3-1127/3 | 3-1127/3 |
14 JUNI 2005
1. INLEIDING
Op voorstel van mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie, keurde de Ministerraad op 10 december 2004 de voorontwerpen van wet goed, houdende enerzijds de oprichting van een strafuitvoeringsrechtbank, en betreffende anderzijds de externe rechtspositie van gedetineerden.
De twee voorontwerpen van wet zijn nauw met elkaar verbonden. Het ene richt een nieuwe rechterlijke instantie op ter vervanging van de huidige commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling en het andere bepaalt de strafuitvoeringsmodaliteiten en de procedure van toekenning ervan.
Op 21 december 2004 heeft de minister van Justitie de Hoge Raad voor de Justitie verzocht om zo snel mogelijk een advies te verlenen op beide voornoemde voorontwerpen van wet.
Daar beide voorontwerpen van wet een weerslag hebben op de werking van de rechterlijke orde en het beeld van justitie, acht de Hoge Raad voor de Justitie het dan ook als wezenlijk om zijn advies terzake te verlenen.
Na bepaling van de krachtlijnen (punt 2), gaat het advies over tot de bespreking van zowel de positieve aspecten (punt 3.2) als de meer kritische aspecten (punt 3.2). De punten 4 en 5 bevatten bijzondere bemerkingen die voortvloeien uit het artikelsgewijs onderzoek van de voorontwerpen.
2. KRACHTLIJNEN VAN HET ADVIES
2.1. Positieve aspecten van de voorgestelde hervorming
— De Hoge Raad voor de Justitie vindt het belangrijk dat de regering een uitgewerkt wettelijk kader voorziet voor de externe rechtspositie van gedetineerden en de daarmee samenhangende oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken. Het creëren van een betere rechtsbescherming voor gedetineerden biedt niet alleen voordelen voor de gedetineerden zelf maar tevens voor de slachtoffers en voor de maatschappij. Hierdoor ontstaat immers een grotere transparantie in de doelstellingen, procedures en uitvoering van de straffen in ons land.
— De oprichting van een gespecialiseerd parket dat verlichte adviezen kan geven over de verschillende strafuitvoeringsmodaliteiten zal tot gelijkvormigheid in de rechtspraak van de strafuitvoeringsrechtbanken bijdragen. Zijn recht op saisine op het gebied van herziening, schorsing en herroeping kadert ook in een coherente gerechtelijke logica.
— De Hoge Raad voor de Justitie is voorstander van de invoering van de positie van het slachtoffer in het globaal wettelijk verloop van de strafuitvoering.
— Beide voorontwerpen van wet vormen met de nieuwe basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van de gedetineerden een coherent geheel en zullen ons toekomstig detentierecht schragen.
Bovendien schrijven deze zich in een ruimere Europese aandacht voor de rechtspositie van de gedetineerden.
In die zin sluit België zich aan bij landen die als Frankrijk, Italië en Duitsland waar reeds strafuitvoeringsrechtbanken werden opgericht (1) .
2.2. Kritische bedenkingen bij de voorgestelde hervorming
Alhoewel de Hoge Raad voor de Justitie positief staat tegenover deze hervorming, vertonen beide wetsontwerpen een aantal onduidelijkheden die hem doen besluiten dat beide ontwerpen van wet in hun huidige vorm een onvoldoende basis bieden voor een probleemloze uitvoering.
— De Hoge Raad voor de Justitie, zoals de heren Erdman en De Leval (2) , is van mening dat de wetgevende activiteit slechts zin heeft wanneer men de zekerheid heeft dat men de regeling zoals voorgeschreven, zal kunnen uitvoeren.
Het implementeren van wetten zonder garanties inzake de haalbaarheid leidt immers regelrecht tot een verdere aantasting van het vertrouwen van de burger in justitie en leidt tot ontevredenheid bij de actoren van justitie.
Dat de uitvoering van deze voorontwerpen van wet een grote inspanning en bijgevolg een meerkost met zich zal brengen op tal van vlakken — zowel wat betreft de magistraten van de zetel, het openbaar ministerie, het personeel, de justitieassistenten, de onthaaldiensten voor slachtoffers als op vlak van logistiek en gebouwen — staat buiten twijfel.
Het gebrek aan relevante informatie hieromtrent in de memorie van toelichting vormt een grote bezorgdheid voor de Hoge Raad voor de Justitie.
— De logica om de strafuitvoeringsrechtbanken in te passen in het gerechtelijk systeem met toepassing van de basisbeginselen van het strafprocesrecht werd niet altijd tot het einde toe gevolgd.
In de huidige voorontwerpen is bijvoorbeeld geen verzetprocedure voorzien maar wel de mogelijkheid voor de strafuitvoeringsrechtbank om de straf, die de bodemrechter heeft uitgesproken, te wijzigen en zelfs teniet te doen wanneer het om kleine vrijheidsberovende straffen gaat waarvan het uitvoeringsluik minder dan één maand bedraagt of bij samenloop van misdrijven. Deze voorbeelden stellen de eerbiediging van bepaalde klassieke beginselen van ons rechtssysteem in vraag.
— In het huidige voorontwerp van wet houdende de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken is voorzien dat de benoeming van de effectieve en plaatsvervangde assessoren een bevoegdheid is van de Koning. De Hoge Raad voor de Justitie is van mening dat de assessoren in de mate dat zij ten volle, in het kader van een voltijds ambt, deelnemen aan de rechtsprekende functie door de benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie zouden moeten worden voorgedragen.
— Een niet-correcte toepassing van het gelijkheidsbeginsel bij het toekennen van strafuitvoeringsmodaliteiten en een uitgestelde of niet-daadwerkelijke uitvoering van de straffen brengt de rechtszekerheid in het gedrang.
