3-1161/3 | 3-1161/3 |
17 MEI 2005
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-1596/1).
Het werd op 28 april 2005 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en op 29 april 2005 overgezonden aan de Senaat.
De Senaat heeft het wetsontwerp geëvoceerd op 3 mei 2005.
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 12 en 17 mei 2005 in aanwezigheid van de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN ECONOMIE, ENERGIE, BUITENLANDSE HANDEL EN WETENSCHAPSBELEID
Het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt enerzijds en het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen vormen de omzetting in federale wetgeving van 2 Europese richtlijnen.
Beide ontwerpen voor de gas- en elektriciteitsmarkt vormen een eind- en beginpunt tegelijk. Ze besluiten een periode die voor België begon op 29 april 1999. Op deze datum immers werden de eerste Europese gas- en elektriciteitsrichtlijnen in Belgische wetgeving, op federaal niveau, omgezet.
De minister herinnert aan de doelstellingen van deze beide Europese richtlijnen : de totstandbrenging van een interne markt voor gas en elektriciteit, het garanderen van de bevoorradingszekerheid, het respecteren van de Europese en internationale milieuverplichtingen en, uiterst belangrijk, het beschermen van de concurrentiepositie van de Europese ondernemingen.
België onderschrijft deze doelstellingen en trok dan ook voluit de kaart van de liberalisering. De eerste fase van de liberalisering vanaf 1999 tot op heden is voorbij en nu staan we voor de poort van een nieuwe fase.
Met de twee nieuwe richtlijnen voor gas en elektriciteit van 26 juni 2003 wenste de Europese Unie verder te gaan op de ingeslagen weg. Op basis van de ervaringen, tekortkomingen en mogelijkheden die de markt biedt, neemt de Europese Unie maatregelen om gelijke concurrentie op het niveau van productie te waarborgen, het risico op mogelijke marktdominantie te beperken, niet-discriminerende tarieven te garanderen, de bescherming van de kwetsbare (eind-)afnemer te verzorgen en het aanbieden van een vrije keuzemogelijkheid voor de consument mogelijk te maken.
Het einddoel van dit alles is de totstandbrenging van een volledig operationele elektriciteits- en gasmarkt.
Omwille van de hierboven vermelde redenen en ter uitvoering van de maatregelen die in het federale regeerakkoord vermeld staan, moet dringend werk gemaakt worden van het implementeren van de beide wetsontwerpen. België moet aldus, zo snel mogelijk, in deze tweede liberaliseringfase instappen.
De minister verwijst daarbij naar de diverse doelstellingen die in de federale beleidsverklaring van juli 2003 opgenomen werden :
— extra maatregelen om de liquiditeit van de markt te vergroten en te garanderen;
— maatregelen inzake de grensoverschrijdende capaciteit van het transportnet;
— het aanmoedigen van investeringen in het transmissie- en vervoernet;
— het invoeren van een systeem van meerjarentarieven;
— een efficiënt beheer van de netten;
— een duidelijk aflijnen van de beleidsvoorbereidende taken enerzijds en de regulerende taken anderzijds.
De minister licht vervolgens een aantal belangrijke aspecten verder toe.
Zoals in de federale beleidsverklaring aangegeven, is een duidelijk onderscheid gemaakt tussen, enerzijds, de taken van een regulator, die marktfaciliterend en -controlerend dient op te treden en, anderzijds, de zuivere beleidsvoorbereidende taak die dan ook beter door de minister en zijn administratie wordt opgemaakt.
Verschillende hypothesen die afhangen van politieke beslissingen vormen immers de fundamenten waar de verdere prospectieve studie voor de gas- en elektriciteitsmarkt dient op gebouwd te worden. Toch voorzien de beide wetsontwerpen een blijvende rol (via het advies) voor de regulator en de gewesten in dit proces.
Op het vlak van de elektriciteitsproductie, en voor het geval de bevoorradingszekerheid van ons land onvoldoende kan gegarandeerd worden, is voorzien in een procedure van offerte — aanvraag voor de bouw van nieuwe installaties.
Omdat de rol van de netbeheerder, zowel voor gas als elektriciteit, erg belangrijk is, werd extra aandacht besteed aan de regelgeving inzake corporate governance. Aandacht ging hierbij onder meer uit naar de onafhankelijkheidsvereisten en de samenstelling en bevoegdheden van de raden en comités.
De invoering van een systeem van meerjarentarieven is een belangrijke innovatie met een aantal voordelen. Vooreerst biedt dit systeem extra zekerheid aan de leveranciers. Zij kunnen makkelijker langetermijncontracten aanbieden aan hun klanten. Daarnaast levert dit voordelen op voor de klanten zelf. Zij beschikken immers over de mogelijkheid om langetermijncontracten te vragen en bekomen, wat hen extra zekerheid biedt over langere termijn inzake de energieprijs. Ten slotte biedt een dergelijk systeem extra stabiliteit voor het nemen van de vereiste investeringsbeslissingen binnen de markt.
Wat de positie van de regulator betreft, onderstreept de minister de nood aan een sterke regulator. Deze regulator vervult een belangrijke rol als « facilitator ». Deze onafhankelijke rol bestaat erin de nodige stappen te ondernemen om een werkzame mededinging in te voeren en de efficiënte werking van de markt te garanderen. Voorbeelden van een dergelijke benaderingswijze vinden we terug bij de Nederlandse en Britse regulator binnen de energiemarkt. Dit is een vorm van ex-ante controle.
Het toezicht op de louter economische mededinging en meer specifiek het onderzoek naar vermeende misbruiken van economische machtspositie daarentegen, is een taak die aan een zuivere mededingingsautoriteit, zoals de Raad van Mededinging toekomt, als een vorm van ex-post controle.
Het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen heeft tot doel richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2003 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 98/30/EG van 22 juni 1998 om te zetten. Het bevat ook wijzigingen die de bepalingen uit het regeerakkoord ten uitvoer leggen.
De omgezette bepalingen hebben betrekking op :
— de aanwijzing van een of meerdere netwerkbeheerders; er kunnen verschillende beheerders worden aangewezen voor het vervoer- en opslagnet en de LNG-installaties;
— juridische scheiding : elke beheerder van het vervoernet die deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerde onderneming moet waarborgen van zijn onafhankelijkheid voorleggen;
— bepalingen die zorgen voor een bedrijfsbeheer dat borg staat voor een onafhankelijke besluitvorming door de netbeheerders. De raad van bestuur bestaat in meerderheid uit niet-uitvoerende bestuurders en is minstens voor een derde samengesteld uit onafhankelijke bestuurders; er wordt voorzien in een aantal comités;
— geregelde toegang van derden tot het net onder vergelijkbare en duidelijke voorwaarden;
— het voorstel van de commissie met betrekking tot de methodologie voor het vaststellen van het totale inkomen dat als basis dient voor de tarieven en de daarbij horende procedures;
— de goedkeuring van de tarieven door de commissie;
— versnelde openstelling van de gasmarkt; alle afnemers van het vervoernet komen in aanmerking.
— Het gas- en het elektriciteitswetsontwerp zijn niet helemaal gelijklopend wat de omzetting van de richtlijnen betreft, omdat beide markten meer verschillen vertonen dan men op het eerste zicht zou denken. Het eerste belangrijke verschil is dat de gasproducenten altijd al in het buitenland gevestigd waren en het net gericht is op bevoorrading van België vanuit het buitenland. Het tweede belangrijke verschil is dat de beheerder van het gasnet zich tot verschillende leveranciers wendt voor de ondersteunende diensten, terwijl de beheerder van het elektriciteitstransmissienet gedwongen is zich te wenden tot de Belgische producenten, die zijn aandeelhouders zijn. Ten slotte moet er nog op gewezen dat de huidige beheerder van het gasnet al op de beurs genoteerd is, wat niet het geval is voor de beheerder van het elektriciteitstransmissienet.
Bovendien legt het wetsontwerp een aantal bepalingen ten uitvoer die zijn opgenomen in het federaal regeringsakkoord van 14 juli 2003. Er wordt een meerjarentariefmechanisme voor de transmissie en de distributie ingevoerd in de plaats van de momenteel toegepaste jaarlijkse tariefmethodoloie. Zo wordt tegemoetgekomen aan de vereisten inzake voorspelbaarheid en stabiliteit, opgelegd door de Europese richtlijn.
Anderzijds worden de opdrachten van de overheden, die bevoegd zijn voor de vrijmaking van de gasmarkt, opnieuw gedefinieerd. Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de opdrachten inzake beleidsvoorbereiding voor het Bestuur (Algemene Directie Energie van de Openbare Overheidsdienst Economie) en de opdrachten inzake toezicht op de werking van de markt door de regulator (Commissie voor de Regulering van Elektriciteit en Gas).
III. ALGEMENE BESPREKING
Wat de algemene bespreking betreft, worden het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen (stuk Senaat, nr. 3-1160/1) en het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (stuk Senaat, nr. 3-1161/1) samen besproken omdat beide wetsontwerpen zeer gelijklopend zijn.
