3-515/3

3-515/3

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

18 JANUARI 2005


Wetsontwerp tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973 en van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER NOREILDE


I. INLEIDING

Onderhavig wetsontwerp, waarop de verplichte bicamerale procedure van toepassing is, is gebaseerd op een wetsvoorstel dat in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend door de heer Eerdekens en mevrouw Gerkens op 24 september 2003 (stuk Kamer 51-217/1).

De Kamer heeft dat voorstel aangenomen op 12 februari 2004 en het overgezonden aan de Senaat op 13 februari 2004.

De commissie heeft het wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 11 januari 2005, in aanwezigheid van vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken, de heer Dewael.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Sinds 1989 is er een procedure die de financiering van de politieke partijen wettelijk regelt. Zo kan elke politieke partij die in beide Kamers door ten minste één rechtstreeks verkozen parlementslid vertegenwoordigd is, aanspraak maken op een jaarlijkse dotatie (artikel 15 van de wet op de partijfinanciering).

Sinds 1995 moeten de politieke partijen die dergelijke dotatie wensen te ontvangen, in hun statuten een bepaling opnemen waarbij ze er zich toe verbinden het Europees verdrag van de rechten van de mens in acht te nemen (artikel 15bis van de wet op de partijfinanciering). Indien die verplichting niet in acht wordt genomen, verliest de betreffende politieke partij haar recht op de dotatie.

In 1999 heeft de wetgever die louter formele verplichting aangevuld door een nieuw artikel 15ter in de wet op de partijfinanciering in te voegen. Dat artikel bepaalt dat de politieke partij haar recht op overheidsfinanciering verliest wanneer ze « door eigen toedoen, of door toedoen van haar componenten, lijsten, kandidaten of gekozenen, duidelijk en door middel van verscheidene, met elkaar overeenstemmende tekenen, aantoont dat ze vijandig staat tegenover de rechten en vrijheden die gewaarborgd worden door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (...) en door de aanvullende protocollen bij dat verdrag ». In dat geval moeten ten minste vijf leden van de Controlecommissie een klacht indienen bij de Raad van State. Een tweetalige kamer van de Raad beslist over die klacht.

Artikel 15ter, § 3, van dezelfde wet, bepaalt dat de procedure, alsmede de wijze waarop de betrokkenen worden gehoord, worden vastgelegd bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Mijn voorganger had het hiervoor vereiste ontwerp van koninklijk besluit opgesteld. Over dat ontwerp van besluit heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State evenwel een negatief advies uitgebracht, omdat een aantal procedureregels waarin het voorzag, geen wettelijke grondslag hadden.

Onderhavig ontwerp biedt dan ook een antwoord op dit door de Raad van State geformuleerde bezwaar, en wordt door de volgende krachtlijnen beheerst :

— de aanvraag moet rechtstreeks aan de Raad van State worden gericht door ten minste éénderde van de leden van de Controlecommissie;

— de Raad van State, algemene vergadering van de afdeling administratie, doet, bij wege van een behoorlijk met reden omkleed arrest, uitspraak zes maanden na de aanhangigmaking.

Zowel in het ontwerp als in de huidige regeling komt het de Raad van State toe de dotatie in te trekken hetzij ten belope van het dubbele van het bedrag van de voor het stellen van de gelaakte daad gefinancierde of gedane uitgaven, hetzij voor een periode die niet korter mag zijn dan drie maanden noch langer dan één jaar;

— de Koning kan bijkomende regels vaststellen wat de inhoud van de aanvraag betreft. Het komt de Koning toe de datum van werkintreding van deze wet te bepalen.

Artikel 30 van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State wordt met een paragraaf 4 aangevuld waarbij de Koning niet enkel wordt gemachtigd de bijzondere regels inzake de termijn en de procedure voor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig voormeld artikel 15ter te bepalen maar ook om de voorwaarden vast te stellen waarin verzet, derdenverzet en herziening van het arrest mogelijk is.

III. ALGEMENE BESPREKING

1. Uiteenzettingen van de leden

De heer Moureaux herinnert eraan dat voorliggend wetsontwerp een bijzonder bewogen wetgevingstraject heeft afgelegd, hoewel het slechts om een eenvoudige uitvoeringstekst gaat.

Het is immers van belang eraan te herinneren dat voorliggend wetsontwerp niets meer is dan een procedurewet, die de toepassing mogelijk maakt van een wet die reeds jaren geleden werd aangenomen.

Om dat wetgevingstraject te begrijpen, is het nuttig te herinneren aan de ontstaansgeschiedenis van de wet van 4 juli 1989, die de controle van de verkiezingsuitgaven en de financiering van de politieke partijen regelt.

Die wetgeving werd reeds herhaaldelijk aangepast :

Dat gebeurde voor het eerst in 1995, toen een artikel 15bis werd ingevoegd, dat bepaalde dat alle politieke partijen zich in hun statuten ertoe moeten verbinden de rechten en fundamentele vrijheden zoals gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in acht te nemen, om de overheidsdotatie te kunnen ontvangen.

Vervolgens werd in 1999, een artikel 15ter ingevoegd, dat nog verder gaat dan die eenvoudige formele statutaire verplichting, aangezien een rechtscollege, de afdeling administratie van de Raad van State, voortaan bevoegd is om in de feiten te onderzoeken of een politieke partij, haar componenten, kandidaten en verkozenen, wel degelijk de fundamentele waarden van de democratie in acht nemen, en om die partij in voorkomend geval haar overheidsdotatie te ontnemen.

De uitvoering van de bepalingen van dat artikel veroorzaakte echter een aantal procedureproblemen. De afdeling wetgeving van de Raad van State had er immers op gewezen dat het huidige artikel 15ter de bevoegdheid voor de regeling van de procedure voor het ontnemen van de dotatie voor de Raad van State aan de Koning toewijst, terwijl artikel 160 van de Grondwet vereist dat de grondbeginselen van elke procedure voor de Raad van State bij wet worden bepaald.

Vandaag moet men er dus voor zorgen dat er een toereikende wettelijke grondslag is voor het verloop van de procedure voor de Raad van State, overeenkomstig artikel 160 van de Grondwet. Daarover gaat voorliggend ontwerp, dat ertoe strekt ervoor te zorgen dat dergelijke droogleggingsprocedures voortaan voor de Raad van State kunnen worden gebracht.

Op die manier maakt men een einde aan de huidige onmogelijkheid om de bestaande wet toe te passen, waarbij men eindelijk klaarheid schept over de wil om die wet toe te passen.

Spreker geeft namens de socialistische fractie enkele essentiële overwegingen mee.

Eerst en vooral rijst het probleem van de terugwerkende kracht niet. De tekst die ter stemming voorligt kan geen amnestie met zich brengen, om de eenvoudige reden dat het beginsel van de drooglegging van de ondemocratische partijen sinds bijna zes jaar is opgenomen in artikel 15ter. De naamsverandering van een partij die zichzelf opvolgt, kan geen weerslag hebben op de uitvoering van deze wet.

Voorliggende tekst wordt een zeer belangrijke stap voorwaarts voor het behoud van onze democratie. Het is immers onaanvaardbaar dat overheidsgeld wordt toegekend aan politieke partijen die de vrijheid van de burgers wensen te beperken.

Het is belangrijk erop te wijzen dat een echte democratie slechts kan worden opgebouwd op het fundament van het gewaarborgde respect voor iedereen en van de erkenning van de gelijkheid van eenieder, ongeacht zijn afkomst, zijn cultuur, zijn godsdienst, zijn geslacht of zijn leeftijd ...

Bovendien bieden de oplossingen die vandaag in die tekst aan bod komen alle waarborgen om die procedure voor de drooglegging van de antidemocratische partijen binnen te halen met inachtneming van de rechten van de verdediging. Ze werden voorzichtig en zonder overhaasting geformuleerd en werden aangepast aan de kritiek en de verduidelijkingen van de Raad van State in zijn advies van een jaar geleden.

Het aannemen van het wetsontwerp is voor zijn fractie van fundamenteel belang, omdat het de mogelijkheid biedt racistische en xenofobe stellingen, die de rechten en vrijheden van de burgers minachten, te verwerpen.

Spreker besluit en beklemtoont opnieuw dat het er alleen om gaat fundamentele beginselen ter bescherming van onze democratie toepasbaar te maken. Bijna alle democratische partijen hebben daar in 1999 voor gestemd, ook de CD&V. Artikel 15ter van de wet op de financiering van de politieke partijen was immers, toen er in 1999 over werd gestemd, een compromis. Het is dan ook de hoogste tijd dat de bepalingen ervan nageleefd worden.

Mevrouw Defraigne herinnert er eveneens aan dat de hoofdwet werd aangenomen in 1999. Die wet zegt dat er geen vrijheden zijn voor de vijanden van de vrijheid. De belastingplichtige kan immers geen partijen financieren die een leer verkondigen die ertoe strekt zijn vrijheden en zijn fundamentele rechten op te heffen.

Het wetsontwerp waarover vandaag wordt gedebatteerd is een eenvoudige procedurewet omdat een koninklijk besluit geen procedure voor de Raad van State kan vastleggen. Overeenkomstig de Grondwet moet een wet de kenmerken en de criteria die bij de procedure in acht moeten worden genomen, vastleggen.

Er is heel wat commentaar gegeven op het probleem van de terugwerkende kracht. Het gaat nochtans om een vals probleem. De wet van 1999 is geen strafwet maar een wet die sancties voorziet. Hij kan enigszins op een strafwet lijken aangezien hij alleen een regeling voor de toekomst kan bepalen en hij een minimum aan voorspelbaarheid en zekerheden moet hebben. Er kan dus geen sprake zijn van terugwerkende kracht.

Toch moet rekening worden gehouden met de feiten die werden gepleegd sinds de inwerkingtreding van de wet van 28 maart 1999. Er is zeker geen sprake van amnestie en de naamsveranderingen van bepaalde partijen kunnen in geen geval de toepassing van de wet in de tijd teniet doen.

Een procedurewet is automatisch onmiddellijk toepasselijk. Het gaat echter om niets meer en niets minder dan de toepassing van algemene rechtsbeginselen.

Spreekster meent dat de wettekst evenwichtig is en rekening houdt met de consensus die binnen de meerderheid werd bereikt. Ze vindt het onstellend te moeten vaststellen dat onze assemblee meer dan een jaar nodig heeft gehad om tot een stemming over deze tekst over te gaan.

De heer Van Peel vindt het voorliggende wetsontwerp onverstandig en contraproductief. De verbetenheid waarmee de Franstalige partijen de jacht op extreemrechts inzetten vloeit niet alleen voort uit de afschuw voor het ideeëngoed — een afschuw die hij trouwens deelt. Het is echter duidelijk dat de hooggestemde idealen van de Franstalige partijen een consistente strategie verbergen, namelijk het verzwakken van de andere Vlaamse politieke partijen.

Als men het Vlaams Belang voldoende diaboliseert, en zodoende steeds in zijn geprefereerde slachtofferrol duwt, halen zij de éne electorale overwinning na de andere waardoor het speelveld voor de andere Vlaamse partijen steeds kleiner wordt. Deze Franstalige strategie heeft ernstige gevolgen voor de Vlaamse politieke partijen.

Aan de ene kant neemt men maatregelen waarvan men zeer goed weet dat ze een voedingsbodem zijn voor extreemrechts : het migrantenstemrecht, de snelbelgwet, het jeugdsanctierecht. Daardoor ontneemt men de andere Vlaamse politieke krachten de argumenten om het Vlaams Belang op een degelijke manier te bestrijden.

Aan de andere kant doet de Franstalige politiek er alles aan om het Vlaams Belang zo veel mogelijk mediabelangstelling te geven.

Deze analyse van de Franstalige strategie wordt gedeeld door 80 % van de Vlaamse politieke wereld maar ondertussen is deze zo zwak geworden dat er geen verweer meer mogelijk is.

Het heeft elf maanden geduurd alvorens het wetsontwerp in de Senaat werd besproken omdat de Vlaamse partijen dit hebben afgeremd. Ze beseffen heel goed dat deze wet extreemrechts alleen maar zal versterken. De Franstaligen weten dit heel goed en hebben het ontwerp dan ook om die reden op de agenda geplaatst.

In het Vlaams Parlement biedt het reglement de mogelijkheid om de dotaties van het Vlaams Belang in te trekken op grond van de veroordeling voor het Hof van Beroep te Gent. Het Vlaams Parlement heeft in zijn wijsheid echter beslist om dit niet te doen.

Het verschil met het federale niveau is echter dat de Franstaligen hier de regels van het spel bepalen en dat zij de strijd tegen extreemrechts op Vlaamse bodem komen voeren, ten koste van de andere Vlaamse partijen en zonder er zelf last van te hebben.

De heer Joris Van Hauthem wijst er op dat de zogenaamde democratische partijen de wet van 12 februari 1999 niet eenparig hebben goedgekeurd. De VLD was in elk geval tegen de invoeging van het artikel 15ter.

In de media werd deze ochtend aangekondigd dat de meerderheid een compromis heeft gevonden over de retroactiviteit. Wat houdt dit akkoord juist in ? Wat denkt de regering of de minister hiervan ? Is het een strategie om de VLD te overtuigen om het wetsontwerp toch te stemmen ?

Indien het de Vlaamse meerderheidspartijen menens is het voorliggende ontwerp niet retroactief toe te passen, dan kan dit alleen door een amendement verzekerd worden. Het Vlaams Belang neemt geen genoegen met een verklaring op de radio, zoals Mevrouw Vanlerberghe dit heeft gedaan, of met een verklaring van de minister.

De Franstalige partijen hebben tijdens hun tussenkomsten echter duidelijk gemaakt dat zij wel degelijk van plan zijn de wet retroactief toe te passen.

Hij meent dat het wetsontwerp volkomen antidemocratisch is. Het Vlaams Belang wordt voor de zoveelste keer in de beklaagdenbank gezet. Het Vlaams Belang « speelt » absoluut geen slachtofferrol want het is al 15 jaar het slachtoffer van vervolging door de zelfverklaarde democratische partijen.

Wanneer men ooit de geschiedenis zal schrijven van het naoorlogse politieke leven zal men de rol die het Vlaams Belang heeft gespeeld bij het bepalen van de politieke agenda niet kunnen ontkennen maar er bestaat ook geen enkele politieke formatie die ooit op vergelijkbare wijze jarenlang achtervolgd en vervolgd is geweest.

De Franstalige partijen spreken altijd over « le parti liberticide ». De laatste 15 jaar zijn er echter nog nooit zo veel « liberticide » wetten gestemd. Deze vervolging van één politieke partij is de democratie onwaardig en vandaag wordt er opnieuw een zwarte bladzijde toegevoegd aan de naoorlogse politieke geschiedenis van dit land.

In het verleden heeft men rechters ingeschakeld om politieke tegenstrevers te bestrijden. Nu gebruikt men zelfs de wet op de partijfinanciering als een politiek instrument om het Vlaams Belang te treffen. De hoofdrol in deze inquisitie wordt gespeeld door de PS, die hierin wordt gevolgd door de andere Franstalige partijen en de slaafse Vlaamse meerderheidspartijen.

Na het arrest van het Hof van Cassatie van 9 november 2004 heeft de voorzitter van deze commissie nog verklaard dat het strategisch onhandig zou zijn om deze « droogleggingswet » operationeel te maken. Ook de heer Debatselier, voorzitter van het Vlaams parlement heeft dit verklaard.

Toen er echter een petitie circuleerde veranderden de standpunten plots. Ook de VLD heeft een ommekeer van 180 graden gemaakt : in het Vlaams Parlement heeft de VLD duidelijk verklaard de dotatie van het Vlaams Belang niet te willen afschaffen. De SP.A heeft het zelfs niet tot een stemming durven laten komen. Op federaal niveau daarentegen zullen ze het wetsontwerp toch goedkeuren.

Waarom heeft de VLD dan destijds tegen artikel 15ter gestemd ? Om de wijziging van het standpunt van de VLD te illustreren, verwijst de heer Van Hauthem overvloedig naar persartikelen waarin de VLD-tenoren hun bezwaren toen uiteenzetten. Vindt de minister van Binnenlandse Zaken nog steeds dat de regeling zoals ze vandaag voorligt ongrondwettig is ?

De SP.A schuilt zich systematisch achter de vleugels van de PS.

Ook de CD&V heeft dit in het verleden moeten doen en heeft het, samen met de Franstalige partijen, mogelijk gemaakt dat het Vlaams Blok voor rechtbanken werd gedaagd.

In de kranten verwijzen de Franstalige partijen steeds naar de democratische principes en de rechten van de mens. Als de vraag is of het voorliggende ontwerp de democratie zal vrijwaren, de naleving van het EVRM zal versterken en de strijd tegen racisme zal bevorderen dan is het antwoord nee.

Het is alleen een zoveelste poging om een politieke tegenstander uit te schakelen omdat hij een gevaar vormt voor de gevestigde politieke machten. Het Vlaams Belang heeft de doodzonde begaan om in zijn programma op te nemen dat België niet meer hoeft.

Het wetsontwerp is dus enkel en alleen een poging tot politieke moord.

Spreker dacht dat hij in het proces tegen het toenmalige Vlaams Blok alles had gezien. Hij heeft zich vergist : nu wordt de wet op de partijfinanciering gebruikt om het zijn partij onmogelijk te maken behoorlijk te functioneren. Deze methodes zijn eigen aan een dictatuur en aan een totalitair regime : ongewenste politieke concurrenten worden vernietigd. Opnieuw worden er rechters, in casu de Raad van State, ingeschakeld om een politiek programma te beoordelen. Erger nog, een minderheid van de controlecommissie vervult de rol van openbare aanklager en initieert de procedure voor de Raad van State.

Opnieuw bepaalt een minderheid van Franstaligen hoe men in Vlaanderen een politieke partij moet bestrijden. Nochtans heeft politiek Vlaanderen zich duidelijk uitgesproken tegen een financiële sanctie van het Vlaams Belang in het Vlaams Parlement.

In de eerste versie van het ontworpen artikel 15ter bestond er nog een beroepsmogelijkheid, thans is ze afgeschaft. Hoeveel keer is de Belgische Staat reeds veroordeeld voor het Hof van de Rechten van de Mens in Straatsburg omdat ze geen beroepsmogelijkheden voorziet in procedures ? Er wordt een uitzonderingsprocedure gemaakt en de Raad van State krijgt bevoegdheden die niet zijn voorzien door de Grondwet.

Mevrouw Durant wijst erop dat het debat in het verlengde ligt van een debat dat in 1989 door de CVP in de persoon van de heer D'hoore in de Kamer op gang werd gebracht. Dit parlementair ontwerp is een parlementair initiatief.

Wat de terugwerkende kracht betreft, meent spreekster dat een naamsverandering in geen geval de in het verleden begane feiten kan uitwissen. Er kan noch worden vergeven, noch worden vergeten. Alle feiten moeten kunnen worden behandeld. Haar fractie zal het wetsontwerp voluit steunen.

Spreekster begrijpt overigens niet waarom alleen de fractie Groen ! het reglement van het Vlaams parlement, dat in een intrekking van de dotaties van de extremistische partijen voorziet, heeft willen toepassen en op die manier volledig alleen is komen te staan. Dat was een kostbaar wapen dat kon worden ingezet maar de andere Vlaamse partijen hebben geweigerd het te gebruiken.

Voorliggende tekst is slechts een fase in de strijd tegen extreem rechts en geen eindpunt. Men zal de Raad van State kunnen adiëren om partijen die de vrijheid willen vernietigen of fascistische partijen hun financiering te ontnemen. Men zal ook de reglementen moeten wijzigen van de andere assemblees, of het nu gaat om de Franse Gemeenschap, het Waals of het Brussels Gewest. Er werden overigens in die zin voorstellen ingediend.

Er moet nu snel en sereen worden gewerkt en er moet blijk gegeven worden van een politieke wil om de mogelijkheden van deze wettekst te gebruiken.

De heer Delpérée wil drie algemene en drie specifieke opmerkingen maken.

De wet op de financiering van de politieke partijen dateert van 1989 : hij is dus meer dan 15 jaar oud. Een van zijn delen werd volledig toegepast, met name het deel over de controle op de verkiezingsuitgaven. Tot dusver is hij echter slechts gedeeltelijk toegepast op het gebied van de financiering van de politieke partijen. Men heeft dus de regel van de toekenning van dotaties toegepast op de partijen die in een federale assemblee vertegenwoordigd zijn maar het mechanisme voor het opheffen van die dotaties voor partijen die de democratie en de fundamentele vrijheden niet respecteren, werkt niet. Het wettelijk arsenaal op dit stuk moet dus dringend worden aangevuld.

De CDH zal voor het wetsontwerp stemmen, om de toepasbaarheid van de wet niet langer te vertragen.

Ten tweede moet worden opgemerkt dat de intrekking van de dotatie niet het enige middel is om de extremistische partijen te bestrijden. Er zijn andere maatregelen die kunnen worden genomen. Mevrouw Durant had het er zo-even over. Men kan ook de mogelijkheid overwegen om elke persoon die op grond van de wet Moureaux is veroordeeld, zijn verkiesbaarheid te ontnemen. De CDH zal hiertoe wetgevende initiatieven nemen.

Ten derde gaat het hier om een procedurewet in verband met een bepaald geschil. Eigenaardig genoeg heeft niemand zich afgevraagd over welk geschil het ging. Hier rijst nochtans het probleem van de grondwettigheid waarover men het reeds had. De Raad van State heeft in zijn afdeling administratie twee bevoegdheden : enerzijds geeft artikel 14 van de gecoördineerde wetten hem de bevoegdheid administratieve handelingen nietig te verklaren. Anderzijds is de Raad van State bevoegd voor geschillen over politieke rechten krachtens artikel 145 van de Grondwet en artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

Spreker wijst er in het bijzonder op dat we hier worden geconfronteerd met een procedurewet : het leidt tot niets terug te komen op de beginselen en de gevolgen van de wet op de financiering van de politieke partijen van 1989 en 1999. De wetgever heeft al een standpunt ingenomen.