Zo meent de Hoge Raad voor de Justitie dat de specifieke bevoegdheid van de minister, om een voorlopige invrijheidstelling ten gevolge van penitentiaire overbevolking toe te staan, een meer specifieke wettelijke omkadering behoeft aangezien deze bevoegdheid het risico inhoudt dat het gelijkheidsbeginsel wordt geschaad. Bovendien zou men op die manier kunnen beschouwen dat men een discussie ten gronde over het probleem van de overbevolking van de gevangenissen blijft vermijden.
Bovendien meent de Hoge Raad voor de Justitie dat het ontegensprekelijk van belang is dat de uitgesproken straffen zo snel mogelijk worden uitgevoerd. Dit is noodzakelijk wil de straf haar effect sorteren voor de persoon die crimineel gedrag heeft gesteld maar ook voor de slachtoffers en de burgers in het algemeen. Een effectieve en snelle uitvoering van straffen is volgens de Hoge Raad voor de Justitie niet steeds gegarandeerd in de voorontwerpen van wet.
De voorontwerpen die door bepaalde maatregelen een antwoord proberen te bieden aan een gebrek aan snelle uitvoering van de straffen stuiten ook op een probleem van penitentiaire overbevolking. Het mag niet het geval zijn dat door het gewenste systeem niet te voorzien van de noodzakelijke middelen het beeld van Justitie, in het bijzonder van de rechterlijke macht, wordt aangetast door het scheppen van valse verwachtingen bij de burgers.
3. BESPREKING
3.1. De positieve aspecten van de hervorming
a. Een uitgewerkt wettelijk kader voor de externe rechtpositie van de gedetineerde en de oprichting van een strafuitvoeringsrechtbank
Door voorliggend voorontwerp wordt aan de gedetineerde de mogelijkheid geboden om zich op de scharniermomenten van zijn strafuitvoering te beroepen op een uitgewerkte procedure voor een gespecialiseerde rechtbank. De oprichting van een dergelijke rechtbank zal een einde stellen aan het gebrek aan transparantie en rechtszekerheid die men vandaag de dag kent. Een strikte toepassing van de beginselen van strafprocedure zoals toegang tot en afschrift van een dossier, bijstand van een advocaat, wettelijke termijnen en een duidelijke aflijning van de voorwaarden van toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteiten die de aard van de straf wijzigen, dit alles berecht, na een volwaardig tegensprekelijk debat door een multidisciplinaire rechtbank die alle waarborgen biedt van onpartijdigheid en ervaring, vormt een onmiskenbare belangrijke meerwaarde voor onze Rechtstaat.
b. De versterking van de rol van het openbaar ministerie (3)
De belangrijkere rol die is toebedeeld aan het openbaar ministerie, op het vlak van de strafuitvoering voor zowel het in gereedheid brengen van de dossiers als de controle van de bijzondere voorwaarden met de daarmee samenhangende saisine van de strafuitvoeringsrechter of -rechtbank, kadert volledig in de logica om de strafuitvoeringsrechtbanken in de rechterlijke orde in te passen.
c. Het statuut van het slachtoffer
Voorliggend wetsontwerp betreffende de externe rechtpositie van gedetineerden stelt voor de rechten van de slachtoffers uit te breiden teneinde te worden geïnformeerd en/of te worden gehoord in het kader van het gehele verloop van de strafuitvoering met uitzondering van de uitgangsvergunning en de toekenning van de voorlopige invrijheidstelling om ernstige reden van overbevolking. Dit wettelijk vastleggen van een rol van slachtoffer in het algehele verloop van de strafprocedure tot en met de uitvoering is belangrijk (4) .
3.2. Kritische bedenkingen bij de voorgestelde hervorming
3.2.1. De haalbaarheid van de voorgestelde hervorming
a. De oprichting van zes strafuitvoeringsrechtbanken (5)
Er mag niet vanuitgegaan worden dat de huidige zes commissies voor voorwaardelijke invrijheidstelling omgevormd tot zes strafuitvoeringsrechtbanken alle nieuwe bevoegdheden die tot nog toe toebedeeld waren aan de penitentiaire administratie zullen kunnen opnemen zonder bijkomende werkingsmiddelen en verhoging van het aantal magistraten.
Inderdaad slechts 10 % van de vrijlatingen betreffen een voorwaardelijke vrijlating waarover beslist wordt door de commissies voor voorwaardelijke invrijheidstelling terwijl de voorlopige vrijlatingen, goed voor 90 % (6) , toebedeeld zijn aan de penitentiaire administratie. Nu de afhandeling van beide procedures alsmede de toekenning van andere strafuitvoeringsmodaliteiten in voorliggend voorontwerp zullen toevertrouwd worden aan de rechterlijke macht is duidelijk dat deze verhoogde werklast eveneens een verhoging van het kader van de rechters met zich zal moeten meebrengen. Op het eerste zicht lijkt niet duidelijk uit de memorie van toelichting die voorafgaat aan het voorontwerp van wet houdende de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken of aan deze problematiek genoeg aandacht werd besteed.
Er is inderdaad alleen maar sprake in het voorontwerp van wet houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken van een verhoging van het kader van griffiers binnen elk van de zes zetels.
Bij gebreke van een duidelijkere inschatting van de werklast die de nieuwe verplichtingen van de wet zullen meebrengen, riskeert de uitvoering van beide voorontwerpen ernstig in het gedrang te worden gebracht en zullen beide voorontwerpen eens te meer een staal zonder waarde zijn.
b. De oprichting van een gespecialiseerd parket (7)
Deze vraag geldt eveneens voor het openbaar ministerie die nu een aantal belangrijke opdrachten zal verkrijgen bij het in gereedheid brengen van het dossier. Het zal ondermeer systematisch een advies moeten verlenen bij de verscheidene strafuitvoeringsmodaliteiten die kunnen worden toegekend door de strafuitvoeringsrechter- of rechtbank, wat formeel in de huidige stand van de wetgeving enkel het geval is bij de voorwaardelijke invrijheidstelling. Bovendien wordt het openbaar ministerie belast met de controle van de maatregelen die werden toegekend door de strafuitvoeringsrechter of -rechtbank en beschikt hij over een reële initiatiefbevoegdheid voor de herzienings-, schorsings- en herroepingsprocedure. Dit zal eveneens een verhoogde werklast met zich mee brengen.