Volgens de heer Martens vertoont de liberalisering van de Belgische energiemarkt haperingen. Er is nog steeds een vrij grote verwevenheid tussen de activiteiten van producenten en leveranciers enerzijds en het beheer van het transmissie- en distributienet anderzijds. De ontvlechting van die activiteiten is nog niet volledig doorgevoerd. De studie van London Economics (studie ARCG-LE102004 : studie van London Economics met betrekking tot de structuur en werking van de elektriciteitsmarkt in België in Europees perspectief, oktober 2004) bewijst dat die vervlechting de kansen van nieuwe spelers op de energiemarkt negatief beïnvloedt. De studie wijst bovendien op de blijvende marktconcentratie in handen van één producent.
De openstelling van de energiemarkt moet de gelijke kansen van nieuwe spelers waarborgen. Bovendien moeten er openbare-dienstverplichtingen worden opgelegd, die de nodige sociale en ecologische correcties doorvoeren. De vraag rijst evenwel of de voorliggende wetsontwerpen dit doel bereiken.
In dat licht past het enkele kritische kanttekeningen te plaatsen bij de rol die aan de CREG wordt toebedeeld. Voortaan zal de CREG geen indicatief programma van de productiemiddelen voor elektriciteit meer moeten opstellen. In de plaats daarvan wordt het Bestuur Energie belast met het opstellen van een prospectieve studie over de elektriciteitsbevoorrading. Dat vormt op zich geen probleem. Het verdient immers aanbeveling om een strikte scheiding te maken tussen beleidsvoorbereiding en marktregulering. Dat vergt evenwel dat het Bestuur Energie beschikt over de nodige experten en middelen. Bovendien moet men ervoor zorgen dat de gewesten en de maatschappelijke actoren nauw betrokken blijven bij die prospectieve studie. Nu kunnen de gewesten en de « stakeholders » immers, via de algemene raad van de CREG, meewerken aan het indicatief plan en het maatschappelijk draagvlak ervan verbreden. Hoe wordt die betrokkenheid evenwel gewaarborgd voor de prospectieve studies die het Bestuur Energie zal opstellen ?
Wat de ontvlechting betreft, beveelt de algemene raad van de CREG aan, op basis van de studie van London Economics, om de participaties van producenten en leveranciers in het transmissiebeheer af te bouwen tot beneden het niveau dat hun een blokkeringminderheid verleent. Bij de beursgang van Elia zal de participatie van Electrabel in Elia alleszins dalen, maar niet tot onder het niveau van een blokkeringminderheid. Electrabel zal immers nog steeds een participatie van 30 % behouden. Dat komt dus niet tegemoet aan de aanbeveling van de algemene raad van de CREG.
Het wetsontwerp richt een corporate governance comité op, samengesteld uit drie onafhankelijke bestuurders. Biedt dat comité voldoende waarborgen om toe te zien op de onafhankelijkheid ? De CREG kan zich niet verzetten tegen de aanstelling van bestuurders die zij als onvoldoende onafhankelijk beschouwt. Zij kan hierover enkel advies geven aan het corporate governance comité. Zij kan bovendien ook niet zelf kandidaten voorstellen.
Ten slotte merkt de spreker op dat het wetsontwerp voorziet in een procedure van offerteaanvraag wanneer er een tekort in de productiecapaciteit dreigt. Het ontwerp bevat echter geen middelen om te voorkomen dat dit leidt tot een verdere concentratie van de productiemiddelen. Niets belet dat de dominante marktspelers hun positie op die wijze nog versterken. Moet de overheid niet waarborgen dat nieuwe productiecapaciteit wordt voorbehouden aan nieuwe producenten ? Dat kan de bestaande monopoliepositie op de productiemarkt terugdringen, want die wordt tot heden slechts matig afgezwakt door de interconnectie. Pas als dit productiemonopolie daadwerkelijk wordt doorbroken, kunnen de prijzen dalen. Dat zou meteen ook inhouden dat er minder kritiek zou worden gericht naar de openbare-dienstverplichtingen, die nu vaak worden beschouwd als de oorzaak voor de aanhoudend hoge tarieven. Die heffingen zijn noodzakelijk om de markt sociaal en ecologisch bij te sturen. De prijzen moeten worden gedrukt door een eerlijke concurrentie op de markt, niet door de heffingen voor de openbare-dienstverplichtingen af te bouwen. Het monopolie leverde Electrabel in 2004 een winst op van 1 miljard euro, een winstcijfer dat vooral steunt op de te hoge prijs die de verbruiker voor stroom moet betalen.
De spreker hoopt dat de regering het debat over de ingediende amendementen niet uit de weg zal gaan.
De heer Willems sluit zich bij de vorige spreker aan. In België bestaat wel de indruk dat de energiemarkt vrijgemaakt is, maar in werkelijkheid is dit niet het geval. Een vrije markt functioneert pas naar behoren zodra er geen dominante spelers zijn en er een regulator optreedt.
De volwaardige openstelling van de energiemarkt blijft problematisch. Electrabel zou zich moeten toeleggen op de productie en de levering van energie, maar niet op de transmissie en de distributie.
De openstelling van de energiemarkt verloopt moeizamer dan die van de telecommunicatiemarkt. Dat is immers een groeimarkt, hetgeen de verdeling van de koek vereenvoudigt. De openstelling van die markt leidde tot lagere tarieven en een betere dienstverlening. De energiemarkt is weliswaar geen groeimarkt, maar toch moeten ook hier nieuwe spelers kunnen toetreden. De monopoliepositie die heden één speler bekleedt, in samenspel met de lokale besturen, moet worden afgebouwd.
Dat vergt een actief overheidsingrijpen. Nieuwe spelers zullen immers niet spontaan op de bestaande energiemarkt kunnen binnendringen. Dat wordt trouwens nog bemoeilijkt doordat België een zeer dichtbevolkt land is. Dat maakt het niet eenvoudiger om bijkomende productiecapaciteit te ontwikkelen. Bovendien vergt dat zeer grote investeringen.
Blijkbaar bestaan er momenteel ook fusieplannen tussen een aantal marktspelers, waarbij Electrabel echter een participatie van 30 % zou hebben. Wetgeving heeft weinig zin zolang de privé-spelers zoveel ruimte blijven krijgen op de energiemarkt.
Spreker heeft, samen met de heer Martens, een wetsvoorstel ingediend dat een oplossing poogt te bieden aan de onvolmaakte vrijmaking van de energiemarkt. Een aantal ideeën worden hieruit overgenomen in amendementen op het voorliggende wetsontwerp.
Wat de CREG betreft, is de spreker van oordeel dat deze regulator zijn opdrachten ter harte neemt en poogt de energiemarkt open te maken. Er moeten degelijke redenen voorhanden zijn om een instelling die goed functioneert, te hervormen. Waarom worden de bevoegdheden van de CREG ingeperkt en krijgt het bestuur een grotere rol toebedeeld ?
De heer Collas stelt vast dat Elia nogal weinig zegt over haar IPO. De bedoeling is de meerderheidsparticipatie te verlagen van ongeveer 70 % naar 30 %. Het blijft echter nog wel een blokkeringsminderheidsparticipatie en dat zou dus onvoldoende kunnen zijn. Wat denkt de minister over de stand van zaken in dit dossier ?
Mevrouw Zihren merkt op dat de voorgestelde tekst de omzetting is van een Europese ricthlijn. Het zou nogal bekrompen zijn om het dispositief over de liberalisering alleen op Belgisch niveau te bekijken. De liberalisering betreft het volledige Europese grondgebied. Bij het zien van alle manœuvers tussen Frankrijk, Italië en Spanje, moet bedacht worden op welke manier ons eigen bevoorradingssysteem en onze eigen reglementering onze gebruikers kunnen beschermen. De gebruikers moeten er zoveel mogelijk voordeel uit halen. Dat houdt zowel een lagere prijs in als een veilige bevoorrading.
Gas en elektriciteit zijn elementaire goederen die te maken hebben met de menselijke waardigheid. De regulering van deze markt is dus niet alleen een economische keuze, maar evenzeer een politieke. Er moet dus ook regelmatig een politieke evaluatie plaatsvinden. Voorts mag men niet vergeten dat in België de verschillende landsdelen niet dezelfde stappen hebben gezet.
De heer Dedecker leest in een recent rapport van de consultant McKinsey dat de stroomprijs in België met bijna 18 % zou kunnen dalen. Volgens dat rapport zou de elektriciteitsvoorziening in België jaarlijks 1,3 miljard euro goedkoper kunnen. Daarvan kan 977 miljoen euro vrij snel worden gerealiseerd door de nettarieven te hervormen.
Het voorliggende wetsontwerp beperkt zich al te zeer tot de omzetting van de Europese richtlijnen. De liberalisering van de elektriciteitsmarkt is mislukt. De verticale integratie en de dominante positie van Electrabel blijven buiten schot. Electrabel behoudt nog steeds 81 % van de productiecapaciteit. Import uit het buitenland is beperkt. Investeren in bijkomende productiecapaciteit in België is quasi onmogelijk als gevolg van de onzekerheid over de toekomst van kernenergie en het gebrek aan geschikte locaties, onder meer als gevolg van het NIMBY-gedrag van de burgers.
