3-1127/1

3-1127/1

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

20 APRIL 2005


Ontwerp van wet houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken


INHOUD

  • Memorie van toelichting
  • Wetsontwerp
  • Voorontwerp van wet
  • Advies van de Raad van State

  • MEMORIE VAN TOELICHTING


    Artikel 157 van de Grondwet, zoals gewijzigd op 17 december 2002, voorziet in de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken ter vervanging van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, die als een onderdeel van een meer globale hervorming werden beschouwd. De rechterlijke afhandeling van deze materie beantwoordt aan een behoefte van wettelijkheid en rechtszekerheid, zoals uiteengezet in de inleiding tot het ontwerp van wet inzake de externe rechtspositie van gedetineerden.

    De strafuitvoeringsrechtbanken, waarvan de bevoegdheden bepaald zijn in het wetsontwerp betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerden, worden opgericht bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, Brussel (een Nederlandstalige en een Franstalige kamer), Gent, Bergen en Luik.

    Ingeval de strafuitvoeringskamers zaken behandelen betreffende één of meer vrijheidsberovende straffen waarvan het uitvoerbare gedeelte drie jaar of minder bedraagt, bestaan zij uit een alleenrechtsprekend rechter in de strafuitvoeringsrechtbank. In de andere gevallen bestaan de kamers uit een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en twee assessoren.

    De strafuitvoeringsrechtbanken maken wezenlijk deel uit van de rechtbanken van eerste aanleg.

    Met het oog op de specialisatie moeten de rechters in de rechtbank van eerste aanleg die als rechter in de strafuitvoeringsrechtbank worden aangewezen minimum 10 jaar ervaring als magistraat bezitten en een specifieke opleiding gevolgd hebben.

    Het spreekt vanzelf dat de voorkeur wordt gegeven aan magistraten die blijk geven van nuttige kennis of ervaring op het vlak van de strafuitvoering.

    Het ambt van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank wordt uitgeoefend in het kader van een specifiek mandaat. De aanwijzing wordt dus nooit definitief en de verlenging is gebonden aan een evaluatie.

    Teneinde de rechters in de rechtbank van eerste aanleg die blijk geven van nuttige ervaring, maar die benoemd zijn in een andere rechtbank van eerste aanleg dan die waar het hof van beroep van het rechtsgebied gevestigd is, niet ambtshalve uit te sluiten, is bepaald dat de aangewezen magistraat afkomstig kan zijn uit een rechtbank van eerste aanleg die buiten het rechtsgebied van het hof van beroep is gevestigd. Het spreekt vanzelf dat enkel een magistraat kan worden aangewezen die beantwoordt aan de regels op het gebruik der talen die van toepassing zijn in de rechtbank van eerste aanleg gevestigd in de zetel van het rechtsgebied van het hof van beroep.

    Net zoals de voorzitters van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, krijgen de strafuitvoeringsrechters een weddenbijslag gelijk aan die van de onderzoeksrechters.

    Door de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken krijgt het openbaar ministerie een belangrijkere rol op het stuk van de strafuitvoering. Het openbaar ministerie speelde een relatief marginale rol bij de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, maar gaat nu over tot specialisatie. De substituut-procureurs des Konings in strafuitvoeringszaken krijgen talrijke opdrachten bij het in gereedheid brengen van de dossiers en een daadwerkelijke bevoegdheid om initiatieven te nemen inzake de follow-up van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien nodig kan het openbaar ministerie een verzoek tot aanpassing van de voorwaarden inzake de toegekende maatregel of een verzoek tot herroeping van de maatregel voorleggen aan de strafuitvoeringsrechtbank.

    Deze opdracht van het openbaar ministerie vereist de specialisatie van de substituten belast met deze aangelegenheid. Deze substituten moeten een ervaring als magistraat van ten minste tien jaar bezitten en een specifieke opleiding hebben gevolgd.

    Van de substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken wordt niet geëist dat hij sedert 10 jaar parketmagistraat is. Hij moet het bewijs leveren van een nuttige ervaring van drie jaar als substituut-procureur des Konings of toegevoegd substituut-procureur des Konings, de andere jaren ervaring kunnen in het kader van een andere ambt binnen de magistratuur zijn vervuld.

    Het spreekt vanzelf dat de voorkeur wordt gegeven aan magistraten die blijk geven van nuttige kennis of ervaring op het vlak van de strafuitvoering.

    Ze oefenen hun ambt uit in het kader van een bijzonder mandaat.

    Ze genieten een weddenbijslag die overeenstemt met de weddenbijslag van de onderzoeksrechters.

    De dossiers betreffende vrijheidsberovende straffen waarvan het uitvoerbare gedeelte meer dan drie jaar bedraagt, worden voorgelegd aan multidisciplinaire kamers. Deze kamers zijn samengesteld uit een beroepsrechter bijgestaan door een assessor gespecialiseerd in penitentiaire zaken en een assessor gespecialiseerd in sociale reïntegratie.

    De assessoren in strafuitvoeringszaken verlenen aan de beroepsmagistraten concrete kennis van problemen in verband met de strafuitvoering et de sociale reïntegratie.

    Het ambt van assessor wordt voltijds uitgeoefend, zoals overigens geldt voor de assessoren van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

    De assessoren moeten 5 jaar nuttige ervaring bezitten. Ze moeten eveneens houder zijn van een universitair diploma, de Belgische nationaliteit bezitten, tussen 30 en 65 jaar oud zijn op het tijdstip van de benoeming tot assessor en de burgerlijke en politieke rechten genieten.

    Inzonderheid advocaten, psychologen en onderzoekers kunnen worden benoemd tot assessor in strafuitvoeringszaken

    ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

    Artikel 1. — Dit artikel behoeft geen commentaar.

    Art. 2. — Artikel 58bis, 4º, van het Gerechtelijk Wetboek, waarin het begrip bijzonder mandaat in het Gerechtelijk Wetboek werd bevestigd, wordt aangevuld met twee nieuwe mandaten : de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en de substituut-procureur des Konings in strafuitvoeringszaken.

    De keuze van het bijzonder mandaat boven de benoeming houdt verband met het gegeven dat het bijzonder mandaat niet definitief is De verlenging van het ambt van deze magistraten is onderworpen aan een evaluatie. Indien de aangewezen magistraat niet voldoet, zal het mandaat niet worden verlengd.

    Voornoemde functies worden voor maximum 8 jaar uitgeoefend.

    Gelet op de specifieke opdrachten van het Openbaar ministerie, wordt een specialisatie van de leden van het parket belast met deze opdracht opgenomen in het Gerechtelijk Wetboek teneinde een echte strafuitvoeringscultuur te verwezenlijken.

    Art. 3. — Aangezien de strafuitvoeringsrechtbanken de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling vervangen, wordt voorzien in een strafuitvoeringsrechtbank per rechtsgebied van het hof van beroep. In Brussel wordt in de strafuitvoeringsrechtbank een Nederlandstalige en Franstalige kamer opgericht. Niet in elk arrondissement wordt een strafuitvoeringsrechtbank ingesteld, want dit niveau lijkt te beperkt te zijn rekening houdend met de plaats waar de strafinrichtingen zich bevinden. Aangezien er 6 commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn, wordt een strafuitvoeringsrechtbank opgericht per rechtsgebied van het hof van beroep.

    De nieuwe afdeling in deze rechtbanken van eerste aanleg wordt gevormd door de strafuitvoeringskamers waaruit zij is samengesteld.

    Elke strafuitvoeringsrechtbank is bevoegd voor het volledige rechtsgebied van het hof van beroep. Om praktische redenen kan de strafuitvoeringsrechtbank zitting houden in de zetel van enige rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep. Zij kan zelfs zitting houden in de strafinrichtingen. Deze oplossing biedt in het bijzonder de mogelijkheid problemen en risico's die verband houden met de uithaling en de overbrenging van gedetineerden te voorkomen.

    Art. 4. — Krachtens dit artikel worden de assessoren toegevoegd aan de leden van de rechtbanken van eerste aanleg.

    Art. 5. — Behoudens de gevallen bedoeld in artikel 91, negende lid (nieuw lid), neemt de strafuitvoeringsrechtbank de vorm aan van een multidisciplinair rechtscollege :

    — waarvan een magistraat, met ten minste tien jaar ervaring en aangewezen uit magistraten van de rechtbanken van eerste aanleg, het voorzitterschap bekleedt;

    — deze magistraat wordt bijgestaan door twee assessoren. De assessoren moeten blijk geven van nuttige beroepservaring van ten minste vijf jaar en moeten ten minste dertig jaar oud zijn. Een assessor zal gespecialiseerd zijn in penitentiaire zaken, de andere in sociale reïntegratie.

    Art. 6. — Artikel 79 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld teneinde te bepalen dat de aanwijzing van een of meer rechters in de strafuitvoeringsrechtbank plaatsvindt binnen de rechtbanken van eerste aanleg en dat de rechters in de strafuitvoeringsrechtbanken indien nodig zitting kunnen houden in andere kamers van de rechtbank van eerste aanleg.

    Art. 7. — Artikel 80bis van het Gerechtelijk Wetboek regelt de vervanging van de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank.

    Ingeval een verhinderde rechter in de strafuitvoeringsrechtbank gedurende een zeer korte periode moet worden vervangen, wordt de vervanging toevertrouwd aan een rechter in de rechtbank van eerste aanleg die strafuitvoeringskamer(s) telt. Een dergelijke vervanging moet kunnen worden geregeld door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Gelet op het gegeven dat de rechter in strafuitvoeringszaken misschien de enige in de rechtbank van eerste aanleg zal zijn die de gespecialiseerde opleiding gevolgd heeft, kan niet worden geëist dat de vervanger deze opleiding heeft gevolgd.

    Voor vervangingen van een bepaalde duur moet de vervanger de gespecialiseerde opleiding voor de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank hebben gevolgd. Aangezien waarschijnlijk enkel de rechters die rechter in de strafuitvoeringsrechtbank willen worden deze opleiding zullen volgen, moet de vervanger kunnen worden aangewezen door de eerste voorzitter van het hof van beroep uit de rechters in de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep.

    Art. 8. — Om verhinderde assessoren in strafuitvoeringszaken tijdelijk te vervangen, wordt voorzien in plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken.

    Art. 9. — Artikel 88, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld opdat het bijzonder reglement van de rechtbank van eerste aanleg ook van toepassing zou zijn op de strafuitvoeringsrechtbanken.

    Art. 10. — Artikel 89 wordt gewijzigd teneinde te voorzien in de mogelijkheid tijdelijke kamers op te richten in de strafuitvoeringsrechtbanken ingeval de behoeften van de dienst zulks verantwoorden.

    Art. 11 en 12. — De samenstelling van de strafuitvoeringskamer varieërt naargelang zij kennis moet nemen van vrijheidsberovende straffen waarvan het uitvoerbare gedeelte drie jaar of minder bedraagt.

    In het eerste geval wordt de kamer samengesteld uit een alleenrechtsprekend rechter in strafuitvoeringszaken. In de andere gevallen wordt de kamer aangevuld met twee assessoren. Dit onderscheid stemt overeen met de huidige wetgeving op de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling die slechts kennis nemen van zwaardere straffen teneinde deze commissies niet te overbelasten. In het kader van de strafuitvoeringsrechtbank blijkt deze bekommernis uit de afzonderlijke procedure voor minder zware straffen die ressorteren onder de bevoegdheid van de alleenrechtsprekend rechter in strafuitvoeringszaken.

    Art. 13. — De substituten van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden opgenomen in de bepaling waarin de categorieën substituten die de procureur des Konings bijstaan worden vastgesteld.

    Deze substituten worden benoemd bij de rechtbank van eerste aanleg met een strafuitvoeringsrechtbank. Ze zijn bevoegd voor het volledige rechtsgebied van het hof van beroep.

    Art. 14. — Teneinde de aanwijzing van een griffier-hoofd van dienst bij de strafuitvoeringsrechtbank mogelijk te maken, wordt het aantal griffiers-hoofden van dienst die bij de rechtbank van eerste aanleg kunnen worden aangewezen, verhoogd tot 4.

    Art. 15. — Artikel 186 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld opdat de formatie van de assessoren gespecialiseerd in penitentiaire zaken en de assessoren gespecialiseerd in sociale reïntegratie bij koninklijke besluit bepaald zou worden.

    Art. 16 tot 18. — Artikel 196bis ingevoegd in het Gerechtelijk Wetboek voorziet in de regels inzake de werving van de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken. Het voorziet in een selectiecomité belast met de werving op grond van een examen. Het is ontleend aan de bestaande regels voor de werving van de assessoren van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het selectiecomité bestaat, naast twee vertegenwoordigers van de Federale Overheidsdienst Justitie, respectievelijk het directoraat-generaal Uitvoering van Straffen en Maatregelen en de stafdienst P&O, uit de eerste voorzitter van het hof van beroep van het rechtsgebied waarin de strafuitvoeringsrechtbank is gevestigd. Elk lid van het comité heeft zijn eigen specifieke kennis inzake werving, inzake penitentiaire en inzake gerechtelijke aangelegenheden.

    Voor de zaken betreffende één of meer vrijheidsberoverende straffen waarvan het uitvoerbare gedeelte meer dan drie jaar bedraagt, zullen de strafuitvoeringskamers naast de magistraat bestaan uit een assessor gespecialiseerd in penitentiaire zaken en een assessor gespecialiseerd in sociale reïntegratie die de magistraat hun kennis in het veld verlenen.

    Om benoemd te worden, moeten deze assessoren onder meer blijk geven van 5 jaar nuttige ervaring, ten minste 30 jaar oud zijn, alsook een universitaire opleiding hebben gevolgd. Inzonderheid advocaten, onderzoekers, universiteitsprofessoren, psychologen worden in casu bedoeld.