c. De nieuwe opdrachten van de justitieassistenten (8)
In huidige regeling treden de justitieassistenten hoofdzakelijk op in het kader van de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Overeenkomstig de voorliggende bepalingen van de voorontwerpen zullen zij ook voor de strafuitvoeringsmodaliteiten die worden toegekend aan veroordeelden met een vrijheidsbenemende straf onder de 3 jaar moeten optreden hetzij voorafgaandelijk bij de opstelling van een beknopt voorlichtingsverslag, hetzij bij de begeleiding van de veroordeelde na de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteit. De Hoge Raad voor de Justitie heeft geen informatie van het al dan niet bestaan van studies die de concrete toepassing van de maatregelen onderzoeken. Indien niet wordt voorzien in de mogelijkheden om de in dit voorontwerp voorziene bijkomende taken uit te voeren, kan dit leiden tot vertraging van de beslissingen te nemen door de strafuitvoeringsrechter waardoor de overbevolking van de gevangenissen in de hand zou gewerkt worden. Men zou in een zodanige situatie kunnen terechtkomen waarbij de minister van Justitie regelmatig van zijn specifieke bevoegdheid gebruik zou moeten maken om hieraan het hoofd te bieden. Dit kan waarschijnlijk niet de bedoeling van de wetgever geweest zijn.
d. De diensten slachtofferonthaal (9)
De Hoge Raad voor de Justitie stelt zich de vraag of de regering het kostenplaatje van de administratieve last teneinde de slachtoffers toe te laten hun meer uitgebreide rechten van informatie en verhoor, tijdens de verschillende stadia van de strafuitvoering, uit te oefenen, voldoende indachtig is geweest.
Daarnaast vraagt de Hoge Raad voor de Justitie zich af of men voldoende aandacht heeft besteed aan de vraag tot waar en hoelang de rechten van het slachtoffer moeten reiken in het strafuitvoeringsproces, rekening houdend met de fase van sociale reïntegratie waarin de veroordeelde zich reeds bevindt.
e. Delegatie naar de Koning
De Hoge Raad voor de Justitie is van mening dat de wetgever zoveel als mogelijk de precieze modaliteiten zelf in de wet zou moet opnemen in de plaats van dit over te laten aan de Koning teneinde de uitvoering van de wet niet te vertragen.
3.2.2. De inpassing van de strafuitvoeringsrechtbanken in het gerechtelijk systeem met de toepassing van de basisbeginselen van het strafprocesrecht
a. Het recht op hoger beroep tegen de beslissingen van de strafuitvoeringsrechter of -rechtbank
Over deze vraag werd een belangrijk debat gevoerd. Ter ondersteuning van het voorzien van hoger beroep vindt men het inzicht terug van een volledige inpassing van de strafuitvoeringsrechtbank binnen de rechterlijke organisatie waarin over het algemeen het hoger beroep mogelijk is.
De Hoge Raad voor de Justitie heeft echter niet voor een procedure van hoger beroep gekozen omdat het hoger beroep geen absoluut rechtsbeginsel is; omdat men zich in een uitvoeringfase bevindt terwijl het recht op hoger beroep al uitgeoefend kon worden bij de vastlegging zelf van de straf. Bovendien zou de beroepsprocedure nutteloos de procedure verzwaren en de kost ervan verhogen (10) .
b. Het recht op verzet
Alle beslissingen van de strafuitvoeringsrechtbank worden geacht op tegenspraak te zijn gewezen. Er is dus geen verzet mogelijk voor de gedetineerden.
In het kader van de schorsings-, of herroepingsprocedure (11) van bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten levert dit problemen op omdat juist op die procedures beroep wordt gedaan indien de veroordeelde niet meer opdaagt tijdens de opvolging van de toegekende strafuitvoeringsmodaliteiten. Hier moet dus de mogelijkheid geboden worden om een beslissing bij verstek te nemen in tegenstelling tot wat in de memorie van toelichting wordt gesteld (blz. 45).
Het systeem zoals voorgesteld lijkt dus niet echt werkbaar.
c. Het risico van schending van het principe van het rechterlijk gewijsde bij de vervanging van een vrijheidsberovende straf in een werkstraf door de strafuitvoeringsrechter (12)
De Hoge Raad voor de Justitie is van mening dat er aan het rechterlijk gewijsde afbreuk wordt gedaan indien het artikel 84 van het voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden moet begrepen worden alsdat er een werkstraf kan worden opgelegd in de plaats van de straf uitgesproken door de bodemrechter en de oorspronkelijke straf wordt tenietgedaan ingeval er nieuwe elementen zijn die de situatie van de veroordeelde in belangrijke mate hebben gewijzigd.
De werkstraf is immers geen strafuitvoeringsmodaliteit maar wel degelijk een autonome straf.
Bovendien is de Hoge Raad voor de Justitie van mening dat de straffen snel moeten uitgevoerd worden en dat men van het principe moet uitgaan dat er zich geen substantiële wijziging kan voordoen sinds het moment waarop de vrijheidsberovende straf werd uitgesproken.
d. De schending van het principe van het rechterlijk gewijsde bij het uitspreken van een nieuw vonnis na vaststelling van een situatie van samenloop (13)
Overeenkomstig artikel 81 van het voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerde kan de strafuitvoeringsrechter, indien een in kracht van gewijsde gegaan veroordelend vonnis of arrest geen rekening gehouden heeft met een bestaande situatie van samenloop, nadat hij de beslissing heeft vernietigd opnieuw uitspraak doen.
Het feit dat de strafuitvoeringsrechter de beslissing van de bodemrechter vernietigt en opnieuw een beslissing neemt ten aanzien van de toe te passen straf schendt het gezag van gewijsde van deze beslissing ten gronde.
Het is moeilijk aanvaardbaar dat een dergelijke bepaling een fundamenteel principe van strafrecht schendt.
