3-635/5

3-635/5

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

10 MAART 2006


Het Europees ruimtevaartbeleid


VERSLAG

NAMENS DE WERKGROEP « RUIMTEVAART » (FINANCIËN EN ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN) UITGEBRACHT DOOR

DE HEER WILLEMS


I. INLEIDING

In 2006 neemt de Senaat via haar Werkgroep « Ruimtevaart » het voorzitterschap waar van de Europese Interparlementaire Ruimtevaartconferentie (EIRC). Opgericht in 1999, verenigt deze conferentie delegaties van de nationale parlementen van de belangrijkste Europese ruimtevaartlanden. Op dit ogenblik nemen België, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Italië en de Tsjechische Republiek aan de werkzaamheden deel.

De EIRC komt op geregelde tijdstippen samen in het kader van een jaarlijkse conferentie en een aantal gespecialiseerde colloquia. Bij deze gelegenheden worden parlementaire delegaties uit de lidstaten van de Europese Unie en ESA uitgenodigd, evenals delegaties uit de niet-Europese ruimtevaartlanden als de Verenigde Staten, Rusland, China, Japan, India, Israël en Brazilië.

In 2006 organiseert het Belgische voorzitterschap van de EIRC drie evenementen :

— 26 april 2006 : colloquium inzake ruimterecht,

— 12 tot 14 juni 2006 : 8e Europese Interparlementaire Ruimtevaartconferentie

— 19 tot 22 september 2006 : colloquium aangaande ruimtevaart, veiligheid en defensie.

Ter voorbereiding van deze evenementen organiseert de Werkgroep « Ruimtevaart » hoorzittingen met de drie belangrijke Europese actoren inzake ruimtevaartbeleid : het Europees Parlement, de Europese Commissie en het Europees Ruimtevaartagentschap (ESA).

Op donderdag 9 februari 2006 werd de heer Philippe Busquin, voormalig Belgisch minister en Europees Commissaris, en voorzitter van de Intergroep « Lucht- en Ruimtevaart » van het Europees Parlement, uitgenodigd om aan de vergadering van de werkgroep deel te nemen.

Op donderdag 9 maart 2006 nam de heer Michel Praet, kabinetschef van de directeur-generaal van ESA in Brussel, aan de vergadering van de werkgroep deel.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER MICHEL PRAET, KABINETCHEF VAN DE DIRECTEUR-GENERAAL VAN ESA IN BRUSSEL

1. Resultaten van de ESA-Ministerraad te Berlijn van december 2005

2005 was een uitzonderlijk jaar voor ESA. De wetenschappelijke missies kenden een groot succes, zoals Cassini-Huygens, Mars Express, Venus Express en Smart-I. De heer Dordain, Directeur-generaal van ESA, stelde echter terecht in Berlijn dat de wetenschappelijke successen van vandaag te danken zijn aan politieke beslissingen die 10 jaar geleden werden genomen. In Berlijn moest men dus minstens even goed doen.

Het wetenschappelijk programma heeft in Berlijn voor het eerst sinds vele jaren een echte impuls gekregen met een verhoging van het budget met 2,5 %. Dat dit niet eerder gebeurde, ligt aan het feit dat dit programma verplicht is voor alle lidstaten en bijgevolg bij unanimiteit moet worden beslist, waardoor het vaak als pasmunt is gebruikt voor andere, voor sommige landen meer interessante programma's.

Tevens heeft men in Berlijn een aantal nieuwe opties voor de toekomst aangeduid, zoals GMES, telecommunicatie en de ontwikkeling van technologie. Vooral dit laatste is belangrijk, aangezien het de bouwstenen levert voor andere meer tot de verbeelding sprekende programma's rond draagraketten, satellieten, enz.

De ESA-Ministerraad was bijna een volledig succes. Enkel de beslissing over het Clipper-programma, het programma voor de ontwikkeling van een gedeeltelijk herbruikbaar transportsysteem in de ruimte, werd uitgesteld, deels omdat er nog onduidelijkheid was over welke richting men uit wou. Nochtans is bijna iedereen overtuigd van de noodzaak om op termijn een tweede ruimtetransportsysteem te ontwikkelen naast dat van de Verenigde Staten, temeer daar deze laatste besliste om hun systeem zelf te ontwikkelen zonder medewerking van derde landen.

De ESA-Ministerraad is ook een toonbeeld geweest van Europees denken. De vrees dat een aantal landen zou terugplooien op hun nationale programma's, is niet gegrond gebleken. Vooral Duitsland en Italië hebben zeer veel moeite getroost om de Europese programma's te steunen. Men is tot het besef gekomen dat een Europees beleid wel degelijk een toekomst heeft.