    Het ambt van werkend assessor wordt voltijds uitgeoefend. Het ambt mag derhalve niet worden gecumuleerd met andere ambten. Bijgevolg kan een assessor het ambt op grond waarvan hij werd geworven niet blijven uitoefenen (bijvoorbeeld advocaat). Aangezien artikel 294 van het Gerechtelijk Wetboek op hen van toepassing is, kan hen machtiging worden verleend om les te geven of deel te nemen aan commissies.

    De magistraten, daaronder begrepen de magistraten met pensioen, worden uitgesloten om het multidisciplinair karakter van de rechtbank te waarborgen.

    De regering volgt de argumenten van de Raad van State wat betreft de mogelijkheid om statutair en contractueel overheidspersoneel te benoemen tot assessor. Zij worden voor de hele duur van hun benoeming als assessor gedetacheerd.. De statutairen behouden evenwel hun recht op promotie en bevordering in hun weddenschaal. Het contractueel overheidspersoneel behoudt het recht op bevordering in zijn weddenschaal.

    Zij kunnen worden vervangen door een contractueel personeelslid.

    De assessoren worden benoemd voor een termijn van een jaar die na evaluatie een eerste maal voor drie jaar en vervolgens na evaluatie enkel een maal voor vier jaar kan worden verlengd. De totale duur van het mandaat van de assessoren stemt dus overeen met de termijn waarin is voorzien terzake van de huidige commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling.

    Conform het advies van de Raad van State worden de evaluatiecriteria en de samenstelling van het evaluatiecomité opgenomen in de wet, zulks met het oog op de inachtneming van de toekenning van bevoegdheid aan de wetgever bedoeld in artikel 157 van de Grondwet.

    De aanwezigheid in het evaluatiecomité van de eerste voorzitter van het hof van beroep alsmede de adviezen van de procureur des Konings en van de voorzitter van de strafuitvoeringsrechtbank garanderen de onafhankelijkheid van het evaluatiecomité ten opzichte van de uitvoerende macht. Net als in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt het ambt van assessor in strafuitvoeringszaken voltijds uitgeoefend, teneinde de continuïteit van de zetel te waarborgen en de follow-up van de dossiers mogelijk te maken.

    Art. 19 en 20. — In artikel 259sexies van het Gerechtelijk Wetboek worden de voorwaarden bepaald om voor een bijzonder mandaat te kunnen worden aangewezen. Voor het mandaat van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank moeten de kandidaten magistraat zijn in een rechtbank van eerste aanleg, tien jaar ervaring als magistraat bezitten waarvan ten minste drie jaar als rechter of toegevoegd rechter in een rechtbank van eerste aanleg. De rechter in strafuitvoeringszaken moet geen tien jaar ervaring in de hoedanigheid van parketmagistraat hebben, maar het bewijs leveren van ten minste drie jaar ervaring als rechter of toegevoegd rechter in de rechtbank van eerste aanleg; zijn andere jaren ervaring kunnen in een andere functie in het kader van de magistratuur zijn vervuld.

    De kandidaat moet ook een bijzondere opleiding gevolgd hebben.

    Op het stuk van de procedure wordt een oproep tot kandidaten bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De kandidaturen worden door de minister van Justitie voor advies overgezonden aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waarvan de kandidaat deel uitmaakt en aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de zetel van het hof van beroep. Zij bezorgen de kandidaturen en hun advies aan de eerste voorzitter van het hof van beroep van het rechtsgebied waarin de strafuitvoeringsrechtbank gevestigd is waarvoor de magistraat zijn kandidatuur heeft ingediend. De eerste voorzitter van het hof van beroep draagt vervolgens de kandidaat die hij het meest geschikt acht voor aan de minister van Justitie. De voordracht van de kandidaat wordt toevertrouwd aan de eerste voorzitter. Aangezien de kandidaat niet noodzakelijkerwijze rechter is in de rechtbank van eerste aanleg waarin een strafuitvoeringsrechtbank wordt gevestigd, kan de algemene vergadering niet met die taak worden belast.

    Gelet op de specifieke aard van het ambt, zijn de mandaten van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en van subistuut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken beperkt tot acht jaar

    Dat zijn overigens niet de enige mandaten waarvan de duur beperkt is in de tijd : die regel geldt eveneens voor de mandaten van federaal magistraat en van bijstandsmagistraat.

    De magistraat aangewezen in een strafuitvoeringsrechtbank behoudt in de rechtbank van eerste aanleg van herkomst zijn graad of mandaat. Aangezien artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek op hem van toepassing is, wordt de uitoefening van het adjunct-mandaat in het rechtscollege van herkomst gedurende zijn ambt in de strafuitvoeringsrechtbank opgeschort.

    Aangezien de magistraten met een adjunct-mandaat, die een in de wet omschreven opdracht buiten de magistratuur vervullen, geacht worden, op grond van artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek, hun adjunct-mandaat te hebben uitgeoefend, is het logisch dat de magistraten aangewezen om een bijzonder mandaat in de strafuitvoeringsrechtbank uit te oefenen, hun adjunct-mandaat kunnen behouden of in een mandaat in hun rechtscollege van herkomst kunnen worden aangewezen.

    De procedure houdende aanwijzing van de substituten gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken is mutatis mutandis dezelfde als die welke geldt voor de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank.

    Er is voorzien in de mogelijkheid om naargelang het geval een rechter of een toegevoegd substituut te benoemen om het vertrek van de magistraat naar een strafuitvoeringsrechtbank te compenseren.

    Ingeval een rechter in strafuitvoeringszaken of een substituut gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken een voltijds ambt uitoefent, bijvoorbeeld bij een internationale instelling, of enige andere opdracht bedoeld in de artikelen 308, 323bis, 327 en 327bis, wordt een einde gemaakt aan zijn mandaat in de strafuitvoeringsrechtbank.

    Art. 21. — Een specifiek evaluatiecomité wordt opgericht om de leden van de strafuitvoeringsrechtbanken te beoordelen. Naargelang het gaat om een lid van de zittende magistratuur of van het openbaar ministerie, wordt één van de door de algemene vergadering of door de korpsvergadering aangewezen assessoren naar gelang van het geval vervangen door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg in de zetel van het hof van beroep.

    Art. 22. — Deze wijziging moet met de wijzigingen in de artikelen 58bis en 259sexies in verband worden gebracht. In tegenstelling met het bijzondere mandaat van de onderzoeksrechter worden de mandaten van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en van substituut gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken niet voorbehouden aan magistraten benoemd in de rechtbank van eerste aanleg in het rechtsgebied van de zetel van het hof van beroep.

    Het toepassingsgebied van artikel 287, dat in het bijzonder bepaalt de termijn waarin de kandidaturen voor de aldaar bedoelde benoemingen en mandaten moeten worden gesteld, wordt met deze 2 mandaten aangevuld.

    Art. 23 en 24. — Deze artikelen regelen de installatie van de assessoren in strafuitvoeringszaken.

    Art. 25 tot 27. — In deze artikelen worden de onverenigbaarheden bepaald die van toepassing zijn op de assessoren in strafuitvoeringszaken. Behalve in het geval dat een ambtenaar werd benoemd als assessor, zijn dezelfde onverenigbaarheden als die van de beroepsmagistraten van toepassing.

    De voltijdse detachering van een ambtenaar, wiens wedde als assessor door de wet is bepaald, ontneemt hem niet het statuut van rijksambtenaren (cf. punt 6.1 van het advies nr. 37.951/2 van de Raad van State). Artikel 293 sluit de cumul uit tussen de uitoefening van functies van magistraat en die van een bezoldigd openbaar ambt. Het is aangewezen om de tekst van artikel 300 van het Gerechtelijk Wetboek aan te passen, hetwelk ook de onverenigbaarheden regelt in hoofde van de assessoren in strafuitvoeringszaken, naar analogie van artikel 293. Er werd derhalve in een uitzondering voorzien op het principe van onverenigbaarheid bedoeld in artikel 293 van het Gerechtelijk Wetboek ten behoeve van de statutaire en contractuele personeelsleden die zijn benoemd in een strafuitvoeringsrechtbank.

    Het gegeven dat het ambt van werkend assessor een voltijds ambt is, bekent geenszins dat zij met machtiging van de Koning en op voordracht van de minister van Justitie, het ambt van hoogleraar of leraar niet mogen uitoefenen of deelnemen aan een examencommissie op grond van artikel 294 van het Gerechtelijk Wetboek.

    Art. 28 en 29. — Deze artikelen bepalen de rang van de assessoren in strafuitvoeringszaken.

    Art. 30. — Dit artikel regelt de vervanging van de assessoren in strafuitvoeringszaken. De vervanging kan geschieden door een plaatsvervangend assessor, een ander assessor, een magistraat of een advocaat, in die orde.

    Art. 31. — Deze wijziging heeft tot doel de bepaling van het Gerechtelijk Wetboek waarin de afwezigheid van de magistraten wordt geregeld toepasbaar te maken op de assessoren in strafuitvoeringszaken. Zij mogen niet langer dan 3 dagen afwezig zijn zonder vergunning van de voorzitter van het hof van beroep of van de rechtbank van eerste aanleg naar gelang van het geval en niet langer dan een maand zonder vergunning van de minister van Justitie (art. 332 van het Gerechtelijk Wetboek).

    Art. 32 en 33. — Artikel 340, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, waarin de gevallen zijn opgesomd waarin de algemene vergadering wordt bijeengeroepen, wordt gewijzigd omdat de algemene vergadering niet bevoegd is voor de aanwijzing in het bijzonder mandaat van rechter in strafuitvoeringszaken.

    In artikel 341 van het Gerechtelijk Wetboek worden de gevallen bepaald waarin lekenrechters uitgesloten worden van de algemene vergadering. Deze bepaling wordt uitgebreid tot de assessoren in strafuitvoeringszaken. Voor de assessor in strafuitvoeringszaken gaat het om de aanwijzing van de magistraten belast met de evaluatie en hun plaatsvervangers, om de aanwijzing in de adjunct-mandaten, om de voordrachten bij de aanwijzing in de bijzondere mandaten.

    Art. 34. — De assessoren in strafuitvoeringszaken genieten de wedde toegekend aan een rechter in de rechtbank van eerste aanleg.

    Ze ontvangen ook de op grond van artikel 363 van het Gerechtelijk Wetboek aan deze magistraten toegekende uitkeringen en voordelen.

    Hun anciënniteit in het ambt dat ten grondslag ligt aan het bewijs van de vereiste ervaring om tot assessor te worden benoemd, wordt voor maximum 6 jaar in aanmerking genomen.

    Een vergoeding waarvan het bedrag wordt bepaald door de minister van Justitie wordt toegekend aan de plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken. Het bedrag van de vergoeding toegekend aan de plaatsvervangers wordt meestal bepaald bij ministerieel besluit : zulks geldt voor de plaatsvervangende raadsheer en voor de wegens hun leeftijd op rust gestelde magistraten die zijn aangewezen als plaatsvervangend magistraat. Die plaatsvervangers oefenen dezelfde ambten uit als de werkende magistraten. De invoeging in een besluit biedt de mogelijkheid de bedragen of de index snel aan te passen.

    Art. 35 en 36. Een weddenbijslag gelijk aan die welke de onderzoeksrechters ontvangen, wordt toegekend aan de strafuitvoeringsrechters en aan de substituten in strafuitvoeringszaken.

    De cumulatie van de weddenbijslag met de wedde en de weddenbijslagen bedoeld in artikel 360bis wordt op dezelfde wijze als voor de onderzoeksrechters beperkt.

    Art. 37. — De artikelen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de inruststelling worden toepasbaar gemaakt op de assessoren in strafuitvoeringszaken op dezelfde wijze als geldt voor de raadsheren in fiscale aangelegenheden, de rechters in sociale zaken en de rechters in handelszaken. Zij worden in rust gesteld op de leeftijd van 67 jaar, maar kunnen worden gemachtigd het ambt van plaatsvervanger te vervullen tot de leeftijd van 70 jaar.

    Art. 38. — Het ambt van de assessoren in strafuitvoeringszaken neemt een einde als zij zonder geldige reden op meer dan drie zittingen afwezig zijn geweest over een periode van zes maanden. Het gaat om een omzetting van een regel die van toepassing is op andere categorieën van lekenrechters.

    Art. 39 tot 41. — In de betrokken bepalingen wordt vastgesteld welke tuchtoverheden bevoegd zijn om een tuchtprocedure in te stellen, een straf op te leggen en welke instantie bevoegd is in hoger beroep. Het gaat mutatis mutandis om een omzetting van de bepalingen van toepassing op de rechters en de raadsheren in sociale zaken bedoeld in de wet van 7 juli 2002 tot wijziging van deel 11, boek II, titel V, van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht en tot intrekking van de wet van 7 mei 1999 tot wijziging, wat het tuchtrecht voor de leden van de Rechterlijke Orde betreft.

    Art. 42. — In artikel 42 wordt de territoriale bevoegdheid van de rechters in strafuitvoeringszaken en van de strafuitvoeringsrechtbanken omschreven :

    De gedetineerde die in aanmerking wenst te komen voor een maatregel die onder de bevoegdheid ressorteert van de rechter in strafuitvoeringszaken of van de strafuitvoeringszaken richt zich tot de bevoegde rechter of rechtbank in het rechtsgebied waarin de strafinrichting is gevestigd waarin hij zijn straf ondergaat.

    Ingeval de veroordeelde naar aanleiding van die maatregel in vrijheid wordt gesteld en zich vestigt buiten het rechtsgebied waarvoor de rechter in strafuitvoeringszaken of de strafuitvoeringsrechtbank bevoegd is, kan het dossier, op eensluidend advies van de rechter of van de strafuitvoeringsrechbank van de woonplaats of de verblijfplaats van de veroordeelde, naar voornoemd rechter worden overgeheveld.

    Ingeval een persoon die niet is opgesloten een verzoek richt tot een rechter in strafuitvoeringszaken of tot een strafuitvoeringsrechtbank, is de rechter of de strafuitvoeringsrechtbank van de woon- of verblijfplaats van de verzoeker bevoegd.

