3-1090/1

3-1090/1

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

14 MAART 2005


Wetsvoorstel houdende wijziging van artikel 44 van de programmawet (I) van 24 december 2002, ter verbetering van het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen

(Ingediend door de heer Jan Steverlynck)


TOELICHTING


A. ALGEMEEN

Dit wetsvoorstel herneemt een eerder ingediend voorstel (1) , evenwel aangepast aan de gewijzigde wetgeving, maar breidt het ook uit met een bijkomend element. Het sociaal statuut van de zelfstandige is een sober basisstelsel, dat op vrijwillige basis kan worden uitgebreid met aanvullende voorzieningen. Inzake pensioenvorming kan de zelfstandige naast zijn wettelijk pensioen ook sparen in het kader van een vrij aanvullend pensioen (VAP), dat historisch gezien nauw bij het wettelijk statuut aanleunt.

Onderhavig wetsvoorstel wil enkele discriminaties inzake mogelijkheid tot pensioenopbouw tussen werknemers en zelfstandigen ongedaan maken door enkele essentiële verbeteringen aan te brengen aan het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen.

Het wil zelfstandigen de mogelijkheid bieden een pensioenvoorziening te treffen die evenwaardig is aan wat een werknemer aan wettelijk en aanvullend pensioen kan opbouwen.

Het wetsvoorstel wil daarom :

— zelfstandigen de kans bieden meer premie te betalen voor hun vrij aanvullend pensioen;

— zelfstandigen de mogelijkheid geven premies te betalen die betrekking hebben op bedrijfsinkomsten uit het verleden;

— een oplossing bieden voor zelfstandigen, die omwille van omstandigheden gedurende een of meer jaren geconfronteerd waren met een daling van hun inkomen, de continuïteit van de aanvullende pensioenopbouw te vrijwaren.

1. Het stelsel der werknemers

Het stelsel van de werknemers is zo opgebouwd dat die steeds meer de kans krijgen naast het wettelijk pensioen, de eerste pijler, ook een aanvullende inkomensgarantie op te bouwen via een groepsverzekering of een pensioenfonds op bedrijfsniveau, de tweede pijler. Dit is mede het gevolg van de gewijzigde wetgeving op de tweedepijlerpensioenen voor werknemers na de invoering van de « WAP », [wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (Belgisch Staatsblad van 15 mei 2003)], waardoor de vorming van collectieve aanvullende pensioenen voor werknemers nog verder gestimuleerd wordt.

Voor loontrekkenden bestaat bovendien een mogelijkheid tot premiebetaling voor het verleden (backservice).

2. Het stelsel der zelfstandigen

De mogelijkheden voor zelfstandigen om wettelijke pensioenrechten op te bouwen zijn beperkt. Op 1 januari 2003 hadden volgens de statistieken van de Rijksdienst voor Pensioenen 91 % van de zelfstandigen een wettelijk pensioen lager dan 625 euro per maand.

Wat inactiviteitsperiodes betreft, bouwen zelfstandigen in tegenstelling tot werknemers slechts tijdens periodes van arbeidsongeschiktheid pensioenrechten op. Werknemers bouwen ook pensioenrechten op gedurende inactiviteitsperiodes van werkloosheid, invaliditeit, loopbaanonderbreking, brugpensioen, ...

Zelfstandigen kunnen van regelingen op bedrijfsniveau of op sectoraal niveau bijna niet genieten.

Wel kunnen zij vrijwillig deelnemen aan het stelsel van het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen, dat bestaat sinds 1982 en op 1 januari 2004 hervormd werd (artikelen 41 tot en met 82 van de programmawet (I) van 24 december 2002).

Het systeem van het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen is afgestemd op de specifieke noden van die groep. Een zelfstandige beschikt ipso facto niet jaarlijks over hetzelfde inkomen. Bovendien heeft het inkomen van de zelfstandige naast een consumptie- ook een investeringsfunctie. Naargelang van de noodzakelijke investeringsbehoeften kan het besteedbaar inkomen van de zelfstandigen verscheidene jaren een stuk lager liggen dan de voorgaande jaren. Precies daarom moet de zelfstandige die bijdragen wenst te betalen voor een aanvullend pensioen een beroep kunnen doen op een flexibel systeem.