Electrabel bezit 64,5 % van de aandelen in transmissiebeheerder Elia. Drie van de twaalf leden van de raad van bestuur zijn « Electrabel-mensen » en bij de aanduiding van de zes onafhankelijke bestuurders heeft Electrabel gezien zijn aandeel een belangrijke invloed.
Elia is verantwoordelijk voor de aansluiting van het Belgische hoogspanningsnet met het buitenland (de zogenaamde « interconnectiviteit » met de buurlanden). Door het aankopen van elektriciteit in het buitenland zouden concurrenten een sterkere positie in ons land kunnen verwerven. Vooral invoer uit Frankrijk zou dat kunnen bewerkstelligen. De capaciteit is echter te laag.
Het wetsontwerp raakt niet aan de verwevenheid. Zo kan Elia bijvoorbeeld bij de keuze van de transmissielijnen een locatie kiezen die gunstiger is voor een Electrabel productie-eenheid dan voor deze van een concurrent. Elia kan ook projecten van interconnectiviteit vertragen of niet doorvoeren, zodat geïmporteerde elektriciteitsproductie geen werkelijke concurrentie wordt voor de Electrabel-productie.
Spreker zal dan ook een wetsvoorstel indienen dat die verticale integratie en marktdominantie aanpakt. Hij ontleent hieraan enkele suggesties voor amendementen bij het wetsontwerp en wenst hierover het standpunt van de regering te kennen.
Ten slotte peilt spreker naar het standpunt van de regering over de opmerkingen van de CREG bij de inperking van haar bevoegdheden.
De minister wijst erop dat het debat over de liberalisering van de energiemarkt moeilijk blijft. Uiteenlopende belangen moeten met elkaar worden verzoend. De gebruiker wenst vooral een goede dienstverlening tegen een zo scherp mogelijke prijs. Anderzijds wordt, terecht, verwacht dat de overheid de energiebevoorrading van het land waarborgt. Dat verklaart ook waarom de Europese richtlijnen in sommige onderdelen van de energiemarkt het beginsel van de openstelling terzijde schuiven. Uiteindelijk moet ook de veiligheid van de gebruiker ten volle worden gewaarborgd.
De minister begrijpt de bekommernissen van sommige commissieleden met betrekking tot het beperkte succes van de openstelling van de energiemarkt. Men is er weliswaar in geslaagd meer dan één producent op de elektriciteitsmarkt te hebben, maar de sector kent nog steeds een dominante speler.
Ook inzake transmissie kan nog vooruitgang worden geboekt. De markt is ervan wel overtuigd dat het inzake transmissie en distributie mogelijk is lagere prijzen te combineren met voldoende veiligheid, zonder dat de bevoorrading in het gedrang komt.
Wat de levering betreft, verschilt de situatie in Vlaanderen van die in Wallonië en Brussel. Vlaanderen kent een geliberaliseerde markt, met een vrije keuze voor de consument en met scherpe prijzen, terwijl de veiligheids- en bevoorradingsvereisten — op Gent na — worden geëerbiedigd.
Wallonië en Brussel zouden dat voorbeeld best navolgen. Zij moeten dit in ieder geval doen tegen 2007, maar zij hebben er geen belang bij dit zo lang mogelijk uit te stellen.
De studie van London Economics werd besteld door de CREG en is bijzonder interessant. De algemene raad van de CREG heeft hierover reeds een standpunt aangenomen, het directiecomité van de CREG nog niet. De minister stelt voor het bredere debat over de openstelling van de productie aan te gaan zodra dit standpunt van het directiecomité bekend wordt. Wel moet men daarbij nagaan of sommige maatregelen het gewenste effect hebben gehad.
Dit geldt vooreerst voor de virtual power plants. Blijkbaar bestaan er nog remmingen, want de aangeboden capaciteit wordt niet volledig opgekocht.
Een maatregel die meer succes boekt, is die van de interconnectiviteit. Door aansluiting op elkaars netwerken waarborgen buurlanden de energiebevoorrading. België zal op deze wijze tegen eind 2009 bijna 20 % van de elektriciteitsbehoeften door import kunnen dekken. Dat zal de positie van de dominante marktspeler in België uiteraard aantasten. Electrabel zal worden geconfronteerd met even grote of zelfs grotere producenten. Europa verzet zich overigens niet tegen de aanwezigheid van een dominante marktspeler, maar wel tegen een misbruik van zijn machtspositie.
Het is fundamenteel onjuist dat dit wetsontwerp de bevoegdheden van de CREG inperkt. Een vrije markt heeft nood aan mechanismen die de eerlijke mededinging waarborgen. Daartoe staan twee technieken ter beschikking. Een regulator treedt vooreerst ex ante op. Hij laat toe dat andere marktspelers een voet aan de grond krijgen. Hij bewaakt ook het prijsbepalingmechanisme. Hij gaat na of de verschillende tussenpersonen geen te hoge prijzen zetten. Dat geldt ook voor de overheid die in België 13 heffingen oplegt aan de elektriciteit.
Daarnaast is er echter ook nood aan een marktregulering ex post. Die rol wordt in België vervuld door de Raad voor de Mededinging, die evenwel structureel onderbemand is. De minister zal weldra een wetsontwerp indienen, dat deze Raad meer armslag verschaft.
Het wetsontwerp zorgt ervoor dat de regulator de rol krijgt die hem toekomt. Hij zal niet terzelfder tijd rechter en partij zijn. Daarom kiest de regering ervoor de CREG niet langer in te schakelen bij de beleidsvoorbereiding, zoals tot heden het geval was. Op dat vlak moet het Parlement zijn rol kunnen spelen.
Het wetsontwerp bevat een aantal maatregelen die de concentratie van de productie moeten voorkomen. Men stelt trouwens vast dat andere producenten zeer geïnteresseerd zijn. Op de site van Arcelor in Zelzate zal een warmtekrachtkoppelingscentrale worden gebouwd. Niet alleen Electrabel, maar ook vele andere producenten tonen hiervoor interesse.
Wat de aanwijzing van de onafhankelijke bestuurders betreft, geeft de CREG zelf aan dat zij niet bij machte is die rol naar behoren te vervullen.
De beursgang van Elia zou aanvangen in juni. Men zal snel moeten evalueren of de 30 % die in handen van Electrabel blijven, een hinderpaal vormen.
Verscheidene amendementen verdienen een uitgebreid debat, maar het zou jammer zijn dit nu te voeren, zonder het standpunt van het directiecomité van de CREG over de studie van London Economics te kennen. Door die amendementen nu aan te nemen, zou de omzetting van de Europese richtlijnen evenwel worden vertraagd. Dat zou slechts tijdverlies zijn, want de principes van het meerjarentarief en het corporate governance zijn, vanuit Europees oogpunt, niet voor discussie vatbaar.
De heer Martens trekt lessen uit het matige succes van de veiling voor de virtual power plants. De voornaamste les is dat zulks voortaan onder eigen voorwaarden moet gebeuren, niet onder de voorwaarden van Electrabel.
De spreker is voorstander van een grotere interconnectiviteit. Het ontwikkelingsplan van Elia maakt daar ook volop werk van.
Er moet wel meer aandacht gaan naar de strategische investeringslocaties. De plaatsing van nieuwe productie-installaties stuit in België niet zozeer op het NIMBY-effect dan wel op het feit dat de strategische locaties waar dergelijke installaties nog kunnen komen, in handen zijn van Electrabel. Electrabel is eigenaar van vrijwel alle strategische kruispunten van water, aardgasnetwerk en hoogspanningsnetwerk. Hoe kunnen die strategische locaties ter beschikking worden gesteld van andere spelers ?
Bovendien waarborgt niets dat het juist Electrabel is dat de nieuwe investeringskansen grijpt, voor de neus van andere gegadigden. Electrabel geniet trouwens van een zeer gunstige rating, uitgerekend door de activiteiten in de nog gereguleerde markt.
De discussie over de heffingen op elektriciteit moet zich tussen smalle marges bewegen. Arbeid wordt in dit land reeds zeer zwaar belast, maar verhoudingsgewijs heft België zeer weinig belasting op energie. Toch zou dat wel eens meer gerechtvaardigd kunnen zijn, niet in het minst om energieverspilling te voorkomen.
Voorts is het nogal paradoxaal om, enerzijds, het advies van het directiecomité van de CREG over de studie van London Economics af te wachten, maar, anderzijds, de CREG geen advies te vragen over het voorliggende wetsontwerp. De discussie over het doorbreken van het productiemonopolie mag niet ad infinitum worden verdaagd. Een strakke timing is noodzakelijk.
De heer Dedecker merkt op dat 40 % van de elektriciteitsfactuur naar de distributienetbeheerders gaat. Er is duidelijk nood aan eenvormige distributienettarieven.
Bij de veiling van nieuwe productiecapaciteit zouden kandidaten die reeds over een productiecapaciteit van een bepaalde grootte beschikken, bij voorbaat moeten worden uitgesloten van deelname.