2. Uitdagingen voor ESA in 2006

In de eerste plaats moet verder worden gedaan met de financiële en personeelsgerichte hervormingen binnen het Agentschap. De heer Dordain heeft een nieuwe dynamiek teweeg gebracht die moet worden verdergezet. Hervormingen zijn nodig indien ESA als relatief kleine internationale organisatie wil groeien.

Verder moet nog meer de nadruk worden gelegd op de ontwikkeling van ruimtevaarttechnologie. Vandaag spelen landen als China en India reeds een zekere rol op ruimtevaartgebied. Deze rol zal alleen maar toenemen, en binnen 5 jaar zou er wel eens kunnen gebeuren met de ruimtevaarttechnologie wat er thans reeds gebeurt in de textielsector. Als men ziet dat de ingenieurs in China gemiddeld 30 jaar oud zijn, hooggeschoold, meestal in de Verenigde Staten geleefd en opgegroeid en vlot Engelstalig zijn, kan Europa enkel maar zijn huidige voorsprong behouden als het beter is en blijft op het vlak van technologie.

De industriële politiek verdient ook de nodige aandacht. Er zijn problemen in de sector. Illustratief is dat, door het inkrimpen van de markt, er thans jaarlijks maar 1 of 2 satellieten door de Europese ruimtevaartindustrie worden verkocht in plaats van 4 of 5 enkele jaren geleden. Een degelijk beleid heeft echter maar kans op slagen in een groter Europees kader.

Last but not least is er de relatie tussen ESA en de Europese Commissie. Het kaderakkoord uit 2004 tussen beide entiteiten werkt, maar daarmee is alles gezegd. Thans is men op een keerpunt gekomen : het voluntarisme dat bestond in de Europese Commissie ten tijde van commissaris Busquin en het Witboek, moet terugkomen. Één van de conclusies van het Witboek was dat het ruimtevaartbudget in Europa moest verdubbeld worden. ESA is op de goede weg, maar in de Europese Unie gaat men er eerder op achteruit.

3. Financiële Perspectieven 2007-2013

Daarom is het huidige voorstel voor de Europese begroting van kapitaal belang. Twee pistes worden hierin bewandeld.

Vooreerst is er in het 7e kaderprogramma een special budgetlijn voorzien van ongeveer 185 miljoen euro per jaar die, volgens ESA, voor het overgrote deel zou moeten worden besteed aan GMES. Dit programma is immers naast Galileo gedefinieerd als één van de prioriteiten van het Europees beleid, en moet dus adequaat gefinancierd worden.

Galileo kan genieten van een nieuwe budgetlijn voor ruimtevaartinfrastructuur. Dit is uniek omdat er voor de eerste keer een specifieke lijn is gecreëerd voor infrastructuur voor ruimtevaart, los van wetenschappelijk onderzoek, met eigen regels. Het is dankzij het intens overleg dat tussen de betrokkenen is gevoerd dat men tot deze oplossing is kunnen komen.

4. Verdere planning

Het is duidelijk dat men zo snel mogelijk werk moet maken van een integratie in de schoot van de Europese Unie. Er is nog te veel afstand tussen het aanbod van ruimtevaarttechnologie en de mogelijke toepassingen voor landbouw, leefmilieu, enz. Om dit te verhelpen, kan een ESA die ingebet is in de Europese constructie, uiterst nuttig zijn, zolang men de flexibiliteit en reactiesnelheid die de ESA gedurende haar 30-jarig bestaan zo heeft gekenmerkt, maar behouden blijft.

De dialoog die zal worden gevoerd, moet gebaseerd zijn op twee fundamenten :

— de flexibiliteit en snelheid van ESA moet behouden blijven,

— men moet programma's ontwikkelen die het welzijn van de Europese burger voor ogen hebben.

In dit kader zal de rol van veiligheid nog toenemen. Hetgeen de heer Solana, het Europees Defensie-Agentschap en anderen thans doen, zal één van de belangrijkste thema's worden van het toekomstig Europa. Ruimtevaart is één van de instrumenten om dit thema om te vormen tot een echt Europees beleid. ESA moet hier een rol in spelen en in samenwerking met Hoog Vertegenwoordiger Solana, het defensie-agentschap en het satellietencentrum van Torrejon, het Europees defensie- en veiligheidsbeleid mee ontwikkelen.

III. GEDACHTEWISSELING

1. De hervorming van ESA

Prof. Dr. Jean-Pierre Swings, Universiteit Luik, stelt dat Jean-Jacques Dordain de wens had om een Raad van Wijzen samen te stellen die ESA zou kunnen bijstaan bij het uitzetten van de wetenschappelijke lijnen. Is dit idee nog steeds actueel ? Dit orgaan zou bijvoorbeeld erg nuttig kunnen zijn om een betere coördinatie in de sector te garanderen.