Op basis van het huidige stelsel wordt de zelfstandige in staat gesteld volgens zijn eigen behoeften en middelen zijn bijdragebetaling jaarlijks vrij te kiezen. De aanvullende vrijwillige bijdrage is echter wettelijk beperkt tot een vrij gekozen bedrag tussen 1 en 8,17 % van een begrensd inkomen. Wie in het kader van de nieuwe regeling sinds 1 januari 2004 een sociale pensioenovereenkomst heeft afgesloten, mag een bijdrage betalen die 15 % hoger ligt dan de maximumbijdrage voor het gewone vrij aanvullend pensioen en kan dus de facto een maximumbijdrage betalen van 9,40 % van een begrensd inkomen. Van die hogere premie wordt evenwel minstens 10 % aangewend voor de dekking van een aantal solidariteitsprestaties; die « solidariteitspremie » wordt dus niet besteed aan aanvullende pensioenvorming.

De jaren van zelfstandige activiteit uit het verleden, waarin geen premies voor het vrij aanvullend pensioen zijn betaald, komen niet meer in aanmerking voor bijdragebetaling. Voor loontrekkenden daarentegen zijn de betalingsmogelijkheden voor een aanvullend pensioen (via groepsverzekeringen en pensioenfondsen) niet alleen hoger op jaarbasis doch er bestaat ook een mogelijkheid tot premiebetaling voor het verleden (de zogenaamde « backservice »).

De wijzigingen aan het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen die werden doorgevoerd middels de programmawet (I) van 24 december 2002 beperkten zich tot de vrijmaking van de markt en tot de invoering van een sociale pensioenovereenkomst, maar wijzigden het bijdrageniveau niet en voerden evenmin een backservice in. Dit voorstel wil op deze punten het vrij aanvullend pensioen verder verbeteren.

3. Voorgestelde wijzigingen

Eerste wijziging : optrekken maximumpremie

Het bestaande systeem van vrijwillig aanvullend pensioen voor zelfstandigen beantwoordt niet langer aan de huidige noden van de zelfstandigen. De opbouw van pensioenrechten door zelfstandigen via het vrij aanvullend pensioen, moet verder gestimuleerd worden. Dit voorstel beoogt de inspanningen gedaan voor de werknemers door te trekken naar de groep van zelfstandigen, zonder daarbij de eigenheid van de zelfstandige activiteit te miskennen.

Om de zelfstandige, volgens zijn eigen behoeften en middelen, zelf aan aanvullende pensioenopbouw te laten doen, dient de wettelijk vastgestelde jaarlijkse maximumpremie opgetrokken te worden. Het voorstel verhoogt de jaarlijkse maximumpremie van 8,17 % naar 15 % van het geherwaardeerde netto-inkomen van de zelfstandigen. Op die manier wordt de zelfstandige de mogelijkheid geboden om op een soepele manier, door zelf meer premie te betalen, zijn pensioenvorming beter uit te bouwen.

Tweede wijziging : flexibele premievorming voor het verleden (backservice)

Momenteel is het voor zelfstandigen onmogelijk bijdragen voor het vrij aanvullend pensioen te betalen met betrekking tot de jaren van zelfstandige activiteit uit het verleden. Het is echter eigen aan een zelfstandige activiteit dat het inkomen van de zelfstandige sterk kan fluctueren.

Het wetsvoorstel heeft daarom tot doel de nodige flexibiliteit in te bouwen door de zelfstandige de mogelijkheid te geven premies te betalen voor het verleden.

Op die manier kan hij bijdragen betalen voor, bijvoorbeeld, de jaren waarin hij omwille van zijn inkomen niet kon deelnemen (vóór 1 april 1999 kon een zelfstandige in hoofdberoep slechts vanaf een bepaald inkomen deelnemen aan het aanvullend pensioen) of voor de jaren waarin hij wegens een zware investeringslast, ofwel geen bijdrage heeft kunnen storten, ofwel een bijdrage die lager was dan de maximale bijdragevoet, omdat op dat ogenblik zijn financiële toestand het niet toeliet hogere bijdragen te betalen.

Derde wijziging : continuïteit van de aanvullende pensioenopbouw, ook bij tegenslagen

In het kader van zijn wettelijk sociaal statuut betaalt de zelfstandige sociale bijdragen die berekend zijn op zijn bedrijfsinkomsten (het « referte-inkomen »). Een zelfstandige die zijn activiteit in hoofdberoep uitoefent, betaalt daarbij steeds bijdragen op een minimuminkomen, ook al liggen de reële beroepsinkomsten lager dan dit minimuminkomen. Het inkomen van een zelfstandige kan immers sterk fluctueren in de tijd; als gevolg van investeringen bijvoorbeeld kan zijn inkomen gedurende een of meer jaren zeer beperkt of zelfs negatief zijn. Toch bouwt hij via zijn sociale bijdragen ook in die jaren een minimale sociale bescherming op.