    Art. 43 tot 47. — Deze bepalingen regelen het gebruik der talen voor de strafuitvoeringsrechtbanken. Het gaat om een omzetting van de regels vermeld in de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling.

    Ingeval de veroordeelde gedetineerd is in een ander taalgebied dan dat waarin de rechtbank is gelegen die hem veroordeeld heeft, kan hij de strafuitvoeringsrechtbank aanwijzen die zijn dossier zal behandelen.

    Er wordt voorzien in de mogelijkheid een beroep te doen op een vertaler ingeval geen enkele magistraat het bewijs levert van kennis van de Duitse taal in de strafuitvoeringsrechtbank van het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik.

    Art. 48. — De formatie van de griffiers bepaald krachtens de wet van 2 juli 1975 tot vastelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg wordt uitgebreid met een eenheid in de rechtbanken met een of meer strafuitvoeringskamers.

    Art. 49 en 50. — Deze artikelen behoeven geen commentaar.

    De minister van Justitie,

    Laurette ONKELINX.


    WETSONTWERP


    ALBERT II,

    Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,

    Onze Groet.

    Op de voordracht van Onze minister van Justitie,

    Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

    Onze minister van Justitie is ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

    HOOFDSTUK I

    Algemene bepaling

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    HOOFDSTUK II

    Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

    Art. 2

    Artikel 58bis, 4º, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt :

    4º bijzonder mandaat : de mandaten van onderzoeksrechter, rechter in de jeugdrechtbank, rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, beslagrechter, jeugdrechter in hoger beroep, bijstandsmagistraat, federaal magistraat en substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken.

    Art. 3

    In artikel 76 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het eerste lid worden de woorden « en een of meer jeugdkamers » vervangen door de woorden « , een of meer jeugdkamers en, bij de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, een of meer strafuitvoeringskamers. »;

    2º het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Die kamers vormen vier afdelingen, genaamd : burgerlijke rechtbank, correctionele rechtbank, jeugdrechtbank en strafuitvoeringsrechtbank. »;

    3º Het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « De strafuitvoeringskamers kunnen zetelen in enige rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, alsmede in de strafinrichtingen.  »»

    Art. 4

    In artikel 77, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « en uit rechters » vervangen door de woorden « uit rechters en uit assessoren in strafuitvoeringszaken. ».

    Art. 5

    Artikel 78 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld als volgt :

    « De kamers van de strafuitvoeringsrechtbank bedoeld in artikel 92, § 1, tweede lid, bestaan uit een rechter, die het voorzitterschap ervan bekleedt, en twee assessoren in strafuitvoeringszaken, de ene gespecialiseerd in penitentiaire zaken en de andere in de sociale reïntegratie. ».

    Art. 6

    In artikel 79 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wetten van 21 januari 1997 en 22 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het eerste lid worden de woorden « en een of meer rechters in de jeugdrechtbank » vervangen door de woorden « , een of meer rechters in de jeugdrechtbank en een of meer rechters in de strafuitvoeringsrechtbank »;

    2º in het tweede lid worden de woorden « en de beslagrechters » vervangen door de woorden « , de beslagrechters en de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank ».

    Art. 7

    In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 80bis ingevoegd, luidende :

    « Art. 80bis. — Bij verhindering van een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank wijst de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, een werkende rechter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd aan om hem te vervangen.

    In uitzonderlijke gevallen, na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, wijst de eerste voorzitter van het hof van beroep, met zijn instemming, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg in het rechtsgebied van het hof van beroep aan die een voortgezette gespecialiseerde opleiding heeft gevolgd in strafuitvoeringszaken georganiseerd in het kader van de opleiding van magistraten bedoeld in artikel 259bis-9, § 2, om het ambt van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank uit te oefenen voor een termijn van maximum 2 jaar.

    De opdracht eindigt wanneer de reden ervan vervalt; voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht gelden tot het definitief vonnis. ».

    Art. 8

    In artikel 87 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970 en 21 juni 2001, wordt het volgende lid ingevoegd tussen het derde en het vierde lid :

    « Er kunnen plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken worden benoemd, om verhinderde assessoren in strafuitvoeringszaken te vervangen. ».

    Art. 9

    In artikel 88, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1970, worden de woorden « of met een enkele rechter » vervangen door de woorden « , met een rechter of met een rechter en twee assessoren in strafuitvoeringszaken ».

    Art. 10

    In artikel 89 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, worden de woorden « of de assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « in handelszaken » en « die hij aanwijst ».

    Art. 11

    Artikel 91 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1994 en 28 maart 2000, wordt aangevuld met volgend lid :

    « In strafuitvoeringszaken worden de zaken betreffende één of meer vrijheidsberovende straffen waarvan het uitvoerbare gedeelte drie jaar of minder bedraagt toegewezen aan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank die zetelt als alleenrechtsprekend rechter. ».

    Art. 12

    Artikel 92, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992, wordt aangevuld met volgend lid :

    « In strafuitvoeringszaken worden de zaken die niet aan een alleenrechtsprekend rechter worden toegewezen, toegewezen aan overeenkomstig artikel 78, tweede lid, samengestelde kamers. ».

    Art. 13

    In artikel 151 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998 en 3 mei 2003, wordt het volgende lid ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid : « De procureurs des Konings bij de rechtbanken van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, worden bijgestaan door een of meer substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken. Zij staan onder zijn toezicht en leiding. ».

    Art. 14

    In artikel 161, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt het woord « drie » vervangen door het woord « vier ».

    Art. 15

    In artikel 186, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 7 juli 1969 en van 22 december 1998, worden de woorden « en rechters in sociale zaken » vervangen door de woorden « rechters in sociale zaken en assessoren in strafuitvoeringszaken. »

    Art. 16

    In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 196bis ingevoegd, luidende :

    « Art. 196bis. — De Koning benoemt de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken en de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in de sociale reïntegratie.

    Zij worden benoemd uit de geslaagden voor een examen georganiseerd door een selectiecomité samengesteld uit :

    — de eerste voorzitter van het hof van beroep van het rechtsgebied waarin de strafuitvoeringsrechtbank is gevestigd voor welke de kandidaat solliciteert;

    — de directeur-generaal van de Stafdienst P&O van de Federale Overheidsdienst Justitie of zijn vertegenwoordiger aangeduid door de minister van Justitie;

    — de directeur-generaal van het directoraat-generaal Uitvoering van Straffen en Maatregelen van de Federale Overheidsdienst Justitie of zijn vertegenwoordiger aangeduid door de minister van Justitie.

    Niemand mag zitting hebben in een comité indien hij geen blijk geeft van de kennis van de taal van de kandidaten.

    Het examen, waarvan de regels worden bepaald door de Koning, bestaat uit een schriftelijk gedeelte en een mondeling gedeelte.

    De geldigheidsduur van het examen is vastgesteld op 7 jaar.

    Art. 17

    In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 196ter ingevoegd, luidende :

    « Art. 196ter. — § 1. Om tot werkend en plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken te worden benoemd moet de kandidaat de volgende voorwaarden vervullen :

    1º ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring hebben en blijk geven van praktische kennis van aangelegenheden inzake penitentiaire zaken;

    2º houder zijn van een diploma van licentiaat of master, uitgereikt door een universiteit;

    3º Belg zijn;

    4º ten minste 30 jaar oud zijn en 65 jaar niet overschrijden;

    5º de burgerlijke en politieke rechten genieten.

    Om tot werkend en plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in sociale reïntegratie te worden benoemd moet de kandidaat de volgende voorwaarden vervullen :

    1º ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring hebben en blijk geven van praktische kennis van aangelegenheden inzake maatschappelijke reïntegratie;

    2º houder zijn van een diploma van licentiaat of master, uitgereikt door een universiteit;

    3º Belg zijn;

    4º ten minste 30 jaar oud zijn en 65 jaar niet overschrijden;

    5º de burgerlijke en politieke rechten genieten.

    § 2. Het ambt van werkend assessor in strafuitvoeringszaken wordt voltijds uitgeoefend.

    De werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken worden benoemd voor een periode van een jaar, die na evaluatie een eerste maal voor drie jaar en vervolgens enkel een maal voor vier jaar kan worden verlengd.

    § 3. De assessor die op datum van zijn benoeming een statutaire band heeft met de Staat of met enige andere onder de Staat ressorterende publiekrechtelijke rechtspersoon, wordt voor de hele duur van zijn benoeming ter beschikking gesteld van de strafuitvoeringsrechtbank,

    Tijdens de hele duur van de benoeming is de assessor met onbetaald verlof. Hij wordt gelijkgesteld met een ambtenaar op zending.

    Hij behoudt evenwel zijn recht op promotie en bevordering in zijn weddenschaal.

    De assessor die op datum van zijn benoeming een contractuele band heeft met de Staat of enige andere onder de Staat ressorterende publiekrechtelijke rechtspersoon, wordt voor de duur van zijn benoeming ter beschikking gesteld van de strafuitvoeringsrechtbank.

    Tijdens de duur van zijn benoeming wordt de arbeidsovereenkomst geschorst, zonder dat de duur van het contract kan overschreden worden.

    Hij behoudt evenwel het recht op bevordering in zijn weddeschaal.

    De ambtenaren bedoeld in §§ 3, eerste lid en twee kunnen vervangen worden in hun oorspronkelijke dienst door een contractueel personeelslid voor de duur van hun opdracht.

    § 4. De assessor die zijn benoeming wenst te beëindigen, moet een opzeggingstermijn van tenminste een maand eerbiedigen. Hij stelt de voorzitter van de bevoegde rechtbank va eerste aanleg hiervan in kennis per aangetekende brief, die deze overmaakt aan de minister

    Wanneer een assessor zich tijdens zijn mandaat niet langer in de wettelijke voorwaarden bevindt om zijn ambt uit te oefenen, vervalt zijn aanwijzing van rechtswege.

    § 5. Niemand kan tegelijkertijd assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken en assessor in de strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in sociale integratie zijn. ».

    Art. 18

    In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 196quater ingevoegd, luidende :

    « Art. 196quater. — § 1. De evaluatie van de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken geschiedt, op advies van de voorzitter van de strafuitvoeringsrechtbank en van de procureur des Konings, door een evaluatiecomité samengesteld uit :

    — de eerste voorzitter van het hof van beroep van het rechtsgebied waarin de strafuitvoeringsrechtbank is gevestigd waarin de assessor zijn ambt uitoefent;

    — de directeur-generaal van de Stafdienst P&O van de Federale Overheidsdienst Justitie of zijn vertegenwoordiger aangeduid door de minister van Justitie;

    — de directeur-generaal van het directoraat-generaal Uitvoering van Straffen en Maatregelen van de Federale Overheidsdienst Justitie of zijn vertegenwoordiger aangeduid door de minister van Justitie.

    Niemand mag zitting hebben in een comité indien hij geen blijk geeft van de kennis van de taal van de kandidaten.

    § 2. De werkende en plaatsvervangende assessor in strafuitvoeringszaken wordt onderworpen aan een met redenen omklede schriftelijke evaluatie op het einde van iedere periode waarvoor het mandaat is verleend en uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van het mandaat.

    De evaluatie geschiedt binnen 30 dagen na de termijn bedoeld in het eerste lid.

    De evaluatie van het mandaat kan leiden tot de beoordeling « goed » of « onvoldoende ».

    Het mandaat wordt enkel verlengd als de werkende of plaatsvervangende assessor de beoordeling « goed » krijgt.

    § 3. De evaluatie slaat op de wijze van ambtsuitoefening, met uitsluiting van de inhoud van een rechterlijke beslissing, en geschiedt op grond van criteria die betrekking hebben op de persoonlijkheid en de intellectuele, professionele en organisatorische capaciteiten.

    De Koning bepaalt de evaluatiecriteria en de weging van deze criteria rekening houdend met de eigenheid van de ambten en mandaten, en stelt nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen op.

    De evaluatie wordt voorafgegaan door een of meerdere functioneringsgesprekken tussen de geëvalueerde en ten minste een van zijn beoordelaars.

    De eerste voorzitter van het hof van beroep zendt bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs een afschrift van de voorlopige beoordeling aan de betrokkene.

    De betrokkene kan op straffe van verval binnen een termijn van tien dagen te rekenen van de kennisgeving van de voorlopige beoordeling, zijn schriftelijke opmerkingen bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs bezorgen aan de eerste voorzitter van het hof vazn beroep, die het origineel bij het evaluatiedossier voegt. Binnen tien dagen na de ontvangst van de opmerkingen, zendt de eerste voorzitter van het hof vazn beroep een afschrift van de definitieve beoordeling aan de minister van Justitie en bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs aan de betrokkene.

    De evaluatiedossiers berusten bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd. Een afschrift van de definitieve beoordelingen wordt bewaard bij de minister van Justitie gedurende ten minste tien jaar. De evaluaties zijn vertrouwelijk en kunnen te allen tijde door de betrokkenen ingekeken worden. ».

    Art. 19

    In artikel 259sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    a. aan § 1 wordt een punt 4º toegevoegd, luidende :

    4º « De rechters in de strafuitvoeringsrechtbank worden door de Koning aangewezen op met redenen omklede voordracht van de eerste voorzitter van het hof van beroep uit de rechters in de rechtbanken van eerste aanleg die zich kandidaat hebben gesteld.

    De minister van Justitie stuurt de kandidaturen voor advies aan de korpschef van de kandidaten en aan de korpschef van het rechtscollege waar de aanwijzing moet geschieden. Deze laatsten bezorgen de kandidaturen aan de eerste voorzitter van het betrokken hof van beroep en voegen er hun advies aan toe.

    De eerste voorzitter van het hof van beroep bezorgt de voordracht en het advies aan de minister van Justitie.