De heer Willems merkt op dat het wetsontwerp de minister toelaat een beroep te doen op een procedure van offerteaanvraag voor de bouw van nieuwe elektriciteitsproductie-installaties. Voorafgaand moet echter het advies van de netbeheerder worden gevraagd over de omvang van het productiepark en de weerslag van de invoer.
Het ontwerp bevat een aantal bepalingen over de samenstelling van de raad van bestuur van de netbeheerder. Die raad moet minstens voor de helft uit onafhankelijke bestuurders bestaan. Er zullen echter onvermijdelijk ook bestuurders zetelen die een band met Electrabel hebben. Bovendien kan de netbeheerder een directiecomité oprichten en daarvoor gelden geen voorschriften inzake de onafhankelijkheid. De raad van bestuur kan zijn bevoegdheden delegeren aan dit directiecomité. Uiteindelijk behoudt Electrabel zo toch nog heel wat impact op het advies.
Ook voor de interconnectiviteit is een sleutelrol weggelegd voor Elia. Het valt te vrezen dat dit niet bevorderlijk is voor de invoer van buitenlandse productiecapaciteit in België.
Mevrouw Zihren herhaalt dat het belangrijk is een brede visie te hebben op die liberalisering op Europees niveau. Een Franse producent die zijn financiële middelen in ruime mate haalt uit fondsen afkomstig van kernenergie, valt bepaalde markten op een heel offensieve wijze aan. Men moet bijgevolg het hoofd bieden aan concurrentievervalsing. We moeten onze eigen netten beschermen door de bevoorrading te waarborgen. Geloven dat het volledige vrijmaken van de markten op lange termijn positief gevolgen zou hebben, is naïef. De interconnectiviteit kan een bescherming zijn, omdat ze de bevoorrading waarborgt zonder een directe toegang te bieden.
De minister illustreert de rol van de regulator aan de hand van de virtual power plants. De CREG beseft terdege waarom de inschrijving op de virtual power plants onvolledig bleef. Sommige gespecialiseerde ondernemingen hielden zich afzijdig wegens de aanwezigheid van Electrabel. De minister verwacht dat de CREG een aantal aanbevelingen formuleert waardoor, bij een volgende veiling, die producenten wel over de streep worden getrokken. Dat is immers de essentie van haar rol als marktregulator ex ante.
Een ander voorbeeld heeft betrekking op de interconnectiviteit. Het is immers de CREG die moet beslissen of en op welke wijze de interconnectiviteit kan plaatsvinden. Ook zo kan zij haar rol als regulator gestalte geven.
De minister hecht veel belang aan de gedesaffecteerde strategische productie-installaties. Door die installaties vrij te geven, kan men de productiecapaciteit opdrijven zonder op het NIMBY-syndroom te stuiten. Het is juist dat Electrabel, met zijn goede rating, kan meedingen naar die productiecapaciteit, maar door de liberalisering en de internationalisering kunnen ook buitenlandse producenten, met een minstens gelijkwaardige rating, een bod doen.
Het klopt dat er 13 heffingen op elektriciteit bestaan, maar zij bestrijken alle bestuursniveaus : lokaal, regionaal en federaal. Op de BTW na, zijn alle federale heffingen uitdovend en sturend. De heffingen die door andere bestuursniveaus worden opgelegd, zijn echter niet altijd sturend, maar beogen soms louter de overheidsfinanciering.
Ten slotte herinnert de minister aan de beslissingen van de Ministerraad van Gembloux met betrekking tot de nieuwe producenten van alternatieve energie. Bovendien werd aan Elia opgedragen om in de nieuwe productie-installaties vooral samen te werken met nieuwe producenten. Dit zijn stuk voor stuk maatregelen die het aantal producenten pogen te verhogen.
De heer Schouppe uit een reeks algemene bezwaren op het voorgestelde wetsontwerp in verband met de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt.
Een eerste opmerking betreft de doelstelling die de regering aankondigt, te weten dat ze de dominante marktpositie van de vroegere monopolist wil doorbreken. Evenwel, gezien de feitelijke banden die bestaan tussen de grootste historische producent en de regulator, zal deze doelstelling, volgens de heer Schouppe, dode letter blijven.
Dit leidt tot een ongezonde toestand voor de verbruiker. De regulator zou een volledige bevoegdheid moeten hebben voor een efficiënt nationaal energiebeleid, maar gezien de voorgestelde regeling, heeft spreker hierover de grootste twijfels.
Daarnaast uit de heer Schouppe zijn bedenkingen over de transporttarieven.
De toegepaste methode bevat immers onvoldoende criteria en parameters, waardoor een discriminatie mogelijk wordt ten voordele van de maatschappij waarmee de toezichtsmaatschappij banden heeft. Deze connecties belemmeren de facto een open markt.
Een van de doelstellingen moet het verbeteren van de onafhankelijkheid van beide takken zijn, maar de ermee verband houdende regels worden eerder afgezwakt, in plaats van versterkt. Om overtuigd te worden volstaat het om de kritieken van de Raad van State te lezen.
De liberalisering is eigenlijk gesteund op een doorgedreven regulering van het netwerk in België. Doch alles wijst erop dat vertrouwelijke informatie beschermd is. De mechanismen om dit te verhinderen zijn niet te controleren. Zo ondervinden distributiebeheerders problemen om aan data over cliënten te geraken. De oorzaak hiervan is het historisch voordeel van monopolistische beheerders.
Elke band tussen de beide niveaus zou onmogelijk moeten worden gemaakt. De bestaande regulering mag haar doelstelling niet beperken tot het reguleren van de netten. Als men aanvaardt dat een bepaalde reguleringsinstantie beursgenoteerd is, met daaronder verstaan een doelstelling van winstmaximalisering, dan moet deze een aparte doelstelling kunnen nastreven ten overstaan van de gebruikers.
De hoofddoelstelling moet zijn de bevoorrading te garanderen en de prijs voor particulieren te reguleren. Het feitelijk monopolie dat nu aan de orde is, is niet eerlijk : alle winst gaat naar de producent via de beheerder.
De regering heeft het welslagen van de liberalisering in de hand. Eigenlijk zou de netwerkbeheerder een openbaar instituut moeten zijn, om een zeker evenwicht in de markt te bewerkstelligen in plaats van het spel van sommige operatoren te spelen.
Op de opmerking van de heer Dedecker of hij dan terug wil naar het systeem der intercommunales, verklaart spreker dat dit geen goede oplossing zou zijn, omdat het een aanzet zou zijn tot verborgen taxatie in de prijszetting ten voordele van de gemeenten.
Een gelijke toegang tot de netwerken is daarom nog geen gelijkheid in de concurrentie.
Het huidig systeem bevat te veel toetredingsdrempels in het voordeel van de actuele monopolies. Beweren dat er tegen misbruiken een beroepsmogelijkheid bestaat is onjuist want men kan alleen de Raad van de Mededinging adiëren wegens misbruik van de concurrentiepositie.
Om deze valkuil te vermijden ziet spreker als enige efficiënte oplossing het oprichten van een Europese organisatie. Volgens spreker betekent dit geenszins een vooroordeel ten opzicht van Electrabel. Deze laatste holding mag en moet een belangrijke factor zijn op de Europese elektriciteitsmarkt, maar dit mag evenwel niet gebeuren ten koste van de gebruikers, zoals dat nu nog teveel het geval is.
De heer Schouppe ontwaart twee grote problemen, die moeten worden vermeden. Vooreerst mogen dominante operatoren geen overdreven winst maken; dat moet bewerkstelligd worden door het opdrijven van de kwaliteit en duurzaamheid; de regulator moet daartoe de nodige bevoegdheden krijgen. Daarnaast, wat de kwaliteit en duurzaamheid betreft : dat is een doelstelling die is weggelegd voor de politiek; de regulator moet slechts over de middelen beschikken om die doelstellingen te behalen.
Het volstaat, om de gegrondheid van deze stelling te verifiëren, te verwijzen naar het standpunt van de CREG die beweert dat de gebruikers nog niet optimaal kunnen genieten van de voorgenomen druk op de prijzen. Het is veelbetekenend dat de algemene Raad, die toch een politiek neutraal orgaan is, stelt dat de hervorming haar doelstellingen niet waarmaakt.
De prijzen liggen immers soms hoger dan in het verleden, ondanks de stijging van de kwaliteit. De volgehouden verticale integratie in de sector is nefast voor het niveau van de eindprijs.
Er moet een « ontvlechting » komen van de leveranciers ten opzicht van hun klanten. Volgens de CREG is dat « ownership unbundling ».
De heer Schouppe heeft ook bedenkingen bij de tekst van het ontwerp. Dit ontwerp is in wezen de omzetting gaan van een richtlijn. Spreker stelt echter vast dat er een hele reeks bepalingen werden toegevoegd, zonder dat deze uitbreiding voldoende werd gemotiveerd, laat staan dat er überhaupt een reden voor werd gegeven.