Met dit wetsvoorstel willen we ook in het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen de mogelijkheid inbouwen om ook in jaren waarin het referte-inkomen zeer laag is toch een minimale aanvullende pensioenopbouw te verzekeren. De overtuiging wint veld dat ouderen hogere verwachtingen dan vroeger koesteren ten aanzien van hun derde leeftijd. Die overweging lag overigens aan de basis van de uitbouw van de WAP (Wet op de Aanvullende Pensioenen voor Werknemers) tijdens de vorige zittingsperiode. Ook gepensioneerde zelfstandigen hebben diezelfde verwachtingen als gepensioneerde werknemers. Het inlossen van die verwachtingen kan niet met alleen maar het wettelijk pensioen voor zelfstandigen. Daarom willen we de aanvullende pensioenvorming voor zelfstandigen veilig stellen, door onder meer de aanvullende pensioenopbouw mogelijk te maken in de jaren waarin de zelfstandige wegens omstandigheden lage referte-inkomsten kent.

Dit wetsvoorstel wil er daarom voor zorgen dat een zelfstandige steeds een minimum aan bijdragen kan storten voor zijn vrij aanvullend pensioen, ongeacht het bedrijfsinkomen. Dit willen we bereiken door de minimumdrempel voor de bijdrageberekening van het vrij aanvullend pensioen gelijk te stellen met de minimumdrempel voor de berekening van de wettelijke sociale bijdragen die een zelfstandige in hoofdberoep moet betalen.

Voorheen mochten zelfstandigen die een inkomen hadden dat lager was dan twee derden van het minimuminkomen waarop de wettelijke sociale bijdragen van zelfstandigen in hoofdberoep werden berekend, toch VAP-bijdragen betalen, berekend op die twee derden. Sinds 2004 mag die groep nog wel VAP-bijdragen betalen, maar die bijdragen worden dan berekend op het reële referte-inkomen (artikel 44 § 2, vijfde en zesde lid, van de programmawet (I) van 24 december 2002, ingevoegd door artikel 233 van de programmawet van 9 juli 2004). Op die wijze wordt een minimale garantie van aanvullende pensioenopbouw, ook in periodes dat de zelfstandige een moeilijkere financiële periode doormaakt, niet geboden. Ons voorstel wil die leemte verhelpen.

Door de hier voorgestelde wijziging wordt het door de wetgever oorspronkelijk gewenste parallellisme tussen het wettelijk sociaal statuut en het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen behouden en nog versterkt. De VAP-bijdragen worden berekend op hetzelfde inkomen als dat waarop ook de wettelijke sociale bijdragen worden vastgesteld, rekening houdend weliswaar met de geldende maximumplafonds. Doordat de minimumdrempels voor zowel de wettelijke sociale bijdragen als voor de VAP-bijdragen gelijkgeschakeld worden, wordt voorkomen dat in jaren waarin een zelfstandige wegens omstandigheden (tegenslag, investeringen, ...) een beperkt referte-inkomen heeft, de aanvullende pensioenopbouw in het gedrang komt. Op die manier krijgt de zelfstandige de garantie dat zijn pensioenopbouw veilig gesteld wordt, een extra zekerheid als tegengewicht tegen het risico dat hij neemt door een eigen zaak op te starten.

B. TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

A.

In het licht van het lage wettelijk pensioen voor zelfstandigen, dient die beroepsgroep in de mogelijkheid te worden gesteld om een behoorlijk aanvullend pensioen op te bouwen. Dit kan door de maximumbijdragevoet voldoende hoog te leggen.

De maximumbijdragevoet voor het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen wordt door artikel 44, § 2, derde lid, van de programmawet (I) van 24 december 2002, zoals gewijzigd door artikel 94 van de programmawet van 22 december 2003, momenteel vastgesteld op 8,17 %. Dat percentage wordt nu opgetrokken tot 15 %.

Derwijze kunnen de zelfstandigen, die een sociale pensioenovereenkomst hebben afgesloten, automatisch ook een hogere maximumpremie betalen. De maximumpremie voor de sociale pensioenovereenkomst wordt immers vastgesteld op basis van de maximumpremie voor het gewone vrij aanvullend pensioen, maar verhoogd met 15 %. Als de maximumpremie voor het gewone vrij aanvullend pensioen dus verhoogd wordt naar 15 %, bedraagt de maximumpremie voor de sociale pensioenovereenkomst 15 × 1,15 = 17,25 %.

B.

Momenteel is het voor zelfstandigen onmogelijk bijdragen voor het aanvullend pensioen te betalen met betrekking tot de jaren van zelfstandige activiteit uit het verleden.