    De rechters in de strafuitvoeringsrechtbanken worden aangewezen uit de rechters in de rechtbank van eerste aanleg met een ervaring van ten minste tien jaar als werkende magistraat waarvan 3 jaar als rechter of toegevoegd rechter in de rechtbank van eerste aanleg) en die een voortgezette gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, georganiseerd in het kader van de opleiding van magistraten als bedoeld in artikel 259bis-9, § 2.

    De rechter in de strafuitvoeringsrechtbank kan worden vervangen door een toegevoegd rechter voor de duur van zijn mandaat, in voorkomend geval door afwijking van artikel 86bis, eerste en tweede lid. »

    b. aan § 1 wordt een punt 5º toegevoegd, luidende :

    5º « De substituten in strafuitvoeringszaken worden door de Koning aangewezen op voordracht van de procureur-generaal bij het hof van beroep uit de substituten-procureurs des Konings die zich kandidaat hebben gesteld.

    De minister van Justitie stuurt de kandidaturen voor advies aan de korpschef van de kandidaten en aan de korpschef van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de aanwijzing moet geschieden. Deze laatsten bezorgen de kandidaturen aan de betrokken eerste voorzitter van het hof van beroep en voegen er hun advies aan toe.

    De procureur-generaal bij het hof van beroep bezorgt de voordracht en het advies aan de minister van Justitie.

    De substituten van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden aangewezen uit de substituten van de procureur des Konings met een ervaring van ten minste tien jaar als werkend magistraat waarvan drie jaar als substituut van de procureur des Konings of toegevoegd substituut van procureur des Konings en die een voortgezette gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd georganiseerd in het kader van de opleiding van magistraten als bedoeld in artikel 259bis-9, § 2.

    De substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken kan voor de duur van zijn mandaat worden vervangen door een toegevoegd substituut, in voorkomend geval buiten de formatie. »

    c. in § 2 wordt tussen het eerste lid en het tweede lid een nieuw lid toegevoegd, luidende : « De rechters in strafuitvoeringszaken en de substituten van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden aangewezen voor een termijn van een jaar die een eerste maal voor drie jaar en vervolgens enkel een maal voor vier jaar kan worden verlengd na evaluatie. »;

    d. in § 3, vierde lid, worden de woorden « of de federaal magistrat » vervangen door de woorden « de federaal magistraat, de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank of de substituut gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken ».

    Art. 20

    In hetzelfde Wetboek wordt artikel 259septies, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 et gewijzigd bij de wet van 17 juli 2000, gewijzigd als volgt :

    1º in het vierde lid worden de woorden « en van federaal magistraat » vervangen door de woorden « , van federaal magistraat, van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en van substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken »;

    2º dit artikel wordt aangevuld door het volgende lid :

    « Tijdens de uitoefening van hun mandaat kunnen de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en de substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken in een adjunct-mandaat worden aangewezen in het rechtscollege van herkomst. Artikel 323bis, § 1, eerste tot vierde lid, is op hen van toepassing. ».

    Art. 21

    Artikel 259decies, § 2, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 et gewijzigd bij de wet van 13 maart 2001, van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met de volgende leden :

    « Heeft de evaluatie betrekking op het ambt van van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, dan geschiedt zij door de eerste voorzitter van het hof van beroep, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, en een van de magistraten aangewezen door de algemene vergadering voor de evaluatie van de rechters in de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, gekozen door de eerste voorzitter van het hof van beroep.

    Heeft de evaluatie betrekking op het ambt van substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken, dan geschiedt zij door de procureur-generaal bij het hof van beroep, de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van het hof van beroep en een van de magistraten aangewezen door de korpsvergadering voor de evaluatie van de substituten in de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, gekozen door de procureur-generaal bij het hof van beroep. »

    Art. 22

    In artikel 287, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de woorden « of tot federaal magistraat » vervangen door de woorden « tot federaal magistraat, rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en tot substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken. ».

    Art. 23

    In artikel 288, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 6 mei 1997, 9 juli 1997, 10 februari 1998, 22 december 1998, 24 maart 1999 en 21 juni 2001, wordt tussen het zevende en het achtste lid een lid ingevoegd :

    « De installatie van de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken geschiedt voor een kamer van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakatiekamer ».

    Art. 24

    In artikel 291, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1998 en 24 maart 1999, worden de woorden « , assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « in handelszaken » en « plaatsvervangende rechters ».

    Art. 25

    Artikel 300, gewijzigd bij de wetten van 9 juli 1997 en 3 mei 2003, wordt aangevuld met de volgende leden :

    « De werkende assessoren in strafuitvoeringszaken zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende magistraten, met uitzondering van de benoeming en de contractuele aanwerving in een openbare functie of ambt van administratieve aard.

    De plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken dan zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende magistraten, met uitzondering van de beroepswerkzaamheden die voor het opdoen van ervaring toegestaan zijn om benoemd te worden als assessor. ».

    Art. 26

    In artikel 301, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 9 juli 1997 en 10 februari 1998, worden de woorden « , assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « in handelszaken » en « ambtenaren van ».

    Art. 27

    In artikel 304 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 6 mei 1997 en 10 februari 1998, worden de woorden « of de rechter in sociale zaken of in handelszaken » vervangen door de woorden « , de rechter in sociale zaken of in handelszaken of de assessor in strafuitvoeringszaken ».

    Art. 28

    In artikel 312 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 22 december 1998 en 24 maart 1999, worden de woorden « de rechters in sociale zaken en de rechters in handelszaken » vervangen door de woorden « , de rechters in sociale zaken, de rechters in handelszaken en de assessoren in strafuitvoeringszaken ».

    Art. 29

    In artikel 314, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970, 21 juni 2001 en 3 mei 2003, worden de woorden « de rechters in de sociale zaken en in handelszaken » vervangen door de woorden « , de rechters in de sociale zaken en in handelszaken en de assessoren in strafuitvoeringszaken ».

    Art. 30

    In artikel 322, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1973 en 10 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het derde lid worden de woorden « de verhinderde assessor » vervangen door « degene die verhinderd is »;

    2º artikel 322 wordt aangevuld met volgend lid :

    « De verhinderde assessor in strafuitvoeringszaken wordt vervangen door een plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken. Bij onvoorziene afwezigheid kan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank een andere assessor in strafuitvoeringszaken, een rechter, een toegevoegd of een plaatsvervangend rechter of een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, aanwijzen om de verhinderde assessor te vervangen. ».

    Art. 31

    In artikel 331, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 6 mei 1997, 10 februari 1998, 24 maart 1999 en 21 juni 2001, worden de woorden « , de assessoren in strafuitvoeringszaken, » ingevoegd tussen de woorden « de rechters in handelszaken » en de woorden « de referendarissen bij de rechtbanken van eerste aanleg ».

    Art. 32

    Artikel 340, § 2, 5º, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998, wordt aangevuld met de woorden « , met uitzondering van het mandaat van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank ».

    Art. 33

    In artikel 341, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998, worden de woorden « , de assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « de plaatsvervangende magistraten » en de woorden « de rechters in handelszaken ».

    Art. 34

    Een artikel 355ter luidende als volgt wordt ingevoegd in hetzelfde Wetboek :

    « Art. 355ter. — De wedde van de werkende assessoren in strafuitvoeringszaken stemt overeen met de wedde voor de rechters in de rechtbank van eerste aanleg bepaald in artikel 355. De artikelen 360, eerste lid, 360ter, derde en vierde lid, 362, 363 en 377 van hetzelfde Wetboek zijn op hen van toepassing.

    De vereiste ervaring als benoemingsvoorwaarde wordt meegerekend voor de berekening van de anciënniteit tot ten hoogste 6 jaar.

    De minister van Justitie bepaalt het bedrag van de vergoeding toegekend aan de plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken.

    Art. 35

    Artikel 357, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 maart 2002, 15 juni 2001, 27 december 2002 en bij het koninklijk besluit van 13 juni 2001, wordt aangevuld als volgt :

    « 7º Een weddebijslag van 4 214,19 euro aan de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank en aan de substituten in strafuitvoeringszaken die het ambt daadwerkelijk uitoefenen. De cumulatie van deze weddenbijslag met de wedde en de weddenbijslagen bedoeld in artikel 360bis mag niet overschrijden ».

    Art. 36

    In artikel 358 van hetzelfde Wetboek gewijzigd bij de wetten van 29 april 1999, 17 juli 2000 en 27 december 2004, worden de woorden « en van jeugdrechter » vervangen door de woorden « , jeugdrechter en rechter in de strafuitvoeringsrechtbank » en de woorden « , van substituut gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken » worden tussen de woorden « substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in fiscale zaken » en de woorden « niet wordt genoten door de titularis » ingevoegd.

    Art. 37

    In artikel 390 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 17 juli 2000 en 22 december 2003, worden in fine de woorden « en op de assessoren in strafuitvoeringszaken » toegevoegd.

    Art. 38

    In artikel 408 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « en de assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « in handelszaken » en « die, ofschoon ».

    Art. 39

    In artikel 410, § 1, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 juli 2002, worden de woorden « , daaronder begrepen de assessoren in strafuitvoeringszaken, » ingevoegd tussen de woorden « ten aanzien van de leden van die rechtbank » en de woorden « van de vrederechters ».

    Art. 40

    In artikel 412, § 2, 1º van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 juli 2002, worden de woorden « , daaronder begrepen de assessoren in strafuitvoeringszaken, en de leden » ingevoegd tussen de woorden « de leden van de rechtbanken van eerste aanleg » en de woorden »van de rechtbanken van koophandel ».

    Art. 41

    In artikel 415, § 2, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 juli 2002, worden de woorden « en de assessoren in strafuitvoeringszaken » toegevoegd na de woorden « daaronder begrepen de toegevoegde rechters in de rechtbanken van eerste aanleg ».

    Art. 42

    Artikel 635, geschrapt bij de wet van 16 juli 2004, wordt vervangen als volgt :

    « De strafuitvoeringsrechtbanken zijn bevoegd voor de veroordeelden gedetineerd in de strafinrichtingen in het rechtsgebied van het hof van beroep waarin zij zijn gevestigd, behoudens de uitzonderingen door de Koning bepaald.

    Ingeval een veroordeelde die zijn straf niet langer ondergaat in een strafinrichting zijn woonplaats of zijn verblijfplaats evenwel heeft in het rechtsgebied van een andere strafuitvoeringsrechtbank dan de strafuitvoeringsrechtbank die hem heeft veroordeeld, kan de rechter of de strafuitvoeringsrechtbank beslissen om het dossier over te hevelen naar de rechter of de strafuitvoeringsrechtbank van de woon- of verblijfplaats van de veroordeelde, op eensluidend advies van die rechter of rechtbank verleend binnen vijftien dagen. De beslissing om het dossier over te hevelen wordt met redenen omkleed.

    De rechter of de strafuitvoeringsrechtbank van de woonplaats, of bij gebreke daarvan, van de verblijfplaats van de veroordeelde die niet langer is gedetineerd, is bevoegd om kennis te nemen van een verzoek van een veroordeelde die niet is gedetineerd. »

    HOOFDSTUK III

    Wijzigingen in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken

    Art. 43

    Artikel 23 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, vervangen door de wet van 23 september 1985, wordt aangevuld als volgt :

    « Ingeval in het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik geen enkele rechter in strafuitvoeringszaken of substituut in strafuitvoeringszaken het bewijs levert van kennis van de Duitse taal, wordt een beroep gedaan op een tolk. »

    Art. 44

    In de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij de wetten van 23 september 1985, 4 augustus 1986, 23 juni 1989, 16 juli 1993, 11 juli 1994, 21 décember 1994, 4 maart 1997, 6 mei 1997, 8 augustus 1997, 22 décember 1998, 25 maart 1999, 17 juli 2000, 27 april 2001, 21 juni 2001, 18 juli 2002, 13 februari 2003 en 10 april 2003, wordt een nieuw Hoofdstuk IIbis ingevoegd, dat de artikelen 23bis en 23ter omvat, met als opschrift :

    « Hoofdstuk IIbis — Gebruik der talen voor de strafuitvoeringsrechtbank »

    Art. 45

    In dezelfde wet wordt een artikel 23bis ingevoegd, luidende :

    « Art. 23bis. — Voor de strafuitvoeringrechtbanken in het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen en in het rechtsgebied van het hof van beroep te Gent wordt de rechtspleging in het Nederlands gevoerd.

    Voor de strafuitvoeringrechtbanken in het rechtsgebied van het hof van beroep te Bergen en in het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik wordt de rechtspleging in het Frans gevoerd, behoudens de in artikel 23ter, tweede lid, bepaalde uitzondering.

    Voor de strafuitvoeringsrechtbank in het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel wordt de rechtspleging in het Nederlands of in het Frans gevoerd naar gelang van de taal van het vonnis of het arrest. waarbij de zwaarste straf wordt opgelegd. ».

    Art. 46

    In dezelfde wet wordt een artikel 23ter ingevoegd, luidende :

    « Art. 23ter. — Ingeval de gedetineerde gevangen wordt gehouden in een gevangenis in het Nederlandse of het Franse taalgebied dat niet het taalgebied is binnen welk de rechtbank is gelegen die hem veroordeeld heeft, wordt het dossier ambtshalve gestuurd naar de strafuitvoeringsrechtbank van zijn keuze binnen het andere taalgebied.

    De dossiers van veroordeelden die alleen Duits kennen of zich gemakkelijker in die taal uitdrukken, worden overgeheveld naar de strafuitvoeringsrechtbank te Luik. ».

    Art. 47

    In artikel 43 van dezelfde wet worden de § 6 en 7, uitdrukkelijk geschrapt krachtens de wet van 10 oktober 1967, vervangen als volgt :

    « § 6. Om tot werkend of plaatsvervangend assessor te worden benoemd in de rechtbanken die enkel kennis nemen van Nederlandstalige zaken, moet de kandidaat houder zijn van een licentiaats- of mastersdiploma in het Nederlands.