Iedereen weet dat de CREG een sterke regulator is, met een goede reputatie. Haar stelling is dat de transmissie minder kost sinds de hervorming, maar dat de productie qua prijszetting ongestoord haar gang gaat.
De voorgestelde wijziging in de corporate governance doet vragen rijzen : in plaats van een versoepeling moet er veeleer een verstrenging komen. Daarbij is het handhaven van de notie « algemeen belang » primordiaal. Dat is nu niet het geval.
Elia en Fluxys hebben uiteraard geen bezwaar tegen het voorliggend wetsontwerp : ze kunnen aldus operatoren worden met maximale winst. Dat blijft zo, zelfs al zouden ze percentsgewijze hun marktaandeel zouden zien krimpen tot 25 %. Het algemeen belang is aldus duidelijk ondergeschikt aan hun financieel belang. Op die manier draaien we de klok terug naar de tijd toen de prijszetting voortvloeide uit een onderonsje op hoog niveau.
De CREG vraagt zélf haar mogelijkheden en bevoegdheden te verruimen, maar deze zijn niet terug te vinden in het ontwerp.
Het advies van de Raad van State en van de algemene Raad zijn wat dat betreft zeer pertinent. Zo wordt gewezen op het feit dat de artikelen 10 en 23 van de richtlijn niet zijn omgezet. Welke reden geeft de minister hiervoor ?
De artikelen 8 en 25 vereisen een preventieve regelgeving, doch men stelt vast dat de mededingingsautoriteit slechts a posteriori zal worden ingeschakeld. De bevoegdheid om op te treden in verband met tarieven is aan de CREG ontnomen. Men moet de rol van de actoren opnieuw definiëren.
De mogelijkheid om goed te functioneren wordt ontnomen aan de CREG en doorgegeven aan de administratie en de Raad voor de Mededinging.
Wat de corporate governance betreft, dienen de beheerders, en dan vooral de neutrale, een grotere impact te krijgen. De voorliggende bepaling lijkt te veel op de regeling voor onafhankelijke bestuurders van een privé-bedrijf. In casu gaat het over een openbaar monopolie; men moet alsdan meer attent zijn voor de belangen van de verbruikers.
Op dit ogenblik heeft de exclusieve operator 64 % van de aandelen van de transmissienetbeheerder. Deze situatie is veel te dominant en de operator heeft te veel zeggenschap, zodat concurrentie quasi onmogelijk is.
Spreker noteert verder dat de regels verschillend zijn voor de samenstelling van de raad van bestuur voor de elektriciteitssector (de helft onafhankelijken) tegenover de gassector (slechts 1/3 onafhankelijken). Ook de taken van de corporate governance zijn verschillend tussen gas- en elektriciteitssector. Waarom ?
De CREG beweert dat tariferen volgens de reële kosten de prijs zal doen dalen. Zo kon de CREG zich niet vinden in het voorstel tot het invoeren van price gaps (met een minimum en een maximum). In de plaats daarvan wordt een systeem voorzien van kosten waarbij een prijsherziening wordt toegestaan wegens onvoorzienbare omstandigheden.
De heer Schouppe besluit dat bij dit wetsontwerp de kwaliteit van de dienstverlening zeker geen rol heeft gespeeld. Hij heeft ook zijn twijfels over het systeem waarbij afschrijvingen op twee plaatsen in de boekhouding kunnen voorkomen. Daardoor is er geen zekerheid omtrent de vraag of de lasten wel in overeenstemming zullen zijn met de begroting. Het uiteindelijk voordeel wordt alleszins niet doorgerekend in de prijs ten voordele van de cliënt.
Samengevat stelt spreker dat het ontwerp niet tegemoet komt aan de doelstellingen van de richtlijn. De monopolistische tendens is duidelijk aanwezig. Er is winstmaximalisering in plaats van prijsvoordeel voor de cliënten. De prijspolitiek is de facto overgeheveld naar Suez, zodat onze energiepolitiek in buitenlandse handen is beland, met als gevolg een goede beursnotering en een hoge return voor enkele oligopolies.
De heer Brotcorne wijst erop dat de omzetting van de richtlijn uiteindelijk veel te veel tijd heeft gekost. Naast de omzetting van die richtlijnen heeft het ontwerp gediend om meerjarentarieven in te stellen en daar is hij het mee eens.
Het uiteenhalen van de taken van de CREG ten voordele van de administratie lijkt hem voor meer kritiek vatbaar. Dat is strijdig met de regeringsverklaring, die de ambitie had de rol van de CREG te versterken.
Men wil de administratie een prospectieve taak geven, wat verbazingwekkend is, gezien het Suez-monopolie. De regulator zal dus politieke keuzes moeten maken en dat lijkt hem noodzakelijk. Niets wijst er echter op dat de administratie neutraler zal zijn of over voldoende middelen inzake personeel en financiën zal beschikken. De administratie zal niet kunnen optreden in debatten met een multidisciplinaire dimensie (sociaal enz.).
De CREG heeft daarentegen reeds het bewijs geleverd van zijn kwaliteit en onpartijdigheid en de volkswijsheid zegt : « never change a winning team ».
Bovendien is het een doelstelling die strijdig is met de regeringsverklaring.
Spreker stelt vast dat beide ontwerpen geen voldoening schenken en veeleer een achteruitgang zijn ten opzichte van de huidige toestand. Hij begrijpt evenmin waarom men minder streng is voor de gassector.
Spreker heeft de indruk dat de stellers van het ontwerp vergeten zijn dat het er niet alleen om gaat het lot te bepalen van de aandeelhouders, maar ook dat van de intercommunales, en via hen dat van de eindgebruikers. (zie de ondernemingen, waarvoor de kWh-prijs van het grootste belang is).
Betere concurrentievoorwaarden moeten de prijzen doen dalen. In België lijkt dat echter niet te gebeuren.
Het enige positieve resultaat in het licht van de doelstellingen is dat alles naar de winst van de aandeelhouders wordt gekanaliseerd. In elk geval moet men uiteindelijk tot interessanter prijzen komen. De administratie is niet zeker van haar resultaten. Kortom, men heeft de aandeelhouders bevoordeeld.
Samen met de heer Schouppe, kan ook de minister alleen maar vaststellen dat de richtlijn niet tijdig is omgezet. De uiterste datum voor de omzetting was 1 juli 2004. Hierna is een veroordeling door het Europees Hof gevolgd waarbij België een dwangsom van 25 000 euro per dag werd opgelegd indien de richtlijn niet voor 15 mei 2005 is omgezet.
Wat de grond van de zaak betreft, meent de minister dat de beursgang van Elia best via een wettelijk kader wordt geregeld.
De minister is het niet eens met de stelling van de heer Schouppe dat de omzetting gemakkelijker zijn geweest zonder aan de CREG te tornen. Alsof de CREG zo vlekkeloos werkt ! Het ontwerp is het resultaat van een politieke keuze, waardoor alle voorbereiding het werk is van de minister, die verantwoordelijk is voor het parlement.
In het regeerakkoord wordt duidelijk een scheidingslijn getrokken tussen beleidsvoorbereidend werk en marktregulering. De CREG kan beide niet combineren. Trouwens, geen enkele regulator in Europa werkt op die manier.
De minister verwijst hierbij naar het BIPT : de CREG komt tussen in de tarifering, maar niet in de prijzenpolitiek op het vlak van de mededinging. Ze diende wat dat betreft dan ook geen klacht in om eventueel het optreden van een bepaalde actor op de markt mogelijk te maken. Bij het BIPT is de situatie helemaal anders : het BIPT heeft Belgacom gedwongen tot concurrentie; de marktcondities leenden zich daar, voor wat de telefonie betreft, weliswaar beter toe, maar toch hoopt de minister, via de CREG, op beterschap in de elektriciteitsmarkt.
De CREG kan perfect de vaststelling van de transporttarieven aan. Ze heeft daarvoor al een paar voorbereidende studies gedaan.
Er is in ieder geval geen uitholling van de bevoegdheid van de CREG in verband met het toezicht op de onafhankelijkheid van een onafhankelijk bestuurder. Ze oefent deze bevoegdheid uit, alleen niet op de financiële en technische aspecten. De CREG is immers niet bij machte dit laatste te doen en heeft dat trouwens in het verleden ook erkend.
De minister maakt de vergelijking met de CBFA : de CBFA doet ongeveer hetzelfde qua regulering van de financiële instellingen, maar komt ook niet tussen om de onafhankelijkheid van de onafhankelijke bestuurders te meten. Mocht dit het geval zijn, dan zou de CBFA een stap te ver zetten. Deze stelling wordt trouwens door de Raad van State vooropgesteld. De CREG mag zelf niet de stap van de klacht zetten, omdat de CREG dan op het terrein komt van de uitvoerende macht, die door het Parlement moet kunnen worden gecontroleerd.
Wat beleidsvoorbereidend werk betreft, is er geen probleem qua bevoegdheid. Het gaat om uitwisseling van gegevens tussen operatoren. Hier zou de CREG in feite gedurfder moeten optreden, als toezichthoudende en controlerende overheid. Daardoor kan ze perfect eisen dat de « ontvlechting » tot stand komt.