Wat de procedure betreft, kan de bevoegdheid van de algemene vergadering van de Raad van State moeilijk worden betwist. Het Arbitragehof heeft duidelijk gesteld dat de wetgever maximale waarborgen moet bieden wanneer het erom gaat de politieke dotatie op te heffen. De wetgever moet de algemene en eenvormige interpretatie van de wet nastreven en dat is precies de rol van de algemene vergadering van de Raad van State.

Een tweede specifieke opmerking gaat over artikel 160 van de Grondwet : dat artikel bepaalt dat de beginselen van de rechtspleging voor de Raad van State in een wet worden vastgesteld. De Grondwet bepaalt niettemin dat de wet aan de Koning de macht kan toekennen om de rechtspleging te regelen overeenkomstig de beginselen die zij vaststelt.

Voorliggend ontwerp geeft geenszins aanleiding tot kritiek op dat gebied. Het draagt bevoegdheden op aan de Koning, zoals de wetgever dat had gedaan in zijn wetten van 4 augustus 1996 en van 18 april 2000. De Raad van State heeft daartegen geen bezwaar gemaakt in zijn adviezen.

Tot slot moet men het gewicht van de aangehaalde argumenten niet overdrijven. Er kunnen twee voorbeelden worden vermeld. Het principe van de dubbele aanleg bijvoorbeeld staat in geen enkel juridisch instrument dat België in zijn interne rechtsorde bindt. Zo staan tegen de arresten van het Arbitragehof, van het Hof van Assisen en van de Raad van State geen rechtsmiddelen open.

Een ander voorbeeld betreft de parlementaire voorbereiding in de Kamer van dit wetsvoorstel. Voortdurend wordt verwezen naar een studie van Dirk Herbauts « Het beroep in burgerlijke zaken : zin of onzin ? » (TPR 1994). Die overwegingen zijn nochtans naast de kwestie, aangezien de studie van de heer Herbauts over burgerrechtelijke geschillen ging en niet over politieke geschillen.

Zijn besluit is dat er dringend een wet moet worden aangenomen, zodat er een einde komt aan de huidige parlementaire odyssee.

De heer Wille vindt het evident dat er moet worden opgetreden tegen een politieke partij die vijandig staat tegenover de rechten en de vrijheden voorzien in het EVRM. In de toekomst moet er een instrument worden geschapen om dit mogelijk te maken en de VLD is derhalve voorstander van het wetsontwerp.

Over het discours van het Vlaams Belang wenst spreker twee opmerkingen te maken.

Ten eerste, is het niet ernstig om te spreken over een « droogleggingswet ». Het gaat immers niet over een wet die leidt tot de afschaffing van het bestaansrecht van een politieke partij. De voorziene sanctie is beperkt en betreft nooit meer dan het dubbel van het bedrag van de gelaakte daad of uitgave.

Ten tweede is de sanctie niet ad vitam eternam maar beperkt in de tijd, van minimaal 3 maanden en maximaal 1 jaar.

Het woord « droogleggingswet » is dus misleidend en niet opportuun.

Spreker verbaast zich daarenboven over de verbetenheid waarmee een partij nu reeds beweert geviseerd te worden door het ontwerp. Blijkbaar gaat het Vlaams Belang ervan uit dat de waarden die het verdedigt en de daden die het zal stellen in aanmerking komen voor de toepassing van de wet.

Daarenboven, waarom vreest het Vlaams Belang de algemene vergadering van de Raad van State, die gehouden is om een behoorlijk en met reden omkleden arrest te vellen ?

Mevrouw Van Lerberghe stelt dat deze wet, net zoals in de Kamer, zal worden gestemd. Wie aanzet tot racisme moet daarvoor immers kunnen gestraft worden. Zij betreurt dat CD&V zich tegen een ontwerp uitspreekt dat nochtans enkel de principes van de rechtsstaat toepast. Het Vlaams Belang hoeft van deze wet niets te vrezen omdat deze partij haar racistisch karakter toch afgezworen heeft.

De heer Beke gaat eerst in op de interventie van mevrouw Vanlerberghe. Haar argumentatie is een toepassing van het spreekwoord « Wiens brood men eet, diens woord men spreekt ». Met een dergelijke redenering zou er 100 jaar geleden nooit een arbeidersbeweging geweest en waren er nooit socialisten in het parlement gekomen.

Deze bespreking is andermaal een gevecht tegen windmolens. De voorstanders van het ontwerp doen alsof er geen enkel probleem is voor de bestaande politieke partijen. Waarom moet dit ontwerp dan zo snel op de agenda worden geplaatst ?

Zijn fractie heeft echter ook een aantal inhoudelijke bezwaren tegen het ontwerp.

Door het creëren van een soort uitzonderingsrecht, versterkt dit ontwerp het vermoeden dat politieke partijen hun tegenstanders willen bestrijden met niet-politieke middelen.

Een basisprincipe van de rechtsstaat is dat men niet tegelijkertijd rechter en partij kan zijn. Doet men dit wel, dan begeeft men zich op een hellend vlak.

De Raad van State heeft er in zijn adviezen uitdrukkelijk op gewezen dat er een beroepsprocedure moest worden voorzien. In het voorliggend ontwerp wordt de uitwerking van deze procedure toevertrouwd aan de Koning die deze zal regelen bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Het blijft de vraag of deze procedure de rechterlijke toetsing zal overleven.

Tevens is het bevreemdend dat een minderheid van parlementairen in een politiek orgaan zullen optreden als strafpleiter tegen andere verkozenen. In Duitsland komt dergelijke bevoegdheid enkel en alleen toe aan het Bundesverfassungsgericht.

Bevreemdend is ook dat een minderheid een beslissing zal kunnen opdringen aan de meerderheid van verkozenen die zitting hebben in een politiek orgaan en kan beslissen wie moet vervolgd worden. Dit is een volstrekt unicum.

Het feit dat deze minderheid bovendien niet paritair samengesteld hoeft te zijn, zet elke communautaire discussie in de toekomst op de helling.

Krachtens de huidige wet is de tweetalige kamer van de Raad van State, bestaande uit drie rechters, bevoegd voor klachten van de leden van de Controlecommissie. Het thans voorliggend ontwerp geeft deze bevoegdheid aan de paritair samengestelde algemene vergadering van de afdeling Administratie van de Raad van State en laat dus Franstalige rechters mee beslissen over Vlaamse partijen. Nu bestaat er een groot verschil in perceptie tussen de Nederlandstalige en Franstalige politieke wereld. Hij illustreert dit met de beslissing van het Vlaams Parlement om de dotatie van het Vlaams Belang niet in te trekken. Onder druk van de Franstalige partijen gebeurt dit wel op het federale niveau.

Als gevolg van de wet op de financiering van de politieke partijen is de financiering door de overheid doorslaggevend geworden voor het financieel overleven van politieke partijen. Gezien het belang van de overheidsfinanciering voor politieke partijen, dient het ontnemen van die financiering toe te komen aan een Grondwettelijk Hof. Ook in andere landen kan alleen een Grondwettelijk Hof zich uitspreken over een verbod op een politieke partij.

In het wetsontwerp is onvoldoende rekening gehouden met de zeer restrictieve interpretatie van het EVRM inzake de beperkingen van het recht op vrije meningsuiting. Volgens de rechtspraak over artikel 10 van het EVRM kan een beperking alleen indien ze beantwoordt aan een werkelijke, dwingende maatschappelijke behoefte en op voorwaarde dat er evenredigheid wordt gewaarborgd tussen het aangewende middel en het beoogde doel. Bij monde van de heer Antheunis zei de VLD in de Kamer dat het thans voorliggend ontwerp geen prioriteit is, en dat andere problemen zoals de bestrijding van de criminaliteit en het asielbeleid thema's zijn waar de bevolking veel meer mee begaan is. De VLD zegt dus dat er geen dwingende maatschappelijke behoefte bestaat om de voorgestelde maatregelen te nemen.

Het afnemen van een dotatie aan een politieke partij, staat gelijk aan de politieke dood van deze partij. Op grond van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zal het volledig ontnemen van de dotatie aan een partij niet kunnen, zolang deze minstens één niet met het EVRM strijdige mening of programmapunt heeft. Op dit punt hanteert het ontwerp dus het slagersmes waar een scalpel nodig is.

De Raad heeft ook opgemerkt dat er duidelijk dient bepaald te worden wie de verwerende partij is, wat de aard van de vordering is en om welke rechtspleging het gaat. Alleszins is niet duidelijk wie de verwerende partij is. In artikel 9 van het ontwerp wordt zowel « de in artikel 22 bedoelde instelling » (de partij) als de natuurlijke en rechtspersonen die bij de feiten betrokken zijn vermeld. Zijn dit allemaal verwerende partijen ? Mogen zij aparte memories indienen ? Hoe is het, in tegenstelling tot de antidiscriminatiewet en antiracismewet, nu ineens wel mogelijk dat een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid voor een rechter wordt gedaagd ?

Evenmin is duidelijk of de Raad zich moet beperken tot het onderzoek van de aanvraag of zelf elementen kan toevoegen of bijkomende onderzoeken kan doen.

Om aan de kritiek van de Raad van State tegemoet te komen is verzet, derdenverzet en herziening nu wel mogelijk. Het is evenwel nooit de bedoeling van de Grondwetgever geweest om de Koning ook de voorwaarden te laten regelen voor verzet, derdenverzet en herziening. In de huidige bewoordingen is het immers de Koning die samen met de regering bepaalt wie recht heeft op verzet, derdenverzet en herziening, wanneer en onder welke voorwaarden. Dergelijke toekenning van basisprocesrechten behoort enkel de wetgever toe (zie advies 50-1908/2).

Mevrouw Crombé-Berton komt terug op de ontstaansgeschiedenis van de wet van 4 juli 1989. De politieke partijen hebben besloten dat het democratisch debat noodzakelijk was en dat het nodige overheidsgeld moest worden uitgetrokken om de onafhankelijkheid ervan te waarborgen. Dat was een moedig parlementair initiatief. In ruil voor de overheidsdotatie werden giften van ondernemingen verboden en eiste de wetgever dat de boekhouding van de partijen doorzichtig werd.

Rekening houdend met de ratio legis van de wet van 4 juli 1989 is het verbijsterend te moeten vaststellen dat partijen die het democratisch debat weigeren nog steeds overheidsdotaties krijgen. Het parlement heeft helaas tien jaar vertraging opgelopen en die situatie moet dringend worden verholpen.

De heer Verreycken verklaart de meest abberrante verklaringen te hebben gehoord. Zo spreekt de VLD over « toekomstgerichte retroactiviteit ». Ook de SP.A en Écolo spreken zich volledig tegen, de ene verwijst naar de niet-retroactiviteit van de wet, de andere naar het principe van « geen amnestie, geen amnesie ».

De meerderheid moet een duidelijk standpunt innemen over de toepassing van de retroactiviteit. Indien hier twijfel over bestaat moet het ontwerp voor advies worden verwezen naar de commissie voor de Justitie.

Spreker merkt verder op dat het wetsontwerp blijkbaar geagendeerd werd naar aanleiding van een petitie die de commissieleden echter niet ontvangen hebben. Deze petitie, die op internet beschikbaar is, is zeer vaag en kan niet ernstig genomen worden. Er werden bijvoorbeeld hilarische pseudoniemen gebruikt. Opvallend is dat in het verleden veel ernstigere petities werden ingediend bij de Senaat maar dat zij nooit gevolgen hebben gekregen. Hij verwijst in dit verband naar de petitie ondertekend door 200 000 personen tegen het migrantenstemrecht die tot geen enkele reactie heeft geleid in de Senaat.

De heer Verreycken stelt voorts niet te geloven in ethische bevliegingen of hooggestemde idealen. Het cynisme van politici, dat hij nu reeds sinds 1989 kan ervaren, leent zich niet tot onzelfzuchtig handelen. Bij elk voorstel, elke tussenkomst, moet men tussen de lijnen lezen en naar de dubbele bodems zoeken.

Vandaag is zulks niet anders. De Waalse partijen voelen niet plots de nood om het Vlaamse volk te beschermen tegen de grote boze wolf die het Vlaams Belang is. De uitschakeling van het Vlaams Belang dient geen Waalse ethische verzuchting maar is enkel ingegeven door de wil een politieke tegenstrever uit te schakelen. Een tegenstrever die het Waalse electoraat niet kan bespelen, en dus stemmen kan kosten aan PS en zijn Waalse nalopers, maar een tegenstrever die de onafhankelijkheid van Vlaanderen hoog op de politieke dagorde geplaatst heeft.

Een echte ethische bevlieging zou zijn dat de Waalse partijen het recht opeisen om Wallonië te besturen met Waalse middelen; om Wallonië zelfbestuur te geven in het licht van artikel 1 van het Handvest van de Verenigde Naties dat aan elk volk zelfbestuur waarborgt. Het is echter net de vrees voor een Wallonië dat zichzelf zou moeten besturen, de vrees van de Waalse partijen dat zij voor hun eigen — ook financiële — verantwoordelijkheid zouden geplaatst worden die de achterliggende reden is van het ontwerp dat vandaag voorligt.

Misschien moet er toch maar eens worden overwogen om de financiering van Wallonië af te nemen, omwille van een virulent anti-Vlaams racisme.

Gewone bekvechterij tegen politieke nieuwkomers is volkomen normaal in het politieke bedrijf. De Belgische Werkliedenpartij werd destijds uitgespuwd door de Liberalen, de behoudsgezinde franskiljonse Katholieken voerden strijd tegen de Vlaamsvoelende sociaal bewogen priester Daens, de Volksunie werd door de partijen verweten volledig uit « zwarten » te bestaan. De erfgenamen van deze partijen leverden intussen tal van ministers en eerste ministers, zelfs de vermaledijde en uitgespuwde Volksunie.

Het is dus niet meer dan logisch dat ook het Vlaams Blok tijdens de eerste jaren van zijn bestaan dezelfde behandeling te beurt viel, om daarna aanvaard te worden.

Één programmapunt maakte echter het verschil met de partijen waarnaar werd verwezen. En dat is niet het vreemdelingenstandpunt, want Nols kon destijds ongestraft en openlijk ageren tegen de aanwezigheid van vreemdelingen. Ook Louis Tobback werd niet lastig gevallen toen hij asielzoekers vergeleek met meeuwen op een stort.

Enkel het onafhankelijkheidsstreven van het Vlaams Blok ergerde de gevestigde partijen. Waar de vroeger Volksunie nog, om tactische redenen, koos voor federalisme binnen België, koos het Vlaams Blok voor Vlaamse onafhankelijkheid. Enkel het Vlaams Blok hanteerde opnieuw de vroegere Fronterseis uit het interbellum, « los van België ».

Bij het begin vormde het Vlaams Blok voor niemand een probleem, integendeel, want een concurrent voor de Volksunie was geboren. Nog in 1987 verklaarde de socialist Bob Cools dat « het verschijnsel » wel vanzelf weer zou verdwijnen.

Het Vlaams Blok verdween echter niet, en de onafhankelijkheidsidee kreeg een merkbekendheid die zij voordien nooit had gekend. Dit idee bracht echter de financiering van Wallonië in gevaar, en daarom zou worden opgetreden door de Waalse partijen.

Zij zetten de regering onder druk, omdat zij niet openlijk de strijd durfden aan te gaan. De noodrem werd gevonden bij Paula D'Hondt, die later werd opgevolgd door Johan Leman. Het Centrum met de lange naam kreeg zijn middelen uit de dotatie van de eerste minister, en sprak dan ook zijn taal. « Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. »

Na enkele mislukte procespogingen werden dan toch rechters gevonden die het Vlaams Blok wilden veroordelen — wat Leman voorspelde « ik ga nu op zoek naar de juiste rechters ».

Wie dacht dat België, zeg maar Wallonië, Franstalig Brussel en het Hof, hiermee gered waren, kwam bedrogen uit.

De kiezer, die altijd gelijk heeft, die kiezer sprak ons vrij door de grootste verkiezingsoverwinning te schenken aan het Vlaams Blok sinds zijn ontstaan. De stemmenwinst was zelfs groter dan deze die gerealiseerd werd op de roemruchte 24 november 1991. En vandaag bestaat er een Vlaams Belang, waarvan u de middelen wil afnemen, omdat het Vlaams Belang de plichten en rechten van het Vlaams Blok overnam, en dus de Vlaamse onafhankelijkheid verdedigt namens 1 miljoen Vlaamse kiezers.

De vrees dat Wallonië ooit zal moeten werken voor het eigen geld, en niet langer vegeteren op Vlaamse kosten, jaagde vooral de PS op de kast. De Waalse socialisten beantwoorden immers aan de uitspraak van een voormalig Duits bondskanselier : « men kan beter een hongerige herdershond naast een smakelijke Bockwurst zetten, dan een socialist naast geld dat niet van hem is ». Gelet op de vele financiële schandalen waarin politici betrokken waren, moet ik vaststellen dat die uitspraak ook van toepassing is op de Vlaamse socialisten.

De heer Verreycken hekelt vooral het gebrek aan politieke moed van die politieke partijen die het Vlaams Belang wensen droog te leggen. Dat is de enige ratio legis van het onderhavige wetsontwerp. De wapens daarvoor worden ook gezocht in het verleden, zelfs uit de periode die niet in de strafbare periode thuishoren.

De ware reden voor het onderhavige wetsontwerp is, aldus de spreker, het feit dat het Vlaams Belang als enige politieke partij consequent de financiële transfers tussen het Noorden en het Zuiden van het land aanklaagt en bestrijdt. Dit maakt het Vlaams Belang, in de ogen van de PS, staatsgevaarlijk.

Onder druk van de PS marcheren de andere Franstalige politieke partijen, ter bescherming van de geldtransfers. Het betreft hier, aldus de spreker, een opgelegde en gedwongen solidariteit. Solidariteit betekent in casu in het Nederlands blijkbaar « geven » en in het Frans « krijgen ».

De heer Verreycken verwijst in dit verband naar de macro-economische studies die reeds verschenen zijn met betrekking tot de financiële transfers tussen Noord en Zuid.

Uit een studie van de Brusselse Professor Hannes bijvoorbeeld blijkt dat Vlaanderen tot 1830 één van de rijkste regio's was in Europa. De toenmalige Belgische fiscus heeft er echter voor gezorgd dat Vlaanderen in de loop van de 19de eeuw, met 53 % van de bevolking, 57 % van de Belgische belastingen betaalde.

De terugkeer van belastinggelden door overheidsinvesteringen is eveneens illustratief : Vlaanderen ontving 35 tot 37 % van die investeringen. Het verhaal dat het rijke en geïndustrialiseerde Wallonië ooit het arme en agrarische Vlaanderen heeft gesteund is dus een mythe.

Men heeft moeten wachten tot de jaren'90 van de vorige eeuw tot er opnieuw een regionale berekening van de budgettaire saldi is gebeurd door de Leuvense professoren Van Rompuy en Verheirstraeten.

Zij kwamen tot de slotsom dat, bijvoorbeeld in 1974, Vlaanderen een winst optekende van 14,8 miljard Belgische frank, terwijl Wallonië 74,9 miljard verlies boekte. De Belgische Staat draaide op voor dit verlies, waardoor opnieuw Vlaanderen betaalde, en Vlaanderen alleen, vermits de Waalse verliezen zich bleven opstapelen.

De professoren Van Rompuy en Bilsen waagden zich daarop aan een berekening van de geldstromen. Zij kwamen tot de becijfering dat in 1975 Vlaanderen 28,6 miljard en Brussel 11,1 miljard overgeheveld zagen naar Wallonië, dat daardoor 39,7 miljard Belgische frank kon binnenrijven. Dit in tegenspraak tot het principe van de « juste retour » dat inhoudt dat betaalde belastingen ook worden geïnvesteerd in de betalende regio.

In 1985 was de situatie zodanig ontspoord dat Vlaanderen reeds 258,8 miljard en Brussel 28,3 miljard in Wallonië pompten.

In de jaren '90 van de vorige eeuw namen KBC-economen het initiatief over, en bevestigden met hun studieresultaten het besluit van de Leuvense professoren : « indien de solidaire bijdragen een structureel karakter vertonen en in omvang toenemen, gaan de voordelen die uit de monetaire en economische eenheid voortvloeien voor de bijdragende gewesten overschaduwd worden door de lasten ervan. De cohesie van het samenlevingsverband wordt hierdoor aangetast en de kans op conflicten neemt toe ».

Tot nog toe is er aan deze toch wel onbetwistbare studies geen enkel gevolg gegeven. In plaats daarvan wordt er geageerd tegen de politieke boodschapper, namelijk het Vlaams Belang en het voormalige Vlaams Blok. Men mag het Vlaams Belang met gelijk welke middelen bestrijden, het onafhankelijkheidsstreven zal in Vlaanderen enkel blijven groeien, aldus de heer Verreycken.

Hij wijst er op dat zeer veel onafhankelijkheidsstrijders in hun land als terroristen uitgespuwd door de aan de macht zijnde regimes. Later zijn velen van hen echter zelf president geworden van hun eigen land. Geen enkel repressieapparaat is sterk genoeg om een streven naar autonomie te dwarsbomen. Ooit zal er een vreedzame conferentie over de boedelscheiding van België gehouden worden.

Wie dacht dat de transfers, na het dramatische hoogtepunt van 1985, zouden verminderen heeft het verkeerd voor. Tussen 1990 en 1996 steeg de transfer in de sociale zekerheid van 88 miljard tot 105 miljard per jaar. Ook onze eis tot splitsing van die sociale zekerheid, waarbij enkel een doorzichtige en verklaarbare solidariteit overeind kan blijven, ook die eis is dus haast zeker een grond voor de strijd tegen het Vlaams Belang.