Bovendien valt de beoordeling van een situatie van samenloop en zijn gevolgen ten aanzien van de toe te passen straf onder de bevoegdheid van de bodemrechter.
3.2.3. Een niet-correcte toepassing van het gelijkheidsbeginsel bij het toekennen van strafuitvoeringsmodaliteiten en een uitgestelde of niet-daadwerkelijke uitvoering van de straffen brengt de rechtszekerheid in het gedrang
a. De specifieke bevoegdheid voor de minister om een voorlopige invrijheidstelling ten gevolge van penitentiaire overbevolking toe te staan (14)
In voorliggend voorontwerp van wet wordt de mogelijkheid voorzien voor de minister om bij een ernstig probleem van overbevolking over te gaan tot een voorlopige invrijheidstelling van bepaalde categorieën van gedetineerden.
De Hoge Raad voor de Justitie begrijpt de noodzaak om over een daadwerkelijk instrument te kunnen beschikken om aan dergelijk prangend probleem het hoofd te bieden. Desalniettemin wenst de Hoge Raad voor de Justitie in dit kader op te merken dat dit inderdaad een uitzonderlijke maatregel moet blijven omdat hierdoor naargelang het tijdstip en de omstandigheden van al of niet overbevolking een ongelijkheid wordt gecreëerd tussen bepaalde categorieën van gedetineerden die hiervan kunnen genieten. Dit moet vermeden worden.
Het is immers zo dat in voorliggend wetsontwerp voor alle gedetineerden, of zij nu tot minder of meer dan 3 jaar gevangenisstraf veroordeeld zijn, een uitgewerkte procedure van voorwaardelijke invrijheidstelling bestaat. De veroordeelden die vrijgelaten worden volgens de hiervoor vermelde uitzonderlijke regeling zullen integendeel aan een zeer eenvoudige procedure worden onderworpen. Bovendien worden zij reeds definitief vrijgesteld wanneer de duur van de vrijheidsbenemende straffen die hen nog resten op het moment van de voorlopige invrijheidstelling is verstreken in tegenstelling tot de andere gedetineerden onder het regime van de voorwaardelijke invrijheidstelling die hun proefperiode moeten ondergaan.
Om die reden is de Hoge Raad voor de Justitie de mening toegedaan dat de voorwaarden waarin en de categorieën van gedetineerden waarop deze maatregel betrekking kan hebben, strikt dienen gedefinieerd te worden.
Een denkpiste zou erin kunnen bestaan om alle personen die op basis van een misdrijf of een gecorrectionaliseerde misdrijf zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf, welke ook de duur ervan weze, uit te sluiten van die uitzonderlijke bevoegdheid van de minister tot toekenning van een voorlopige vrijlating ingeval van overbevolking.
Het zou immers ongehoord zijn dat door de invoering van deze bijzondere regeling de indruk gewekt zou worden dat men naar het oude regime van de ambtshalve voorlopige invrijheidstelling zou kunnen terugkeren.
Zoals reeds eerder gezegd, bestaat immers het risico dat bij een onvoldoende inschatting en toebedeling van de vereiste middelen voor een correcte toepassing van de in deze voorontwerpen voorziene strafuitvoeringsmodaliteiten, de overbevolking van de gevangenis in de hand zou kunnen gewerkt worden.
Deze uitzonderlijke maatregel mag bovendien de regering en het parlement niet uit het oog doen verliezen dat de overbevolking in de gevangenissen een reeds zeer lang aanslepend en nog steeds actueel probleem is waarvoor passende oplossingen moeten worden gevonden door in het wetgevend arsenaal voor de kleine misdrijven andere straffen te voorzien dan vrijheidsberovende straffen en door de penitentiaire capaciteit aan te passen aan de noden van de huidige samenleving (15) .
b. De uniformering en aanpassing van de voorwaarden voor de toekenning van de verscheidene strafuitvoeringsmodaliteiten
De beslissing om de voorwaardelijke invrijheidstelling voor vrijheidsberovende straffen tot 3 jaar te koppelen aan de voorwaarden voorzien in artikel 30, § 1, van het voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerde en voor vrijheidsberovende straffen van meer dan 3 jaar aan de voorwaarden voorzien in artikel 50, § 1, van het voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerde gaat uit van de veronderstelling dat minder zwaar gestraften per definitie minder gevaarlijk zijn voor de maatschappij en minder reclasseringsproblemen met zich meebrengen.
Dit kan geïnterpreteerd worden als een te ver doorgedreven juridisch-abstracte wijze van denken die niet altijd strookt met de realiteit.
Het zou derhalve, in de opvatting van de Hoge Raad voor de Justitie, passend zijn om de voorwaarden die verbonden zijn aan de toekenning van de verscheidene strafuitvoeringsmodaliteiten beter te uniformeren. Minstens lijkt het de Hoge Raad voor de Justitie noodzakelijk dat het gevaar voor recidive voor kortere vrijheidsberovende straffen zou weerhouden worden alsmede dat er meer rekening zou gehouden worden met de persoonlijkheid van de veroordeelde.
c. Een snelle uitvoering van de uitgesproken straffen zou de regel moeten zijn
Artikel 84 van het voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerde voorziet dat de strafuitvoeringsrechter een vrijheidsberovende straf van minder dan 1 jaar kan omzetten in een werkstraf indien er zich belangrijke wijzigingen voordoen in de situatie van de veroordeelde tussen het moment waarop zijn straf wordt uitgesproken en het moment waarop zijn straf wordt uitgevoerd. Hieruit zou men kunnen afleiden dat men ervan uitgaat dat er zich een redelijk lange periode kan voordoen tussen de uitspraak en de uitvoering. Zowel voor de veroordeelde als de maatschappij is een dergelijke situatie onaanvaardbaar. Straffen dienen immers zo snel mogelijk te volgen na het veroordeelde gedrag. Anders verliest men een groot gedeelte van de werkzame factoren van straffen. Bovendien daalt hierdoor de geloofwaardigheid van het gerecht in de ogen van de burger.