De heer Schouppe en de heer Brotcorne hadden het beiden over het advies van de Raad van State. Er zijn enorme verschillen tussen de gas- en de elektriciteitssector. Anders dan met elektriciteit het geval is, kan gas worden opgeslagen. Elektriciteit kan in België worden geproduceerd, terwijl gas moet worden ingevoerd. De ondersteunende diensten van de elektriciteitssector vindt men nagenoeg alleen bij een producent. Fluxys is al op de beurs genoteerd, maar voor Elia is dat niet het geval. Al die specifieke kenmerken rechtvaardigen een verschil in aanpak en in corporate governance.
Er was kritiek op het feit dat beide ontwerpen artikel 23 van richtlijn 2003/54 van 26 juni 2003 niet op dezelfde manier toepassen. Die bepaling zegt : « De lidstaten wijzen een of meer bevoegde instanties met de functie van regelgevende instantie aan. Deze instanties zijn geheel onafhankelijk van de belangen van de elektriciteitssector. » Dat geldt zowel voor de CREG als voor de Raad voor de Mededinging. « Zij zijn via de toepassing van dit artikel ten minste verantwoordelijk voor het garanderen van non-discriminatie, daadwerkelijke mededinging en een doeltreffende marktwerking (...) ».
De omzetting van dit artikel impliceert duidelijk de versterking van de rol van de CREG. In de toekomst meer nog dan in het verleden, zal de CREG kunnen optreden tegen discriminerende prijszetting. Tevens kan hij aanbevelingen formuleren om een effectieve concurrentie te verzekeren. Hij kan zelfs klacht indienen bij de Raad voor de Mededinging en de follow-up ervan verzekeren.
De enige bevoegdheid die de CREG wordt ontnomen, heeft de maken met de prospectieve bevoorradingsstudie die nu aan de administratie wordt overgedragen, onder de verantwoordelijkheid van de minister. Dat is logisch, want de minister is verantwoordelijk voor de bevoorrading van het land.
Er werd een vergelijking gemaakt met de werking van de regulatoren inzake gas en elektriciteit in de ons omringende landen. Daaruit blijkt dat de rol welke die regulatoren hebben gekregen, toegespitst is enerzijds op toezicht en controle en anderzijds op een raadgevende bevoegdheid. Dat was in België niet het geval en daarover werden opmerkingen gemaakt.
Op de kritiek van de heer Brotcorne betreffende de rol van de regulator, antwoordt de minister dat deze toevoeging het resultaat is van een bewuste politieke keuze die opgenomen is in het regeerakkoord, en bevestigd wordt door het advies van de Raad van State. Wat het meerjarentarief betreft, heeft men vastgesteld dat het een positieve invloed heeft op het geheel van de investeringen en van de kosten, wat de rechtszekerheid voor iedereen — van de verbruiker tot de producent — ten goede komt.
De heer Schouppe benadrukt dat het toevertrouwen van het netbeheer aan beursgenoteerde vennootschappen betekent dat men het toevertrouwt aan vennootschappen waarvan het maatschappelijk doel erin bestaat zoveel mogelijk winst te maken. Electrabel bezit momenteel 64 % van de aandelen. Het is weliswaar de bedoeling deze deelneming te verlagen tot 30 %, maar dat is nog steeds meer dan de blokkeringsminderheid. Aangezien de andere partners intercommunales zijn en dat ongeveer 40 % van de aandelen op de beurs genoteerd staan, betekent zulks dat een vennootschap die marktoperator is tientallen miljoenen euro's zal binnenrijven dank zij het plaatsen van aandelen op de beurs. Bovendien zal de markt gecontroleerd worden door hen die minstens 30 % van de aandelen bezitten. Kortom, met een dergelijk systeem zou één bepaalde operator op de markt niet alleen tientallen miljoenen euro's uit de operatie halen, maar bovendien niets inboeten wat betreft zijn effectieve marktcontrole.
Wat de CREG betreft, heeft de minister een vergelijking voorgesteld met het BIPT en de CBFA. Hij is echter vergeten te vermelden dat deze instellingen over een bevoegdheid beschikken die de CREG niet heeft, namelijk de regulering van de markt waarvan sprake is in de richtlijn. In het stelsel dat hier wordt voorgesteld, kan de CREG weliswaar een aantal zaken vaststellen, maar zij moet het dossier vervolgens doorspelen aan overheden waarvan men nauwelijks kan verwachten dat zij in het belang van de verbruiker handelen. In tegenstelling tot het BIPT en de CBFA heeft de CREG niet de bevoegdheid om onafhankelijk van iedere politieke overheid op te treden.
Spreker betreurt verder dat men onder tijdsdruk een regeling moet uitwerken, ten gevolge van een veroordeling tot een boete van 25 000 euro per dag sinds 15 mei, terwijl de administratie ruim de tijd heeft gehad om de richtlijn om te zetten. Het is evident dat men in het belang van de verbruikers, de bevolking en onze industrie, eerst vertegenwoordigers van de betrokken sectoren, de Raad voor de Mededinging en de CREG had moeten horen. Deze manier om met de energiesector om te gaan is schadelijk voor de verbruiker en voor onze economie, meer bepaald op het vlak van de energieprijzen.
De minister herinnert eraan dat de richtlijn van 26 juni 2003 niet eist dat het beheer van het net opgedragen wordt aan een openbare overheid in plaats van een privé-instantie. De lidstaten zijn vrij om die keuze te maken. Vanaf het ogenblik echter dat men een verplichting tot bevoorrading oplegt, die rust op de minister van Economie, moet een samenwerking tussen de privé-sector en de overheid mogelijk zijn. De beursgang van Elia moet een stap in die richting zijn. Vervolgens komt er een controle van de Europese Unie om vast te stellen of er sprake is van een dominante marktpositie en, indien daarvan misbruik wordt gemaakt, zal zij sancties treffen.
Men heeft ook veel gesproken over het belang van de verbruiker. De verbruiker wil een gewaarborgde bevoorrading en een aanvaardbare prijs. Uit een recente studie blijkt echter dat de huidige tarieven te hoog zijn. De CREG zou normaal gezien haar rol van regulator en toezichtsorgaan moeten kunnen spelen en zorgen voor een prijsdaling. Op dat vlak is de situatie vergelijkbaar met die van het BIPT en de CBFA.
De heer Schouppe herhaalt dat de principiële keuze om het netbeheer toe te vertrouwen aan een beursgenoteerde vennootschap volledig in tegenspraak is met het principe van de dienstverlening voor de verbruiker omdat het oogmerk in dat geval de maximale winst zal zijn, wat nadelig is voor de gebruiker. Waarom verlaagt men niet het aandeel van Electrabel zodat het niet langer over een blokkeringsminderheid beschikt ?
De heer Martens is verbaasd dat de minister pleit voor een gemengde publiek-private constructie voor het beheer van de distributie. Dat lijkt in tegenspraak te zijn met de opvattingen van de Algemene Raad van de CREG, die van oordeel is dat, in het geval van een natuurlijk monopolie, de overheid moet zorgen dat het aan alle actoren op de markt moet worden aangeboden zonder discriminatie. Er is immers een probleem wanneer een van de actoren op de markt beschikt over een blokkeringsminderheid die hij kan gebruiken om strategische beslissingen tegen te gaan.
Het lid onderstreept dat op Vlaams niveau een decreet betreffende de intercommunale samenwerking bepaalt dat de publiek-private constructie uiterlijk in 2018 definitief moet worden opgeheven. Op die datum mogen er nog alleen zuivere overheidsintercommunales bestaan. Het is verrassend dat de CD&V tegen dat decreet heeft gestemd, terwijl nu op federaal niveau een omgekeerd standpunt voor het beheer van het net wordt verdedigd.
Wat de blokkeringsminderheid betreft, waarom zouden de overheidsactoren geen gebruik maken van de beursnotering van Elia om een meerderheid te verwerven ? Dat is ook een optie. Waarom zouden de gemeenten 4,6 % van de aandelen van Electrabel in hun portefeuille blijven houden ? Het zou logischer zijn mocht de overheid haar toetreding tot het beheer van het distributienet kopen, in plaats van haar toetreding tot de activiteit van een producent-leverancier.
De heer Dedecker is het theoretisch met die redenering eens, maar hij gaat er niet mee akkoord dat dit Elia ertoe zou verplichten nieuwe belastingen te heffen.
IV. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN
Artikel 2
De heer Dedecker dient amendement 5 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) dat ertoe strekt artikel 2 aan te vullen met een 7º. Dit amendement heeft als doel een definitie van « nauwe banden » in te voegen in de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. Gelet op de verklaring van de minister tijdens de algemene bespreking, trekt de heer Dedecker zijn amendement in.
De heer Schouppe dient amendement 22 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat ertoe strekt het voorgestelde 30º van punt 6 te schrappen. Volgens de auteur holt deze bepaling de bestaande reglementering van met betrekking tot het deugdelijk bedrijfsbestuur van ELIA, uit.