Tussen 1990 en 1995 liepen de transfers inzake de verrichtingen van de federale overheid op van 22 miljard tot 30,6 miljard om vandaag reeds meer dan 50 miljard te bedragen. De geldstromen in de financiering van gemeenschappen en gewesten bedroegen in 1990 33,6 miljard, om op te lopen tot 42 miljard in 1997.

Klap op de vuurpijl is wel de studie van professor Brauers, die de intresten op de vroegere overdrachten berekende. Deze intresten leiden tot een extra jaarlijkse transfer van 60,8 miljard.

Al deze geldstromen leidden tot een inkomensparadox. Een gewest met een lager primair inkomen per inwoner, heeft, na ontvangst van transfers, een hoger beschikbaar inkomen dan het betalende gewest. De totale transfers, die vandaag reeds om en rond de 450 miljard belgische frank bedragen per jaar, maken dat Vlaanderen 6,5 % van de Waalse welvaart financiert, en daardoor de eigen welvaartjaarlijks met 3,7 % afgeroomd ziet.

Deze inkomensparadox wordt door verschillende academische bronnen bevestigd en vindt men ook terug in documenten van de studiediensten van het Vlaams Parlement.

Het Vlaams Belang is de enige partij die deze wantoestand consequent aanklaagt en wordt hiervoor dan ook vervolgd door de politieke partijen van de meerderheid.

Ondanks alle wettelijke middelen die worden ingezet om het Vlaams Belang te bestrijden, stevent België toch af op een fluwelen boedelscheiding naar Tsjechisch-Slowaaks model. De Franstalige politieke partijen kunnen enkel maar ontkomen aan het principe van de « schuldenaar betaalt » indien Vlaanderen verlamd wordt door een collectieve aanval van zelfbeschuldiging en de Franstalige politieke partijen doen er alles aan om Vlaanderen dit aan te praten.

De regionale verkiezingen van 13 juni 2004 hebben echter voldoende aangetoond dat 1 miljoen Vlamingen de eis van het Vlaams Blok naar een meer rechtvaardige verdeling van de middelen hebben gesteund. Het Vlaams Belang, de overnemer van de rechten en de plichten van het Vlaams Blok, draagt die eis verder uit.

Verscheidene tenoren van de VLD, zoals de heer Guy Verhofstadt, de heer Karel De Gucht en de heer Patrick Dewael, hebben in het recente verleden de bestaande financiële transfers tussen de regio's uitdrukkelijk aangeklaagd en erop gewezen dat de ontwikkelingskansen van Vlaanderen niet langer mochten worden gehypothekeerd. Als deze personen hun woord zouden gestand doen, zouden zij medestander van het Vlaams Belang moeten zijn.

De heer Verreycken wijst er nog op dat uit het verkiezingsprogramma van de PS voor de verkiezingen van 13 juni 2004 blijkt dat zij werkelijk alle middelen willen aanwenden opdat het Vlaams Belang haar boodschap niet meer zou kunnen uitdragen : hoewel er vorig jaar regionale verkiezingen werden gehouden, heeft spreker vastgesteld dat het verkiezingsprogramma bulkt van de verwijzingen naar de situatie in Vlaanderen. In de Titel « Genadeloze strijd tegen de ondemocratische partijen » pleit de PS voor volgende chronologie om af te rekenen met hun politieke tegenstrevers :

1º de wetten worden zo gewijzigd dat enkel de PS-visie op racisme overeind blijft,

2º er worden rechters voorgedragen die door de bevoegde minister aanvaard worden, rekening houdend met de politieke evenwichten,

3º er worden politieke tegenstrevers gedagvaard door een instelling die horig is aan de meerderheid,

4º de zelfbenoemde rechters veroordelen de politieke tegenstrevers,

5º de politieke rechten worden ontnomen aan de politieke tegenstrevers.

De PS pleit bovendien voor een herziening van de Grondwet opdat diegenen die veroordeeld werden op basis van de PS-wetten, niet enkel de politieke en burgerlijke rechten worden ontnomen maar ook de sociale, economische en culturele rechten. De PS wenst met andere woorden de burgerlijke dood in te voeren voor politieke tegenstrevers. Het enige wat de betrokkenen nog zouden mogen, is betalen om de transfers te financieren ...

De politieke partijen die het onderhavige wetsontwerp zullen goedkeuren, zijn het er, aldus de heer Verreycken, over eens dat enkel de PS in België bepaalt wie goed is en wie fout.

De recente veroordeling van het Vlaams Blok heeft de PS ertoe aangezet druk te zetten op de Senaat om onderhavig wetsontwerp te behandelen en goed te keuren. Het verbaast de heer Verreycken dat de PS nooit heeft aangevoeld hoe afkeurend Vlaanderen reageerde op de veroordelingen van het Vlaams Blok.

Het opinie-artikel van de heer Manu Ruys, voormalig hoofdredacteur van De Standaard, in de Financieel Economische Tijd van 26 april 2004 was nochtans zeer duidelijk : « ... Racisme valt altijd en overal af te keuren. Maar gaat het in het dossier van het Vlaams Blok alleen over racisme ? Het Vlaams Blok wordt niet alleen om racistische oprispingen afgekeurd. Het wordt hoofdzakelijk wegens zijn republikeinse separatisme gevreesd en bestreden. Het gejuich van de Franstalige partijen en media na het Vlaams Blok-arrest roept bij steeds meer Vlaamse kiezers argwaan op. De antiracismewet en het Gents arrest kunnen wel eens werken als een boemerang ... Het Vlaams Blok was de eerste partij die de vreemdelingenkwestie aankaartte. Het gebeurde in een taal en een stijl die schokte. Het leverde echter groeiend electoraal succes op wat erop wees dat het Vlaams Blok inspeelde op bestaande noden en vragen. Andere partijen volgden met vertraging en zijn vandaag bezig hun achterstand in te lopen. Racistische maatregelen die het Vlaams Blok in de jaren '90 voorstelde en waarvoor het toen verketterd werd, zoals het terugsturen van uitgeprocedeerde asielzoekers of illegalen, worden nu door de overheid zelf toegepast. Het dossier van de immigratie is in een stroomversnelling geraakt en wordt steeds neteliger. De voortschrijdende islamisering in de steden en de uitbreiding van de Europese Unie kunnen het alleen nog maar aan

scherpen ... De burger die niet blind en dom is, ziet wat er gebeurt. Hij walgt van manoeuvers en manipulaties. Dat de Franstalige partijen én media unaniem arrogant en triomfantelijk de veroordeling toejuichten, zal de argwaan in de Vlaamse opinie alleen maar aanscherpen. Weerzin kan een element zijn dat het stemgedrag beïnvloedt ... »

De heer Verreycken is ervan overtuigd dat de Vlaamse politieke partijen die hun medewerking verlenen aan deze vervroegde verkiezingsstunt van de PS, afgestraft zullen worden in het stemhokje. Ook de Franstalige politieke partijen die collaboreren met de PS, zullen er niets bij winnen. Hij vraagt met nadruk het onderhavige wetsontwerp te verwerpen.

De heer Delacroix laakt de tussenkomsten tot nog toe van de sprekers van de Franstalige politiek partijen, het CdH uitgezonderd. Onderhavig wetsontwerp is plots zeer dringend geworden omwille van bepaalde jurisdictionele uitspraken. Spreker deelt de analyse van de heer Mark Van Peel dat het aannemen van onderhavig wetsontwerp voor gevolg zal hebben dat het Vlaams Belang in een slachtofferrol wordt geduwd. De gevolgen zullen navenant zijn ...

Wat de gerechtelijke procedure betreft die in het wetsontwerp is voorzien, beklemtoont de heer Delacroix de twee volgende anomalieën :

— het kader waarbinnen het wetsontwerp zich situeert, is, indien niet strafrechtelijk, dan wel een kader dat zeer nauw aansluit bij het strafrecht : de politieke partij die vervolgd zou worden voor de Algemene Vergadering van de Raad van State, bestaat uit personen die, ingevolge een veroordeling, zullen geraakt worden in hun fundamentele subjectieve rechten;

— het EVRM en de democratische waarden zijn geen immanente waarden : ook de Britse eerste minister, de heer Tony Blair, verklaarde recentelijk dat het EVRM een internationaalrechtelijk verdrag is zoals de andere en dat het vatbaar is voor interpretatie en ook wijziging. Onderhavig wetsontwerp verliest deze premisse volledig uit het oog, aldus de heer Delacroix.

Wat de indiening van een klacht bij de Raad van State betreft, is de heer Delacroix van oordeel dat de voorwaarde van tenminste een derde van de leden van de Controlecommissie een onvoldoende democratische waarborg biedt, zowel voor de minderheids- als voor de meerderheidspartijen. Op zijn minst moest men de vereiste van de gewone meerderheid of zelfs een gekwalificeerde meerderheid als voorwaarde gesteld hebben.

De voorziene éénderde regel in het onderhavige wetsontwerp zet de deur open voor allerlei mogelijke vormen van misbruik, zowel om communautaire als andere politieke redenen.

Wat de behandeling door de Algemene Vergadering van de Raad van State betreft, als eerste en enige aanleg, kan de heer Delacroix zich niet vinden in de vergelijkingen die de heer Delpérée eerder maakte met de procedure voor het Arbitragehof, de Raad van State of het Hof van Assisen. Aangezien onderhavig wetsontwerp zich situeert in een quasi-strafrechtelijk kader, waarbij fundamentele subjectieve rechten in het geding zijn van fysieke en rechtspersonen van geviseerde politieke partijen. Het is een vaste regel in het strafrecht dat er een beroepsprocedure tegen een rechterlijke uitspraak in eerste aanleg wordt voorzien, de procedure voor het Hof van Assisen uitgezonderd. De heer Delacroix wijst erop dat de procedure voor het Hof van Assisen in de rechtsleer veelvuldig wordt bekritiseerd. In Frankrijk is er bijvoorbeeld wel een beroepsprocedure voorzien tegen een uitspraak van het Hof van Assisen.

Mevrouw Vander Meersch betoogt dat de traditionele partijen de mond vol hebben van democratie, blijkbaar het sleutelwoord in dit debat. Dit staat in schril contrast met het democratisch deficit van de parlementaire werking van deze Senaat en zegt veel over de mentaliteit van de Waalse politieke actoren in deze aangelegenheid.

Zij wil naar aanleiding van het debat over het voorliggend ontwerp haar commentaar geven over de voorwaarden voor de invoering en het behoud van de democratie.

Het ontwerp beoogt zogenaamd ondemocratische partijen hun overheidsdotatie af te nemen. Men viseert hier overduidelijk het Vlaams Belang, kortom wetgeving « à la tête du client ».

Een tiental jaren geleden werd de wet op de beperking van de verkiezingsuitgaven en de financiering van de politieke partijen goedgekeurd, een lovenswaardige poging om de financiering van de partijen en de verkiezingscampagnes doorzichtiger te maken en paal en perk te stellen aan de peperdure campagnes die vaak op een dubieuze wijze werden gefinancierd.

Stilaan wordt het echter duidelijk dat deze wetgeving een aantal perverse effecten heeft. Tot en met de jaren zestig waren de politieke partijen massaorganisaties die zowel organisatorisch als financieel in grote mate konden steunen op een brede basis van leden.

Omwille van uiteenlopende maatschappelijke factoren is het ledenaantal van de traditionele partijen sindsdien drastisch geslonken. Het Vlaams Belang kende evenwel een ongekende groei. De geldkraan van de bedrijven, waar de traditionele partijen zich in de jaren zeventig en tachtig zo gretig aan hebben gelaafd, werd door de wetgever dichtgedraaid.

Het gevolg is dat de partijen zeer afhankelijk zijn geworden van deze overheidsfinanciering. Partijen die de overheidsdotatie om een of andere reden verliezen zijn gedoemd om dood te bloeden, precies omdat de andere mogelijke financieringsbronnen zijn drooggelegd.

Op die manier beschikt de gevestigde politieke elite natuurlijk over een machtig wapen om ongewenste partijen hetzij van de kaart te vegen, hetzij in de pas te doen lopen. En in de pas lopen is nu juist niet aan haar partij besteed. Vandaar dat zij het grote doelwit geworden is van deze zoveelste aanpassing van de wetgeving op de overheidsfinanciering.

Recente ontwikkelingen tonen aan dat de gevestigde partijen niet aarzelen om dit wapen ook effectief te gebruiken. De N-VA en het vroegere Agalev zijn allebei hun partijfinanciering kwijtgespeeld als gevolg van de recent ingevoerde kiesdrempel terwijl, volgens het oude kiessysteem, beide partijen een zetel zouden hebben gehaald in Kamer en Senaat en dus van het overheidsdotatie hebben kunnen blijven genieten. Nu die wegvalt zijn de overlevingskansen van beide partijen zeer klein geworden.

Er zijn twee mogelijke oplossingen voor het probleem dat men gecreëerd heeft door het kiessysteem ondemocratischer te maken :

— ofwel de wetgeving laten wat ze is, ervan uitgaand dat het financiële doodbloeden van de twee kleintjes een pijnlijke maar onvermijdelijke stap is op de weg naar een minder gefragmenteerd partijsysteem.

Was dat niet precies de bedoeling van de kieshervorming ? En is het doorsnijden van de financiële levenslijn niet het meest efficiënte middel om de kleine partijen tot kartelvorming te dwingen ? De vraag is of dit niet ondemocratisch is.

— ofwel de democratische oplossing, die erin bestaat de wetgeving te versoepelen om ook de kleinere partijen een zeker financieel basiscomfort te garanderen.

Aan kleinere en nieuwe partijen zetels en bovendien middelen ontzeggen, is ondemocratisch en leidt tot een politieke monopolievorming om niet te spreken van dictatuur. Anders gezegd : het is ofwel N-VA én Groen ! financieren, ofwel geen van beiden.

In de plaats van een consistente beleidslijn te volgen wijzigt de meerderheid de wetgeving eens te meer « à la tête du client ». Naast de inconsequente toekenning van middelen aan N-VA en niet aan Groen ! wil men het systeem nu ook gaan gebruiken om zogenaamd racistische partijen te bestraffen.

Overheidsfinanciering systematisch ontnemen komt in de praktijk neer op een partijverbod, precies omdat die financiering zo levensnoodzakelijk geworden is.

Ook in sommige andere landen bestaat de mogelijkheid om politieke partijen die een gevaar vormen voor de democratie te verbieden maar dit wordt geregeld in een duidelijke wet en een in de Grondwet verankerde procedure gevolgd, waarbij een Constitutioneel Hof het laatste woord heeft, en dit vanuit het besef dat het verbieden van een partij een uiterst delicate en risicovolle aangelegenheid is, die zich gemakkelijk tegen de democratie zelf kan keren.

In schril contrast daarmee staat de wijze waarop men bij ons tewerk gaat : op initiatief van amper zes parlementsleden kan de Raad van State, een louter administratief rechtscollege, via een niet-publieke procedure beslissen een partij zijn dotatie af te nemen. Dit alles wordt geregeld met een eenvoudige wet die gemakkelijk kan worden gewijzigd, zoals het past in het kraam van een toevallige meerderheid.

Sinds enige tijd stuurt de Raad van Europa geregeld rapporteurs naar België om de taaltoestanden te onderzoeken. Misschien wordt het tijd dat er ook eens internationale waarnemers worden gestuurd om de electorale gang van zaken in dit land tegen het licht te houden.

Uit de samenstelling van deze Senaat zelf blijkt immers hoe ondemocratisch de Belgische constructie wel is. Het is dus wel zeer ongepast om uit te maken wie democratisch is en wie niet wanneer men zelf in die mate boter op het hoofd heeft.

Waalse politici hebben immers veel minder stemmen nodig om hier in deze senaat en dus ook in deze commissie een zetel te krijgen. De Parti socialiste heeft aldus op alle niveaus veel minder stemmen maar wel beduidend meer zetels dan het Vlaams Belang.

Dit is strijdig met het grondwetsartikel dat bepaalt dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet want voor hun impact op uitgerekend de wetgevende instellingen zijn de Belgen duidelijk niet gelijk.

Het is nu juist die PS die er fanatiek voor blijft ijveren om haar partij financieel droog te leggen.

In 1989 werd de wet op de partijfinanciering ingevoerd. De verkiezingscampagnes begonnen te veel te kosten. Er werd daarom door de traditionele partijen serieus gesjoemeld. Ze denkt dan vooral aan de 130 miljoen oude Belgische franken die het Agusta-smeergeld bij de PS opbracht.

Toen was haar partij nog een klein partijtje en maakte niemand zich druk om de aalmoezen die het kreeg. Dat is nu wel even anders en de fenomenale groei van haar partij maakt de traditionele partijen doodnerveus. Op twee manieren poogt men nu deze partij te wurgen. In de eerste plaats door het voeren van eindeloze processen voor de strafrechter en in de tweede plaats door een wijziging waardoor zogenaamde « racistische partijen » geen cent meer krijgen. Dit is echt een democratische rechtsstaat onwaardig.

Ze vraagt zich dan ook af wat haar partij te wachten staat met dat nieuwe voorstel. De bedoeling is anders wel duidelijk.

De politieke tegenstanders van haar partij hebben de ambitie om op te treden als heuse procureurs en aldus een proces op te starten bij de Raad van State. In een rechtsstaat moet men normaal ook het recht krijgen om zich te verdedigen, maar ook dit principe is door de zelfbenoemde procureurs overboord gegooid.

Bovendien wordt de retroactiviteit ingevoerd. Daardoor mogen feiten, daterend van vóór de nieuwe wet, toch gebruikt worden om haar partij te nekken. Ook dat is een rechtsstaat onwaardig, net als het verbod om beroep aan te tekenen.

Een fundamenteel recht wordt hier gewoon afgeschaft, zogezegd om de democratie te beschermen.

De traditionele partijen worden tegelijk rechter en partij. Zij stellen de klacht op, zij verwijzen naar de rechtbank, zij mogen zelfs voorstellen hoeveel centen moeten afgepakt worden.

De Franstalige partijen willen bovendien dat het arrest van de Raad van State ook nog eens op kosten van de veroordeelde zou gepubliceerd worden in een aantal kranten. Op die manier komt haar partij toch nog eens in de kranten die anders steevast haar advertenties weigeren. De reactie van 1 miljoen Vlaams Belang-kiezers is aldus verzekerd.

De meeste politici, politicologen en andere waarnemers blijken gewoon niet te beseffen wat democratie eigenlijk betekent, namelijk politieke beslissingsmacht van het volk. En op dit vlak schat men de kiezer volledig verkeerd in. De stevige reactie van 1 miljoen Vlaams Belang-kiezers is nu al een vaststaand feit, als men op deze wijze de hetze tegen haar partij blijft opvoeren.

Men heeft het voortdurend over « luisteren naar het signaal van de kiezer », als ware dit de democratische oplossing voor het probleem van de dreigende ondemocratische tendensen.

Maar deze stelling veronderstelt dat er twee klassen zijn :

1. enerzijds de onmondige massa die net als een onbegrepen kind signalen uitzendt over wat zij eigenlijk zou willen maar niet goed gezegd kan krijgen en die uiteraard haar wensen niet zelf in beleid kan omzetten;

2. anderzijds de verlichte bestuursklasse die een monopolie heeft op het beleid en die, wanneer zij dit opportuun acht, soms al eens rekening kan houden met de signalen die zij vanuit die andere klasse opvangt.

Dit is typerend voor de situatie in niet-democratische staten. Democratie betekent juist dat er geen twee klassen zijn. In een democratie zendt de burger geen signalen uit, maar neemt hij de beslissingen.

Dit zal bij de volgende verkiezingen weerom blijken want haar partij is een bij uitstek democratisch fenomeen.

Nergens in haar grondbeginselen, haar statuten, haar partij- of verkiezingsprogramma's, haar congresteksten, haar parlementaire werkzaamheden, haar persmededelingen of haar publieke en privé-uitspraken is ook maar één zin of uitspraak te vinden waarin de democratie in vraag wordt gesteld. Integendeel, het Vlaams Belang erkent en verdedigt de democratische instellingen en de daarmee samenhangende vrijheden.

Mevrouw Van dermeersch verwijst in het bijzonder naar het « Democratiecongres » (1996) en naar de « Proeve van Vlaamse Grondwet » (2002), waarin haar partij onder andere pleit voor herwaardering van het parlement, invoering van bindende referenda, meer initiatiefrecht voor de burger en inspraak.

Het Vlaams Belang zegt wat de mensen denken. Voor hen geen taboes, geen dictatuur van het politiek correct denken. Het is juist de laatste democratische uitlaatklep voor de burger omdat de andere partijen weigeren te luisteren naar de stem en de wil van het volk.

Het Vlaams Belang vertegenwoordigt een gedachtestroming, een segment van de Vlaamse samenleving dat in een democratie evenveel recht moet hebben op spreken, om politiek aan bod te komen, om de kans te krijgen zich te realiseren als elke andere gedachtestroming.

Het gevolg is dat de wil van de kiezer buiten spel wordt gezet. Het creëert een niet-representatieve en dus ondemocratische situatie. In Vlaanderen stemt 70 % voor niet-linkse partijen. Maar omdat het Vlaams Belang wordt uitgesloten ontstaat een ondemocratisch overwicht van links.

Het zijn juist de traditionele partijen die zich vaak ondemocratisch gedragen. Zij weigeren te luisteren naar de wil van de kiezer. In Antwerpen en Brussel bijvoorbeeld, waar de veruit grootste partij [met resp. 33 % en 38 % (Ned. Kiescollege) van de stemmen] kunstmatig van bestuursverantwoordelijkheid wordt gehouden door een coalitie van één tegen allen.

Ook geldt dit voor het vreemdelingenstemrecht : hoewel een meerderheid van de Belgen, een zeer grote meerderheid van de Vlamingen en van de Vlaamse volksvertegenwoordiging daar absoluut tegen is, werd het toch doorgevoerd.