De veroordeelde waarvan de straf nog niet werd uitgevoerd, beschikt niet echt over een instrument om dit te bespoedigen. De vraag blijft open of bij de weigering na de indiening van een verzoekschrift voor elektronisch toezicht of beperkte detentie sneller tot de uitvoering van de uitgesproken straf zal overgegaan worden.
Voorliggend voorontwerp van wet biedt hiervoor geen werkelijke oplossing.
d. De uitgesproken straf moet ook daadwerkelijk uitgevoerd worden
De straffen, zoals zij werden uitgesproken, ook al zijn ze kort, moeten uitgevoerd worden. Elke straf moet gemeten worden naar zijn daadwerkelijke uitvoering (16) . Tijdens de rondetafels die georganiseerd werden door de Hoge Raad voor de Justitie ter voorbereiding van zijn forum van 11 juni 2004 betreffende het beeld van justitie bleek dat bij het merendeel van de ondervraagde personen deze problematiek als een oorzaak werd beschouwd voor het laag vertrouwen van de burger in justitie. Dit versterkt immers zijn gevoel van straffeloosheid.
De hierboven beschreven mogelijkheid voor de strafuitvoeringsrechter om de vrijheidsberovende straf te vervangen door een werkstraf mag bij de bodemrechter, de veroordeelde en het slachtoffer het gevoel niet opwekken dat de opgelegde straf nog in twijfel kan worden getrokken. De toepassing van deze mogelijkheid moet dan ook duidelijk gemotiveerd worden.
Het is ten slotte geen geheim dat de uitvoering van de werkstraffen op het terrein problemen oplevert zowel bij de justitieassistenten en de steundienst alternatieve maatregelen als op het vlak van de evaluatie van de werkstraf en de plaatsen waar zij kan worden uitgevoerd. De bedoeling van voorliggende regeling bestaat erin een daadwerkelijke uitvoering te geven aan een korte straf. Het zou spijtig zijn indien de werkstraf hiervoor niet het juiste alternatief zou bieden.
e. De beperking van de wettelijke erkenning van het slachtoffer tot de burgerlijke partij (17)
Deze beperking kan aanleiding geven tot pijnlijke situaties waarin bepaalde personen zich niet als burgerlijke partij gesteld hebben of wiens vordering niet gegrond verklaard werd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor kinderen die het slachtoffer waren van incest en hun broertjes en/of zusjes die door hun minderjarigheid zelf geen burgerlijke vordering konden instellen of voor de ouder die zich, uit loyauteit ten opzichte van partner-dader, evenmin burgerlijke partij stelde. In de huidige regeling van artikel 4, § 3, van de wet van 5 maart 1998 moet het slachtoffer van een legitiem en direct belang gewagen. Dit systeem lijkt efficiënt.
4. BIJKOMENDE OPMERKINGEN INZAKE HET VOORONTWERP VAN WET BETREFFENDE DE EXTERNE RECHTSPOSITIE VAN GEDETINEERDEN
4.1. Artikel 3 en 9 : De uitgangsvergunning
Wat de toekenning van de occasionele uitgangsvergunning betreft, stelt de Hoge Raad voor de Justitie zich de vraag of het werkelijk nodig is dat dergelijk verzoek gericht wordt aan de minister van Justitie. Zou het niet opportuun zijn om de toekenning van dergelijk uitzonderlijke maatregel over te laten aan de directeur van de gevangenis teneinde hierin de nodige flexibiliteit en spoed te kunnen behouden. In huidige regeling kan voor enkele dringende gevallen de directeur zo een beslissing treffen.
4.2. Artikel 6,1º, Artikel 25, § 1, 1º : De voorwaarden voor de toekenning van het penitentiair verlof, de beperkte detentie en het elektronisch toezicht
In voorvermelde artikelen wordt het tijdstip, waarop aan de veroordeelde penitentiair verlof, beperkte detentie of elektronisch toezicht kan worden toegekend, als volgt bepaald : « de veroordeelde bevindt zich op één jaar na in de tijdspanne voor de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling ».
De Hoge Raad voor de Justitie meent dat deze formulering, in beide landstalen, onduidelijk is. Zou men niet beter spreken over de toelaatbaarheidsdatum ?
4.3. Artikel 8 : De procedure voor de aanvraag van het penitentiair verlof
De procedure die terzake is ingesteld om de directeur te dwingen een advies terzake te verlenen is zwaar. Meestal weet de gedetineerde niet dat de directeur geen advies verleend heeft en zal hij ook niet over de middelen beschikken om een verzoekschrift in te dienen. De Hoge Raad voor de Justitie is er zich niettemin van bewust dat het niet gemakkelijk is om een alternatief voor te stellen omdat dit advies een belangrijke schakel vormt in het procedureverloop. Een vereenvoudiging dringt zich nochtans op en een beroep op de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg lijkt op het eerste zicht niet ideaal. Hij komt ons hier voor als een vreemde eend in de bijt. Ook zijn de termijnen voor zijn tussenkomst te kort.
4.4. Artikel 14, § 2 : De onderbreking van de strafuitvoering om ernstige en uitzonderlijke redenen van familiale aard
In dit artikel dat slaat op een bevoegdheid van de minister van Justitie werd niet bepaald wat ernstige en uitzonderlijke familiale redenen zijn om bovengenoemde maatregel toe te staan. Bovendien is het niet duidelijk waarom alleen deze voorwaarde werd weerhouden en waarom bijvoorbeeld de voorwaarde van uitzonderlijke redenen van professionele aard hier ook niet zou kunnen gelden.
Verder wenst de Hoge Raad voor de Justitie op te merken dat nergens in het voorontwerp een precieze definitie wordt gegeven van de concepten sociaal, familiaal en professioneel.
De logica van het verscheiden gebruik van deze concepten in de artikelen inzake de verschillende straftuitvoeringsmodaliteiten is niet duidelijk.