De heer Schouppe dient amendement 23 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat ertoe strekt de voorgestelde 31º,32º,33º en 34º van punt 6 te schrappen. Hij verwijst naar zijn schriftelijke verantwoording bij dit amendement.
Artikel 3
De heer Brotcorne dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat nr. 3-1161/2), dat ertoe strekt de voorgestelde § 1, eerste en tweede lid van artikel 3 van de wet van 29 april 1999 te vervangen.
De indiener legt uit dat het de bedoeling is terug te keren naar de tekst van de wet van 29 april 1999 om de CREG opnieuw de taak te geven om de prospectieve studie over de elektriciteitsbevoorrading te maken. Het systeem functioneerde tot ieders tevredenheid. Een orgaan als de CREG is bij de uitoefening van die taak onafhankelijker en zelfstandiger dan de administratie, die onder het gezag van de minister staat.
De heer Schouppe dient amendement 24 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in. Dit amendement strekt ertoe in het voorgestelde artikel 3, § 1, de woorden « het Bestuur Energie » te vervangen door de woorden « Algemene directie Energie ».
De minister is het eens met deze wijziging die als een tekstcorrectie kan worden beschouwd. De commissie stemt hiermee in.
Artikel 4
De heer Dedecker dient amendement 6 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat ertoe strekt het voorgestelde 1º te schrappen. Gelet op de verklaring van de minister tijdens de algemene bespreking, trekt de heer Dedecker zijn amendement in.
Het amendement 6 wordt overgenomen door de heer Schouppe. De heer Schouppe onderstreept dat door de bepaling « op voorstel » te vervangen door « op advies » de rol van de CREG wordt afgebouwd, in tegenspraak met het regeerakkoord. Het gaat tevens in tegen de bestaande filosofie terzake : « Al van bij de omzetting van de eerste richtlijnen heeft België gekozen voor een onafhankelijke regulator die een centrale rol speelt in de organisatie van de gas- en de elektriciteitsmarkt ».
Ook de CREG vreest « dat het gebrek aan concurrentie en de hoge prijzen het voortbestaan van bepaalde activiteiten in België zullen hypothekeren en dat alle verbruikers, zowel ondernemingen als gezinnen, zullen lijden door het huidge gebrek aan concurrentie op de markt ». Een sterke en onafhankelijke marktregulator is evenwel een conditio sine qua non om de liberalisering alsnog te doen slagen.
De heer Dedecker dient amendement 7 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat ertoe strekt een bijkomend criterium, zijnde het « marktdominantie »-criterium, in te bouwen voor de toekenning van vergunningen. Het amendement voorziet daarenboven dat geen vergunningen kunnen afgeleverd worden aan spelers die reeds meer dan 37 % van de fysiek binnen België te leveren stroom produceren. Dit amendement garandeert dat het aandeel van Electrabel in de productiecapaciteit niet nog belangrijker zou worden.
Gelet op de verklaring van de minister tijdens de algemene bespreking, trekt de heer Dedecker zijn amendement in.
Artikel 5
De heer Brotcorne dient amendement 2 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat ertoe strekt het tweede lid van paragraaf 4 te schrappen. Artikel 5 voorziet dat gebruik gemaakt moet worden van de procedure van offerteaanvraag om nieuwe installaties te bouwen wanneer de bevoorradingszekerheid niet voldoende wordt gegarandeerd. Het tweede lid van paragraaf 4 bepaalt dat de aannemingsvoorwaarden stimuli kunnen bevatten om de bouw van nieuwe installaties te bevorderen en dat die stimuli mogen worden gefinancieerd aan de hand van openbaredienstverplichtingen. Spreker verwijst naar het advies van de Raad van State over dit punt (zie : stuk Kamer, nr. 51-1596/1, blz. 46)
De minister antwoordt dat het advies betrekking heeft op het oorspronkelijk voorontwerp van wet. Deze tekst werd evenwel gewijzigd en de regering heeft geopteerd voor de letterlijke weergave van de richtlijn.
De heer Brotcorne wijst erop dat het wetsontwerp ook niet bepaalt welke overheid of instantie verantwoordelijk is voor de organisatie, de voortgangsbewaking en de controle van de procedure van offerteaanvraag. Evenmin wordt gepreciseerd dat de gewestelijke overheden op de een of andere manier bij die procedure van offerteaanvraag moeten worden betrokken. Daarom handhaaft de heer Brotcorne zijn amendement.
Artikel 6
De heer Dedecker dient amendement 8 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Gelet op de verklaring van de minister tijdens de algemene bespreking, trekt de heer Dedecker zijn amendement in.
Het amendement 8 wordt overgenomen door de heer Schouppe. De heer Schouppe verwijst naar de verantwoording van dit amendement en onderstreept dat een sterke en onafhankelijke regulator een condition sine qua non is om de liberalisering van de energiemarkten, die in ons land niet geslaagd is, alsnog te doen slagen.
Artikel 6bis
De heer Dedecker dient amendement 9 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat tot doel heeft een nieuw artikel 6bis in te voegen. Dit artikel beoogt de afbouw van de verticale integratie op een ogenblik waarop dit marktverstorend kan werken. Algemeen wordt aan een dominante producent verboden om in België op de elektriciteits- en gasmarkt andere activiteiten uit te oefenen die niet rechtstreeks verband houden of noodzakelijk zijn in het kader van de productie van elektriciteit. Het dominantie-criterium wordt bereikt indien de producent over een marktaandeel van meer dan 37 % van de totale productiecapaciteit op het Belgisch grondgebied beschikt.
Gelet op de verklaring van de minister tijdens de algemene bespreking, trekt de heer Dedecker zijn amendement in.
Artikel 6ter
De heer Dedecker dient amendement 10 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat in feite hetzelfde beoogt als het amendement 9.
Gelet op de verklaring van de minister tijdens de algemene bespreking, trekt de heer Dedecker zijn amendement in.
Artikel 8
De heer Dedecker dient amendement 11 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in. Dit amendement stelt voor om de woorden « en de relevante kennis inzake technische zaken » toe te voegen aan de voorwaarden waaraan de bestuurders van de netbeheerder moeten voldoen. De kandidaten moeten niet alleen onafhankelijk zijn, maar ook voldoende know how hebben.
Gelet op de verklaring van de minister tijdens de algemene bespreking, trekt de heer Dedecker zijn amendement in.
Artikel 9
De heer Dedecker dient amendement 12 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat betrekking heeft op de onafhankelijkheidsvereisten van het personeel van de netbeheerder. Het strekt ertoe de vereisten van onafhankelijkheid breder te zien dan alleen financiële onafhankelijkheid.
Gelet op de verklaring van de minister tijdens de algemene bespreking, trekt de heer Dedecker zijn amendement in.
De heer Schouppe dient amendement 25 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat ook betrekking heeft op de onafhankelijkheidsvereisten van het personeel van de netbeheerder.
Artikel 10
De heer Dedecker dient amendement 13 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat de bewijslast omkeert : niet de transmissienetbeheerder of distributienetbeheerder doen een voorstel van tarief aan de CREG, maar de CREG moet een maximum tarief kunnen opleggen aan hen.
Gelet op de verklaring van de minister tijdens de algemene bespreking, trekt de heer Dedecker zijn amendement in.
De heer Schouppe dient amendement 26 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat tot doel heeft het artikel te doen vervallen. De auteur meent dat het huidig tariferingssysteem niet zorgt voor noemenswaardige problemen. Het in het voorliggende wetsontwerp voorziene systeem zou echter de concurrentiepositie en de koopkracht van de gezinnen kunnen aantasten.
Volgens de minister is de heer Schouppe de enige die de verwerping van het meerjarentarief vraagt.
De heer Schouppe antwoordt dat hij in principe voor een meerjarentarief is, maar helemaal niet akkoord kan gaan met de wijze waarop dit hier is voorgesteld. In feite komt het meerjarentarief hier neer op winstmaximalisatie die de verbruiker duur zal betalen.
Daarom, indien amendement 26 niet wordt aangenomen, dan stelt amendement 27 voor om in het voorgestelde artikel 12, § 2, het 2º te wijzigen omdat de bestaande tekst ogenschijnlijk toelaat dat afschrijvingen twee maal in rekening worden gebracht, namelijk onder het voorgestelde 1º en onder het voorgestelde 2º. Het amendement beoogt deze mogelijke dubbeltelling te vermijden.
De heer Schouppe beklemtoont dat hij wil vermijden dat op basis van projecties van investeringen en lasten, inbegrepen een welbepaalde ingecalculeerde winstmarge, tarieven vastlegt waarvan men achteraf moet vaststellen dat heel wat lasten niet gedragen dienden te worden waardoor een winstmaximalisatie werd gerealiseerd die verder gaat dan hetgeen in het meerjarenplan was voorzien.