De kieswetgeving wordt aangepast om de bestaande machtshebbers zoveel mogelijk voordeel te bezorgen door bijvoorbeeld de kiesdrempel in te voeren, de kiesomschrijvingen te wijzigen, de kopstukkendemocratie van paars door te voeren. En dit terwijl veranderingen aan de kieswet op enkele maanden voor de verkiezingen volgens de criteria van de Raad van Europa in strijd zijn met het principe eerlijke en vrije verkiezingen.

Wat te denken van de regeling die voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie werd uitgedokterd ? Dat is een regelrechte vervalsing van de verkiezingsuitslag door aan de rechtstreeks verkozenen nog mandatarissen van een andere assemblée (het Vlaams Parlement) toe te voegen. Het Arbitragehof vernietigde deze regeling wegens haar ondemocratische karakter.

Hoe democratisch zijn partijen die de arresten van de Raad van State en het Arbitragehof naast zich neerleggen, zoals paars bij de vleet doet ?

Hoe democratisch zijn wetswijzigingen die er speciaal op gericht zijn om een grote oppositiepartij te vermoorden ? Dit noopt haar tot het twijfelen over het democratisch gehalte van politiek België zelf.

In 2003 waren voor een Vlaamse federale parlementszetel 45 000 stemmen vereist tegenover slechts 37 000 voor een Waalse.

Gelet op het demografisch verschil is het evenmin democratisch dat de Belgische regering evenveel Walen als Vlamingen telt.

Geen enkele beslissing is mogelijk zonder de Walen hoewel zij slechts 40 % van de bevolking uitmaken. De Walen worden beschermd door de grendelgrondwet, door dubbele en bijzondere meerderheden, door alarmbelprocedures, enz.

Het voorstel van paars om de Senaat paritair te maken is eveneens ondemocratisch.

België zelf is dus absoluut geen toonbeeld van democratie maar eerder een antidemocratie die in stand wordt gehouden door de traditionele partijen.

Vaak wordt het Vlaams Belang als ondemocratisch afgeschilderd omdat haar werking ondemocratisch zou zijn. Dat klopt niet.

De traditionele partijen zijn overigens hypocriet als het op interne democratie aankomt. De zogenaamde democratische organisatie van die partijen is over het algemeen meer schijn dan werkelijkheid. Politicoloog Kris Deschouwer stelt dat « de zittende partijtop gaat op zoek naar de meest geschikte kandidaat, en laat die dan via statutaire weg bevestigen. Door het bestuur aangeduide interim-voorzitters worden steevast ook de echte voorzitter en soms voor lange tijd ».

Regelmatig laat men zelfs de democratische façade vallen. Voorbeelden daarvan zijn de vervanging in 2004 van Karel De Gucht door Guy Verhofstadt en vervolgens door Dirk Sterckx. Die gebeurde door de topfiguren en zonder enige inspraak van de leden of het congres. In maart 2003 gebeurde bij de SP.a hetzelfde toen Patrick Janssens als voorzitter werd vervangen door Steve Stevaert. Dergelijke partijen moeten het Vlaams Belang dus geen lessen in democratie geven.

Men zegt ook dikwijls dat het Vlaams Belang ondemocratisch zou zijn omdat het migranten uitsluit. Ook dat argument slaat nergens op. Democratie en het al dan niet verlenen van inspraak aan vreemdelingen (bijvoorbeeld stemrecht) zijn zaken die niets met elkaar gemeen hebben. In een democratie hebben in principe alleen staatsburgers politieke rechten. Vreemdelingen hebben per definitie niet dezelfde rechten en evenmin overigens dezelfde plichten. Ze behoren immers niet tot dezelfde rechtsorde.

Het Vlaams Belang sluit overigens nooit migranten uit. Wel stelt het vragen bij de multiculturele maatschappij en eist het van vreemdelingen die zich hier permanent vestigen dat zij zich aanpassen aan onze normen en zeden.

Dat is niet ondemocratisch maar logisch. Een zekere mate van eensgezindheid over basiswaarden en -normen is immers een absolute voorwaarde voor elke democratische samenleving. Ontbreekt die, dan leidt dat tot de afwezigheid van elke sociale samenhang, met als gevolg de onmogelijkheid om een consensus te vinden. Dat leidt tot de vernietiging van de democratie. Het Vlaams Belang wil dat vermijden.

Als er al sprake is van uitsluiting in dit land, dan is het wel de uitsluiting van het Vlaams Belang en haar kiezers. Het « cordon sanitaire » is ondemocratisch omdat hierdoor de stem van staatsburgers en een volwaardige politieke stroming buitenspel worden gezet.

Het Vlaams Belang zou ook ondemocratisch zijn omdat het de rechten van de mens niet zou erkennen of zelfs zou schenden. Op die basis wil voorliggend wetsontwerp ook een partijverbod opleggen. Sinds 1995 staat echter in de statuten van het Vlaams Blok en nu van het Vlaams Belang : « Als partij voor de vrijheid verbindt het Vlaams Belang zich ertoe om in haar politieke actie ten minste de rechten en vrijheden, zoals gewaarborgd door het bij de wet van 13 mei 1955 bekrachtigd Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 en de door België van kracht zijnde aanvullende protocollen bij dit Verdrag in acht te nemen ».

Het Vlaams Belang schendt dus absoluut geen rechten van de mensen en is dat evenmin van plan. Het daagt iedereen uit één voorbeeld te geven van waar het Vlaams Belang de mensenrechten heeft geschonden.

Om voorliggend wetsontwerp door te drukken heeft men de mond vol van het schenden van de rechten van de mens. Die gelden dan wel niet voor het Vlaams Belang, het eerste doelwit van het ontwerp.

Daarentegen is het wel zo dat België herhaaldelijk werd veroordeeld wegens schending van de mensenrechten door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, onder andere voor inbreuken op het recht van vrije meningsuiting, het recht op privacy, maar ook de behandeling van asielzoekers, enz. Dat land zou dan oordelen dat een partij als het Vlaams Belang niet zou kunnen !

Hoe ernstig menen overigens de traditionele partijen het met de mensenrechten indien zij om de haverklap goede maatjes spelen en goede zaakjes doen met bloeddorstige dictators ? Het volstaat te verwijzen naar de contacten van voormalig minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel met Cuba en China.

Het Vlaams Belang kiest uitdrukkelijk voor democratie als politiek model. Het volk beslist, zoveel moet duidelijk zijn.

Het Vlaams Belang wil een overheid die in haar inrichting en dienstverlening neutraal staat ten opzichte van de politieke opvattingen. Dat blijkt niet uit het voorliggend ontwerp.

Het Vlaams Belang streeft ook naar een onafhankelijk Vlaanderen terwijl het voorliggende kadert in het streven naar het bestendigen van de kunstmatige unie tussen Vlaanderen en Wallonië.

Enkel in een Vlaamse staat bestaat er volgens het Vlaams Belang voldoende maatschappelijke consensus om over gedeelde waarden en normen democratisch en redelijk met elkaar van mening te verschillen dan wel overeen te komen. Het moet duidelijk zijn dat dat niet kan in een Belgische staat die — zoals hier ten overvloede wordt aangetoond — ondemocratisch is. De strijd tegen het Vlaams Belang moet de Vlamingen politiek verdelen waarbij de Waalse minderheid de Vlaamse meerderheid dicteert wat wel en wat niet democratisch is.

De heer Creyelman geeft een uiteenzetting over de oorsprong van het ontwerp teneinde eraan te herinneren wat de laatste jaren allemaal is ondernomen om het de vertegenwoordigers van een groot deel van de Vlamingen het leven zuur te maken.

Er is geen enkele politieke partij in België die zoveel emoties opwekt en discussies in het leven roept als het Vlaams Belang, voorheen het Vlaams Blok. Dit is niet verwonderlijk want het Vlaams Belang heeft immers zeer uitgesproken meningen over tal van maatschappelijke onderwerpen en problemen. Onderwerpen en problemen die in de media ofwel niet ofwel sterk geduid aan bod komen : het pleidooi voor Vlaamse onafhankelijkheid, de voorstellen in het vreemdelingendossier, de visie op de veiligheid.

In een échte democratie is dit niet alleen het fundamentele recht van een partij, maar het is zelfs de fundamentele plicht. De Vlaams Belang-mandatarissen zijn verkozen door het soevereine Vlaamse volk met de uitdrukkelijke opdracht en het uitdrukkelijk mandaat om die standpunten te verkondigen. De kiezer — één vierde van de Vlamingen — weet zeer goed waarom hij of zij voor die partij stemt : er is een duidelijk verschil met de andere partijen die over alle problemen en onderwerpen ongeveer hetzelfde denken.

De vrijheid van meningsuiting is een wezenskenmerk van een democratie en een democratische samenleving plukt daar de vruchten van. Meningen en visies die ingaan tegen de heersende maatschappelijke opvattingen over wat mag en niet mag, dragen ertoe bij dat een verstarde samenleving terug kan reageren op essentiële problemen en grote uitdagingen. Men zou dus de uitgesproken meningen van het Vlaams Belang in feite moeten toejuichen.

« De vrijheid om te denken is voor het systeem van een vrije democratie van beslissend belang, ze is zelfs een voorwaarde voor het functioneren van deze ordening, ze zorgt ervoor dat deze ordening niet verstart en reikt een heleboel mogelijke oplossingen aan voor allerhande problemen. », stelde ooit het Duitse Grondwettelijke Hof. Democratie gaat er inderdaad van uit dat een bestaande samenleving steeds kan worden verbeterd en dat het een continue opgave is om dit te doen. De weg naar het vinden van de beste politieke oplossingen is een proces van « trial and error », een proces van voortdurende intellectuele strijd en discussie, van kritiek en tegenkritiek.

Meningen die ingaan tegen het heersende discours helpen een samenleving vooruit. Daar zijn in de loop van de geschiedenis vele voorbeelden van te vinden : Luther, Calvijn en Galileo hebben vele mensen met hun inzichten gechoqueerd.

Ook de vermoorde Nederlandse politicus Pim Fortuyn brak in het verstarde, extreem politiekcorrecte Nederland de discussie open over de talloze problemen van een multiculturele samenleving. Dingen die vroeger niet gezegd mochten worden, zijn nu overgenomen door de heersende politieke klasse. Dit is zeker het geval na de tweede politieke moord op de cineast Theo Van Gogh.

In de woorden van de columnist Dirk-Jan Eppink klinkt het zo : « Wat je in Nederland sinds een paar jaar wel veel sterker hebt, is het gevoel van urgentie : dat het echt uit de hand kan lopen als we nu niets doen. Jarenlang kon er over een boel zaken niet gepraat worden omdat dat de onderbuikgevoelens zou los maken. En toen kwam Pim Fortuyn. Hij dreef het debat in een geweldige stroomversnelling. Problemen die altijd onder het tapijt geveegd werden stonden plots hoog op de agenda. »

De rol die wijlen Pim Fortuyn speelde in het openbreken van het immigratie- en vreemdelingendebat in Nederland, speelde het Vlaams Blok jaren eerder in Vlaanderen en met meer thema's dan dit alleen. Vlaamse onafhankelijkheid werd 25 jaar geleden ook weggelachen als een waandenkbeeld maar met het einde van België wordt vandaag door alle partijen rekening gehouden, ook aan de andere kant van de taalgrens.

Daarom is de vrijheid van meningsuiting zo belangrijk in een democratische samenleving. Niet alleen voor algemeen aanvaarde ideeën maar ook voor stellingnamen en visies die « kwetsen » of die « de staat of een gedeelte van de bevolking verontrusten ». Tolerantie is zowet het meest misbruikte woord van de afgelopen decennia maar het is inderdaad de hoogste deugd in een democratische samenleving.

Het recht om te zeggen wat men wil verdient bescherming. Vanzelfsprekend valt onder dat recht ook het recht om zich vragen te stellen over het staatsverband waarin men leeft of over de multiculturele samenleving. De « markt » van de politieke discussie mag niet beperkt blijven tot een kleine groep intellectuelen. Personen of verenigingen die kunnen bijdragen tot een dergelijke publieke discussie moeten ten volle en zonder belemmeringen hun rol kunnen spelen.

Daarom is, in een democratische samenleving, het respect voor de vrijheid van meningsuiting van een radicale oppositiepartij essentieel voor de publieke discussie over belangrijke maatschappelijke thema's en problemen. De uitgesproken politieke meningen van Fortuyn hebben in Nederland een politieke discussie op gang gebracht die nu leidt tot een radicaal ander beleid. Terwijl in Nederland tot voor kort de slogan « Vol is vol » aanleiding gaf tot een strafrechtelijke vervolging wordt deze slogan nu door de huidige Nederlandse regering in de praktijk omgezet.

De verkozenen van het Vlaams Belang hebben dus het recht en de plicht om maatschappelijke discussies aan te wakkeren en een totaal ander beleid voor te stellen. Blijkbaar is dit niet de visie van de Franstaligen en hun Vlaamse collaborateurs die het debat weigeren over door het Vlaams Belang aangeduide maatschappelijke problemen.

Integendeel, op initiatief van Agalev-voorman Jos Geysels werd in 1989 een cordon sanitaire opgericht rond het toenmalige Vlaams Blok. Er worden geen afspraken gemaakt met het Vlaams Belang en er worden geen bestuursakkoorden gesloten.

Uiteraard heeft het Vlaams Belang begrip voor de frustraties van de andere politieke partijen. De verkiezingsoverwinningen van het Vlaams Blok hebben deze partijen massa's kiezers en verkozenen gekost. Partijen hebben vanzelfsprekend het recht om op basis van het programma niet met een bepaalde politieke partij in zee te willen gaan en daarmee geen afspraken te maken, tenminste : voor zover het geen dogma wordt.

Het is echter ondemocratisch om de politieke visies en voorstellen van een politieke partij bewust en systematisch buiten de maatschappelijke discussie te houden en de mandatarissen en kiezers van die partij de demoniseren.

Dat het Vlaams Belang door de media niet alleen ongenadig hard maar ook op een oneerlijke manier wordt aangepakt is nog mild uitgedrukt. De openbare omroep VRT gaat hierbij heel ver alhoewel deze instelling gebonden is aan de plicht tot onpartijdigheid, neutraliteit en objectiviteit.

In de beruchte VRT-nota « De VRT en de democratische samenleving » schuiven de dames en heren van de openbare omroep deze principes opzij omdat het Vlaams Blok de pluri-etnische en multiculturele samenleving afwijst. Daarom moet de VRT erover waken dat bepaalde standpunten niet meer in uitzendingen worden verkondigd. Tevens mogen vertegenwoordigers van het Vlaams Blok niet meer aan bod komen in bepaalde politieke verslagen. Deze ronduit onwettelijke nota is niet meer dan een formalisering van een al jarenlang bestaande praktijk om de standpunten van het Vlaams Blok te weren en te verdraaien.

Hiermee gaat de VRT voorbij aan het principe dat uitgesproken meningen « het zout van de democratie » zijn en dat een democratie daarvoor tolerant moet zijn. De VRT schendt daarmee niet alleen de vrijheid van meningsuiting van het Vlaams Belang maar ook het recht van de burgers om geïnformeerd te worden over de standpunten van het Vlaams Belang over diverse onderwerpen.

Dan gaat de heer Creyelman in op een stuk minder fraaie geschiedenis van het naoorlogse België : de poging tot regelrechte liquidatie van een partij.

De financiële liquidatie van het Vlaams Belang is ook de enige bedoeling van dit wetsontwerp. Wie een hond wil slaan vindt altijd wel een stok vindt, wie een partij wil veroordelen, vindt altijd wel een rechter. Zeker in dit land.

Vandaar dat een kort overzicht van die vuile oorlog tegen het Vlaams Belang en tegen zijn voorloper, het Vlaams Blok.

De voorloper van het Vlaams Belang, het Vlaams Blok, ontstond in 1977. De partij groepeerde de mensen die zich terecht bekocht voelden door de Volksunie na het Egmont-pact.

Bij de eerste deelname aan de verkiezingen in 1978 behaalde het Vlaams Blok 75 000 stemmen en 1 parlementszetel : Karel Dillen. Bij de parlementsverkiezingen van 1981 en 1985 werd geen winst geboekt. De partij was dus volstrekt ongevaarlijk voor het Belgisch regime en kwam nog regelmatig in de media om stemmen van de Volksunie af te pakken.

De verkiezingen van 13 december 1987 waren voor het Vlaams Blok een eerste doorbraak maar de echte politieke dijkbreuk kwam er met de parlementsverkiezingen van 24 november 1991 : het Vlaams Blok behaalde 10,4 % van de stemmen. De pers en de politieke tegenstanders waren aan de grond genageld.

Recht evenredig met deze verkiezingsoverwinningen werd de demonisering van het Vlaams Blok door de gevestigde machten en partijen in de steigers gezet.

In november 1998 stelde de toenmalig minister van Binnenlandse Zaken en SP-kopstuk, Louis Tobback, dat het Vlaams Blok een ziekte is, een gevaar voor de democratie dat met alle middelen moet worden bestreden.

Ogenblikkelijk na de gemeenteraadsverkiezingen van 1988 beloofde de toenmalige premier Wilfried Martens reeds een regeringscommissaris voor migrantenzaken. De traditionele politieke partijen panikeerden en voelden de hete adem van het Vlaams Blok in de nek. Zelfs Jan Blommaert en Albert Martens wijzen erop dat het Koninklijk Commissariaat voor Migrantenzaken (KCM) werd opgericht als een « halve paniekmaatregel » na de electorale doorbraak van het Vlaams Blok in 1988. Dat was inderdaad de opdracht van de koninklijke commissaris : de opgang van het Vlaams Blok te stuiten.

Paula D'Hondt was niet langer minister en werd in 1989 door premier Martens opgevist om deze functie op zich te nemen.

Normaal dient een koninklijk commissaris onafhankelijk en objectief te zijn die geheel los van en boven de politiek een bepaald vraagstuk in alle sereniteit bestudeert. Niet zo met Paula D'Hondt die vanaf haar aanstelling de aanval inzette tegen het Vlaams Blok.

Paula D'Hondt wist wel dat ze haar boekje ver te buiten ging. Ze kon dit ook zonder te blozen verkondigen omdat dit de (nauwelijks verholen) opdracht was die de regering haar had gegeven : « Ongetwijfeld ben ik als koninklijke commissaris mijn boekje te buiten gegaan door het Vlaams Blok aan te vallen. Ik ben me daarvan bewust. Mijn taak zou normaal zijn geweest om alle betrokkenen rond de tafel te brengen en te proberen een consensus te vinden. » Zij vergat er bij te voegen dat ze niet was aangesteld om een consensus te zoeken maar wél om een inquisitie te voeren.

Het duurde dan ook niet lang vooraleer Paula D'Hondt de institutionalisering van een dergelijke inquisitie op tafel legde. Samen met 81 concrete beleidsvoorstellen — waaronder de oprichting van de Hoge Raad voor de Islamieten, de versoepeling van de nationaliteitswetgeving en het openstellen van het openbaar ambt voor vreemdelingen — stelde zij in november 1989 de oprichting van een nationaal centrum tegen de discriminatie voor.

Het Vlaams Blok reageerde verontwaardigd omdat het wist dat met de oprichting van een dergelijke instelling de georganiseerde heksenjacht tegen Vlaams-nationalisten in de steigers stond.

Een jaar later brak het Vlaams Blok definitief door met de parlementsverkiezingen van 24 november 1991. Reeds in het regeerakkoord van 9 maart 1992 werd de oprichting van een « Centrum voor Gelijkheid van Kansen » beklonken en al vlug werd een wetsontwerp ingediend. Naar Belgische normen ging de uitvoering van dit « beleid » zeer snel.

Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen (CGKR) is een instelling die rechtstreeks onder de bevoegdheid van de eerste minister valt en werkt met gelden komende uit de begroting van de eerste minister.

De grote baas van het CGKR werd Johan Leman, de vroegere kabinetschef van Paula D'Hondt. Als ambtenaar heeft deze persoon de verplichting om terughoudend te zijn, ook buiten de uitoefening van zijn ambt : « Een ambtenaar moet zich boven het partijgewoel houden », omdat een « militante partijpolitieke bedrijvigheid (...) aan een gedeelte van de openbare mening aanstoot (kan) geven en het vertrouwen van andersdenkenden in de onpartijdigheid van de betrokken ambtenaren (kan) ondermijnen.

Johan Leman en zijn centrum deden echter voortdurend aan politiek. Bij de voorstelling van het boek « De internationale van de Haat » van de Nederlandse journalist Rinke Van den Brink, geschreven tegen het Vlaams Blok en in de kantoren van het Centrum nam Leman zelf het woord. Hij wist dat hij daardoor zijn boekje ver te buiten ging : « We mogen dus volgende week een parlementaire vraag van Francis Van den Eynde verwachten. Hij zal wel vragen hoe het mogelijk is dat een overheidsdienst een niet-neutrale persconferentie geeft. »

In een echte democratische rechtsstaat is het onmogelijk dat een openbare instelling specifiek wordt opgericht om een welbepaalde oppositiepartij te bestrijden. Wanneer echter in het parlement over bepaalde uitspraken van Leman en over de activiteiten van het Centrum wordt geïnterpelleerd, antwoordde de eerste minister steevast dat het Centrum een instelling is, die onafhankelijk en autonoom functioneert. Dat het CGKR evenwel wel degelijk stevig ingekapseld is bij de Eerste minister blijkt overduidelijk uit de politieke feiten.

Zo probeerde pater Leman door bepaalde uitspraken in de media tweedracht te zaaien binnen het Vlaams Blok. Meer in het bijzonder maakte hij het onderscheid tussen « democratische » en « ondemocratische » Vlaams Blokkers en riep hij politici van de andere partijen op om de volksvertegenwoordigers Gerolf Annemans, Guido Tastenhoye en Alexandra Colen los te weken uit het Vlaams Blok. Dit manoeuvre maakte wel Leman's superieur, Verhofstadt, razend die hem dan ook op het matje riep.