    Om tot werkend of plaatsvervangend assessor te worden benoemd in de rechtbanken die enkel kennis nemen van Franstalige zaken, moet de kandidaat houder zijn van een licentiaats- of mastersdiploma in het Frans.

    Om tot werkend of plaatsvervangend assessor te worden benoemd in de rechtbank die zowel kennis neemt van Nederlandstalige als van Franstalige zaken, moet de kandidaat houder zijn van een licentiaats- of mastersdiploma in het Nederlands of in het Frans. De assessor kan enkel zitting houden in zaken waarvan de taalrol overeenstemt met de taal van het licentiaats- of mastersdiploma waarvan hij houder is.

    Om tot werkend of plaatsvervangend assessor te worden benoemd in de rechtbank die zowel kennis nemen van Franstalige als van Duitstalige zaken, moet de kandidaat houder zijn van een licentiaats- of mastersdiploma in het Frans of in het Duits.

    § 7. De assessor kan enkel zitting houden in zaken waarvan de taalrol overeenstemt met de taal van het licentiaats- of masterdiploma waarvan hij houder is. Hij mag echter zitting houden in zaken in een andere taal dan die van het licentiaats- of mastersdiploma waarvan hij houder is, op voorwaarde dat hij geslaagd is voor een mondeling examen over de kennis van de andere taal en een schriftelijk examen over de passieve kennis ervan.

    Enkel de afgevaardigd bestuurder van Selor — het Selectiebureau van de Federale Overheid — is bevoegd om de bewijzen uit te reiken van de kennis van de andere taal dan die welke wordt bewezen door de overlegging van het licentiaats- of mastersdiploma.

    Door een in de Ministerraad overlegd besluit bepaalt de Koning de samenstelling van de examencommissie en de voorwaarden waaronder de bewijzen van de kennis van de andere taal dan die welke wordt bewezen door de overlegging van de diploma worden uitgereikt. »

    HOOFDSTUK IV

    Wijzigingen in de wet van 2 juli 1975 tot vastelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg

    Art. 48

    In de tabel die voorkomt in artikel 1 van de wet van 2 juli 1975 tot vastelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg, vervangen bij de wet van 20 juli 1998 en gewijzigd bij de wet van 14 december 2004, worden in de kolom griffier de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º het cijfer « 43 » die voorkomt tegenover de zetel van Antwerpen wordt vervangen door « 44 »;

    2º het cijfer « 68 » die voorkomt tegenover de zetel van Brussel wordt vervangen door « 70 »;

    3º het cijfer « 25 » die voorkomt tegenover de zetel van Gent wordt vervangen door « 26 »;

    4º het cijfer « 33 » die voorkomt tegenover de zetel van Luik wordt vervangen door « 34 »;

    5º het cijfer « 17 » die voorkomt tegenover de zetel van Bergen wordt vervangen door « 18 ».

    HOOFDSTUK V

    Opheffingsbepalingen

    Art. 49

    Worden opgeheven :

    — de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;

    — het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de aanwijzingsprocedure en de evaluatie van de assessoren en hun plaatsvervangers in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;

    — het koninklijk besluit van 28 januari 1999 houdende de bezoldigingsregeling voor de assessoren van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot vaststelling van de vergoedingen toegekend aan de leden van de commissies, aan hun plaatsvervangers en aan de leden van het selectiecomité.

    — het koninklijk besluit van 28 januari 1999 houdende het administratief statuut van de assessoren van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;

    — het ministerieel besluit van 25 februari 1999 tot bepaling van het adres van de zetel van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling.

    HOOFDSTUK VI

    Slotbepaling

    Art. 50

    Met uitzondering van dit artikel dat onmiddellijk in werking treedt, bepaalt de Koning de dag waarop de verschillende artikelen van deze wet in werking treden.

    Gegeven te Brussel, 13 april 2005.

    ALBERT.

    Van Koningswege :

    De minister van Justitie,

    Laurette ONKELINX.


    VOORONTWERP VAN WET VOOR ADVIES VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


    Voorontwerp van wet houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken.

    HOOFDSTUK I

    Algemene bepaling

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    HOOFDSTUK II

    Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

    Art. 2

    Artikel 58bis, 4º, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 21 juni 2001 en 10 april 2003, wordt vervangen als volgt :

    4º bijzonder mandaat : de mandaten van onderzoeksrechter, rechter in de jeugdrechtbank rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, beslagrechter, jeugdrechter in hoger beroep, bijstandsmagistraat, federaal magistraat en substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken.

    Art. 3

    In artikel 76 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het eerste lid worden de woorden « en een of meer jeugdkamers » vervangen door de woorden « , een of meer jeugdkamers en, bij de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, een of meer strafuitvoeringskamers waarvan de territoriale bevoegdheid zich uitstrekt tot het rechtsgebied van het hof van beroep »;

    2º het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Die kamers vormen vier afdelingen, genaamd : burgerlijke rechtbank, correctionele rechtbank, jeugdrechtbank en strafuitvoeringsrechtbank. ».

    Art. 4

    In artikel 77, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « en uit rechters » vervangen door de woorden « uit rechters en uit assessoren in strafuitvoeringszaken. ».

    Art. 5

    Artikel 78 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld als volgt :

    « De kamers van de strafuitvoeringsrechtbank bedoeld in artikel 92, § 1, tweede lid, bestaan uit een rechter, die het voorzitterschap ervan bekleedt, en twee assessoren in strafuitvoeringszaken, de ene gespecialiseerd in strafzaken en penitentiaire zaken en de andere in de sociale reïntegratie ».

    Art. 6

    In artikel 79 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wetten van 21 januari 1997 en 22 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het eerste lid worden de woorden « en een of meer rechters in de jeugdrechtbank » vervangen door de woorden « , een of meer rechters in de jeugdrechtbank en een of meer rechters in de strafuitvoeringsrechtbank »;

    2º in het tweede lid worden de woorden « en de beslagrechters » vervangen door de woorden « , de beslagrechters en de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank ».

    Art. 7

    In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 80bis ingevoegd, luidende :

    Bij verhindering van een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank wijst de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, een werkende rechter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd aan om hem te vervangen.

    In uitzonderlijke gevallen, na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, wijst de eerste voorzitter van het hof van beroep, met zijn instemming, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg in het rechtsgebied van het hof van beroep aan die een voortgezette gespecialiseerde opleiding heeft gevolgd in strafuitvoeringszaken georganiseerd in het kader van de opleiding van magistraten bedoeld in artikel 259bis-9, § 2, om het ambt van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank uit te oefenen voor een termijn van maximum 2 jaar.

    De opdracht eindigt wanneer de reden ervan vervalt; voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht gelden tot het definitief vonnis.

    Art. 8

    In artikel 87 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juni 1970 en van 21 juni 2001, wordt het volgende lid ingevoegd tussen het derde en het vierde lid :

    « Er kunnen plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken worden benoemd, om verhinderde assessoren in strafuitvoeringszaken te vervangen. ».

    Art. 9

    In artikel 88, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1970, worden de woorden « of met een enkele rechter » vervangen door de woorden « , met een rechter of met een rechter en twee assessoren in strafuitvoeringszaken ».

    Art. 10

    In artikel 89 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, worden de woorden « of de assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « in handelszaken » en « die hij aanwijst ».

    Art. 11

    Artikel 91 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1994 en van 28 maart 2000, wordt aangevuld met volgend lid :

    « In strafuitvoeringszaken worden de zaken betreffende één of meer vrijheidsberovende straffen waarvan het uitvoerbare gedeelte drie jaar of minder bedraagt toegewezen aan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank die zetelt als alleenrechtsprekend rechter. ».

    Art. 12

    Artikel 92, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 wordt aangevuld met volgend lid :

    « In strafuitvoeringszaken worden de zaken die niet aan een alleenrechtsprekend rechter worden toegewezen, toegewezen aan overeenkomstig artikel 78, tweede lid, samengestelde kamers. »

    Art. 13

    In artikel 151 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º het volgende lid wordt ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid : « De procureurs des Konings bij de rechtbanken van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, worden bijgestaan door een of meer substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken. Zij staan onder zijn toezicht en leiding. ».

    2º artikel 151 wordt aangevuld met volgend lid : de substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken kunnen hun taken uitoefenen in de rechtbanken van de gerechtelijke arrondissementen van het rechtsgebied van het hof van beroep van het arrondissement waarin zij zijn aangewezen.

    Art. 14

    In artikel 161, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 wordt het woord « drie » vervangen door het woord « vier ».

    Art. 15

    In artikel 186, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « en rechters in sociale zaken » vervangen door de woorden « rechters in sociale zaken en assessoren in strafuitvoeringszaken. »

    Art. 16

    In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 196bis ingevoegd, luidende :

    « Art. 196bis. — De Koning benoemt de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in strafzaken en penitentiaire zaken en de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in de sociale reïntegratie overeenkomstig een door Hem te bepalen procedure.

    Art. 17

    In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 196ter ingevoegd, luidende :

    « Art. 196ter. — § 1. Om tot werkend en plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in strafzaken en penitentiaire zaken te worden benoemd moet de kandidaat de volgende voorwaarden vervullen :

    1º ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring inzake strafzaken of penitentiaire zaken;

    2º houder zijn van een diploma van licentiaat of master, uitgereikt door een universiteit;

    3º Belg zijn;

    4º ten minste 30 jaar oud zijn en 65 jaar niet overschrijden;

    5º de burgerlijke en politieke rechten genieten.

    Om tot werkend en plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in sociale reïntegratie te worden benoemd moet de kandidaat de volgende voorwaarden vervullen :

    1º ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring inzake maatschappelijke reïntegratie;

    2º houder zijn van een diploma van licentiaat of master, uitgereikt door een universiteit;

    3º Belg zijn;

    4º ten minste 30 jaar oud zijn en 65 jaar niet overschrijden;

    5º de burgerlijke en politieke rechten genieten.

    § 2. De werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken worden benoemd voor een periode van een jaar, die na evaluatie een eerste maal voor drie jaar en vervolgens enkel een maal voor vier jaar kan worden verlengd.

    De Koning bepaalt de wijze van evaluatie en in het bijzonder de evaluatiecriteria en de weging van deze criteria rekening houdend met de eigenheid van de mandaten.

    § 3. Niemand kan tegelijkertijd assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken en assessor in de strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in sociale integratie zijn.

    Art. 18

    In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 196quater ingevoegd, luidende :

    § 1. De evaluatie van de assessoren geschiedt op het einde van iedere periode waarvoor het mandaat is verleend en uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de termijn door een evaluatiecomité waarvan de samenstelling door de Koning is bepaald.

    De evaluatiedossiers berusten bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd. Een afschrift van de definitieve beoordelingen wordt bewaard bij de minister van Justitie gedurende ten minste tien jaar. De evaluaties zijn vertrouwelijk en kunnen te allen tijde door de betrokkenen ingekeken worden.

    Art. 19

    In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 196quinquies ingevoegd, luidende :

    « Art. 196quinquies. — Om tot werkend of plaatsvervangend assessor te worden benoemd in de rechtbanken die enkel kennis nemen van Nederlandstalige zaken, moet de kandidaat houder zijn van een licentiaats- of mastersdiploma in het Nederlands.

    Om tot werkend of plaatsvervangend assessor te worden benoemd in de rechtbanken die enkel kennis nemen van Franstalige zaken, moet de kandidaat houder zijn van een licentiaats- of mastersdiploma in het Frans.

    Om tot werkend of plaatsvervangend assessor te worden benoemd in de rechtbank die zowel kennis neemt van Nederlandstalige als van Franstalige zaken, moet de kandidaat houder zijn van een licentiaats- of mastersdiploma in het Nederlands of in het Frans. De assessor kan enkel zitting houden in zaken waarvan de taalrol overeenstemt met de taal van het licentiaats- of mastersdiploma waarvan hij houder is.

    Om tot werkend of plaatsvervangend assessor te worden benoemd in de rechtbank die zowel kennis nemen van Franstalige als van Duitstalige zaken, moet de kandidaat houder zijn van een licentiaats- of mastersdiploma in het Frans of in het Duits.

    De assessor kan enkel zitting houden in zaken waarvan de taalrol overeenstemt met de taal van het licentiaats- of masterdiploma waarvan hij houder is. Hij mag echter zitting houden in zaken in een andere taal dan die van het licentiaats- of mastersdiploma waarvan hij houder is, op voorwaarde dat hij geslaagd is voor een mondeling examen over de kennis van de andere taal en een schriftelijk examen over de passieve kennis ervan.

    Enkel de afgevaardigd bestuurder van Selor — het Selectiebureau van de Federale Overheid — is bevoegd om de bewijzen uit te reiken van de kennis van de andere taal dan die welke wordt bewezen door de overlegging van het licentiaats- of mastersdiploma.

    Door een in de Ministerraad overlegd besluit bepaalt de Koning de samenstelling van de examencommissie en de voorwaarden waaronder de bewijzen van de kennis van de andere taal dan die welke wordt bewezen door de overlegging van de diploma worden uitgereikt. »

    Art. 20

    In artikel 259sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    a. aan § 1 wordt een punt 4º toegevoegd, luidende :

    4º « De rechters in de strafuitvoeringsrechtbank worden door de Koning aangewezen op gemotiveerde voordracht van de eerste voorzitter van het hof van beroep uit de rechters in de rechtbanken van eerste aanleg die zich kandidaat hebben gesteld.

    De minister van Justitie stuurt de kandidaturen voor advies aan de korpschef van de kandidaten en aan de korpschef van het rechtscollege waar de aanwijzing moet geschieden. Deze laatsten bezorgen de kandidaturen aan de eerste voorzitter van het betrokken hof van beroep en voegen er hun advies aan toe.

    De eerste voorzitter van het hof van beroep bezorgt de voordracht en de advies aan de minister van Justitie.