4.5. Artikel 16 : De beslissing van de minister inzake de onderbreking van de strafuitvoering
Bij ontstentenis van een beslissing van de minister wordt de minister geacht het verzoek te hebben geweigerd. De veroordeelde beschikt over geen enkel middel om de minister tot een beslissing te dwingen.
4.6. Artikel 20, § 3 : De definitieve vrijstelling
Artikel 20, § 3, bepaalt dat de veroordeelde definitief in vrijheid wordt gesteld wanneer de duur van de vrijheidsbenemende straffen die hem nog restten op het moment van de voorlopige invrijheidstelling is verstreken.
Dit is in strijd met de memorie van toelichting (blz. 27).
4.7. Artikel 25, § 1, Artikel 25, § 2 : De toekenningsprocedure voor de beperkte detentie en het elektronisch toezicht
De voorwaarden die men voor toekenning van deze modaliteiten oplegt in artikel 25, § 1, zijn niet cumulatief. De tekst is echter niet voldoende duidelijk. Daarenboven moet men te veel teruggrijpen naar de artikelsgewijze bespreking. Dit zou in de wettekst zelf moeten vermeld worden door toevoeging van « hetzij ».
De termijnen die men terugvindt voor het opstarten van de toekenningsprocedure voor het elektronisch toezicht en de beperkte detentie zijn kort. Indien men de gehele voorziene procedure doorloopt (2 maanden advies directeur, 1 maand advies openbaar ministerie, beslissing strafuitvoeringsrechter) stelt men vast dat men naar alle waarschijnlijkheid over het tijdstip van 1 jaar voor de toelaatbaarheidsdatum komt, wat niet de bedoeling kan geweest zijn van de wetgever.
Men zou dus beter 4 maanden vóór het tijdstip van 1 jaar voor de toelaatbaarheiddatum, de toekenningsprocedure voor het elektronisch toezicht of de beperkte detentie opstarten.
4.8. Artikel 33 : Het advies van het personeelscollege
Het lijkt de Hoge Raad voor de Justitie aangewezen om de samenstelling en werking van het personeelscollege op te nemen in het voorontwerp van wet om te verhinderen dat de uitvoering van de wet vertraging zou oplopen.
4.9. Artikel 34 : Het advies van de directeur
Zoals reeds gesteld in de opmerking bij artikel 8, dient ook hier herhaald dat de voorziene procedure om de directeur te dwingen advies te verlenen te omslachtig is.
4.10. Artikel 37, § 2 : De terbeschikkingstelling van het dossier en het afschrift ervan
Het dossier wordt gedurende vier dagen ter beschikking gesteld voor inzage. Dit is reeds een zeer korte termijn. In een aantal gevallen is dit maar 2 dagen. (zie artikel 47, § 2, en artikel 61) Het zou best zijn om deze termijnen te uniformeren.
Wat het afschrift betreft van het dossier is het nodig, gezien de precaire toestand van de gedetineerden, om hen een gratis kopie te bezorgen. Deze regeling heeft anders geen zin.
4.11. Artikel 38, Artikel 56, Artikel 61 : Het verhoor van het slachtoffer
Het slachtoffer kan zich bij zijn verhoor laten bijstaan door een door de Koning erkende instelling. Aan deze mogelijkheid werd tot nu toe geen uitvoering gegeven, zodat de Hoge Raad meent dat het voldoende is dat het slachtoffer zich kan laten bijstaan en/of vertegenwoordigen door een advocaat of een personeelslid van de dienst slachtofferonthaal. Daarenboven wenst de Hoge Raad voor de Justitie op te merken dat het gebruik van de term een « gemachtigde van een overheidsinstelling » veel te ruim is nu dit kan slaan op bijvoorbeeld een afgevaardigd bestuurder van een overheidsinstelling.
4.12. Artikel 39 : De driemalige weigering door de strafuitvoeringsrechter
Na een derde weigering door de strafuitvoeringsrechter van een bepaalde modaliteit kan de veroordeelde vragen om in openbare terechtzitting te verschijnen. De Hoge Raad voor de Justitie meent dat een termijn dient te worden bepaald binnen dewelke deze openbare terechtzitting dient te worden gehouden.
4.13. Artikel 41, 47 en artikel 57 : De beslissing van de strafuitvoeringsrechter
De voorziene beraadslagingstermijn van 7 dagen is heel kort. In het huidig systeem bedraagt de termijn 15 dagen (18) .
Bovendien blijkt niet duidelijk hoe de veroordeelde kan instemmen met de voorwaarden waaraan de strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteit onderwerpt. Het is immers ondenkbaar dat de veroordeelde zou worden geraadpleegd tussen het beraad en de uitspraak. Het huidig systeem is efficiënt en men zou zich hierop kunnen inspireren (19) .
4.14. Artikel 44 : Een begeleiding voor de seksuele delinquenten
Het wordt door de Hoge Raad voor de Justitie als positief ervaren dat de rechter deze maatregel niet verplichtend moet opleggen maar hierover een discretionaire beslissingsbevoegdheid heeft. Dit was vroeger niet het geval.
De Hoge Raad voor de Justitie meent dat het niet aangewezen is dat de rechter de termijn bepaalt gedurende dewelke de behandeling moet gevolgd worden. De voorwaarde zou zo kunnen geformuleerd worden dat de behandeling gevolgd wordt zo lang dit door de behandelende dienst nodig geacht wordt.
4.15. Artikel 45 : De uitwerking van de concrete invulling van de toegekende strafuitvoeringsmodaliteit
Dit moet het voorwerp uitmaken van een Koninklijk Besluit. Moge dit de uitvoering van de wet niet vertragen.
4.16. Artikel 46 : De aanvraag van een penitentiair verlof tijdens de beperkte detentie of het elektronisch toezicht
De Hoge Raad voor de Justitie merkt op dat niet duidelijk blijkt op welke manier deze aanvraag dient te gebeuren en of strafuitvoeringsrechter het penitentiair verlof dan moet of kan toekennen. Daarenboven meent de Hoge Raad voor de Justitie dat dit punt bij de concrete uitvoering van het elektronisch toezicht of de beperkte detentie zou kunnen worden gepreciseerd.