Het Centrum is een uitermate gepolitiseerde instelling en alle politieke partijen baat hebben bij de bestrijding en uitschakeling van het Vlaams Blok. De Franstalige partijen domineren overduidelijk het Centrum omdat ze belang hebben bij de uitschakeling van een separatistische partij die de miljardentransfers in gevaar brengt. Veelbetekenend was het feit dat tot voor enkele jaren de PS'er Jean Cornil adjunct-directeur was van het Centrum. Cornil zit nu voor de PS in de Senaat en dient het ene na het andere wetsvoorstel tegen het Vlaams Blok in. Zijn laatste voorstel beoogt de verspreiding van publicaties van het Vlaams Blok te beletten. Het werd tot op het bot afgekraakt door de Raad van State, die in het wetsvoorstel een schending van essentiële grondrechten zag. De Vlaamse partijen hebben een even groot belang bij de uitschakeling van een belangrijke politieke concurrent.

Het CGKR kreeg ook de bevoegdheid « om in rechte op te treden » zodat het zich zowel burgerlijke partij kan stellen voor de onderzoeksrechter als personen of verenigingen rechtstreeks dagvaarden voor de correctionele rechtbank.

Ook andere instellingen van openbaar nut en verenigingen verkregen de bevoegdheid om in rechte op te treden.

Het feit dat private rechtspersonen kunnen deelnemen aan het vervolgingsbeleid, werd door professor Robert Senelle als het « nakende einde van de Belgische rechtsstaat » bestempeld. Volgens de principes van de rechtsstaat kunnen burgers namelijk enkel voor de strafrechter worden gebracht indien het openbaar ministerie oordeelt dat de overtreding van de strafwet voldoende zwaarwichtig is om een strafrechtelijke vervolging te rechtvaardigen. De functie van het openbaar ministerie veronderstelt strikte onpartijdigheid en respect voor de persoonlijke vrijheid. Senelle stelde vast dat de wetgever dit principe terzijde schoof : « het recht toekennen aan private rechtspersonen om hun medeburgers voor de strafrechter te brengen en zulks zonder enige bemoeiing van het openbaar ministerie is een grove schending van de grondbeginselen die onze democratie schragen. »

Ook professor Raf Verstraeten ageerde enkele jaren later sterk tegen het vorderingsrecht van private organisaties. Volgens hem manoeuvreert het particulier initiatief tot strafvervolging namelijk iemand in de positie van « verdachte » zonder objectieve waarborgen tegen chantage, diskrediet of onscrupuleuze haatcampagnes. Bovendien zou op deze manier een private persoon verheven worden tot de rang van « pseudo-procureur ».

De bezorgdheid van professor Senelle vloeide ongetwijfeld voort uit het proces dat de Liga voor de Rechten van de Mens eind 1993 inspande tegen het Vlaams Blok en dat op 6 september 1994 door de Brusselse correctionele rechtbank werd beslecht. Hoewel « slechts » twee kaderleden van het Vlaams Blok werden gedagvaard, nam de Liga met niets minder genoegen dan de ontbinding van het Vlaams Blok. De Liga kloeg de betrokkenen immers niet aan wegens het verspreiden van racistische pamfletten maar wel wegens hun lidmaatschap van een groep of vereniging die openlijk en herhaaldelijk rassendiscriminatie of rassenscheiding bedrijft of verkondigt. Een veroordeling zou lidmaatschap van het Vlaams Blok strafbaar stellen en derhalve leiden tot het einde van de partij. Volgens de Brusselse correctionele rechtbank kwam een van de ten laste gelegde feiten neer op een persmisdrijf en moest de zaak daarom voor het Hof van Assisen worden gebracht.

Een gevolg van de geprivatiseerde rechtsvervolging is derhalve dat een politieke partij — op dat moment goed voor 10,4 % van de Vlaamse kiezers — eenvoudigweg door een klein clubje voor de strafrechter wordt gebracht om die partij gewoonweg te doen ophouden te bestaan. Eenieder met enig democratisch gevoel, beseft dat dit lijnrecht ingaat tegen de vrijheid van meningsuiting en vereniging : beleidsvoorstellen van een partij, waarvan de vertegenwoordigers leden zijn van de wetgevende macht, werden onderworpen aan de beoordeling van een rechtbank. Bovendien wordt de activiteit van de parlementsleden zelf onmogelijk gemaakt. Zij zouden immers niet langer een beroep kunnen doen op medewerkers die immers strafbaar zouden zijn omdat zij behoren tot een criminele organisatie.

Tezamen met de oprichting van het CGKR werd in het federaal parlement het eerste wetsvoorstel ingediend teneinde het Vlaams Blok zijn partijfinanciering te ontnemen.

Vooraleer we dit onder de loep nemen, dienen we eerst het belang van de partijfinanciering voor een moderne partij te onderstrepen.

Sinds de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen is elke partij die in Kamer en Senaat vertegenwoordigd is door een rechtstreeks gekozen parlementslid en bij de verkiezingen in elke kieskring van een Gewest of een Gemeenschap minstens één kandidaat voor de Kamer en de Senaat heeft voordragen, gerechtigd op een dotatie die door Kamer en Senaat worden uitbetaald.

De officiële bedoeling van de wetgever was om het democratisch gehalte van de rechtsstaat te verhogen en een financiële gelijkheid tussen de verschillende partijen te bewerkstelligen.

De wet richtte ook een Controlecommissie op die moet toezien op de naleving van de wet, meer bepaald inzake de beperkingen op de verkiezingsuitgaven van de partijen en kandidaten. Deze commissie is paritair samengesteld uit leden van de Kamer en de Senaat.

Aangezien de mogelijkheden voor politieke partijen op het vlak van privé-financiering door deze wet sterk aan banden werden gelegd, zijn politieke partijen voortaan veel meer dan vroeger afhankelijk van overheidsfinanciering.

Om propaganda te maken en kiezers te overtuigen heeft een moderne politieke partij enorm veel geld nodig. Indien de geldkraan voor lange tijd wordt dichtgedraaid; brengt dit op termijn het voortbestaan van een politieke partij in gevaar. Een intrekking van de overheidstoelage brengt derhalve een belangrijke, zij het onrechtstreekse beperking van de vrijheid van meningsuiting van een politieke partij met zich mee. Jan Roggen merkt terecht op dat het in een systeem waarin privé-financiering praktisch niet meer mogelijk is, « dan ook de vraag (is) of het inhouden van partijfinanciering zelf geen ongeoorloofde beperking is van fundamentele rechten en vrijheden die door de Grondwet en het EVRM gewaarborgd worden ».

Zeker voor een partij als het Vlaams Blok die in deze door en door gemediatiseerde samenleving ofwel niet aan bod komt in de media ofwel gewoonweg verkeerd wordt voorgesteld, is verkiezingspropaganda de enige mogelijkheid om de kiezers te bereiken. Het ontnemen van de overheidstoelage betekent voor het Vlaams Blok simpelweg het einde. De tegenstanders van het Vlaams Blok weten dit uiteraard zeer goed. Zo stelde Paul Pataer, voorzitter van de Liga voor de Rechten van de Mens, en één van de initiatiefnemers in het proces tegen het Vlaams Blok, dat de inzet van het proces het opdoeken van het Vlaams Blok is. In geval van veroordeling van de drie VZW's, die de kern van het Vlaams Blok vormen, zou het Vlaams Blok worden drooggelegd, hetgeen zou leiden tot de ondergang van de partij.

Het was derhalve niet verwonderlijk dat na de eerste echte doorbraak van het Vlaams Blok op 24 november 1991, de eerste wetsvoorstellen werden ingediend om diens dotatie af te nemen.

Op 12 juli 1993 lanceerde PS-Kamerlid Claude Eerdekens het eerste offensief. Zijn voorstel beoogde de invoering van een artikel 15bis dat elke partij zou verplichten om in haar statuten of programma het respect voor de mensenrechten in te schrijven.

De werkelijke teneur en de werkelijke uiteindelijke doelstelling werden reeds zeer duidelijk omschreven in de toelichting van de wet zelf : « Het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat in België bij de wet van 13 mei 1955 werd goedgekeurd, geeft in Titel I een opsomming van de rechten en vrijheden die het kenmerk zijn van iedere democratische Staat. Sommige bepalingen ervan lijken ons zeer actueel op een ogenblik dat door racisme en vreemdelingenhaat ingegeven politieke standpunten blijkbaar veld winnen » (stuk Kamer 1992-93, nr. 1113/1, 2).

Tijdens de bespreking van het wetsvoorstel in de Kamercommissie voor Binnenlandse zaken gaf de heer Eerdekens aan dat de Controlecommissie — bestaande uit politici — zou controleren of een partij werkelijk de mensenrechten respecteert. Indien dat niet het geval was, zou de dotatie voor die partij worden opgeschort.

Niet iedereen was gelukkig met de evolutie van de wet. VLD-Kamerlid Pierco wees erop dat hiermee een « ongelukkig precedent » werd geschapen en dat een verbintenis tot het naleven van fundamentele rechten en vrijheden enkel op vrijwillige basis door een partij kan worden aangegaan. Hij voegde er aan toe dat de grootte van de overheidsfinanciering afhankelijk is van het aantal stemmen en dat een politieke partij door de kiezer kan worden afgestraft indien ze de mensenrechten met de voeten treedt. Daardoor wordt ze ook automatisch financieel gesanctioneerd.

Dat is inderdaad de (democratische) kern van de zaak. Een politieke partij legt alleen verantwoording af aan haar kiezers. Ze legt ook in alle vrijheid haar statuten en haar programma vast. Die vrijheid is fundamenteel in een democratie. Indien de kiezer meent dat een partij over de schreef gaat, kan de kiezer die partij afstraffen.

Zoals aangeduid ging het uiteraard niet over het respect voor de mensenrechten maar wel over de strijd tegen een welbepaalde politieke partij. Het voorstel was inderdaad duidelijk en enkel tegen het Vlaams Blok gericht.

Het wetsvoorstel werd in ijltempo door de Kamer en Senaat gesluisd. Het uiteindelijke artikel 15bis legde alle partijen op om tegen uiterlijk 31 december 1995 in hun statuten het respect voor de rechten van de mens, zoals gewaarborgd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in te schrijven.

Bij de Europese verkiezingen van 12 juni 1994 ging het Vlaams Blok er wel op vooruit en haalde 12,6 % van de stemmen, 60 000 meer dan in 1991. Ook de gemeente- en provincieraadsverkiezingen in oktober 1994 werden een succes voor het Vlaams Blok. Ondanks een nooit geziene hetze, kwam het Vlaams Blok bij de parlementsverkiezingen van 21 mei 1995 met de slogan « Nu afrekenen ! » opnieuw als overwinnaar uit de bus. De tijd was met andere woorden rijp voor een opgedreven offensief tegen deze partij.

Dit offensief werd in februari 1996 gelanceerd door de PS. Meer bepaald beoogde de PS de goedkeuring van een resolutie om het « extreem-rechtse ideeëngoed van het Vlaams Blok » te veroordelen, hetgeen dan nadien zou kunnen leiden tot een vermindering van de overheidstoelage van het Vlaams Blok. De PS-Kamerfractie achtte de goedkeuring van deze resolutie noodzakelijk omdat de Vlaamse partijen het cordon lieten « verwateren ».

De inschrijving van artikel 15bis in de wet van 1989 bleef zonder praktisch gevolg. Daarom werd er door de twee PS-Kamerleden Claude Eerdekens en Charles Janssens op 23 juni 1997 een tweede wetsvoorstel ingediend om « eindelijk een concrete tenuitvoerlegging » te bekomen van artikel 15bis (wetsvoorstel tot aanvulling van de artikelen 15bis en 25 van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen — stuk Kamer, 1996-97, nr. 1084/1, 1-2.).

Dat het uiteindelijke doel de uitschakeling van een Vlaams-nationale onafhankelijkheidspartij was, werd door de indieners van het wetsvoorstel niet onder stoelen of banken gestoken. Voor de twee PS'ers was het onaanvaardbaar dat « een of meer partijen die de ondermijning van de democratische fundamenten van ons land en het voortbestaan van de Staat voor ogen hebben, voortaan nog zouden worden gefinancierd door de Natie » (stuk Kamer, 1996-97, nr. 1084/1, 2). Eerdekens en Janssens stelden voor om de parlementaire Controlecommissie bevoegd te maken om de overheidstoelage van een politieke partij af te nemen, en dit voor een termijn niet korter dan 6 maanden en niet langer dan één jaar (artikelen 2 en 3 van het wetsvoorstel, stuk Kamer, 1996-97, nr. 1084/1, 3).

De politieke tegenstanders van het Vlaams Blok zouden dus oordelen over het partijprogramma van deze partij. Dit wetsvoorstel gaf aanleiding tot een lang parlementair debat dat uiteindelijk zou leiden tot de goedkeuring van artikel 15ter.

Het voorstel van de PS'ers om de parlementaire Controlecommissie exclusief bevoegd te maken werd duidelijk niet gesmaakt door de Vlaamse christen-democraten en liberalen. Zij wilden er een externe instantie bij. Anders zou het gehele systeem te zeer gelijken op een politieke afrekening waarbij het Vlaams Blok zich in een martelaarsrol zou wentelen. De PS'er Charles Janssens antwoordde daarop dat dit irrelevant is en dat er een moment bestaat « waarop men de moed moet betonen om de ideeën van bepaalde partijen daadwerkelijk te bestrijden, ongeacht de mogelijke gevolgen ».

Er werd dan toch maar besloten om er een formele externe instelling bij te halen waarbij op een inwaarschijnlijk manier werd geïmproviseerd. Uiteindelijk werd de Raad van State bevoegd gemaakt, met mogelijkheid tot voorziening in cassatie bij het Hof van Cassatie.

Het oorspronkelijke voorstel bestond erin om de overheidstoelage af te nemen van politieke partijen die zelf of wiens componenten, haar gekozenen of kandidaten, een daad stelden of financierden die een overtreding inhield van de antiracismewet of artikel 14 van het EVRM.

De Raad van State oordeelde evenwel dat dit in strijd was met de Grondwet. Volgens de Grondwet komt het immers enkel aan de hoven en rechtbanken — en niet aan een parlementaire Controlecommissie en het bovenvermelde college — toe om te oordelen of een gedraging een schending uitmaakt van de Antiracismewet (advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State, stuk Kamer, 1996-97, nr. 1084/13, 3).

De oplossing die uiteindelijk in de wet van 12 februari 1999 werd weerhouden bestond erin dat de sanctionering van een politieke partij mogelijk werd als deze « vijandig » staat « ten aanzien van het EVRM ». Om een radicale Vlaams-nationale oppositiepartij te liquideren werden derhalve zowel de wet op de partijfinanciering als de wetgeving op de Raad van State gewijzigd.

Dat de wetgeving wel degelijk werd gemaakt om het Vlaams Blok te treffen bleek zowel uit de parlementaire bespreking, de pers als uit diverse commentaren.

Terwijl de CVP — bij monde van Kamerfractievoorzitter Paul Tant — nog een schuchtere poging deed om dit te verbergen waren de Vlaamse socialisten en de Franstalige politieke partijen zeer duidelijk.

De fractievoorzitter van de SP, Louis Van Velthoven, wees er op dat in de buurlanden van België niet-democratische partijen kunnen worden verboden. Volgens hem zou het Vlaams Blok in Nederland niet alleen geen overheidsfinanciering meer krijgen maar zou het tevens al lang verboden zijn. Verder betreurde hij dat er in België geen sprake is van een beroepsverbod (plenaire zitting van de Kamer van 9 december 1998, Handelingen van de Kamer, 1998-1999, 10435-10436).

De dag nadien, op 10 december 1998, op de vijftigste verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, werd met de goedkeuring van het wetsvoorstel, in België een eerste stap gezet naar de afschaffing van de vrijheid van meningsuiting.

De procedure voor de Raad zou door ten minste vijf leden van de Controlecommissie worden ingeleid. Tegen de beslissing van de Raad van State was een voorziening in cassatie mogelijk.

Hoewel de sanctie theoretisch geen strafsanctie was, was ze dit de facto wel. Bepaalde feiten of handelingen zouden aanleiding geven tot het verlies aan tientallen miljoenen franken. De procedure die zou leiden tot deze straf was een puur politieke procedure waarin de elementaire beginselen van een normale strafprocedure over boord werden gegooid.

Fundamenteel in een rechtsstaat is namelijk dat enkel het openbaar ministerie als neutrale instelling vordert in een strafrechtelijke procedure nadat er een onpartijdig en neutraal strafrechtelijk vooronderzoek is gevoerd.

De rol van aanklager in de voorziene procedure wordt echter gespeeld door politieke partijen. De politici die in de Controlecommissie zetelen, hebben belang bij de veroordeling van het Vlaams Blok, de Waalse politici omdat een grote separatistische partij wordt geliquideerd, de Vlaamse politici omdat een gevaarlijke en steeds sterker wordende politieke concurrent van het politieke schaakbord verdwijnt.

Verder wordt het strafrechtelijk vermoeden van onschuld geschonden. Dit vermoeden impliceert immers dat de instellingen die belast zijn met het vooronderzoek in strafzaken zich niet over de schuld van de verdachte mogen uitspreken. Uit de media en uit de bespreking in het parlement bleek duidelijk dat deze wet uitsluitend het Vlaams Blok viseerde en dat de schuld van die politieke partij bij voorbaat vaststond voor de andere politieke partijen. Deze mensen zijn niet geïnteresseerd in het zoeken naar de waarheid : « Barbertje moet hangen. ».

De toekenning van een dergelijke bevoegdheid aan de Raad van State is een schending van de Grondwet en van de gecoördineerde wetgeving op de Raad van State zelf. De Raad van State behoort namelijk niet tot de rechterlijke macht maar heeft als hoogste administratief rechtscollege een speciaal statuut. Het werd bij wet opgericht als onderdeel van de uitvoerende macht. De Raad van State is bevoegd voor schorsings- en vernietigingsverzoeken tegen openbare besturen. De Raad is bevoegd voor administratieve geschillenbeslechting. Doordat men van de Raad van State een feitelijke strafrechtbank maakte, schond men de Grondwet. Van een controleorgaan op de uitvoerende macht werd de Raad een controleorgaan op een oppositiepartij, die deel uitmaakt van de wetgevende macht.

Tegen het arrest van de Raad van State kon een niet-schorsend cassatieberoep worden aangetekend.

Totaal onaanvaardbaar in een rechtsstaat is dat de wetgever aan de Ministerraad de machtiging verleende om bij koninklijk besluit de hele procedure op te zetten. Essentiële fundamentele kwesties zoals de rechten van de verdediging, de wijze waarop de betrokkenen moeten worden gehoord, zouden dus allemaal worden geregeld door de Ministerraad.

Een politieke partij verliest zijn gehele of een gedeelte van zijn overheidstoelage indien de Raad van State vindt dat deze politieke partij « vijandig staat tegenover de rechten en vrijheden die gewaarborgd worden door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 (...) en door de aanvullende protocollen bij dat verdrag (...) ».

Met deze wet gaat de Belgische wetgever niet alleen totaal voorbij aan de wordingsgeschiedenis en bedoeling van het EVRM maar schendt ze ook zelf verschillende bepalingen van dit verdrag. Zoals de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens van 1948 was het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van 1950 ontstaan als een reactie tegenover de misdaden begaan onder het nationaal-socialisme en het communisme. Het verdrag beschermt de burgers tegen handelingen van de overheid en regelt niet de verhouding tussen de burgers onderling. Het EVRM is een verticaal en geen horizontaal gegeven.

Daarnaast schendt de Belgische wetgever zélf het EVRM. De strafbaarstelling « vijandigheid ten aanzien van het EVRM » is als bepaling op zich reeds in strijd met het EVRM. Een strafrechtelijke bepaling moet namelijk duidelijk en ondubbelzinnig zijn. Een persoon moet weten dat zijn gedrag strafbaar is.

De strafbaarstelling schendt ook artikel 10 EVRM dat de vrijheid van meningsuiting waarborgt. In een bijdrage over de binding van politieke partijen aan het EVRM merkt Professor Jan Velaers op dat : « Het open debat dat in een democratische samenleving moet kunnen worden gevoerd, over alle onderwerpen van publiek belang, (...) moeilijk te verzoenen (is) met het binden van politieke partijen aan een welbepaalde positivering van grondrechten in een verdragstekst en in de rechtspraak daarover. Hoe achtenswaardig het EVRM en de toegevoegde protocollen ook mogen zijn, ze dienen niet te worden gesacraliseerd tot de onaantastbare en onbespreekbare axioma's van de democratische rechtsstaat. Dat zou ons insziens strijdig zijn met de geest van het EVRM zelf, en met de zo vaak door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens verwoorde idee dat ook « les idées qui heurtent, choquent ou inquiètent » (« ideëen die kwetsen, choqueren of verontrusten ») beschermenswaardig zijn. De openheid, verdraagzaamheid en ruimdenkendheid, die door datzelfde Hof, als wezenlijke kenmerken van de democratische samenleving worden beschouwd, verdragen zich slecht met het verheffen van een bepaalde — door tijd en ruimte getekende — positivering van de mensenrechten tot het « nec plus ultra » van de democratie, de ultieme verwoording van de « juridical correctness. »

Het Vlaams Blok is een partij die het respect voor de mensenrechten hoog in het vaandel draagt. Tijdens een congres op 8 juni 1996 over het thema van de democratie — dus in tempore non suspecto — werd duidelijk gesteld dat het Vlaams Blok pleit voor de eerbiediging van de mensenrechten en dat het EVRM integraal deel uit maakt van onze rechtsstaat.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft er zelf reeds op gewezen dat het wezenlijk is voor een democratie dat politieke partijen het recht hebben een wijziging van de bestaande constitutionele en wettelijke orde na te streven, mits de middelen die daartoe worden gehanteerd wettelijk en democratisch zijn en op voorwaarde dat de voorgestelde wijziging verenigbaar is met fundamenteel democratische beginselen.