De heer Michel Praet wijst erop dat de hervormingen in de schoot van ESA nog verre van afgerond zijn. Er is nog veel werk aan de winkel. Maar de vastberadenheid van de Directeur-Generaal is een garantie voor het voortzetten van de hervormingen.

2. Financiering van het Europees ruimtevaartbeleid

De heer Theo Pirard, Wallonie Espace, informeert of ESA nog steeds over een voldoende financiële flexibiliteit beschikt om toe te zien op een correcte financiering van concrete projecten volgens het principe van de « juste retour ».

De heer Roland Gueubel, Bruspace, gaat hier verder op in en zegt dat er een tweespalt dreigt te ontstaan tussen de financieringsprocedures van ESA gebaseerd op een 100 % financiering via het principe van de « juste retour », en de procedures die in het kader van het kaderprogramma door de Europese Commissie worden gehanteerd. Hoe kan dit worden opgelost ?

De heer Michel Praet bendadrukt dat de term « juste retour » binnen ESA reeds in 1997 werd vervangen door de term « juste contribution ». Het is niet de bedoeling dat een land blindelings geld in een project steekt en eist dat dit geld automatisch naar de industrie van dat land terugvloeit. Er moet een grondig overleg aan voorafgaan tussen ESA en de lidstaten om te bepalen waar een bepaald budget voor een bepaald land het beste is besteed.

Men moet afstappen van het concept waarbij alle landen actief moeten zijn in alle sectoren. Wanneer bepaalde landen goed zijn in iets, moet men zich daar op concentreren. België heeft een ruimtevaartcapaciteit van 7 % in Europa, opgebouwd dankzij een zeer goed beleid van de opeenvolgende regeringen. Het is dan ook niet meer dan logisch dat België kan participeren in ESA voor 7 %. Dit is het principe van de « juste contribution ».

Een journalist van Agence Europe vraagt naar meer toelichting bij de afkomst van het budget dat aan Galileo is toegekend in de nieuwe budgetlijn.

De heer Michel Praet splitst de 900 miljoen euro (economische situatie in 2004) die aan ruimtevaartinfrastructuur is toegekend op in drie delen :

— 550 miljoen euro uit het 7e kaderprogramma,

— 250 miljoen euro uit de transeuropese netwerken van het DG Transport

— 100 miljoen euro van elders; van waar is nog niet bepaald, maar men zal de middelen vinden.

Niemand weet of dit voldoende zal zijn. Maar het feit dat voor het eerst een budgetlijn specifiek voor ruimtevaartinfrastructuur is overeengekomen met eigen regels, is van onschatbare waarde. Dit was ook van cruciaal belang voor het overleven van Galileo dat, indien het in het budget voor transport was gebleven, maximum 600 miljoen euro had kunnen ontvangen, wat onvermijdelijk het einde van het programma had betekend.

Men moet echter verder durven gaan en hopen dat ruimtevaart op termijn een horizontale politiek kan worden zoals energie. Ruimtevaart is geen doel op zich, maar een middel om de politieken van de Europese Unie te helpen uitvoeren.

Mevrouw Dominique Tilmans, volksvertegenwoordiger, vraagt zich of men niet het risico loopt dat landen die niet echt een belang hebben inzake ruimtevaart en/of de relaties met de Verenigde Staten niet willen verstoren, op de rem kunnen gaan staan bij de ontwikkeling van het Europees ruimtevaartbeleid.

De heer Michel Praet geeft toe dat dit een risico is. Naast een aantal oude EU-lidstaten, gaat het immers ook over de nieuwe lidstaten die (nog) niet de industriële capaciteit hebben om in deze sector een rol te spelen.

Hoewel een nieuwe versnippering van de industriële capaciteit absoluut te vermijden is, moet men daarentegen mogelijkheden aanbieden aan de nieuwe lidstaten om zich in te schrijven in ruimtevaartprogramma's die hen aanbelangen.

3. Rol van ESA in het Europees ruimtevaartbeleid

De heer Luc Willems, Senator, stelt vast dat ESA voor België in de afgelopen 30 jaar een serieuze meerwaarde heeft betekend. Tot nu toe was het ook de enige speler in het Europees ruimtevaartdomein. Thans zijn daar ook de Europese Commissie bijgekomen, spelen de nationale ruimtevaartagentschappen een (volgens sommigen opnieuw groeiende) rol in heel het gebeuren, en zijn er verschillende lidstaten die bilaterale samenwerkingsverbanden opzetten met derde landen. Wat is in dit groeiende lappendeken de rol die ESA de komende 10 jaar denkt te moeten spelen ? Zal men opteren voor een politiek waarbij men alle aspecten van de ruimtevaart wil behandelen, of zal men eerder prioriteiten uitkiezen ?