4.17. Artikel 49 : Mededeling van de beslissing
De tekst is niet duidelijk en bovendien niet in overeenstemming met de artikelsgewijze bespreking.
4.18. Artikel 51 : Het reclasseringsplan
In de artikelsgewijze bespreking staat duidelijk dat er een proactieve houding moet zijn vanwege de psychosociale dienst om dit plan samen met de veroordeelde op stellen. Niettemin moet ook duidelijk zijn dat aan die diensten dan de nodige middelen moeten gegeven worden om hieraan inhoud te geven. Daarenboven lijkt het aangewezen om een onderscheid te maken tussen een dienst die bijstand verleent aan de gedetineerde bij het opstellen van zijn reclasseringsplan en een dienst die advies geeft over deze gedetineerde.
4.19. Artikel 63 : Het schorsen, nader omschrijven of aanpassen van de opgelegde voorwaarden zonder dat deze kunnen worden verzwaard
De Hoge Raad voor de Justitie meent dat niet duidelijk uit de tekst blijkt of deze procedure tegensprekelijk moet gebeuren. Daarenboven dient te worden vastgesteld dat buiten het principe deze rechtspleging niet wordt geregeld.
4.20. Artikel 69 : De mogelijkheid voor het openbaar ministerie om de voorlopige aanhouding te bevelen in de gevallen overeenkomstig artikel 64
De termijn van vijf dagen, vermeld in lid 2 van dit artikel is niet alleen zeer kort maar eveneens niet in overeenstemming met de in artikel 68, § 1 voorziene oproepingstermijn van 10 dagen, noch met de in artikel 68, § 4, voorziene beraadslagingtermijn van 15 dagen.
4.21. Artikel 76 : De mogelijkheid voor het openbaar ministerie om de voorlopige aanhouding te bevelen in de gevallen waarin de veroordeelde de fysieke integriteit van derden in gevaar brengt
De Hoge Raad voor de Justitie meent dat hier duidelijker zou moeten gesteld worden dat het gaat om veroordeelden die voorlopig in vrijheid gesteld zijn om medische redenen en die de fysieke integriteit van derden in gevaar brengen.
4.22. Artikel 94 : Termijn voorziening in cassatie
In art 94, § 1, tweede lid, staat dat de veroordeelde de mogelijkheid heeft om binnen een termijn van 24 uur te rekenen vanaf de betekening van « het arrest » tijd heeft om cassatieberoep in te stellen. De Hoge Raad voor de Justitie vermoedt dat het hier gaat om een materiële vergissing en dat er wordt bedoeld « 24 uur vanaf de betekening van de beslissing van de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoerings-rechtbank ».
5. BIJKOMENDE OPMERKINGEN INZAKE HET VOORONTWERP VAN WET HOUDENDE DE OPRICHTING VAN STRAFUITVOERINGRECHTBANKEN
5.1. De follow-up door het openbaar ministerie (blz. 3 van de memorie van toelichting)
In de memorie van toelichting staat dat het openbaar ministerie bevoegd is voor de follow-up van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit is in contradictie met de artikelen 62 en 63 en de daarmee samengaande artikelsgewijze bespreking van het voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerde waarin de opvolging wordt toevertrouwd aan de strafuitvoeringsrechter of -rechtbank en de controle aan het openbaar ministerie.
5.2. De benoeming van een magistraat buiten het ressort van het hof van beroep waarvan hij afkomstig is (blz. 3 van de Memorie van Toelichting)
Druist deze formulering niet in tegen artikel 152 van de Grondwet ? De tekst zou hier verduidelijkt kunnen worden. Er is hier immers sprake van een aanwijzing en niet van een benoeming.
5.3. Artikel 2 : Het bijzonder mandaat van de strafuitvoeringsrechter wordt voor maximum 8 jaar uitgeoefend
Als de evaluatie positief is, zou het dan niet meer opportuun zijn om het mandaat te verlengen en derhalve in te vullen met ervaren rechters in die materie, zoals voorzien voor de andere bijzondere mandaten ?
5.4. Artikel 3 : Het organiseren van zittingen van strafuitvoeringsrechter of -rechtbank
In het voorontwerp van wet houdende de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken werd de mogelijkheid voorzien dat de strafuitvoeringsrechtbank op verschillende plaatsen zou kunnen zetelen (artikel 3 en commentaar der artikelen van het voorontwerp van wet houdende oprichting van straf-uitvoeringsrechtbanken, blz. 6). Het is duidelijk dat overwegingen van pragmatische aard bij deze keuze de overhand kregen. De veroordeelde over wie de strafuitvoeringsrechtbank zich moet uitspreken kan zich immers in diverse situaties bevinden zoals in detentie, in beperkte detentie of onder elektronisch toezicht. In sommige gevallen lijkt het dus geschikter de zitting in de gevangenis te organiseren. De Hoge Raad voor de Justitie wenst hier niettemin de nadruk te leggen op de noodzaak om hiervoor in de gevangenissen een aangepaste infrastructuur te voorzien (aangepaste lokalen en akoestiek) evenals de nodige organisatorische maatregelen te voorzien opdat de voorzitter zijn politiebevoegdheid tijdens de zitting ten volle zou kunnen uitoefenen en opdat de slachtoffers die wensen gehoord te worden niet in direct contact zouden treden met de dader.
5.5. Artikel 17 : Voorwaarden om als effectieve en/of plaatsvervangend assessor te worden benoemd
De Hoge Raad voor de Justitie onderschrijft maatregelen die de onafhankelijkheid van de assessoren kunnen garanderen. De vraag stelt zich echter of men door de concrete actuele operationalisering, waardoor men ambtenaren van de federale overheidsdiensten uitsluit, niet het risico loopt een gebrek aan potentiële assessoren met de nodige ervaring inzake penitentiair beleid te krijgen, (commentaar der artikelen bij het voorontwerp van wet houdende de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, blz. 9).