Het doel van het voorliggend ontwerp is uiteraard niet het respect voor de mensenrechten te doen naleven door politieke partijen maar de liquidatie van een Vlaams-nationale oppositiepartij die voor alle politieke partijen en voor het Belgische establishment een doom in het oog is.

De strijd tegen het Vlaams Blok werd ook gevoerd door de correctionalisering van persmisdrijven.

In november 1996 startte het Vlaams Blok met zijn tweetalige campagne in Brussel. Meteen werd door de politieke tegenstanders van het Vlaams Blok in Brussel tegen de tweetalige publicaties klacht ingediend.

Op 14 november 1996 diende SP-Senator Fred Erdman een wetsvoorstel in tot invoering van een summiere rechtspleging voor het Hof van assisen om een daadwerkelijke bestraffing van racistische drukpersmisdrijven te bewerkstelligen (stuk Senaat 1996-1997, nr. 472/1). Hij stelde voor om het CGKR de bevoegdheid te verlenen om racistische drukpersmisdrijven rechtstreeks aanhangig te maken bij de Kamer van Inbeschuldigingstelling. Verder bevatte het voorstel een aantal bepalingen ter aanpassing en vereenvoudiging van de assisenprocedure voor racistische drukpersmisdrijven.

De Raad van State maakte brandhout van het wetsvoorstel en oordeelde dat een onderscheid tussen racistische drukpersmisdrijven en andere drukpersmisdrijven niet alleen een schending van artikel 150 van de Grondwet inhield maar ook van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, zijnde het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel.

De Raad van State stelde expliciet dat het discriminerend zou zijn om bepaalde categorieën van strafbare feiten, die de grondwetgever op identieke wijze heeft willen behandelen voor wat het bevoegde rechtscollege betreft, verschillend te behandelen (advies nr. L.27 513/2, in : Stuk Senaat 1996-97, nr. 472/8).

Niet zonder ironie besluit de Brusselse substituut-procureur Erwin Francis dat het wetsvoorstel-Erdman, bedoeld om discriminatie aan te pakken, zélf sneuvelde op het altaar van het verbod tot discriminatie.

In een openlijk gesprek met de procureur van Brussel, Benoît Dejemeppe, in maart 1998 drongen enkele Brusselse parlementsleden er op aan dat hun klacht zou leiden tot een effectieve vervolging van het Vlaams Blok. Dejemeppe, als ambtenaar en als zogenaamd onafhankelijk en onpartijdig magistraat, stelde dat de publicaties van het Vlaams Blok wel degelijk « racistisch » zijn maar dat hij niet zou vervolgen omdat het hier ging om een drukpersmisdrijf. Daarop riep Leman de voorzitters van alle politieke partijen op om de drukpersmisdrijven te correctionaliseren.

Een algehele correctionalisering van de drukpersmisdrijven door een grondwetsherziening zou er natuurlijk toe leiden dat niet enkel VB-pamfietten maar alle druksels zoals krantenartikelen hun grondwettelijke bescherming verliezen.

Pater Leman stelde voor om dit probleem te omzeilen door « uit dat artikel van de grondwet dat het persdelict regelt, één aspect weg te halen, zodat racistische geschriften voortaan voor de correctionele rechtbanken kunnen komen. Daardoor komt de persvrijheid toch niet in het gedrang? ». De heer Leman lanceerde dus zelf een voorstel dat volgens de Raad van State ingaat tegen het grondwettelijk discriminatieverbod.

Naast het ontnemen van de overheidstoelage van het Vlaams Blok en het voorstel om « racistische drukpersmisdrijven » te correctionaliseren stelde Pater Leman trouwens ook een hele batterij van andere maatregelen voor, zoals de verwijdering van de Vlaams Blok-vertegenwoordiger uit de beheerraad van de VRT en verplichting voor De Post om advies te vragen bij het CGKR bij pamfletten met een eventueel « racistische » inslag. Met andere woorden, een voorstel voor een schending van het briefgeheim, de invoering van de censuur en de weigering van een overheidsopdracht.

Als reactie op de voormelde open brief van Leman werd in het parlement een onwettige « uitzonderingscommissie » opgericht, de zgn « Werkgroep De Clerck-Reynders » bestond uit parlementsleden van alle partijen, behalve het Vlaams Blok. Terwijl de VLD steeds tegen de wijziging van de wet op de partijfinanciering had geageerd verwelkomde ze deze correctionalisering die minder opzichtig maar minstens even efficiënt was in de oorlog tegen het Vlaams Blok. In al haar « democratische » ijver miskende de commissie de door de wet en het reglement de regels die voorschrijven dat elke fractie overal naar evenredigheid moet zijn vertegenwoordigd.

Toen Leman en de andere politieke tegenstanders van het Vlaams Blok hun voorstel aangaande de correctionalisering van de drukpersmisdrijven lanceerden, richtten de journalisten en uitgevers een oproep aan de politici om dit niet te doen omwille van de grondwettelijke persvrijheid. Ze werden terstond gerust gesteld door de politici die verzekerden dat de overige strafrechtelijke klachten tegen journalisten ook in de toekomst door een juryrechtbank zouden worden behandeld.

Het door de « Uitzonderingscommissie » uitgewerkt ontwerp werd in de bevoegde commissies van Kamer en Senaat ingediend. Bij de bespreking werden alle tegenargumenten en amendementen van de Vlaams Blok-parlementsleden van de tafel geveegd.

Om een welbepaalde politieke partij uit te schakelen werd door alle Vlaamse en Waalse politieke partijen de Grondwet geschonden. Zoals de Raad van State immers reeds opmerkte bij het wetsvoorstel-Erdman is de onttrekking van één categorie van drukpersmisdrijven uit het betreffende grondwetsartikel een schending van het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod.

Noch de Raad van State noch het Arbitragehof konden zich evenwel uitspreken over het voorstel door de keuze voor een Grondwetsherziening. Dit werd ook zonder blozen toegegeven door Stefaan De Clerck en de andere indieners. Er werd : « voorgesteld om in de Grondwet zelf een uitzondering in te schrijven voor de bevoegdheid inzake de vervolging van door racisme en xenofobie ingegeven drukpersmisdrijven, en dus niet krachtens de Grondwet in een wet. Deze formule heeft immers het voordeel dat eventuele opmerkingen inzake de ongrondwettigheid van de uitzondering zonder voorwerp zijn. » (toelichting van Stefaan De Clerck c.s. in de Kamer — stuk Kamer, 1998-1999, nr. 1936/1). De grondwetgever is inderdaad volledig vrij en moet zich niet storen aan andere artikelen in de Grondwet :

Het voorstel druist ook in tegen de vrijheid van meningsuiting. Dit wordt ook beaamd door Erwin Francis (« Enkele bedenkingen bij de correctionalisering van racistisch geïnspireerde drukpersmisdrijven », Rechtskundig Weekblad, 20 november 1999, 391).

Na deze grondwetsherziening kon het Centrum Leman op zoek gaan naar een rechtbank om het Vlaams Blok te verbieden, wat inmiddels is gebeurd.

Op 7 mei — dezelfde dag als de Grondwetsherziening inzake de correctionalisering van de drukpersmisdrijven — werd de wet goedgekeurd tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden alsook de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd en werd ook de antiracismewet gewijzigd.

Zoals De Tijd opmerkte werd zodoende op het einde van de regering-Dehaene II beslist om het Vlaams Blok op een gerechtelijke manier aan te pakken op basis van de antiracismewet. Aangezien niemand zin had in een logge en riskante Assisenprocedure die het Vlaams Blok enkel maar publiciteit zou opleveren, werd tezamen met enkele omkaderende wetten, een Grondwetsherziening doorgevoerd. Zo bereidde de regering-Dehaene II de weg voor het latere proces tegen het Vlaams Blok.

In dit kader werd enkele dagen voor de wijziging van artikel 150 van de Grondwet een ogenschijnlijk onschuldige wetswijziging doorgevoerd. Door de invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen konden voortaan verenigingen zonder winstoogmerk worden veroordeeld voor strafrechtelijke inbreuken op het Strafwetboek en andere strafwetten (wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen). Bij een strafrechtelijke veroordeling waren zware straffen zoals een regelrechte ontbinding mogelijk.

De heer Ceder wenst eerst te repliceren op twee bemerkingen van een vorige spreker, die het merkwaardig vond dat het Vlaams Belang zich geviseerd voelt en het zichzelf in beschuldiging stelt wanneer nu zo heftig wordt geprotesteerd. Dergelijke redenering doet een beetje denken aan de roemrechte Joe McCarthy, die ook telkens door hem voor zijn commissie gedaagde personen geruststelde : « Wel, als u geen communist bent, hoeft u van deze procedure toch niets te vrezen ». Het verleden en de niet zo perfecte scheiding tussen politiek en gerecht in dit land leren echter dat het Vlaams Belang wel degelijk iets te vrezen heeft, zeker wanneer het communautaire aspect ermee gemoeid is. Het probleem is dat het zal beoordeeld worden door de helft Franstalige rechters, die het niet snel zullen aandurven om het vrij te spreken.

Dezelfde spreker zei ook dat er ten onrechte over een « droogleggingswet » wordt gesproken vermits het bestaansrecht van de bepaalde partij niet wordt aangetast.

Er is echter een aspect van de partijfinanciering dat in de media weinig aan bod komt, met name de reden voor de partijfinanciering. Partijfinanciering is er in de eerste plaats gekomen als compensatie voor het grote verlies van inkomsten dat resulteert uit de belangrijke beperkingen die zijn aangebracht op de mogelijkheden tot privé-financiering. De twee zijn onlosmakelijk verbonden. Maar wanneer een partij één jaar haar financiering verliest — en niets zegt dat dat niet jaar na jaar kan herhaald worden —, dan bestaat de onbeperkte mogelijkheid tot privé-financiering niet. De partij wordt dan inderdaad zonder inkomsten gezet. Dat wordt te weinig benadrukt in dit debat en er zijn al juristen die de vraag gesteld hebben of het ontnemen van partijfinanciering niet het fundamentele recht op vereniging aantast.

Wat hier voorligt, past in een hele voorgeschiedenis van voorstellen en maatregelen die erop gericht zijn de Vlaams-nationale oppositie uit te schakelen. Maar het is onder de paarse regering van Verhofstadt dat de repressie in een stroomversnelling is gekomen. Na de verkiezingen van 1999, en in een zweem van euforie, verklaarde Verhofstadt dat het succes van de paars-groene regering zou worden afgemeten aan de mate van achteruitgang van het Vlaams Blok. Snel zou blijken op welke manier hij en paars-groen de achteruitgang van het Vlaams Blok trachtten te bewerkstelligen : niet met een degelijk beleid maar wel via een vuile oorlog.

Een repressie tegen de partij die de Belgische eenheid bedreigt. Want daar gaat het eigenlijk om : het voortbestaan van België. De zogenaamde strijd tegen het racisme is daarbij vooral een middel. Wanneer Prins Filip in China uitviel tegen het Vlaams Belang, dan had hij het niet over het zogenaamd racisme, maar wel over degenen die de Belgische eenheid bedreigen. Dit kwam ook tot uiting in de Franstalige kranten : wie dacht daar horrorverhalen te lezen over het racisme en de discriminatie waaraan een Vlaams Belang-regering zich zou schuldig maken, vergiste zich : alles ging over het einde van de Belgische staat. Daar is men bang van. Daarom wordt er oorlog gevoerd tegen het Vlaams Belang.

De intrede van de liberaal-nationale Vrijheidspartij FPÖ van Jorg Raider in de Oostenrijkse regering in het begin van 2000 gaf aanleiding tot een nieuwe haat- en demoniseringscampagne tegen het Vlaams Blok. Zowel de even hallucinante als agressieve buitenlandse politiek van Louis Michel als de betoging in Brussel medio februari 2000 waren inderdaad puur voor binnenlands gebruik. De kwestie Raider werd volledig omgevormd als een strijd tegen het Vlaams Blok. Naar aanleiding van de Oostenrijkse kwestie regende het — met het oog op de komende gemeente- en provincieraadsverkiezingen — in het Belgisce parlement voorstellen van resoluties en wetsvoorstellen gaande van het verbod van « antidemocratische politici » om te zetelen in de gemeenteraad of gemeentelijke of provinciale uitvoerende ambten waar te nemen tot het regelrecht « verbod van anti-democratische partijen ».

VU-ID en zijn oud-voorzitter Geert Bourgeois stelden voor om het Vlaams Blok te laten verbieden door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Omdat een aanvulling van het EVRM wellicht te veel tijd zou vergen, opperde hij om de Belgische wetgeving aan te passen en het Arbitragehof om te vormen tot een Grondwettelijk Hof dat dan over het verbieden van partijen zou beslissen. Zijn ex-partijgenoot senator Vincent Van Quickenborne lanceerde het offensief in de Senaat : « Een partij die zo duidelijk de mensenrechten met de voeten treedt, moet verboden worden door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. »

Een mogelijk verbod van zogenaamd racistische partijen stond ook in het oorspronkelijke ontwerp van het zogenaamde actieplan tegen discriminatie van de PS-minister voor Gelijke Kansen Laurette Onkelinx. Naar eigen zeggen tilde Onkelinx niet zwaar aan het feit dat deze passage was geschrapt : « Het gaat hier om een maatregel die slechts haalbaar is als er tussen alle democratische partijen een consensus over bestaat. Die consensus is er vandaag niet, of nog niet. »

De PS'ster haalde ongetwijfeld haar inspiratie bij haar echtgenoot Marc Uyttendaele, Professor Publiekrecht aan de ULB (Université Libre de Bruxelles). Zijn naam duikt op in talloze procedures tegen het Vlaams Blok. In een publicatie verschenen in 1999 stelt Uyttendaele dat Vlaanderen absoluut geen reden heeft om fier te zijn omwille van de « extreem-rechtse kanker » die over gans haar grondgebied uitgezaaid is. De voorstellen van het Vlaams Blok « infecteren » volgens hem de programma's van de democratische partijen zowel op het vlak van veiligheid als op het communautaire vlak. Volgens hem zijn de correctionalisering van de « racistische » drukpersmisdrijven, de wijziging van de wet op de partijfinanciering en het afnemen van de verkiesbaarheid van « racistische » verkozenen weliswaar stappen in de goede richting maar is tevens de tijd gekomen voor een Grondwetsherziening die het mogelijk maakt om vrijheidsdodende partijen buiten de (Grond)wet te stellen. De publicatie is belangrijk omdat ze perfect de filosofie van de strijd tegen het Vlaams Blok samenvat. In naam van de bescherming van de democratie tegen zogenaamde « vrijheidsdodende partijen » worden de democratische rechtsstaat en de vrijheid afgeschaft.

Terwijl het verbod van Uyttendaele (nog) niet werd ingewilligd, werd wél de door hem voorgestelde uitbouw van het CGKR tot een « Uitkijkpost van de Democratie » (Observatoire de la démocratie) de facto doorgevoerd. Op 17 maart 2000 keurde de Ministerraad het actieplan van Onkelinx tegen discriminatie evenals een verstrenging van de wetgeving tegen racisme goed. Daardoor schaarde de regering zich achter het voorstel van anti-discriminatiewet, dat op 14 juli 1999 werd ingediend door vijf senatoren. Volgens dit voorstel zou voortaan iedere vorm van discriminatie op grond van sexuele geaardheid, burgerlijke stand, geboorte, leeftijd, handicap of fysieke eigenschap strafbaar worden gesteld. Het wetsvoorstel bestond uit een ganse lijst van straffen, gaande van boetes tot twee jaar gevangenisstraf. Wie meewerkt in een vereniging, waar discriminatie wordt verdedigd of bedreven, is eveneens strafbaar. Een ambtenaar die discriminatie bedrijft, krijgt een dubbele straf. Zijn overste wordt gestraft als hij kan aantonen dat hij op bevel handelde. Deze moet dan de discriminatie onmiddellijk doen stoppen en de schuldige aanwijzen. Naast de complete ontwrichting van de hiërarchische structuur van het ambtenarenkorps, komt dit gewoonweg overeen met toestanden zoals die heersten in de vroegere Sovjetunie en het Oostblok. De bevoegdheden van het CGKR werden gevoelig uitgebreid. Het CGKR zou worden omgebouwd tot een Centrum tot bestrijding van alle vormen van discriminatie zoals bedoeld in het wetsvoorstel.

Daarnaast werden, op voorstel van mevrouw Onkelinx, verschillende veranderingen in de Antiracismewet in het vooruitzicht gesteld. Nieuwe bewijsmogelijkheden werden voorgesteld zoals de situatietest en het bewijs door statistische gegevens. Racisme zou voortaan ook worden aangepakt via allerlei burgerlijke procedures. Het zou ook mogelijk worden om racistische publicaties te verbieden en racistische aanwervingen of verhuringen nietig te verklaren. Racisme werd een verzwarende omstandigheid bij een reeks misdrijven. Dat betekent dat die misdrijven zwaarder zullen worden bestraft als het motief racisme was. Politici die racistische uitspraken doen, zullen kunnen worden afgezet door het gerecht. In overleg met het bedrijfsleven zou een Code voor Goed Gedrag uitgewerkt worden. Bedrijven die een dergelijke code tekenen, verbinden zich er toe om niet mee te werken aan « racistische initiatieven ». Er zou onderhandeld worden met de Post en met private distributiebedrijven over protocollen om de verspreiding van racistische propaganda te beletten.

Met de goedkeuring van het actieplan Onkelinx gaf de regering Verhofstadt ook aan om « binnen de kortst mogelijke tijd » een koninklijk besluit goed te keuren dat de toepassing mogelijk zou maken van de wet van 12 februari 1999 met het oog op de financiële bestraffing van de zogenaamd anti-democratische partijen. Voor de parketten kwam er een omzendbrief om overtredingen van de wet tegen het racisme effectief te vervolgen, ook — en dit werd uitdrukkelijk gesteld in het actieplan — wanneer deze door parlementsleden worden gepleegd. Indien er niet vervolgd zou worden, kan de minister van Justitie gebruik maken van zijn positief injunctierecht.

Het plan-Onkelinx was overduidelijk tegens Vlaams Blok gericht. Met dit plan gaf de regering Verhofstadt aan dat de totale repressie er aan kwam.

Nog in begin 2000 werd de zogenaamde Snel-Belg-wet door het Parlement gejaagd. Door deze wet kregen de vele vreemdelingen het Belgische staatsburgerschap in de schoot geworpen. De integratievereiste — een fundamenteel beginsel van elk nationaliteitsrecht — werd afgeschaft. Om een idee te geven over de onmiddellijke gevolgen van de wet : volgens gegevens die in maart 2001 bekend gemaakt werden, legden tussen mei en november 2000 24 878 personen een nationaliteitsverklaring af, tegenover slechts 5 273 tijdens het hele jaar 1999. Ook het aantal naturalisaties steeg spectaculair. Tussen mei en december 2000 ontving de Kamer van volksvertegenwoordigers 13 337 aanvragen, tegenover 12 203 in gans 1999.

De VLD die in haar verkiezingsprogramma van 1999 terecht had gesteld dat een soepele nationaliteitswetgeving aan vreemdelingen een verkeerd signaal geeft, deed in de regering juist het tegenovergestelde. De VLD'er Marc Verwilghen die in de aanloop naar de verkiezingen van 13 juni 1999 zo'n stoere verklaringen had afgelegd over het « smijten met de Belgische nationaliteit » diende als Justitieminister een wetsontwerp in dat er voor zorgde dat er juist nog meer met het Belgische staatsburgerschap werd gesmeten. Zoals Marie-Claire Foblets opmerkt in het Rechtskundig Weekblad, zorgde de VLD er met de Snel-Belg-wet voor dat het vreemdelingenstemrecht meer en meer een symbooldossier zou worden. De meeste migranten die hier verblijven kregen namelijk met de Snelbelgwet stemrecht op alle niveaus. De liberale coalitiepartner die onder de vorige legislatuur het debat over het gemeentelijk stemrecht uit de weg wilde gaan, heeft vandaag een veel grotere toegeving gedaan en toegelaten dat een veel grotere tolerantie in de wet werd ingebouwd dan het geval zou zijn geweest indien destijds wél over dit gemeentelijk stemrecht was gepraat. De verwerving van de nationaliteit verleent stemrecht niet alleen op gemeentelijk, maar op alle niveaus.

De linkse en Franstalige partijen wilden dat er zoveel mogelijk vreemdelingen aan de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2000 zouden kunnen deelnemen. De Franstalige partijen hoopten met de stemmen van de vreemdelingen de positie van de Vlamingen in Brussel bij de aanstaande gemeenteraadsverkiezingen verder te kunnen verzwakken. De linkse partijen zagen in de extreem versoepelde nationaliteitswetgeving én een instrument om hun eigen slinkend Vlaams kiespotentieel te compenseren én een uitgelezen kans om het Vlaams Blok in de grote steden af te blokken.

Men kan inderdaad met Marie-Claire Foblets gewagen van een « instrumentalisering van het nationaliteitsrecht ». Indien het effectief de bedoeling was om de uitslagen van de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen voor te zijn « zou de extreme versoepeling van de naturalisatievoorwaarden anno 2000 een illustratie zijn van wat men de « instrumentalisering » van het vreemdelingenrecht zou kunnen noemen : in de strijd tegen extreem-rechts en het gevaar van electorale successen voor ongewenste politieke concurrenten in bepaalde steden en gemeenten van het Rijk, grijpt men naar het instrument van de versoepelde naturalisatie ».

Dat de nationaliteitswetgeving wel degelijk als instrument werd ingezet in de strijd tegen het Vlaams Blok werd ronduit toegegeven door Johan Leman. De ex-directeur van het CGKR verklaarde triomfalistisch in een vraaggesprek met De Standaard dat er met de Snel-Belg-wet zoveel Nieuwe Belgen zouden bijkomen dat de slogan « Eigen Volk Eerst » van het Vlaams Blok op termijn niets meer zou voorstellen. Niet toevallig werd door het CGKR systematisch een radicale versoepeling van de nationaliteitswetgeving voorgesteld.