    De rechters in de strafuitvoeringsrechtbanken worden aangewezen uit de rechters in de rechtbank van eerste aanleg met een ervaring van ten minste tien jaar als werkende magistraat waarvan 3 jaar als rechter of toegevoegd rechter in de rechtbank van eerste aanleg) en die een voortgezette gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, georganiseerd in het kader van de opleiding van magistraten als bedoeld in artikel 259bis-9, § 2.

    De rechter in de strafuitvoeringsrechtbank kan worden vervangen door een toegevoegd rechter voor de duur van zijn mandaat, in voorkomend geval door afwijking van artikel 86bis, eerste en tweede lid.

    b. aan § 1 wordt een punt 5º toegevoegd, luidende :

    « De substituten in strafuitvoeringszaken worden door de Koning aangewezen op voordracht van de procureur-generaal bij het hof van beroep uit de substituten-procureurs des Konings die zich kandidaat hebben gesteld.

    De minister van Justitie stuurt de kandidaturen voor advies aan de korpschef van de kandidaten en aan de korpschef van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de aanwijzing moet geschieden. Deze laatsten bezorgen de kandidaturen aan de betrokken eerste voorzitter van het hof van beroep en voegen er hun advies aan toe.

    De procureur-generaal bij het hof van beroep bezorgt de voordracht en het advies aan de minister van Justitie.

    De substituten van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden aangewezen uit de substituten van de procureur des Konings met een ervaring van ten minste tien jaar als werkend magistraat waarvan drie jaar als substituut van de procureur des Konings of toegevoegd substituut van procureur des Konings en die een voortgezette gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd georganiseerd in het kader van de opleiding van magistraten als bedoeld in artikel 259bis-9, § 2.

    De substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken kan voor de duur van zijn mandaat worden vervangen door een toegevoegd substituut, in voorkomend geval buiten de formatie.

    c. In § 2 wordt tussen het eerste lid en het tweede lid een nieuw lid toegevoegd, luidende als volgt : « De rechters in strafuitvoeringszaken en de substituten van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden aangewezen voor een termijn van een jaar die een eerste maal voor drie jaar en vervolgens enkel een maal voor vier jaar kan worden verlengd na evaluatie. »;

    d. in § 3, vierde lid, worden de woorden « of de federaal magistrat » vervangen door de woorden « de federaal magistraat, de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank of de substituut gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken ».

    Art. 21

    In hetzelfde Wetboek wordt artikel 259septies gewijzigd als volgt :

    1º in het vierde lid worden de woorden « en van federaal magistraat » vervangen door de woorden « , van federaal magistraat, van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en van substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken »;

    2º dit artikel wordt aangevuld door het volgende lid :

    « Tijdens de uitoefening van hun mandaat kunnen de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en de substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken in een adjunct-mandaat worden aangewezen in het rechtscollege van herkomst. Artikel 323bis, § 1, eerste tot vierde lid, is op hen van toepassing ».

    Art. 22

    Artikel 259decies, § 2 in hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgend lid :

    « Heeft de evaluatie betrekking op het ambt van van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, dan geschiedt zij door de eerste voorzitter van het hof van beroep, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, en een van de assesoren aangewezen voor de evaluatie van de rechters in de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, gekozen door de eerste voorzitter van het hof van beroep.

    Heeft de evaluatie betrekking op het ambt van substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken, dan geschiedt zij door de procureur-generaal bij het hof van beroep, de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van het hof van beroep en een van de assesoren aangewezen voor de evaluatie van de substituten in de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, gekozen door de procureur-generaal bij het hof van beroep. »

    Art. 23

    In artikel 287, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 12 april 1999, 29 juni 1999 en 3 mei 2003 worden de woorden « of tot federaal magistraat » vervangen door de woorden « tot federaal magistraat, rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en tot substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken. ».

    Art. 24

    In artikel 288, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1998, 22 december 1998 en 24 maart 1999 wordt tussen lid 7 en lid 8 een lid ingevoegd :

    « De installatie van de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken geschiedt voor een kamer van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakatiekamer ».

    Art. 25

    In artikel 291, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1998 en 24 maart 1999, worden de woorden « , assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « in handelszaken » en « plaatsvervangende rechters ».

    Art. 26

    Artikel 300, gewijzigd bij de wetten van 9 juli 1997 en van 3 mei 2003, wordt aangevuld met de volgende leden :

    « De werkende assessoren in strafuitvoeringszaken zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende magistraten.

    De plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid, met uitzondering van de beroepswerkzaamheden die voor het opdoen van ervaring toegestaan zijn om benoemd te worden als assessor. ».

    Art. 27

    In artikel 301, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 9 juli 1997 en 10 februari 1998, worden de woorden « , assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « in handelszaken » en « ambtenaren van ».

    Art. 28

    In artikel 304 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 6 mei 1997 en 10 februari 1998, worden de woorden « of de rechter in sociale zaken of in handelszaken » vervangen door de woorden « , de rechter in sociale zaken of in handelszaken of de assessor in strafuitvoeringszaken ».

    Art. 29

    In artikel 311 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « of assessoren in strafuitvoeringszaken in hoger beroep » ingevoegd na de woorden « de raadsheren in sociale zaken in het arbeidshof ».

    Art. 30

    In artikel 312 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 10 februari 1998, 22 december 1998 en 24 maart 1999, worden de woorden « de rechters in sociale zaken en de rechters in handelszaken » vervangen door de woorden « , de rechters in sociale zaken, de rechters in handelszaken en de assessoren in strafuitvoeringszaken ».

    Art. 31

    In artikel 314,vierde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970, 21 juni 2001 en 3 mei 2003, worden de woorden « de rechters in de sociale zaken en in handelszaken » vervangen door de woorden « , de rechters in de sociale zaken en in handelszaken en de assessoren in strafuitvoeringszaken ».

    Art. 32

    In artikel 322, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1973 en 10 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º in het derde lid worden de woorden « de verhinderde assessor » vervangen door « degene die verhinderd is »;

    2º artikel 322 wordt aangevuld met volgend lid :

    « De verhinderde assessor in strafuitvoeringszaken wordt vervangen door een plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken. Bij onvoorziene afwezigheid kan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank een andere assessor in strafuitvoeringszaken, een rechter, een toegevoegd of een plaatsvervangend rechter of een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, aanwijzen om de verhinderde assessor te vervangen. ».

    Art. 33

    In artikel 331, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari februari 1997, 6 mei 1997, 10 februari 1998, 24 maart 1999 en 21 juni 2001, worden de woorden « , de assessoren in strafuitvoeringszaken, » ingevoegd tussen de woorden « de rechters in handelszaken » en de woorden « de referendarissen bij de rechtbanken van eerste aanleg ».

    Art. 34

    Artikel 340, § 2, 5º, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998, wordt aangevuld met de woorden « , met uitzondering van het mandaat van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank. ».

    Art. 35

    In artikel 341, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 13 maart 2001, worden de woorden « , de assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « de plaatsvervangende magistraten » en de woorden « de rechters in handelszaken ».

    Art. 36

    Artikel 355ter luidende als volgt wordt ingevoegd in hetzelfde Wetboek :

    « Art. 355ter. — De wedde van de werkende assessoren in strafuitvoeringszaken stemt overeen met de wedde voor de rechters in de rechtbank van eerste aanleg bepaald in artikel 355. De artikelen 360, eerste lid, 360ter, derde en vierde lid, 362, 363 en 377 van hetzelfde Wetboek zijn op hen van toepassing.

    De vereiste ervaring als benoemingsvoorwaarde wordt meegerekend voor de berekening van de anciënniteit tot ten hoogste 6 jaar.

    De minister van Justitie bepaalt het bedrag van de vergoeding toegekend aan de plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken.

    Art. 37

    Artikel 357, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 1999 en gewijzigd bij de wet van 15 juni 2001, wordt aangevuld als volgt :

    « 7º Een weddebijslag van 4 214,19 euro aan de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank en aan de substituten in strafuitvoeringszaken die het ambt daadwerkelijk uitoefenen. De cumulatie van deze weddenbijslag met de wedde en de weddenbijslagen bedoeld in artikel 360bis mag niet overschrijden ».

    Art. 38

    In artikel 358 van hetzelfde Wetboek gewijzigd bij de wet van 29 april 1999, worden de woorden « en van jeudrechter » vervangen door de woorden « , jeugdrechter en rechter in de strafuitvoeringsrechtbank » en de woorden « , van substituut gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken » worden tussen de woorden « substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in fiscale zaken » en de woorden « en van de afdelingsvoorzitter » ingevoegd.

    Art. 39

    In artikel 390 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 17 juli 2000 en 22 december 2003, worden in fine de woorden « en op de assessoren in strafuitvoeringszaken » toegevoegd.

    Art. 40

    In artikel 408 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « en de assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « in handelszaken » en « die, ofschoon ».

    Art. 41

    In artikel 410, § 1, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 juli 2002 tot wijziging van deel II, boek II, titel V, van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht en tot intrekking van de wet van 7 mei 1999 tot wijziging, wat het tuchtrecht voor de leden van de Rechterlijke Orde betreft, worden de woorden « , daaronder begrepen de assessoren in strafuitvoeringszaken, » worden ingevoegd tussen de woorden « ten aanzien van de leden van die rechtbank » en de woorden « van de vrederechters ».

    Art. 42

    In artikel 412, § 2, 1º van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij dezelfde wet, worden de woorden « , daaronder begrepen de assessoren in strafuitvoeringszaken, en de leden » ingevoegd tussen de woorden « de leden van de rechtbanken van eerste aanleg » en de woorden « van de rechtbanken van koophandel ».

    Art. 43

    In artikel 415, § 2, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : worden de woorden « en de assessoren in strafuitvoeringszaken « worden toegevoegd na de woorden « daaronder begrepen de toegevoegde rechters in de rechtbanken van eerste aanleg ».

    HOOFDSTUK IV

    Wijzigingen in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken

    Art. 44

    In de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij de wetten van 23 september 1985, 4 augustus 1986, 23 juni 1989, 16 juli 1993, 11 juli 1994, 21 décember 1994, 4 maart 1997, 6 mei 1997, 8 augustus 1997, 22 décember 1998, 25 maart 1999, 17 juli 2000, 27 april 2001, 21 juni 2001, 18 juli 2002, 13 februari 2003 en 10 april 2003 wordt een nieuw Hoofdstuk IIbis ingevoegd, dat de artikelen 23bis en 23ter omvat, met als opschrift :

    « Hoofdstuk IIbis — Gebruik der talen voor de strafuitvoeringsrechtbank »

    Art. 45

    In dezelfde wet wordt een artikel 23bis ingevoegd, luidende :

    « Art. 23bis. — Voor de strafuitvoeringrechtbanken in het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen en in het rechtsgebied van het hof van beroep te Gent wordt de rechtspleging in het Nederlands gevoerd.

    Voor de strafuitvoeringrechtbanken in het rechtsgebied van het hof van beroep te Bergen en in het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik wordt de rechtspleging in het Frans gevoerd, behoudens de in artikel 23ter, derde lid, bepaalde uitzondering.

    Voor de strafuitvoeringsrechtbank in het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel wordt de rechtspleging in het Nederlands of in het Frans gevoerd naar gelang van de taal van het vonnis of het arrest. ».

    Art. 46

    In dezelfde wet wordt een artikel 23ter ingevoegd, luidende :

    « Art. 23ter. — Ingeval de gedetineerde gevangen wordt gehouden in een gevangenis in het Nederlandse of het Franse taalgebied dat niet het taalgebied is binnen welk de rechtbank is gelegen die hem veroordeeld heeft, wordt het dossier ambtshalve gestuurd naar de strafuitvoeringsrechtbank van zijn keuze binnen het andere taalgebied.

    De dossiers van veroordeelden die alleen Duits kennen of zich gemakkelijker in die taal uitdrukken, worden overgeheveld naar de strafuitvoeringsrechtbank te Luik. ».

    Art. 47

    Artikel 43, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 10 oktober 1967 en gewijzigd bij de wetten van 23 september 1985 en 4 augustus 1989, wordt aangevuld met volgend lid :

    « Ingeval in het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik geen enkele rechter in strafuitvoeringszaken of substituut in strafuitvoeringszaken het bewijs levert van kennis van de Duitse taal, wordt een beroep gedaan op een tolk. »

    HOOFDSTUK V

    Wijzigingen in de wet van 2 juli 1975 tot vastelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg

    Art. 48

    In de tabel die voorkomt in artikel 1 van de wet van 2 juli 1975 tot vastelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg, vervangen door de wet van 11 juli 1994 en gewijzigd door de wet van 27 december 1994, in de kolom griffier worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1º het cijfer « 43 » die voorkomt tegenover de zetel van Antwerpen wordt vervangen door « 44 »;

    2º het cijfer « 68 » die voorkomt tegenover de zetel van Brussel wordt vervangen door « 70 »;

    3º het cijfer « 25 » die voorkomt tegenover de zetel van Gent wordt vervangen door « 26 »;

    4º het cijfer « 33 » die voorkomt tegenover de zetel van Luik wordt vervangen door « 34 »;

    5º het cijfer « 17 » die voorkomt tegenover de zetel van Bergen wordt vervangen door « 18 ».

    HOOFDSTUK VII

    Opheffingsbepalingen

    Art. 49

    Worden opgeheven :

    — de Wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;

    — Het Koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de aanwijzingsprocedure en de evaluatie van de assessoren en hun plaatsvervangers in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;

    — Het Koninklijk besluit van 28 januari 1999 houdende de bezoldigingsregeling voor de assessoren van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot vaststelling van de vergoedingen toegekend aan de leden van de commissies, aan hun plaatsvervangers en aan de leden van het selectiecomité.

    — Het Koninklijk besluit van 28 januari 1999 houdende het administratief statuut van de assessoren van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling.

    — Het ministerieel besluit van 25 januari 1999 tot vastlegging van het adres van de zetel van de commissies voor voorwaardelijke invrijheidstelling.