De Hoge Raad voor de Justitie vraagt zich af of er geen alternatieven zijn voor de uitsluiting die toch de garantie van onafhankelijkheid in zich dragen.
Ten slotte zou een mandaatverlenging na 8 jaar, mits een degelijke evaluatieprocedure kan ingericht worden, moeten voorzien worden.
5.6. Artikel 19, voorlaatste en laatste lid : Het taalexamen voor de assessor
De organisatie van dit taalexamen lijkt uiterst complex.
5.7. Artikel 3 7 : De weddebijslag
De tekst in het Nederlands verschilt van de tekst in het Frans.
5.8. Artikel 45 en 46 : Gebruik der talen voor de strafuitvoeringsrechtbank
In de praktijk blijkt dat een veroordeelde meestal verschillende straffen in uitvoering heeft. Het is niet ondenkbeeldig dat deze veroordelingen werden uitgesproken in verschillende taalgebieden. De Hoge Raad meent dat in het huidig voorontwerp niet duidelijk is voorzien wat er in dergelijk geval dient te gebeuren. Welk arrest en/of vonnis dan in aanmerking dient te worden genomen, is niet bepaald zodat het gevaar zou kunnen bestaan dat de veroordeelde een strafuitvoeringsrechtbank kan kiezen.
(Goedgekeurd door de Algemene Vergadering op 23 februari 2005)
1. INLEIDING
2. KRACHTLIJNEN VAN HET ADVIES
2.1. Positieve aspecten van de voorgestelde hervorming
2.2 Kritische bedenkingen bij de voorgestelde hervorming
3. BESPREKING
3.1. De positieve aspecten van de hervorming
a. Een uitgewerkt wettelijk kader voor de externe rechtpositie van de gedetineerde en de oprichting van een strafuitvoeringsrechtbank
b. De versterking van de rol van het openbaar ministerie
c. Het statuut van het slachtoffer
3.2. Kritische bedenkingen bij de voorgestelde hervorming
3.2.1. De haalbaarheid van de voorgestelde hervorming
a. De oprichting van zes strafuitvoeringsrechtbanken
b. De oprichting van een gespecialiseerd parket
c. De nieuwe opdrachten van de justitieassistenten
d. De diensten slachtofferonthaal
e. Delegatie naarde Koning
3.2.2. De inpassing van de strafuitvoeringsrechtbanken in het gerechtelijk systeem met de toepassing van de basisbeginselen van het strafprocesrecht
a. Het recht op hoger beroep tegen de beslissingen van de strafuitvoeringsrechter of -rechtbank
b. Het recht op verzet
c. Het risico van schending van het principe van het rechterlijk gewijsde bij de vervanging van een vrijheidsberovende straf in een werkstraf door de strafuitvoeringsrechter
d. De schending van het principe van het rechterlijk gewijsde bij het uitspreken van een nieuw vonnis na vaststelling van een situatie van samenloop
3.2.3. Een niet-correcte toepassing van het gelijkheidsbeginsel bij het toekennen van strafuitvoeringsmodaliteiten en een uitgestelde of niet-daadwerkelijke uitvoering van de straffen brengt de rechtszekerheid in het gedrang
a. De specifieke bevoegdheid voor de minister om een voorlopige invrijheidstelling ten gevolge van penitentiaire overbevolking toe te staan
b. De uniformering en aanpassing van de voorwaarden voor de toekenning van de verscheidene strafuitvoeringsmodaliteiten
c. Een snelle uitvoering van de uitgesproken straffen zou de regel moeten zijn
d. De uitgesproken straf moet ook daadwerkelijk uitgevoerd worden
e. De beperking van de wettelijke erkenning van het slachtoffer tot de burgerlijke partij
4. BIJKOMENDE OPMERKINGEN INZAKE HET VOORONTWERP VAN WET BETREFFENDE DE EXTERNE RECHTSPOSITIE VAN GEDETINEERDEN
5. BIJKOMENDE OPMERKINGEN INZAKE HET VOORONTWERP VAN WET HOUDENDE DE OPRICHTING VAN STRAFUITVOERINGRECHTBANKEN
(1) Zie in dit verband dossier nr. 90 van 6 oktober 2004, « De strafuitvoeringsrechtbanken », Bibliotheek van het federaal parlement (blz. 3-4).
(2) F. Erdman en G. de Leval, De justitiedialogen, juli 2004, blz. 49.
(3) Artikelen 9, 16, 38, 47, 49, 56, 61, 68 en 76 : Voorontwerp van Wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden.
(4) Artikelen 9, 16, 38, 47, 49, 56, 61, 68 en 76 : Voorontwerp van Wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden.
(5) Artikel 3 : Voorontwerp van wet houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken.
(6) Overlegplatform voorwaardelijke invrijheidstelling, jaarverslag 2003, blz. 29.
(7) Artikelen 36, 38, 54, 61, 62, 64, 68, 69 en 76 : Voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden.
(8) Artikelen 36, § 2, 38, § 2 en 62 : Voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerde.
(9) Artikelen 38, 47, 49, 56, 61,68 : Voorontwerp van Wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden.
(10) Zie in dit verband dossier nr. 90 van 6 oktober 2004, « De strafuitvoeringsrechtbanken », Bibliotheek van het federaal parlement (blz. 3-4).
(11) Artikel 68 en 69 : Voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerde.
(12) Artikel 84 : Voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerde.
(13) Artikel 78 : Voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerde.
(14) Artikel 20 : Voorontwerp van wet betreffende de externe positie van de gedetineerde.
(15) Vragen en Antwoorden, Kamer, 7 december 2004, Com 423, vraag no 4651, blz. 11-12, (CL; Marinouwer).
(16) F. Erdman en G. de Leval, De justitiedialogen, juli 2004, blz. 49.
(17) Memorie van toelichting, blz. 14.
(18) Artikel 4, § 4, eerste lid : Wet voorwaardelijke invrijheidstelling.
(19) Artikel 16, 1 : koninklijk besluit : Voorwaardelijke invrijheidstelling.