Een gemakkelijkere en snellere naturalisatie was ook volgens de toenmalige PS-minister van Economie, Charles Piqué, een veel beter verweer tegen het Vlaams Blok dan het vreemdelingenstemrecht. Dit vreemdelingenstemrecht mocht volgens hem zeker niet het enige verweer zijn. Piqué pleitte voor een ander, « zeer eenvoudig wapen » tegen het Vlaams Blok, namelijk een regelrecht verbod. Dat was volgens de PS'er de enige manier om van het Vlaams Blok af te raken. De enige relevante vraag was « of de Vlamingen bereid zijn « dit eenvoudig wapen » tegen extreem-rechts te gebruiken. Het is immers duidelijk dat de partij schadelijk is voor de democratie ».

Ondanks de geringschattende verklaringen van Johan Leman over de « Eigen Volk Eerst » slogan, vormde deze slogan de hoofdaantijging in de 134 bladzijden tellende dagvaarding die enkele dagen na de gemeente- en provincieraadsverkiezmgen door het CGKR en de Liga voor de Rechten van de Mens aan de drie VZW's van het Vlaams Blok werd betekend. De laatste verkiezingen waren voor het Vlaams Blok de zoveelste grote overwinning. Naast de spectaculaire uitslagen in Antwerpen en Mechelen brak het Vlaams Blok ook definitief door in andere steden en gemeenten. De verkiezingsuitslag leverde volgens Derk-Jan Eppink het overduidelijke bewijs dat het cordon sanitaire tegen het Vlaams Blok had gefaald.

De verkiezingscampagne was nochtans ernstig bemoeilijkt omdat ook het autonoom overheidsbedrijf De Post door de regering, en meer bepaald door VLD-minister van overheidsbedrijven Rik Daems, werd ingeschakeld in de strijd tegen het Vlaams Blok. In haar reglement stelde de Post met name dat verkiezingsdrukwerk dat racistische of discriminerende boodschappen bevat, niet wordt bedeeld. Niet-geadresseerde « verdachte » zendingen werden door de Post overgemaakt aan het CGKR dat volledig eigenmachtig — zonder tussenkomst van een rechtbank — oordeelde of een publicatie al dan niet in strijd was met de Antiracismewet. Zo ontving het Vlaams Blok onder meer op 14 augustus 2000 een weigering van bedeling van zijn verkiezingsdrukwerk. Het Vlaams Blok trok daarop naar de Raad van State. Op 28 augustus 2000 oordeelde de Raad dat de Post geen preventieve inhoudelijke controle meer mag uitvoeren op niet-geadresseerd verkiezingsdrukwerk omdat dit in strijd is met de Grondwet die censuur verbiedt. Terecht stelde de Raad dat de vrijheid van drukpers en van meningsuiting zonder de mogelijkheid drukwerken en meningen te verspreiden inhoudloos is. Slechts na tussenkomst van het hoogste administratieve rechtscollege van ons land kon de verkiezingscampagne van het Vlaams Blok verder gevoerd worden.

Zoals hiervoor aangehaald werden de drie VZW's van het Vlaams Blok enkele dagen na de verkiezingen door het CGKR en de Liga voor de Rechten van de Mens voor de Brusselse correctionele rechtbank gesleept.

De gezamenlijke dagvaarding door deze twee organisaties wekte geen verwondering. Reeds kort na de correctionalisering van « racistische » drukpersmisdrijven onder de regering Dehaene II richtten beide organisaties een werkgroep op om alle acties en klachten tegen het Vlaams Blok te coordineren. Zo kon volgens Paul Pataer, voorzitter van de Liga, eenzelfde en overzichtelijke strategie gehanteerd worden. Wat werd dan zoal besproken? »We (zullen) onder meer bespreken wie we het best aanpakken : Vlaams Blok parlementsleden, die immuun zijn, of niet parlementsleden van de partij, en of we enkel publicaties aanpakken of ook hun uitspraken op audiovisuele media ». Totaal hypocriet stelde de heer Pataer dat hij een publicatieverbod á la Brusselmans niet zag zitten : « De vrijheid van meningsuiting is en blijft heilig. Dat is ook nooit onze eis geweest in de klacht. Wij wilden enkel een bestraffing van de leden van het Vlaams Blok en we wilden het parlement steunen, dat toen al bezig was met de wijziging van de wet op de partijfinanciering. »

Zoals het proces Carpels-Dillen was immers ook het « groot proces » een rechtstreekse aanslag op de vrijheid van meningsuiting. Het was een poging van het verzamelde Belgische establishment om een Vlaams-nationale oppositiepartij die men niet via verkiezingen kon verslaan, via een eenvoudige gerechtelijke manier te liquideren.

De beslissing om het Vlaams Blok te vervolgen werd genomen door de Raad van Bestuur van het CGKR, op 10 oktober 2000.

In een commentaar op de onbevoegdheidsverklaring van de Brusselse correctionele rechtbank van 29 juni 2001 en op de reacties van politici die stelden dat de strijd tegen het Vlaams Blok niet voor een rechtbank mag gevoerd worden, schrijft Dirk Achten dat de gerechtelijke weg nochtans aanvankelijk door « politiek Brussel » als een zeer aantrekkelijke optie werd aanzien : « Het probleem van de akelige en soms moeilijk te duiden groei van het Blok zou erdoor worden opgelost. Geen oeverloze discussies meer over de vele manieren om de strijd met uiterst-rechts aan te binden, het ding bestaat dan niet meer. ».

Bedoeling was inderdaad om « het probleem » , « de bruine pest », « de mestkever » met wortel en tak uit te roeien. Het CGKR en de Liga dagvaardden immers de drie VZW's van het Vlaams Blok omdat deze hun medewerking verlenen aan het Vlaams Blok dat volgens het Centrum en de Liga een vereniging is die op een systematische manier discriminatie of segregatie bedrijft of verkondigt. Een veroordeling impliceert het einde van het Vlaams Blok. Indien de VZW's louter en alleen werden veroordeeld omwille van hun medewerking aan en hun lidmaatschap van het Vlaams Blok, dan zou iedereen die medewerking verleende of nog verder zou verlenen aan de partij strafbaar zijn en het risico lopen vervolgd te worden. Lid zijn van het Vlaams Blok zou dan strafbaar zijn maar ook het verhuren van een lokaal, het afleveren van papieren etc. Met de procedure voor de correctionele rechtbank beoogden het Centrum en de Liga dus een principiële uitspraak over het strafbare karakter van het Vlaams Blok als organisatie, die dan zou leiden tot het einde van deze partij. De « rechtstreekse dagvaarding » was dus eigenlijk een « onrechtstreekse dagvaarding » : eigenlijk wilde men niet de drie VZW's treffen maar wel het Vlaams Blok als politieke partij verbieden.

De twee organisaties hadden met de dagvaarding gewacht tot nét na de gemeenteraadsverkiezingen met de bedoeling het Vlaams Blok niet in een martelaarsrol te duwen. Uiteraard waren ze beducht voor een antwoord van de kiezer. Tijdens het proces zelf gaf Mr. Walleyn ook uitdrukkelijk aan dat voor de dagvaarding naast de Antiracismewet ook de correctionalisering van de drukpersmisdrijven en de invoering van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen noodzakelijke voorwaarden waren. Bouwstenen die door de regering Dehaene II waren gelegd.

Terwijl de werkelijke bedoeling van de twee organisaties zeer duidelijk was, trachtte men het proces voor te stellen als een gewone rechtszaak waarvan de politieke consequenties hen Siberisch koud lieten. De toenmalige voorzitter van de Liga, Paul Pataer, was nochtans duidelijk over de ware bedoeling van het proces. Maar anderen vonden dat de gevolgen van een mogelijke veroordeling niet overdreven mochten worden en dat het eigenlijk ging om een verlies van partijfinanciering. Dit was ook wat de VRT-radio de ochtend na de veroordeling meldde. Maar van meet af aan had het Vlaams Blok duidelijk gesteld dat een veroordeling ertoe zou leiden dat de partij moest ontbonden worden.

Intussen werd het touw rond het Vlaams Blok door de paars-groene regering steeds strakker aangetrokken. Vrijwel ogenblikkelijk nadat het Arbitragehof het vernietigingsverzoek van het Vlaams Blok tegen de nieuwe wet op de partijfinanciering had verworpen, keurde de ministerraad de uitvoeringsbesluiten goed die de clausule van artikel 15ter van de wet van 1989 operationeel maakten. Het arrest van het Arbitragehof kwam er enkele dagen voor de hervatting van het correctioneel proces tegen de drie VZW's. Alhoewel de wet duidelijk gericht was tegen het Vlaams Blok, stelde het Hof dat de wet niet specifiek gemaakt was om het Vlaams Blok te nekken. Volgens het Hof kan de Controlecommissie niet beschouwd worden als een uitzonderingsrechtbank en is het feit dat minstens twee politieke fracties de klacht moeten indienen een voldoende waarborg tegen lichtzinnige klachten. De straffen zijn volgens het Hof niet buitensporig zwaar : de toelage kan voor maximum 1 jaar worden ingetrokken en iedereen mag zich nog altijd verkiesbaar stellen.

Met een knipoog naar het proces tegen de drie VZW's van het Vlaams Blok, stelde het Hof verder dat een veroordeling wegens racisme een « vijandigheid ten aanzien van het EVRM » zou uitmaken.

Van de Brusselse correctionele rechtbank werd dus gewoon gevraagd om de strop die rond de nek van het Vlaams Blok was gelegd, dicht te trekken. De maatschappelijke en politieke druk die op de rechters werd geplaatst, was dus enorm. De verbijstering van een bepaalde media en de politieke wereld was dan ook groot toen de Brusselse correctionele rechtbank, in plaats van een « einde te maken aan de mestkevers », besliste dat niet zij maar wel het Assisenhof bevoegd is omdat de feiten waarvan de VZW's beschuldigd werden en worden, wel degelijk een beschuldiging uitmaken dat gekwalificeerd moet worden als een politiek misdrijf.

De rechters verwezen naar de grote belangstelling van de Belgische en internationale media voor het proces alsook naar het interview dat Liga-voorzitter Paul Pataer bij de start van het proces aan het weekblad Knack gaf. De rechter stelde dat het Vlaams Blok mogelijk zijn vreemdelingenstandpunten gebruikt om een ander politieke orde te vestigen. Dit blijkt duidelijk uit zijn voornemen om Vlaanderen onafhankelijk te maken en het Koningshuis af te schaffen. In een poging om de pil te vergulden, noemde Mr. Verstraeten het vonnis « een scherpe morele veroordeling van het Vlaams Blok ». Zoals De Standaard opmerkt was een dergelijke « veroordeling » echter slechts met een vergrootglas te vinden : « De hoofdtoon van het vonnis is er veeleer een van begrip voor 600 000 kiezers die ongerust zijn over de toekomst van onze maatschappij. En die volgens de rechter bezwaarlijk allemaal als medeplichtigen van een criminele organisatie kunnen worden beschouwd ».

Verder luidde het in het vonnis dat het niet kan ontkend worden « dat de opties inzake vreemdelingenbeleid die tot nu toe werden genomen op een paar decennia tijd op onomkeerbare wijze een andere maatschappij zullen stichten voor de komende en alle toekomstige generaties waar inwoners van hetzelfde land dezelfde waarden niet meer zullen delen en waar met moeite een sociale consensus te vinden zal zijn. ».

De rechter sprak de vrees uit dat een veroordeling van het Vlaams Blok haar 600 000 kiezers mee zou veroordelen en « dat zoiets die mensen zou verstevigen in hun geloof ». Hij vroeg zich ook af « of die 600 000 dan mededaders zouden zijn of dat het gewoon gaat om Belgen die vrezen dat de utopie van een ideale leefgemeenschap waar alle rassen, culturen, talen en godsdiensten in vrede samenleven, ontaardt in een nachtmerrie met onoplosbare sociale, culturele en godsdienstige conflicten ». Hij verleende daarmee de kiezers van het Vlaams Blok impliciet het recht te stemmen voor een partij die tegen de multiculturele samenleving is. Krijgen ze misschien niet voldoende gehoor van de andere democratische partijen, vroeg de rechter zich af, waarmee hij niet alleen de vinger wees naar alle andere partijen maar ook duidelijk het Vlaams Blok beschouwde als een democratische partij.

De Brusselse rechters spraken ook hun bezorgdheid uit over het recht op vrije meningsuiting. Bij een veroordeling van het Vlaams Blok zou dat recht volgens hen in de verdrukking komen : « De vrijheid van meningsuiting en gedachte zijn uitgegroeid tot gewaarborgde fundamenten van de democratie. De ethische beperkingen die bij wet worden opgelegd moeten daarom met bijzondere voorzichtigheid worden geïnterpreteerd en toegepast. »

Even verbouwereerd als hypocriet ontkenden de heren Leman en Van der Velpen dat het proces een poging tot politieke afrekening was. Nadien spuwde de heer Leman openlijk zijn gal over de inhoudelijke overwegingen in het vonnis en over de persoon van de voorzitter van de rechtbank : « Als ik dat vonnis lees, dan ben ik — ik weeg mijn woorden — onthutst. Niet zozeer over de onbevoegdheidsverklaring, maar over de kwaliteit van de argumentatie. (...) Lees het vonnis erop na. Als ik de beschouwingen van die magistraat lees, dan denk ik : Brave man, blijkbaar heb je zelf een probleem met de multiculturele samenleving. »

Ondanks het feit dat het Vlaams Blok door de rechter als een democratische partij werd beschouwd, bleken de andere politieke partijen niet van plan om hun vuile oorlog tegen het Vlaams Blok op te geven.

De toenmalige SP-voorzitter Patrick Janssens stelde dat de strijd tegen het Vlaams Blok niet mag worden gevoerd voor een rechtbank maar wel op het politieke terrein. VLD-voorzitter Karel De Gucht wees erop dat zijn voorspelling was uitgekomen, met name dat een rechter geen politieke uitspraak mag doen. Volgens hem dienden in de eerste plaats de politici zélf een oplossing uit te werken.

Deze reacties zijn natuurlijk hypocriet. Zoals we reeds hierboven hebben opgemerkt en zoals ook Luc Van der Kelen terecht stelt was het « de politiek die het Centrum-Leman heeft gestimuleerd of op zijn minst toegelaten om tegen het Blok « de totale oorlog » te voeren, ook voor de rechtbank ». De regering Dehaene I en zeker Dehaene II legde bewust de bouwstenen voor de uiteindelijke vervolging van het Vlaams Blok. Zoals de Gentse politoloog Carl Devos aanduidt, waren onder andere de privatisering van het vervolgingsbeleid en de correctionalisering van « racistische » drukpersmisdrijven allemaal bewuste politieke beslissingen.

Agalev-voorman Jos Geysels was teleurgesteld en wilde dat de gerechtelijke weg verder bewandeld diende te worden. Dit vond ook de CVP-voorzitter Stefaan De Clerck. Volgens hem « zat de wetgeving goed in elkaar » en diende dus in hoger beroep te worden gegaan. In lijn met wat Geert Bourgeois vroeger stelde, moest volgens « waarnemend » VU-voorzitter Fons Borginon een grondwettelijk hooggerechtshof oordelen of een partij al dan niet de democratie ondermijnt.

Onmiddellijk na het vonnis kondigde PS-voorzitter Di Rupo een wetsvoorstel aan waardoor « racistische partijen » hun overheidstoelage kunnen verliezen. Di Rupo wilde dat dit wetsvoorstel een spoedbehandeling kreeg, waarbij Kamer en Senaat er zich nog voor de parlementaire vakantie over konden uitspreken. Écolo ging nog verder en stelde voor om in de Grondwet in te schrijven dat « ondemocratische bewegingen » verstoken blijven van subsidies, middelen en mandaten die toegekend worden aan politieke, economische, sociale en culturele groeperingen.

Di Rupo's voorstel kon op weinig bijval rekenen. Terwijl alle Vlaamse partijen de « overdreven manifestatiedrift » van de PS-voorzitter hekelden, merkte PSC-voorzitster Joëlle Milquet op dat iedereen recht heeft op vakantie, ook parlementsleden.

Zowel het Centrum, de Liga als het Openbaar ministerie waren en zijn bevreesd voor een Assisenproces en gingen derhalve in beroep. Ondanks de vrij duidelijke oproep van de koning om het Vlaams Blok aan te pakken weigerde het Brusselse Hof van Beroep om in deze politieke afrekening mee te spelen. Net zoals de correctionele rechtbank oordeelden de raadsheren van het Hof op 26 februari 2003 dat de zaak tegen de drie VZW's van het Vlaams Blok een Assisenzaak was. De advocaten van het CGKR omschreven de motivering van het vonnis als « mysterieus », « onduidelijk » en « qua originaliteit toch wel heel verregaand ». Ook Pater Leman toonde zich een slechte verliezer : « We hadden ons aan veel verwacht, maar zoveel originaliteit ... Neen, dit overtreft al onze verwachtingen. ». Pater Leman verbaasde zich er ook over dat het openbaar ministerie zowel in eerste aanleg als in beroep wel een veroordeling had gevraagd : « De tegenstrijdigheid tussen het openbaar ministerie en de zittende magistratuur is toch wel boeiend. ». De « tegenstrijdigheid » zoals Leman die ziet, volgt natuurlijk uit het feit dat het openbaar ministerie gewoon het bevel krijgt om exact hetzelfde te zeggen als het Centrum en de Liga, terwijl de Brusselse rechters onpartijdig oordeelden.

Terwijl VLD-voorzitter De Gucht en SP.A-voorzitter Patrick Janssens opriepen om het proces te staken, opperde CD&V-voorzitter Stefaan De Clerck dat hij toch graag een cassatie-arrest in de zaak zou horen vellen. Alleen Agalev-voorman Jos Geysels en PS-voorzitter Elio Di Rupo bleven vinden dat het Vlaams Blok via het gerecht moest aangepakt worden. De heer Geysels wees erop dat « extreem-rechts » in Nederland wel veroordeeld is door het gerecht. De heer Di Rupo was van oordeel dat het Vlaams Blok voor het Assisenhof moest worden gesleept of dat anders de Grondwet werd gewijzigd om « politieke misdrijven met racistisch karakter » door de correctionele rechtbank te laten behandelen.

26 februari 2003 was een juridisch-politieke hoogdag. Op dezelfde dag van de onbevoegdheidsverklaring van het Brusselse Hof van Beroep vernietigde het Arbitragehof een specifieke anti-Vlaams Blok-bepaling in het Lambermontakkoord. Een welbepaald onderdeel van het Brusselse luik van dit akkoord regelde namelijk de verhoging van het aantal leden van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) op basis van de verkiezingsuitslag van het Vlaams Parlement. Deze uitbreiding maakte deel uit van het zogenaamde « antiblokkeersysteem », zijnde maatregelen die moesten beletten dat het Vlaams Blok, door een dominante positie in de Nederlandse taalgroep van de Brusselse Gewestraad, de werking van deze raad zou verlammen. De VGC bestaat uit de Nederlandstalige leden van de Brusselse Gewestraad. Volgens het Brusselse luik zouden er vijf leden worden toegevoegd aan de VGC. De verdeling van die vijf mandaten gebeurde evenwel niet op basis van de resultaten van de verkiezingen voor de Brusselse Gewestraad maar op grond van de uitslag van de verkiezing voor het Vlaams Parlement. De bedoeling van deze maatregel was duidelijk om het Vlaams Blok — dat sterker staat in de Nederlandse taalgroep in Brussel dan in Vlaanderen — zo weinig mogelijk van de vijf extra VGC-mandaten te geven. Zo zou de positie van het Vlaams Blok in de VGC verwateren. Het Arbitragehof maakte dus komaf met dit anti-Blok(kerings)systeem.

Zoals een verbitterde redacteur van De Standaard opmerkte, ging het Vlaams Blok na deze twee overwinningen tegen paars-groen inderdaad « met vertrouwen de verkiezingen tegemoet ».

De verkiezingen van 18 mei 2003 waren voor het Vlaams Blok een groot succes. De partij behaalde meer dan 18 % van de stemmen in Vlaanderen en ging ook in West-Vlaanderen en Limburg fors vooruit.

Op de avond van de verkiezingsuitslag liet Brussels staatssecretaris Robert Delathouwer (SP.A) zich ontvallen dat in het geval van een verdere vooruitgang bij de regionale verkiezingen in Brussel in 2004, het Vlaams Blok de werking van het Brussels Gewest kon blokkeren. Een simulatie van de parlementsverkiezingen door VUB-politoloog Jo Buelens toonde aan dat die vrees gewettigd was. Op basis van de verkiezingsuitslag van 18 mei 2003 zou het Vlaams Blok in het hoofdstedelijk gewest Brussel 38,8 % van de stemmen in de wacht slepen. Hierdoor zou het Vlaams Blok zeven van de zeventien zetels halen. Met nog wat extra stemmen erbij een absolute meerderheid aan Vlaamse kant.

Met het nieuwe regeerakkoord werd de totale oorlog tegen het Vlaams Blok afgekondigd. De tekst van het hoofdstuk « Een verdraagzame samenleving » en meer bepaald van de subtitel « De strijd tegen racisme en etnische discriminatie » liet aan duidelijkheid niets te wensen over : « Sommige organisaties verkondigen stellingen die de vrijheden en rechten bedreigen en die ernaar streven het vreedzaam in land te beletten. » De regering zou er voor zorgen dat tegen deze « organisaties » effectieve maatregelen zouden worden genomen :

De verkozenen van het Vlaams Blok zouden dus worden vervolgd en de burgerrechten van haar kopstukken zouden worden afgenomen. Tegelijk zouden de publicaties van het Vlaams Blok door de Post niet meer verspreid worden. Privé-bedrijven zouden onder druk worden gezet. Indien het Hof van Cassatie alsnog zou oordelen dat het proces tegen de drie VZW's van het Vlaams Blok zou neerkomen op de beschuldiging van een politiek misdrijf, dan zou artikel 150 Grondwet gewijzigd worden zodat « politieke misdrijven met racistisch karakter » voortaan zeker door de correctionele rechtbanken zouden behandeld worden. Elio Di Rupo werd op zijn wenken bediend.