    HOOFDSTUK VIII

    Slotbepaling

    Art. 50

    Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.


    ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE 37.951/2


    De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 20 december 2004 door de Vice-Eerste minister en minister van Justitie verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken », heeft op 17 januari 2005 het volgende advies gegeven :

    Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1º, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het voorontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

    Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

    Voorafgaande vormvereisten

    De akkoordbevinding van de minister van Begroting ontbreekt. Deze tekortkoming dient te worden weggewerkt, aangezien het voorontwerp ongetwijfeld gevolgen zal hebben voor de uitgaven van de Staat.

    Rechtsgrond

    Algemene opmerkingen

    I. Te ruime opdrachten van bevoegdheid aan de Koning

    Artikel 157, vierde lid, van de Grondwet luidt als volgt :

    « Er zijn strafuitvoeringsrechtbanken in de plaatsen die de wet aanwijst. Zij regelt hun organisatie, hun bevoegdheid, alsmede de wijze van benoeming en de duur van het ambt van hun leden ».

    Bijgevolg zijn de volgende opdrachten van bevoegdheid te ruim :

    1º in artikel 16 (ontworpen artikel 196bis van het Gerechtelijk Wetboek), de bevoegdheid die aan de Koning wordt verleend om te bepalen volgens welke procedure de assessoren in strafuitvoeringszaken worden benoemd;

    2º in artikel 17 (ontworpen artikel 196ter, § 2, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek), de bevoegdheid die aan de Koning wordt verleend om de wijze van evaluatie te bepalen, en meer in het bijzonder de criteria inzake evaluatie van de assessoren in strafuitvoeringszaken, met inbegrip van de essentiële principes ervan, terwijl deze bij wet zouden moeten worden geregeld (1) ;

    3º in artikel 18 (ontworpen artikel 196quater, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek), de bevoegdheid die aan de Koning wordt verleend om de samenstelling van het evaluatiecomité te bepalen.

    II. De assessoren in strafuitvoeringszaken

    1. De kamers van de strafuitvoeringsrechtbank die kennis nemen van de zaken betreffende een of meer vrijheidsstraffen waarvan het uit te voeren gedeelte meer dan drie jaar bedraagt, bestaan uit een rechter, die de kamer voorzit, en twee assessoren in strafuitvoeringszaken (ontworpen artikel 78).

    De memorie van toelichting bevat terzake de volgende passages :

    « Dankzij de aanwezigheid van assessoren zijn deze nieuwe rechtbanken multidisciplinair »;

    « De assessoren in strafuitvoeringszaken verlenen aan de beroepsmagistraten concrete kennis van problemen in verband met de strafuitvoering en de sociale reïntegratie »;

    « (De assessoren zullen) de magistraat hun kennis in het veld verlenen ».

    Krachtens het ontworpen artikel 78 is de ene assessor gespecialiseerd in « strafzaken en penitentiaire zaken », de andere in « de sociale reïntegratie ».

    2. In de ontworpen artikelen 78 en 196ter, § 1, inleidende zin, wordt bepaald dat een van de assessoren gespecialiseerd moet zijn in « strafzaken en penitentiaire zaken ».

    De memorie van toelichting en artikel 196ter, § 1, 1º, hebben het evenwel over een specialisatie « in strafzaken of penitentiaire zaken ».

    De Raad van State vraagt zich af waarom naar « strafzaken » wordt verwezen. Als de specialisatie in strafzaken een alternatief is voor de specialisatie in « penitentiaire zaken », welke indruk wordt gewekt door de redactie van de memorie van toelichting en artikel 196ter, § 1, 1º, ziet de Raad van State niet in welke specifieke kennis die assessor zou kunnen aandragen ten opzichte van het openbaar ministerie en de strafuitvoeringsrechter. Als de specialisatie in strafzaken een cumulatieve voorwaarde is bovenop de specialisatie in penitentiaire zaken, vraagt de Raad van State zich af wat voor nut die specialisatie dan heeft. Op het niveau van de strafuitvoeringsrechtbank gaat het er immers niet meer om zich uit te spreken over de talrijke kwesties van strafrecht en strafprocesrecht die rijzen wanneer een vonnis moet worden geveld maar wel over vragen die verband houden met de uitvoering van de straf. Het volstaat dan ook dat de assessor die gespecialiseerd is in penitentiaire zaken op de hoogte is van de strafrechtelijke kwesties die met de uitvoering van de straf verband houden, hetgeen uiteraard vervat zit in de uitdrukking « assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken ».

    Bijgevolg dienen de woorden « in strafzaken » als dubbelzinnig te worden geschrapt.

    3. In het ontworpen artikel 196ter wordt bepaald dat men, om tot assessor te kunnen worden benoemd, « ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring » dient te bezitten in de voormelde materies.

    Teneinde beter overeen te stemmen met de bedoeling van de steller van het voorontwerp die in de memorie van toelichting tot uiting komt en om het gebruik van de te vage bepaling « nuttige » te vermijden, wordt voorgesteld om in artikel 196ter te verwijzen naar een beroepservaring van ten minste vijf jaar waaruit een praktische kennis blijkt van de kwesties die verband houden met hetzij penitentiaire aangelegenheden, hetzij sociale reïntegratie.

    4. Volgens de memorie van toelichting « (wordt) het ambt van assessor ... voltijds uitgeoefend, zoals overigens geldt voor de assessoren van de commissies voor voorwaardelijke invrijheidsstelling ».

    In het voorontwerp dient uitdrukkelijk te worden bepaald dat het ambt van assessor voltijds wordt uitgeoefend.

    5. Volgens de memorie van toelichting zullen inzonderheid de volgende beroepscategorieën tot assessor in strafuitvoeringszaken kunnen worden benoemd : advocaten, psychologen, onderzoekers en universiteitsprofessoren.

    Die vermelding is dubbelzinnig doordat ze de indruk zou kunnen wekken dat men assessor kan zijn en daarnaast, tegelijk, een activiteit van advocaat, psycholoog, onderzoeker, ... zou kunnen uitoefenen. Aangezien het ambt van assessor in strafuitvoeringszaken voltijds wordt uitgeoefend en voor de assessoren in strafuitvoeringszaken dezelfde onverenigbaarheden gelden als voor werkende magistraten, kunnen zij evenwel niet tegelijk advocaat zijn of een bezoldigde functie uitoefenen. Ten hoogste kunnen zij, als zij de afwijking verkrijgen waarin artikel 294 van het Gerechtelijk Wetboek voorziet, hoogleraar of leraar, docent of assistent in een onderwijsinstelling zijn of lid zijn van een examencommissie (2) .

    6. De memorie van toelichting bevat de volgende passage :

    « Met inachtneming van het onpartijdigheidsbeginsel, worden de ambtenaren van de federale overheidsdienst justitie uitgesloten, inzonderheid het personeel van de justitiehuizen en het personeel van de strafinrichtingen ».

    In artikel 26 van het voorontwerp (het ontworpen artikel 300 van het Gerechtelijk Wetboek) wordt bepaald dat de werkende assessoren in strafuitvoeringszaken onderworpen zijn aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende magistraten (3) .

    In de memorie van toelichting staat bij de artikelsgewijze bespreking van deze bepaling het volgende :

    « Deze ambten zijn inzonderheid onverenigbaar met functies binnen de Federale Overheidsdienst Justitie ».

    Deze bepaling en de bespreking ervan doen problemen rijzen.

    6.1. Een gedetacheerd ambtenaar (4) , wiens wedde gedurende zijn detachering bij wet wordt bepaald (cf. het ontworpen artikel 355ter van het Gerechtelijk Wetboek), dient te worden beschouwd als titularis van een « bezoldigde openbare functie of openbaar ambt » in de zin van artikel 293 van het Gerechtelijk Wetboek. De loutere verwijzing naar dat artikel staat er dan ook aan in de weg dat een ambtenaar van welk overheidsbestuur of welke overheidsdienst hij ook gedetacheerd is, tot assessor wordt benoemd (5) .

    Als het de bedoeling van de steller van het voorontwerp is om zulk een benoeming mogelijk te maken, dient de tekst van het voorontwerp te worden herzien, teneinde de regeling van de onverenigbaarheden aan te passen om rekening te houden met de omstandigheid dat het ambt van assessor noodzakelijkerwijze zal moeten aansluiten bij een andere loopbaan, in de privé-sector of in overheidsdienst, aangezien dat ambt slechts gedurende maximaal acht jaar mag worden uitgeoefend.

    6.2. Ingeval de tekst in die zin wordt herwerkt, rijst de vraag of het in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet gerechtvaardigd is de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Justitie of van sommige directies of diensten ervan van dat ambt uit te sluiten, terwijl net die ambtenaren de meeste ervaring in penitentiaire en strafuitvoeringszaken bezitten.

    Volgens de gemachtigde van de minister zou die uitsluiting het gevolg zijn van het vereiste van onpartijdigheid.

    Aangezien het ambt van assessor in strafuitvoeringszaken voltijds wordt uitgeoefend, de ambtenaar gedetacheerd is uit de Federale Overheidsdienst Justitie en geen contact meer heeft met zijn bestuur, zijn bezoldiging bij wet wordt bepaald, hij onderworpen is aan de tuchtregeling die voor magistraten geldt en niet meer aan de tuchtregeling voor de ambtenaren en artikel 292, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek (6) naar analogie kan worden toegepast, is zijn noodzakelijke onafhankelijkheid ten opzichte van de uitvoerende macht evenwel voldoende gewaarborgd (7) .

    Wellicht moet in een specifieke grond tot wraking worden voorzien, wanneer een ambtenaar in contact is geweest met een gedetineerde of zijn dossier heeft behandeld in de uitoefening van een vorige functie (8) . Deze grond tot wraking zou overigens ook voor alle overige assessoren moeten gelden (bijvoorbeeld voor advocaten, psychologen, enz.).

    De conclusie is dan ook dat het voorontwerp en de memorie van toelichting moeten worden herzien opdat er een duidelijke regeling komt voor de kwestie van de detachering van ambtenaren als assessoren in strafuitvoeringszaken, rekening houdend met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en met de wil van de Grondwetgever en van de wetgever om ervoor te zorgen dat specialisten in penitentiaire zaken en in sociale reïntegratie zitting hebben in de strafuitvoeringsrechtbanken.

    7. Volgens het ontworpen artikel 196ter, § 2, eerste lid, worden assessoren in strafuitvoeringszaken benoemd voor een periode van een jaar, die na evaluatie een eerste maal voor drie jaar en vervolgens, een tweede en laatste maal, voor vier jaar kan worden verlengd.

    Die regeling steunt op de regels die krachtens artikel 259sexies, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek gelden voor de onderzoeksrechters, de beslagrechters en de rechters in de jeugdrechtbank. Voor deze rechters betekent een niet-hernieuwing van hun mandaat evenwel alleen het einde van hun bijzondere aanstelling en niet van hun hoedanigheid van magistraat, terwijl de assessoren wier mandaat niet wordt hernieuwd elke rechtsprekende functie verliezen. Ter vergelijking : de rechters in sociale zaken en in handelszaken worden benoemd voor een termijn van vijf jaar die zonder evaluatie kan worden hernieuwd, terwijl de huidige assessoren van de commissies voor voorwaardelijke invrijheidstelling benoemd worden voor een termijn van drie jaar die na evaluatie een keer kan worden verlengd voor een periode van vijf jaar.

    In advies 31.171/4 en 31.172/4, dat op 16 maart 2001 is gegeven over een voorontwerp van wet « tot hervorming van de asielprocedure » en over een voorontwerp van wet « ter aanvulling van de hervorming van de asielprocedure en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State », heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State kritiek geuit op het feit dat een rechtscollege « hoofdzakelijk (zou kunnen bestaan) uit tijdelijke assessoren die, door hun korte ambtstermijn, waarvan niet is uitgesloten dat hij wordt verlengd, afhankelijk zouden zijn van de uitvoerende macht » (9) .

    Zulk een kritiek kan worden vermeden als het comité voor de evaluatie van de assessoren aldus is samengesteld dat de onafhankelijkheid ervan ten aanzien van de uitvoerende macht gewaarborgd is.

    8. Het volledige voorontwerp dient te worden aangepast opdat met de voorgaande opmerkingen rekening wordt gehouden.

    III. Territoriale bevoegdheid

    In het voorontwerp wordt niet bepaald op grond van welk criterium — plaats van de veroordeling of van de uitvoering van de straf — wordt vastgesteld welke strafuitvoeringsrechtbank bevoegd is.

    Deze tekortkoming moet worden weggewerkt.

    Bijzondere opmerkingen

    Dispositief

    Artikel 2 (ontworpen artikel 58bis van het Gerechtelijk Wetboek)

    Onderdeel 4º is niet gewijzigd bij de wet van 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd. De inleidende zin behoort dienovereenkomstig te worden aangepast.

    Artikel 3 (ontworpen artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek)

    In de memorie van toelichting staat het volgende : « Om praktische redenen kan de strafuitvoeringsrechtbank zitting houden in de zetel van enige rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep. Zij kan zelfs zitting houden in de strafinrichtingen ».

    Deze preciseringen moeten worden opgenomen in het dispositief.

    Artikel 8 (ontworpen artikel 87 van het Gerechtelijk Wetboek)

    In de inleidende zin hoeft niet te worden verwezen naar de wet van 15 juni 1970, maar naar die van 15 juli 1970 tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek en van andere wetsbepalingen.

    Artikel 13 (ontworpen artikel 151 van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. In de inleidende zin dient te worden gepreciseerd dat artikel 151 eveneens gewijzigd is bij de wet van 3 mei 2003 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek.

    2. Onderdeel 2º bepaalt dat de substituut-procureurs des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken hun taken kunnen uitoefenen in de rechtbanken van de gerechtelijke arrondissementen van het rechtsgebied van het hof van beroep van het arrondissement waarin zij zijn aangewezen.

