook op zoek zijn naar middelen om dat marktsegment aan te snijden.
Een oplossing zou zijn om het equivalent van de arbeid van vrijwilligers op te nemen in de prijs, en deze bijkomende inkomsten eventueel te gebruiken voor de ontwikkeling van de betreffende NGO.
Mevrouw De Roeck vindt KMO's belangrijk. Zo is er de schrijnwerker die perfect fair trade-hout kan kopen.
Maar die heeft wel last van de dispariteit van de markt. Wat te denken van hout dat overeenstemt met die vereisten, maar niet als dusdanig is gelabeld ?
Begeleidt UNIZO zulke bekommernissen van haar leden, door bijvoorbeeld onderzoek hieraan te wijden ter plaatse ?
De heer Crombez zegt dat dit een opdracht is voor UNIZO-Internationaal, dat contacten onderhoudt met zelfstandigen in de ontwikkelingslanden. Daar zou de knowhow van de NGO's goed van pas komen. Dat bewijst nogmaals het nut van een partnership.
Mevrouw de Bethune vraagt of er zulke partnerships bestaan ?
De heer Crombez geeft aan dat dit voor de fair trade moeilijk ligt.
UNIZO heeft een eigen NGO met Trias vanuit een andere invalshoek. Zij kunnen fair trade-producenten opsporen die fair trade-producten aanbieden
De heer Galand nodigt Unizo uit om contact op te nemen met Ontwikkelingssamenwerking en de minister ervan, de heer De Decker, die met het oog op een gelijke behandeling, bonussen via de BTW zou kunnen toekennen, en de KMO's zou kunnen laten profiteren van het Garantiefonds voor eerlijke handel.
Mevrouw Zrihen vindt dat eerlijke handel verder reikt dan de voedselsector, waartoe hij zich te veel beperkt.
Zij denkt aan de textielsector, waar netwerken van KMO's erg nuttig zouden zijn.
De KMO's zouden via Delcredere recht moeten hebben op uitvoerloketten in de gespecialiseerde agentschappen, zoals AWEX bijvoorbeeld.
Ook op dat vlak moet de administratieve rompslomp verdwijnen.
De heer Crombez gaat ermee akkoord dat het niet enkel om voeding mag gaan, en dat ook sectoren als hout, textiel, ja zelfs diensten zich daartoe lenen (bijvoorbeeld call-centra).
Men mag daarbij niet enkel rekening houden met de factor prijs, maar men moet de wetgeving aanpassen en ook aan derde-wereldlanden andere criteria opleggen.
Het label heeft volgende nadelen :
— het legt de verantwoordelijkheid bij de producent
— de KMO's zijn het einde van de keten, maar hebben geen controlemogelijkheden
— er is een negatieve controle, ten nadele van de KMO's. In die zin overdrijft Mw. de staatssecretaris, Mw. Van Weert, met de vele soorten labels die ze oplegt.
Mevrouw De Roeck betwist dat : Mw. Van Weert wil enkel de bestaande labels simplifiëren.
Ze wenst ten slotte nog een voorbeeld aan te halen van hoe het beter kan.
Zo is er in Gent een firma, Vanden Berghe, die meubels vervaardigt.
Deze firma doet de facto aan goede beeldvorming over fair trade, omdat ze goede info levert over derde-wereld-leveranciers, waarmee ze samenwerkt. Ze garandeert fair trade-afkomst, en vraagt daarvoor een hogere prijs. Maar dat schrikt de klanten niet af. Integendeel, het is een verkoopsargument geworden.
Men mag niet vergeten dat het label er is voor de consument, en niet voor de KMO.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Jacinta DE ROECK (S). Camille DIEU (K). Olga ZRIHEN (S). | Pierre GALAND. |