De heer Michel Praet is ervan overtuigd dat de nationale ruimtevaartagentschappen ook in de toekomst een rol zullen blijven spelen, ook al is in Berlijn gebleken dat lidstaten als Duitsland en Italië het belang van een Europees beleid hebben ingezien. Op dit ogenblik is er maar één echt agentschap (naast ESA) die naam waardig : het Franse CNES. Dit agentschap is essentieel voor de Europese ruimtevaart. Het debat moet dan ook gaan over hoe men deze spelers (CNES, ASI, DLR) moet integreren in een Europees geheel. Het kan niet de bedoeling zijn om ESA uit te spelen als het enige Europees agentschap, maar veleer als het agentschap van Europa.

In de volgende 10 jaar zullen vooral de behoeften van de Europese Unie moeten worden geconcretiseerd. Hoe kan men ruimtevaart inpassen in sectoren als landbouw, leefmilieu en veiligheid. ESA zal zich meer richten op exploitatie, het beantwoorden aan de noden van de burger. Maar het zal ook actief blijven op het vlak van exploratie, dat de essentie uitmaakt van de mensheid. De mens heeft een onweerstaanbare drang tot exploreren, ontdekken, zoeken. Het ruimtevaartbeleid moet beide aspecten integreren. De afgelopen 10 jaar waren maar gericht op exploratie, dus het is niet denkbeeldig dat nu een tijdperk van exploitatie is aangebroken, zonder de exploratie, bemand of onbemand, te vergeten.

Europa is het aan zichzelf verplicht om dit te doen. Strategisch gezien moet het een zekere credibiliteit ontwikkelen en de onafhankelijkheid van anderen vergroten. Het heeft de ruimtevaart nodig om te blijven evolueren en economische en sociaal sterk te blijven staan. Dit wil niet zeggen dat men dit alleen moet doen. Op basis van gelijkheid kan men dingen ontwikkelen met derden. Geval per geval zal moeten worden bekeken met wie en waar.

4. Ruimtevaart en veiligheid

Een journalist van Agence Europe wenst te weten of Galileo kan beantwoorden aan alle voorstellen die men doet om het te integreren in het veiligheidsbeleid. Is het daar technisch toe in staat ? Waar liggen de gevoeligheden binnen de betrokken lidstaten hierover ?

De heer Michel Praet bevestigt dat Galileo technisch kan beantwoorden aan de gedane voorstellen. Maar men moet de voorstellen doen, en men moet akkoord zijn tussen de lidstaten onderling om de voorstellen te doen. Op dit laatste vlak is nog geen oplossing in zicht. Het zal nog even duren vooraleer landen als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk op dit gebied op dezelfde lijn zullen zitten.

De heer Theo Pirard, Wallonie Espace, merkt op dat er in het 7e kaderprogramma drie aparte posten zijn voor ruimtevaart, veiligheid en milieu. Dit staat haaks op het feit dat GMES de drie posten bestrijkt. Is er een wisselwerking mogelijk ?

De heer Michel Praet antwoordt dat er in het eerste voorstel sprake was van een gemeenschappelijke post « ruimtevaart en veiligheid'voor een bedrag van 550 miljoen euro per jaar. Jammer genoeg hebben een aantal landen aangedrongen op de splitsing van deze post. Uiteindelijk is men tot het resultaat gekomen dat beide posten nu elk apart ongeveer 185 miljoen euro per jaar ontvangen. Dit kan gevolgen hebben voor de efficiëntie van het beleid, temeer daar veiligheid in het verleden slechts een budget had van 15 miljoen euro per jaar. Indien men beide aspecten samen had gehouden, had het aspect veiligheid rustig kunnen groeien in een budgetlijn die in de eerste jaren vooral ruimtevaartprojecten zou hebben gefinancierd, en zich later eerder op veiligheidsaspecten zou hebben geconcentreerd.

5. Belgisch industrieel beleid en ESA

De heer Pierre Rousseau, Alcatel Alenia ETCA, stelt vast dat de Belgische industrie zich niet gemakkelijk kan inpassen in het statuut van onderaannemer, hoewel haar bekwaamheid terzake algemeen erkend wordt.

De heer Michel Praet stelt dat bij het voeren van een industriële politiek keuzes moeten worden gemaakt. Deze keuzes moeten worden gemaakt op twee niveaus :

— lidstaten : zij moeten een politiek voeren die gericht is op een aantal speerpunten. Men kan niet in alles uitblinken. Zo heeft België in dit opzicht zeer goede strategische beslissingen genomen.

— industrie : het bestuur van de betrokken industriële groepen moeten ook in hun eigen groep specialisatie toelaten in hun filialen. Dit kan één van de problemen zijn op Belgisch niveau. Deze specialisatie moet ook behouden blijven over een langere periode.

De rapporteur, De voorzitter,
Luc WILLEMS. François ROELANTS du VIVIER.