    Het is de Raad van State niet duidelijk wat de precieze strekking is van deze bepaling, daar er slechts een strafuitvoeringsrechtbank is binnen het rechtsgebied van de hoven van beroep.

    Artikel 15 (ontworpen artikel 186, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek)

    De inleidende zin moet worden herzien.

    Artikel 17 (ontworpen artikel 196ter van het Gerechtelijk Wetboek)

    Artikel 5, § 4, tweede lid, van de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling bepaalt het volgende : « Ten vroegste drie jaar na het einde van hun opdracht kunnen degene die assessor bij de commissie is geweest en zijn plaatsvervanger zich opnieuw kandidaat stellen voor het ambt dat zij hebben uitgeoefend. Zij worden aangewezen voor een termijn van vijf jaar, die niet kan worden verlengd ».

    Deze bepaling is niet opgenomen in het voorontwerp.

    De Raad van State vraagt zich af of het niet opnemen van deze bepaling niet het gevolg is van een vergetelheid, doordat in de memorie van toelichting staat : « De totale duur van het mandaat van assessoren stemt dus overeen met de termijn waarin is voorzien terzake van de huidige commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling ».

    Dezelfde opmerking geldt voor de rechters in de strafuitvoeringsrechtbanken en de substituten in strafuitvoeringszaken (ontworpen artikel 259sexies, § 2, tweede lid) (10) .

    Artikelen 17 en 18 (ontworpen artikelen 196ter en 196quater van het Gerechtelijk Wetboek)

    De bepalingen betreffende de evaluatie van de assessoren dienen in een enkel artikel te worden samengebracht.

    Het ontworpen artikel 196ter, § 2, tweede lid, dient derhalve te worden opgenomen in het ontworpen artikel 196quater.

    Artikel 19 (ontworpen artikel 196quinquies van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. Dit artikel moet worden opgenomen in hoofdstuk VI van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

    2. Het vijfde lid bepaalt dat de assessor zitting mag houden in zaken in een andere taal dan die van het licentiaats- of mastersdiploma waarvan hij houder is, op voorwaarde dat hij geslaagd is voor een mondeling examen over de kennis van de andere taal en een schriftelijk examen over de passieve kennis ervan.

    Deze mogelijkheid lijkt alleen van toepassing te zijn op de rechtbank die zowel van Franstalige zaken als van Duitstalige zaken kennis neemt.

    Om alle onzekerheid in dit verband te weren, is het beter het artikel in te delen in twee paragrafen, waarbij de tweede paragraaf het huidige vierde tot zevende lid omvat.

    Artikel 20 (ontworpen artikel 259sexies van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. In tegenstelling tot de andere titularissen van een mandaat, namelijk de onderzoeksrechters, de beslagrechters en de jeugdrechters, die door de Koning worden aangewezen op voordracht van de bevoegde algemene vergadering onder de kandidaten ten aanzien van wie de korpschef een gemotiveerd voorstel heeft gedaan, worden de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank aangewezen door de Koning op gemotiveerde voordracht van de eerste voorzitter van het hof van beroep.

    De steller van het voorontwerp dient in de memorie van toelichting de redenen van dit verschil uit te leggen.

    2. Krachtens de ontworpen paragraaf 2, tweede lid, zijn, in tegenstelling tot de andere bijzondere mandaten, het mandaat van de rechters in de strafuitvoeringsrechtbanken en van de substituten gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken beperkt tot acht jaar.

    De steller van het voorontwerp behoort dit verschil te rechtvaardigen in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

    Artikel 21 (ontworpen artikel 259septies van het Gerechtelijk Wetboek)

    De inleidende zin moet worden aangevuld.

    Dezelfde opmerking geldt voor artikel 22.

    Artikel 22 (ontworpen artikel 259decies, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek)

    In dit artikel wordt bepaald dat de evaluatie van de rechters in de strafuitvoeringsrechtbanken, onder meer, geschiedt door « een van de assessoren aangewezen voor de evaluatie van de rechters in de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, gekozen door de eerste voorzitter van het hof van beroep ». Evenzo geschiedt de evaluatie van de substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken, onder meer, door « een van de assessoren aangewezen voor de evaluatie van de substituten in de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, gekozen door de procureur-generaal bij het hof van beroep ».

    De woorden « assessoren » dienen te vervallen. Niet alleen worden in artikel 259decies van het Gerechtelijk Wetboek de magistraten die belast zijn met de evaluatie van hun collega's geen assessoren genoemd, maar vooral kan het gebruik van dit woord leiden tot verwarring met de assessoren in strafuitvoeringszaken.

    Er dient dus te worden vermeld welke magistraat door de algemene vergadering of de korpsvergadering is aangewezen voor de evaluatie van respectievelijk de rechters in de rechtbank van eerste aanleg ten zetel van het hof van beroep en de substituten in de rechtbank van eerste aanleg ten zetel van het hof van beroep.

    Artikel 23 (ontworpen artikel 287, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek)

    In de inleidende zin moet worden vermeld dat het eerste lid vervangen is bij de wet van 22 december 1998 (11) en gewijzigd is bij de voornoemde wet van 3 mei 2003.

    Artikel 24 (ontworpen artikel 288 van het Gerechtelijk Wetboek)

    De inleidende zin moet worden vervolledigd.

    Artikel 29 (ontworpen artikel 311 van het Gerechtelijk Wetboek)

    Deze bepaling moet vervallen. Het voorontwerp voorziet immers niet in appèlgerechten op het vlak van strafuitvoering.

    Artikel 30 (ontworpen artikel 312 van het Gerechtelijk Wetboek)

    In de inleidende zin behoort geen melding te worden gemaakt van de wijziging ingevoerd bij de wet van 10 februari 1998 tot aanvulling van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de benoeming van toegevoegde rechters, die niet meer geldig is.

    Artikel 31 (ontworpen artikel 314, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek)

    De inleidende zin moet worden nagezien.

    Artikel 35 (ontworpen artikel 341, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek)

    Paragraaf 2 van artikel 341 van het Gerechtelijk Wetboek is niet gewijzigd bij de wet van 13 maart 2001. De inleidende zin moet dienovereenkomstig worden aangepast.

    Artikel 36 (ontworpen artikel 355ter van het Gerechtelijk Wetboek)

    Aangezien de plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken dezelfde functies uitoefenen als de werkende assessoren in strafuitvoeringszaken, moeten ook zij de onafhankelijkheidswaarborg genieten die erin bestaat dat hun wedde bij wet wordt vastgesteld.

    De vergoeding die hun wordt toegekend moet bijgevolg in het voorontwerp worden bepaald, en niet door de minister van Justitie.

    Artikel 37 (ontworpen artikel 357, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek)

    1. De inleidende zin moet vervolledigd worden.

    2. In de Franse tekst zijn de woorden « est attribué » overbodig en moeten ze vervallen.

    Artikel 38 (ontworpen artikel 358 van het Gerechtelijk Wetboek)

    De inleidende zin moet vervolledigd worden.

    Artikel 41 (ontworpen artikel 410, § 1, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek)

    In de Nederlandse tekst schrijve men « ingevoegd » in plaats van « worden ingevoegd ». In de Franse tekst schrijve men « des juges de paix » in plaats van « les juges de paix ».

    Artikel 42 (ontworpen artikel 412, § 2, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek)

    De inleidende zin moet vervolledigd worden. Dezelfde opmerking geldt voor artikel 43.

    Hoofdstuk IV : Wijzigingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken

    In het voorontwerp volgt op hoofdstuk II een hoofdstuk IV. Die vergissing moet worden rechtgezet.

    Artikel 45 (ontworpen artikel 23bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken)

    1. In het tweede lid wordt verwezen naar « de in artikel 23ter, derde lid, bepaalde uitzondering ». Artikel 23ter telt echter slechts twee leden.

    2. Het zou dienstig zijn in het derde lid, in fine, te spreken van « het vonnis of het arrest waarbij de zwaarste straf is opgelegd », zoals in artikel 2, § 3, vierde lid, van de genoemde wet van 18 maart 1998.

    Artikel 46 (ontworpen artikel 23ter van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken)

    1. De woorden « dat niet het taalgebied is binnen welk de rechtbank is gelegen die hem veroordeeld heeft » moeten vervangen worden door de woorden « terwijl het vonnis of het arrest waarbij hem de zwaarste straf is opgelegd respectievelijk in het Frans of het Nederlands is gewezen ».

    De huidige redactie zou het immers voor een veroordeelde die vastgehouden wordt in een gevangenis die in het Nederlandse of het Franse taalgebied ligt, als gevolg van een beslissing die in het Nederlands of in het Frans is gewezen door een rechtscollege van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, mogelijk maken de overzending van zijn dossier te vragen. Zulke een voordeelde wordt immers vastgehouden in een gevangenis in een taalgebied « dat niet het taalgebied is [waarin] de rechtbank is gelegen die hem veroordeeld heeft ».

    De Raad van State gaat er evenwel van uit dat de steller van het voorontwerp dat niet gewild heeft.

    2. In het eerste lid, in fine, staat « het andere taalgebied ». De Raad van State onderstelt dat het ofwel om het Franse taalgebied, ofwel om het Nederlandse taalgebied gaat, zodat het dossier nooit overgezonden zal kunnen worden naar de strafuitvoeringsrechtbank van Brussel.

    Artikel 47 (ontworpen artikel 43, § 1, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken)

    De ontworpen bepaling lijkt veeleer thuis te horen in artikel 30bis van de genoemde wet van 15 juni 1935.

    Artikel 48 (ontworpen artikel 1 van de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg)

    De inleidende zin dient te worden herzien. De tabel die in artikel 1 staat is immers vervangen bij de wet van 20 juli 1998 (12) en gewijzigd bij de wet van 14 december 2004.

    De kamer was samengesteld uit

    De heer Y. KREINS, kamervoorzitter,

    De heer J. JAUMOTTE en mevrouw M. BAGUET, staatsraden,

    Mevrouw A.-C. VAN GEERSDAELE, griffier.

    Het verslag werd uitgebracht door de heer A. LEFEBVRE, auditeur.

    De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. JAUMOTTE.

    De griffier, De voorzitter,
    A.-C. VAN GEERSDAELE. Y. KREINS.

    (1) Vergelijk met artikel 259nonies van het Gerechtelijk Wetboek.

    (2) Zie eveneens, voor andere functies die kunnen worden toegestaan, de artikelen 294, tweede lid, en 308 van het Gerechtelijk Wetboek.

    (3) Krachtens artikel 293 van het Gerechtelijk Wetboek zijn de ambten van de rechterlijke orde onverenigbaar met inzonderheid enige bezoldigde openbare functie of openbaar ambt.

    (4) Of een ambtenaar die, met toepassing van de rechtspositionele regels die voor hem gelden, in een administratieve stand van wachttijd is geplaatst gedurende de termijn waarin hij het ambt van assessor in strafuitvoeringszaken uitoefent.

    (5) Wat problemen zal doen rijzen inzake de werving van de assessoren, aangezien die, zoals de gemachtigde van de minister heeft aangegeven, bijna allemaal gedetacheerde ambtenaren zullen zijn.

    (6) Welke bepaling als volgt luidt : « Nietig is het vonnis, gewezen door een rechter die vroeger bij het uitoefenen van een ander rechterlijk ambt kennis genomen heeft van de zaak ».

    (7) Volgens J. Velu en R. Ergec neemt de vereiste onpartijdigheid van de rechtbank in de zin van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet weg dat een rechtbank, zelfs in meerderheid, mag bestaan uit ambtenaren of vertegenwoordigers van de onderscheiden lagen van de socio-professionele wereld, voorzover dezen over een wettelijk of grondwettelijk statuut beschikken dat hen vrijwaart van druk van buitenaf. Zulk een statuut moet onder meer inhouden dat zij gedurende hun mandaat niet kunnen worden afgezet en dat het juridisch onmogelijk is om aan de leden van het orgaan bevelen te geven of zelfs aanbevelingen te doen in verband met hun rechtsprekende activiteit (Convention européenne des droits de l'homme, R.P.D.B., Complément VII, Brussel, Bruylant, nr. 539, blz. 310). Men kan voorts een vergelijking maken met de administratieve rechtscolleges waarover M. Leroy het volgende schrijft : « Certains actes de juridiction sont posés par des fonctionnaires, le plus souvent siégeant en collège; dans l'exercice de leurs fonctions juridictionnelles, ils sont détachés de tout lien de dépendance hiérarchique ou de tout contrôle de tutelle : ils ne peuvent recevoir d'ordres, ni être astreints à rendre compte à leurs supérieurs des décisions qu'ils ont rendues » (Contentieux administratif, Brussel, Bruylant, 2004, blz. 120).

    (8) Vergelijk met artikel 829, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

    (9) Zie in nagenoeg dezelfde zin, advies 26.548/2, dat op 21 januari 1998 is gegeven over een voorontwerp van wet « tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen » (Gedr. St., Kamer, 1997-1998, 1487/1). In dat advies heeft de Raad van State het volgende gesteld : « Het laat zich evenwel aanzien dat de vooropgestelde regeling die doelstelling geenszins zal bereiken, maar de positie van de commissaris-generaal daarentegen zal verzwakken. De commissaris-generaal wordt immers aanvankelijk voor een precaire periode van vijf jaar aangesteld en kan noch na zijn eerste mandaat, noch na een eventuele verlenging ervan, een vaste benoeming krijgen, tenzij als adjunctcommissaris. Men kan zich dan ook afvragen of een commissaris-generaal wel echt « absoluut onafhankelijk » kan zijn ten aanzien van de uitvoerende macht die zijn aanstelling en de verlenging van zijn mandaat volkomen in handen heeft. »

    (10) Vergelijk met artikel 4, § 4, tweede lid, van de voormelde wet van 18 maart 1998.

    (11) Wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem.

    (12) Wet van 20 juli 1998 tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg en de artikelen 151 en 213 van het Gerechtelijk Wetboek.