Artikel 11
De heer Martens wenst enige verduidelijking bij artikel 12quater, § 1, 1º waarin wordt gestipuleerd dat de categorieën van samenstellende delen van het totaal inkomen die betrekking hebben op kosten waarop de netbeheerder geen rechtstreekse controle heeft en die noodzakelijk zijn voor de zekerheid, de efficiëntie en de betrouwbaarheid van het net, jaarlijks evolueren in functie van de overeenstemmende kosten die door de netbeheerder worden gedragen. Betekent deze bepaling dat ELIA de facturen van Electrabel en SPE zal moeten betalen voor bedragen die haar worden gefactureerd, zonder dat de CREG enige controle met betrekking tot de redelijkheid of billijkheid kan uitoefenen ?
Is dit geen blanco cheque voor Electrabel en SPE ? Hoe kan dit worden vermeden ?
De minister antwoordt dat de netbeheerder de CREG op de hoogte kan brengen. Indien de CREG vaststelt dat de prijzen die aangeboden worden aan de netbeheerder voor de levering van de ondersteunende diensten niet overeenstemmen met de Europese praktijken, kan hij zich tot de Raad van de Mededinging wenden. In feite is dit een schoolvoorbeeld van de wijze waarop de CREG haar controlerende taken kan uitvoeren.
Volgens de heer Schouppe gaat het toch slechts om een controle a posteriori.
De minister legt uit dat de rol van een regulator in essentie het regelen van de markt ex ante is, terwijl de rol van een mededingingsautoriteit de controle ex post is. Hier wordt de mogelijkheid voorzien opdat de CREG kan tussenkomen en als de CREG geen gehoor krijgt, dan kan beroep gedaan worden op de Raad voor de Mededinging, waar de ex post controle gebeurt.
Op de vraag van de heer Martens of de CREG een rol zal spelen bij het vastleggen van de objectieve indexeringsformule voorzien in artikel 12quater, § 1, 2º, antwoordt de minster bevestigend.
De heer Brotcorne dient amendement 3 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in. Dit amendement strekt ertoe het voorgestelde artikel 12septies, § 2 van de elektriciteitswet te wijzigen en artikel 12septies aan te vullen. Het amendement voorziet dat in het geval de netbeheerder een positief saldo vaststelt tussen de kosten en de inkomsten, namelijk een bonus, de netbeheerder zelf een voorstel tot verdeling van deze bonus moet doen aan de CREG. De CREG beoordeelt dan dit voorstel. De heer Brotcorne onderstreept dat het voorgestelde mechanisme niet nieuw is aangezien soortgelijke bepalingen reeds zijn vervat in artikel 24, § 2, van het koninklijk besluit van 15 december 2003. Op grond daarvan kon de terminal van Zeebrugge worden uitgebreid.
Voor de verdeling van de bonus verwijst de auteur naar zijn schriftelijke verantwoording bij het amendement. Hij wijst er trouwens op dat de tekst geen enkele bepaling voorziet betreffende een negatief saldo (malus). Het is dus waarschijnlijk dat die automatisch zal worden doorberekend in de tarieven van de volgende regulatoire periode.
De heer Brotcorne dient vervolgens amendement 4 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat voorziet dat voor het bepalen van het positief of negatief saldo tussen de kosten en de inkomsten, de netbeheerder niet alleen rekening moet houden met de niet-beheersbare kosten maar ook met de beheersbare kosten.
De heer Dedecker dient amendementen 14, 15 en 16 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in die in feite dezelfde doelstelling hebben als amendement 13 op artikel 10. Gelet op de verklaring van de minister tijdens de algemene bespreking, trekt de heer Dedecker deze amendementen in.
De heer Schouppe dient amendement 28 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat tot doel heeft het artikel 11 te doen vervallen. Voor de verantwoording verwijst de auteur naar de verantwoording bij amendement 10. Hij uit zijn twijfels over het nieuwe tariferingsysteem dat de koopkracht van de gezinnen kan aantasten.
Indien amendement 28 niet wordt aangenomen, dan stelt amendement 29 voor om het voorgestelde artikel 12novies te schrappen. Volgens de auteur druist deze bepaling in tegen de richtlijn 2003/54. Gezien de ligging van ons land, kunnen alle investeringen beschouwd worden als van Europees belang. De billijke marge die hier wordt gelaten, is veel te ruim.
Artikel 17
De heer Schouppe dient amendement 30 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat ertoe strekt het artikel te doen vervallen.
De auteur betreurt dat de residentiële beschermde klanten voortaan ook een vaste vergoeding moeten betalen, aangezien dit indruist tegen hetgeen iedereen tot op heden aanvaard heeft vanuit sociaal oogmerk. Daarom stelt het amendement voor om de schrapping van de zin « deze maximumprijzen omvatten geen enkel forfaitair bedrag en geen enkele vergoeding » ongedaan te maken.
De minister verwijst naar het verslag van de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 51-1596/5, blz. 15) waarin hij uitgebreid heeft aangetoond dat de sociale tarieven niet zullen worden herzien.
De heer Schouppe is het hier niet mee eens en meent dat het ongetwijfeld aanleiding zal geven tot lastenverhoging voor de sociale tarieven, vooral voor consumenten die minder dan 500 kWh/jaar verbruiken. Diegenen die het moeilijk hebben, proberen immers ook op elektriciteit te besparen. Op het ogenblik dat de ICT technologie zo veel mogelijkheden biedt, blijkt het volgens de regering nodig om aan de sociaal zwakkeren in de samenleving een vast tarief op te leggen zodat uniformiteit in de tarifering kan toegepast worden. Dit argument snijdt geen hout en spreker verwondert zich dan ook over de houding van de socialistische fractie die geen bezwaar uit tegen de bepaling.
Artikel 20
De heer Dedecker dient amendementen 17 en 18 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in die strekken tot het behoud van de bepaling dat de CREG de vergunningsaanvragen voor de bouw van nieuwe installaties voor elektriciteitsproductie en nieuwe lijnen kan blijven onderzoeken en niet louter advies moet geven, alsmede behoud van de bepaling dat de CREG controle uitoefent op de uitvoering van het ontwikkelingsplan door de netbeheerder en niet louter advies moet geven.
Amendement 19 van de heer Dedecker (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) heeft opnieuw tot doel de liberalisering te doen slagen door de taken van de CREG als onafhankelijk marktregulator te versterken.
Gelet op de verklaring van de minister tijdens de algemene bespreking, trekt de heer Dedecker deze amendementen in.
De heer Schouppe neemt de amendementen 17, 18 en 19 over. Spreker verklaart het volkomen eens te zijn met de visie die wordt uitgedrukt in deze amendementen.
De heer Dedecker dient amendement 20 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in. Gelet op de verklaring van de minister tijdens de algemene bespreking, trekt de heer Dedecker het amendement terug in.
Artikel 23
De heer Dedecker dient amendement 21 (stuk Senaat, nr. 3-1161/2) in dat ertoe strekt het artikel te doen vervallen. Gelet op de verklaring van de minister tijdens de algemene bespreking, trekt de heer Dedecker deze amendementen in. Het amendement wordt overgenomen door de heer Schouppe die in feite reeds een gelijkluidend amendement (amendement 31) heeft ingediend.
Volgens de heer Schouppe houdt artikel 23 immers een zeer ernstige schending van de bevoegdheden van de CREG in.
V. STEMMINGEN
Artikel 2
Amendement 5 is ingetrokken door de auteur.
Amendement 22 wordt verworpen met 7 stemmen tegen één stem bij één onthouding.
Amendement 23 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.
Artikel 3
Amendement 1 wordt verworpen met 7 stemmen tegen één stem bij één onthouding.
Amendement 24 wordt beschouwd als een tekstcorrectie.
Artikel 4
Amendement 6 wordt verworpen met 6 tegen 3 stemmen.
Amendement 7 is ingetrokken door de auteur.
Artikel 5
Amendement 2 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.
Artikel 6
Amendement 8 wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen.
Artikel 6bis
Amendement 9 is ingetrokken door de auteur.
Artikel 6ter
Amendement 10 is ingetrokken door de auteur.
Artikel 8
Amendement 11 is ingetrokken door de auteur.
Artikel 9
Amendement 12 is ingetrokken door de auteur.
Amendement 25 wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.
Artikel 10
Amendement 13 is ingetrokken door de auteur.
Amendement 26 wordt verworpen met 11 stemmen tegen één stem.
Amendement 27 wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.
Artikel 11
Amendementen 3 en 4 worden verworpen met 10 tegen 2 stemmen.
Amendementen 14, 15 en 16 zijn ingetrokken door de auteur.
Amendementen 28 en 29 worden verworpen met 9 stemmen tegen één stem bij 2 onthoudingen.
Artikel 17
Amendement 30 wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.
Artikel 20
Amendementen 17, 18 en 19 worden verworpen met 9 tegen 3 stemmen.
Amendement 20 is ingetrokken door de auteur.
Artikel 23
Amendementen 21 en 31 worden verworpen met 8 tegen 3 stemmen.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 2 stemmen.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteurs voor het uitbrengen van een mondeling verslag in plenaire vergadering.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Luc WILLEMS. Olga ZRIHEN. | Jean-Marie DEDECKER. |
Tekst verbeterd door de commissie zie stuk Senaat, nr. 3-1161/4