Omdat het inkomen van zelfstandigen sterk kan fluctueren, zouden zij de mogelijkheid moeten krijgen premies te betalen voor het verleden. Op die manier krijgt de zelfstandige de kans om bijdragen te betalen voor bijvoorbeeld de jaren waarin hij omwille van zijn inkomen niet kon deelnemen (vóór 1 april 1999 kon een zelfstandige in hoofdberoep slechts vanaf een bepaald inkomen deelnemen aan het aanvullend pensioen) of voor de jaren waarin hij wegens een zware investeringslast, ofwel geen bijdrage heeft kunnen storten, ofwel een bijdrage die lager was dan de maximale bijdragevoet, omdat op dat ogenblik zijn financiële toestand het niet toeliet hogere bijdragen te betalen.

De bijdrage voor elk verlopen jaar van zelfstandige activiteit mag de in artikel 44, § 2, derde lid, van de programmawet (I) van 24 december 2002 bedoelde grens niet te boven gaan.

De Koning wordt ermee belast de wijze van invordering van inhaalbijdragen verder uit te werken.

C.

De continuïteit van de opbouw van het aanvullend pensioen van een zelfstandige bij lage inkomsten wordt doorgevoerd door een aanpassing van artikel 44, § 2, van de programmawet (I) van 24 december 2002. Dit artikel bepaalt de minimum- en maximumgrenzen van de bijdragen die een zelfstandige kan betalen voor zijn vrij aanvullend pensioen.

Het huidige artikel 44, § 2, vijfde lid, laat de zelfstandige die een referte-inkomen heeft dat lager is dan twee derden van de minimumdrempel, van toepassing voor de berekening van de wettelijke sociale bijdragen voor een zelfstandige in hoofdberoep, toch toe VAP-bijdragen te betalen; in dat geval mag hij bijdragen betalen gelijk aan 8,17 % van het beroepsinkomen.

Wij herformuleren dit vijfde lid in die zin dat de zelfstandige die een inkomen heeft dat lager is dan de minimumdrempel, van toepassing voor de berekening van de wettelijke sociale bijdragen voor een zelfstandige in hoofdberoep, toch bijdragen kan betalen, gelijk aan 15 % van die minimumdrempel.

Het huidige artikel 44, § 2, zesde lid, laat de meewerkende echtgenoot die een referte-inkomen heeft dat lager is dan twee derden van de helft van de minimumdrempel, van toepassing voor de berekening van de wettelijke sociale bijdragen voor een zelfstandige in hoofdberoep, toch toe VAP-bijdragen te betalen; in dat geval mag hij bijdragen betalen gelijk aan 8,17 % van het beroepsinkomen.

Wij herformuleren dit zesde lid in die zin dat de meewerkende echtgenoot die een inkomen heeft dat lager is dan de helft van de minimumdrempel van toepassing voor de berekening van de wettelijke sociale bijdragen voor een zelfstandige in hoofdberoep, toch bijdragen kan betalen, gelijk aan 15 % van de helft van die minimumdrempel.

Jan STEVERLYNCK.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 44, § 2, van de programmawet (I) van 24 december 2002 worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. in het derde lid, gewijzigd door de programmawet van 22 december 2003, worden de woorden « 8,17 % » vervangen door de woorden « 15 % »;

B. tussen het vierde en het vijfde lid wordt het volgende lid ingevoegd, :

« De zelfstandigen kunnen inhaalbijdragen storten voor het aanvullend pensioen die betrekking hebben op de zelfstandige beroepsactiviteit van de verlopen jaren, voor zover de bijdrage voor elk verlopen jaar de in het derde lid bedoelde grens niet te boven gaat. De Koning bepaalt, op de gezamenlijke voordracht van de ministers die bevoegd zijn voor de Financiën en de Middenstand, de wijze waarop de inhaalbijdragen worden ingevorderd. »;

C. het vijfde en het zesde lid, toegevoegd door de programmawet van 9 juli 2004, die respectievelijk het zesde en het zevende lid worden, worden vervangen door de volgende bepalingen :

« In het geval dat de beroepsinkomsten lager zijn dan het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 en zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van het tweede lid, kan de zelfstandige en de helper een bijdrage storten die gelijk is aan maximum 15 % van voornoemd bedrag.

De meewerkende echtgenoot kan, onder dezelfde voorwaarden, een bijdrage storten die gelijk is aan maximum 15 % van de helft van het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, indien zijn referte-inkomen lager is dan de helft van voornoemd bedrag. »

16 februari 2005.

Jan STEVERLYNCK.

(1) Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 52bis van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, ingediend door de heren Jan Steverlynck en Hugo Vandenberghe op 9 maart 2001, stuk 2-683/1).