Nog meer dan de andere onderverdelingen was dit hoofdstuk van het regeerakkoord een letterlijke weergave en toepassing van het PS-verkiezingsprogramma. Het punt 5 van dit verkiezingsprogramma droeg de alleszeggende titel : « Een strijd zonder medelijden tegen de antidemocratische partijen. » Daarin stelde de PS dat de democratie en de democratische partijen moeten reageren tegen de groeiende macht van partijen die theorieën verkondigen die ingaan tegen de fundamenten van een vreedzame en democratische samenleving van de burgers. De PS eiste een correctionalisering van de negationistische drukpersmisdrijven in navolging van de reeds doorgevoerde correctionalisering van de « racistische » drukpersmisdrijven. Met een letterlijke verwijzing naar het arrest van het Brusselse Hof van Beroep van 26 februari 2003 eiste de partij, dat een debat zou gevoerd worden over de correctionalisering van « politieke misdrijven met racistisch of negationistisch » karakter. Indien het Hof van Cassatie zou bevestigen dat verantwoordelijken van politieke organisaties niet zouden kunnen veroordeeld worden voor « racisme » door correctionele rechtbanken, eiste de PS de correctionalisering van politieke misdrijven om het Vlaams Blok vooralsnog te liquideren. Verder eisten de Franstalige socialisten dat iedere veroordeling op basis van de Antiracismewet automatisch zou leiden tot een afname van de burgerlijke en politieke rechten van de dader, ongeacht de identiteit van de dader. De wet op de overheidsopdrachten moest worden gewijzigd teneinde de Post toe te laten om « racistische » publicaties weigeren te verspreiden. De PS vond een effectieve uitvoering van de droogleggingswet niet voldoende en eiste dat men in de Grondwet een algemeen beginsel zou inschrijven dat een veroordeelde « vrijheidsdodende », partij zou beroven van allerhande rechten.

Dit laatste voorstel werd overigens ook door de FDF geopperd. Naast de inschrijving van het principe van het federale karakter van de sociale zekerheid in de Grondwet, stelde FDF-voorzitter Olivier Maingain de opname van het beginsel van de democratische lekenstaat voor. Deze zou het recht hebben om « anti-democratische » of fundamentalistische partijen te verbieden. Het Hof van Cassatie of het Arbitragehof zou zich dan volgens Maingain op een dergelijke bepaling kunnen beroepen om het Vlaams Blok ongrondwettelijk te verklaren. De link tussen het behoud van de Vlaamse miljardenstroom naar Wallonië en het verbod van de Vlaamse onafhankelijkheidspartij die deze miljardendiefstal wil afschaffen, kon niet mooier geformuleerd worden.

De uitvoering van de PS-strategie die na het regeerakkoord ook officieel werd aangenomen door de federale regering, werd toevertrouwd aan de PS'ster Laurette Onkelinx. Net zoals Rudy Demotte als PS-minister van Sociale Zaken, moest waken over de onverminderde Vlaamse geldstroom naar Wallonië en de Waalse misbruiken in de sociale zekerheid, moest Laurette Onkelinx als PS-minister van Justitie er voor zorgen dat die politieke partij die als enige een gevaar betekende voor de onverminderde transfers en de exclusief daarop gebaseerde macht van de PS in Wallonië, zou uitgeroeid worden. Onkelinx moest niet zorgen voor een betere justitie en een beter veiligheidsbeleid, ze moest zorgen voor de verdwijning van de Vlaams-nationale oppositie.

De paars-groene regering zorgde ook voor een « europeanisering » van de strijd tegen het Vlaams Blok. Daarmee wilde ze zich tevens een juridische grondslag verschaffen in het geval van latere procedures van het Vlaams Blok tegen de Belgische staat voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

In januari 2004 — toen de strijd tegen het Vlaams Blok dus naar een hoogtepunt toegroeide — verscheen een rapport van de Europese Commissie tegen racisme en onverdraagzaamheid (ECRI), een instelling van de Raad van Europa. In het rapport maakte de ECRI zich zorgen « over de nationalistische propaganda van het Vlaams Blok die de spanningen tussen de verschillende gewesten en gemeenschappen in België opdrijft. ». De instelling beval de « Belgische autoriteiten » om ervoor te zorgen « dat alle plegers van daden die ingegeven zijn door racisme en xenofobie, waaronder de verspreiding van racistische of xenofobe documenten, vervolgd zouden worden, evenals de politieke partijen en de organisaties die eraan verbonden zijn ». Ook dienden de Belgische autoriteiten « onverwijld » een regeling uit te werken die het mogelijk zou maken dat de Raad van State kon oordelen over de overheidsfinanciering van partijen die vijandig staan ten aanzien van het EVRM. Zowel het rapport zelf als de aanbevelingen waren uitdrukkelijk en specifiek gericht tegen het Vlaams Blok.

Uiteraard kreeg het rapport uitgebreide media-aandacht. Wat geen enkele krant echter vermeldde was wie de vertegenwoordiger was van België in deze instelling : de onvermijdelijke Johan Leman. De persoon die vanaf zijn aanstelling in 1994 een regelrechte oorlog voert tegen het Vlaams Blok en dit enkel en alleen omwille van politieke overwegingen, met als hoogtepunt het « groot proces », schreef dit deel van het rapport van de ECRI, waarin deze instelling de « Belgische autoriteiten » aanspoort om werk te maken van deze oorlog.

In navolging van haar verkiezingsprogramma en het daarop geënte regeerakkoord kondigde PS-voorzitter Di Rupo op het PS-congres van 12 oktober 2003 een nieuwe aanval aan tegen het Vlaams Blok : « De democratie moet haar vijanden niet financieren. Daarom zal de PS het parlement vragen om een regeling goed te keuren waardoor de dotatie aan partijen van extreem-rechts wordt geschorst. En ditmaal hoop ik succes te hebben. ». Tegelijk kondigde hij aan dat zijn partij zou aandringen op een debat over het vreemdelingenstemrecht. Iets meer dan een week daarna stond het wetsvoorstel van Claude Eerdekens (PS) en Muriel Gerkens (Écolo) om « niet-democratische partijen financieel te bestraffen » reeds op de agenda van de Kamercommissie voor de Binnenlandse Zaken. Di Rupo wist dat hij deze keer succes zou hebben omwille van bepaalde politieke feitelijkheden.

De verkiezingen van 18 mei 2003 waren voor de N-VA een catastrofe. De partij behaalde wel 200 000 stemmen maar enkel partijvoorzitter Geert Bourgeois veroverde een zetel in de Kamer. Omdat de N-VA geen verkozene behaalde in de Senaat, kwam ze niet meer in aanmerking voor federale partijfinanciering. Vrijwel onmiddellijk na de verkiezingen klaagde Bourgeois de ongelijke behandeling aan tussen Vlaamse en Franstalige partijen. Hij stelde daarover een prejudiciële vraag aan het Arbitragehof en schreef een brief naar de voorzitters van Kamer en Senaat met de vraag naar een maandelijkse storting. SP.A-voorzitter Stevaert wees zijn vraag categoriek af. VLD-voorzitter De Gucht was evenwel genuanceerder.

Zonder overheidsfinanciering werd het inderdaad moeilijk voor de N-VA om te overleven en daarom begon de N-VA-top te onderhandelen met CD&V over kartelvorming met het oog op de verkiezingen van 2004. Dit maakte de VLD bevreesd. Deze partij wilde in geen geval een versterkte CD&V naast zich zien opduiken in de aanloop naar deze verkiezingen. Om de CD&V een pad in de korf te zetten kreeg Bourgeois derhalve van VLD en SP.A de belofte dat de wet op de partijfinanciering zou worden herzien en dat de N-VA toch een federale dotatie zou krijgen. Ineens sprongen de kartelbesprekingen af : door het uitzicht op een overheidstoelage verdween voor de N-VA de dwingende reden om in een kartel te stappen.

Terwijl Kamervoorzitter Herman De Croo (VLD) aanvankelijk stelde dat de wet de wet is, draaide hij nadien bij. Ook Stevaert zag een versoepeling van de partijfinanciering plots zitten.

VLD en SP.A konden bij dit alles rekenen op de steun van de PS omdat ze op hun beurt ook hun toezegging verleenden aan het wetsvoorstel-Eerdekens. Zoals Mark Deweerdt stelde kwam de afspraak er op neer dat de N-VA langs de kassa kon passeren, terwijl het Vlaams Blok zijn dotatie ontnomen zou worden. Het doel heiligt de middelen.

Op 12 november 2003 begon de bespreking van de twee aan elkaar gelinkte « dossiers » in de Kamercommissie voor de Binnenlandse Zaken.

Tegelijk met het offensief-Eerdekens werden door de Franstaligen in Kamer en Senaat ook wetsvoorstellen ingediend die beogen om de verspreiding van de publicaties van het Vlaams Blok te beletten. In de Senaat dienden de PS'ers Jean Cornil en Philippe Mahoux een wetsvoorstel in om de verspreiding van de publicaties van het Vlaams Blok te beletten, in de Kamer diende Marie Nagy (Écolo) een gelijkaardig voorstel in. Zeer opvallend en tekenend was dat de Vlaamse en Franstalige deskundigen die uitgenodigd waren voor de hoorzittingen in de Senaat, totaal anders oordelen over de vraag of de Post zelf kan beslissen om zogenaamd « racistisch » verkiezingsdrukwerk te weigeren.

Het voornemen van de paarse regering om op voorstel van de PS de zogenaamde « politieke misdrijven met racistisch karakter » te correctionaliseren, werd opgeschort nadat het Hof van Cassatie — op voorstel van advocaat-generaal Marc Timperman — op 18 november 2003 het arrest van het Brusselse hof van beroep verbrak. Verkeerdelijk werd dit arrest door de ganse media zo voorgesteld alsof het Hof van Cassatie had gesteld dat de drie VZW's er niet van beschuldigd werden een politiek misdrijf te plegen. In werkelijkheid had het Hof van Cassatie enkel gesteld dat het specifieke arrest van het Hof van Beroep gebrekkig was gemotiveerd.

De geest van de Belgische Grondwetgever was inderdaad zeer duidelijk. Vele leden van de grondwetgevende vergadering van 1830-1831 waren het voorwerp geweest van politiek geïnspireerde vervolgingen tijdens het regime van Willem I. Deze politieke processen waren er de rechtstreekse oorzaak van dat de Grondwetgever de verplichte tussenkomst van de jury voor politieke misdrijven naast persmisdrijven inschreef. Het Vlaams Blok wordt vervolgd om puur politieke redenen. Het Hof van Cassatie liet derhalve de kans liggen om terug te keren naar de oorspronkelijke geest van de Grondwetgever.

De zaak werd door het Hof van Cassatie naar het Gentse Hof van Beroep verwezen. Ogenblikkelijk na de uitspraak van het Hof van Cassatie verklaarde Dominique Debrouwere, procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Gent, dat de herneming van het proces voor het Hof van Beroep te Gent niet zou gebeuren vóór eind 2004 of begin 2005, tenzij het Hof zou beslissen om de zaak prioritair te behandelen, hetgeen echter effectief gebeurde. Enkele weken na het Cassatie-arrest raakte bekend dat het proces tegen de drie VZW's op 1 maart 2004 zou hernomen worden.

Zelfs de krant De Morgen vond de snelheid waarmee het proces tegen het Vlaams Blok werd gevoerd, erg bedenkelijk voor een democratie : « (...) Dat heeft zelfs niets met strategie te maken. Het Vlaams Blok staat communicatief sterk genoeg om zelfs van een verlies een kans voor een verkiezingsoverwinning te maken. Dit is een kwestie van democratie. Deze krant zal zich altijd verzetten tegen het racistische gedachtegoed van extreem-rechts, maar drie maanden voor de verkiezingen ontbreekt de sereniteit om dat gedachtegoed door een rechter te laten beoordelen. De strijd met het Blok moet op dit moment in het politieke debat gevoerd worden, niet voor de rechter. »

Op vraag van VB-Kamerfractievoorzitter Gerolf Annemans aan Laurette Onkelinx over de snelheid waarmee het proces werd gevoerd en of haar ministerie op enige wijze druk had uitgeoefend om de zaak prioritair te behandelen, antwoordde ze op een alleszeggende manier dat sommige dossiers met prioriteit worden behandeld : « Dat hangt onder andere af van een dreigende verjaring, de grote maatschappelijke relevantie en het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie. De beslissing om een dossier prioritair te behandelen, komt toe aan de gerechtelijke autoriteiten. » Zij gaf toe dat de zittingsdatum van 1 maart 2004 in overleg tussen het Hof van Beroep en het openbaar ministerie was bepaald. Daarop antwoordde Gerolf Annemans dat justitie in dit geval duidelijk met twee maten en twee gewichten weegt. Hij verwees hierbij onder meer naar de zaak-Delcroix. Daar werd het argument van een « grote maatschappelijke relevantie » en de naderende verkiezingsdatum gebruikt om de zaak na de verkiezingen te agenderen. We mogen dus, a contrario, veronderstellen dat volgens datzelfde criterium en omdat het niet gaat over een zaak van de CD&V maar over een zaak van het Vlaams Blok, de eerste voorzitter en het openbaar ministerie in de zaak hebben geoordeeld dat de zaak per se moet worden aangevat voor de verkiezingen en er misschien toch wel een uitspraak moet worden gedaan tijdens de verkiezingscampagne. ». De PS-minister zweeg.

In een vraaggesprek met Het Laatste Nieuws vlak vóór de jaarwisseling lichtte Guy Verhofstadt himself een tip van de sluier over de eventuele uitkomst van het proces : « In Antwerpen is het Blok ontstaan, in Gent zal het ten onder gaan. ». Onheilspellende woorden aan de vooravond van het proces in « zijn » Gent.

Zoals in de vorige rechtsgangen genoot het Vlaams Blok niet van het essentiële strafrechtelijke beginsel van het vermoeden van onschuld. Voor welbepaalde media was het Vlaams Blok al van te voren schuldig.

Toppunt was het verschijnen van een bijdrage van Dirk Voorhoof, Professor Mediarecht aan de Rijksuniversiteit Gent, in De Tijd. Daarin stelde deze dat de zaak zo kort voor de verkiezingen ongetwijfeld wel een extra dimensie had maar dat men de gevolgen van een strafrechtelijke veroordeling van de drie VZW's zeker niet mocht overdrijven. Hij onderschreef het artikel in hoedanigheid van hoogleraar én lid van de Liga voor Mensenrechten. Een vereniging die één van de dagende partijen is en waarvan de vroegere voorzitter zelf, Paul Pataer, in 2000 had gesteld dat een veroordeling van de drie VZW's het definitieve einde van het Vlaams Blok zou inleiden.

Zeker na een opiniepeiling van Le Soir/RTBF van 5 maart 2004 — waaruit het Vlaams Blok als tweede partij na het CD&V-N-VA-kartel verscheen — en de daaropvolgende verklaringen van Laurette Onkelinx aangaande de Brusselse situatie, werd de politieke druk op het Hof van Beroep om het Vlaams Blok buiten de wet te stellen, nog groter. Het proces tegen het Vlaams Blok werd zodoende een « test-case » voor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht.

De zaak werd niet alleen in recordtempo geagendeerd in Gent, ze werd ook in recordtempo behandeld. Het aangewezen Hof had ook speciaal een hele week van haar agenda vrijgemaakt en het was duidelijk dat de zaak deze keer veel beter gepland was. De opeenvolgende nederlagen tegen het Vlaams Blok voor verschillende rechtbanken hadden het regime zenuwachtig en ongeduldig gemaakt. Deze keer moest het wel lukken. Op 21 april van dit jaar bleek dan ook dat de heer Leman deze keer wel de rechters had gevonden die hij al zo lang zocht.

Het arrest van Gent hangt aaneen met ogen en haken. De rechters moesten zich in allerlei mogelijke en onmogelijke bochten wringen om tot een veroordeling te kunnen besluiten. Zo moest op allerlei gebieden een zeer ruime interpretatie aan de racismewet gegeven worden, wat, gezien we hier met een strafwet te doen hebben, zeer merkwaardig is. Hoewel het aanzetten tot discriminatie op grond van nationaliteit niet wordt verboden door de racismewet (er wordt enkele gesproken over nationale afstamming, niet nationaliteit) vonden de rechters een creatieve oplossing : volgens hen moet onder nationale afstamming ook « nationaliteit » begrepen. Elke jurist weet dan dat hier rechters aan het werk zijn die op welke manier ook aan een veroordeling willen komen. Want niet alleen verbiedt het beginsel van restrictieve interpretatie van strafwetten en het nog strengere legaliteitsbeginsel bij inperkingen van de vrije meningsuiting dit soort ruime interpretaties. Bovendien weet iedereen die de Nederlandse taal machtig is, dat nationaliteit iets totaal anders is dan nationale afstamming. Nationaliteit is het staatsburgerschap van de betrokkene. Nationale afstamming is het staatsburgerschap van de voorouders van de betrokkene. Wat staat dat woord « afstamming » daar anders te doen ? Dat het wel degelijk een andere betekenis heeft, blijkt uit het feit dat in andere bepalingen van de racismewet beide begrippen naast mekaar worden gebruikt in een opsomming. Dit was het resultaat van legislatief knoeiwerk. Wat was er gebeurd ? Na het eerste proces tegen Carpels-Dillen van 1993 was duidelijk geworden dat het Vlaams Blok in haar voorstellen nooit een ander onderscheid maakte dan gegrond op het al dan niet staatsburger zijn van dit land. Dus werd in 1994 een wijziging aangebracht in de racismewet. Het voorheen niet verboden criterium « nationaliteit » werd nu wel opgenomen, wat merkwaardig is, want het Internationaal verdrag van 7 maart 1966 inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, opgemaakt te New York, waarop de racismewet is gebaseerd, vermeldde uitdrukkelijk dat onderscheid tussen eigen staatsburgers en staatsburgers van andere staten wél nog toegelaten bleef. Maar in het kader van de reeds vermelde partijpolitieke instrumentalisering van het recht moest dat anders in onze wet. Helaas, en ook typisch voor de slordige manier waarop telkens aan wetgeving wordt gedaan wanneer politiek en ideologie in het spel zijn, — getuige daarvan ook de meelijwekkende gebrekkigheid van de antidiscriminatiewet — was men ook bij de racismewet slordig tewerk gegaan en was men in twee paragrafen vergeten het woord nationaliteit in te voegen. Laat dat nu toch net de paragrafen zijn die het Vlaams Blok betroffen, namelijk het aanzetten tot discriminatie.

Bij het Centrum wist men dat zelfs niet. In de dagvaarding ging men er van uit dat ook het aanzetten tot discriminatie op grond van nationaliteit strafbaar was. In haar jaarboek had het Centrum een verkeerde versie van de antiracismewet gepubliceerd, waar wel degelijk nationaliteit was opgenomen in alle paragrafen.

Dus moest de wetgever zijn huiswerk opnieuw maken. Terwijl het proces al bezig was, werd dan maar het Parlement ingeschakeld om de wet weer aan te passen. Het woord « nationaliteit » kon men niet zomaar invoegen in de paragrafen waar het ontbrak. Want een verruiming van de strafwet kon niet retroactief toegepast worden en dus overal het woord nationaliteit geschrapt. Met het argument in de toelichting dat nationale afstamming toch hetzelfde betekent en dat het woord dus geschrapt mocht worden. Dit werd precies het argument voor de rechters van Gent om te kunnen zeggen dat nationale afstamming ook nationaliteit omvat.

Spreker vraagt zich soms af of de wetgever wel beseft in welke politieke machinaties en partijpolitiek misbruik van de wet en de rechtbanken hij zich laat gebruiken. Het arrest werd evenwel op dit punt nog steeds niet legitiem, want alleen interpretatieve wetten mogen in het strafrecht retroactief toegepast worden, en dit was niet het geval.

Er zijn nog vele andere voorbeelden van manipulatie. Zo was de eerste dagvaarding gewoon op de griffie verdwenen. Om dit probleem op te lossen werd begin 2001 een nieuwe dagvaarding uitgebracht. De rechtbanken besloten, om redenen die onduidelijk zijn, beide zaken samen te voegen. En het Hof van Gent deed dat ook. En deed dan uitspraak in beide samengevoegde zaken, in een zaak waarvan niemand wist wat in de eerste dagvaarding stond. De trouwe soldaten van het Hof van Cassatie vonden dit geen probleem.

De dagvaarding bevatte de tekstfragmenten waarvan de dagende partijen van mening waren dat ze zouden aanzetten tot discriminatie. De boeken, tijdschriften en pamfletten werden neergelegd ter griffie. De verdediging concludeerde op elk van de citaten en toonde aan waarom ze niet aanzetten tot discriminatie en legde zelf een aantal stukken neer. Bij de voorlezing van het arrest van Gent, bleek dat de rechters zich baseerden op teksten die niet in de dagvaarding voorkwamen en zelfs nooit in de gerechtelijke debatten waren vermeld. De verdediging had er zich niet kunnen tegen verdedigen. Maar ze kwamen wel uit één van de honderden stukken en duizenden artikels die in de dozen van de griffie zaten, vaak uit totaal andere artikels. Ook dit vonden de trouwe soldaten van het Hof van Cassatie geen probleem. Terwijl iedereen met het minste rechtsgevoel beseft dat de rechten van de verdediging zijn geschonden.

Misschien nog het meest fundamentele gebrek van het vonnis was een opvallende tegenstrijdigheid in het arrest. Om een inperking op het recht op vrije meningsuiting te rechtvaardigen, moesten de dagende partijen, gevolgd door de rechters, zich uitputten in argumenten waarom de meningen van het Vlaams Blok de democratie en de maatschappij in gevaar brachten. In de betreffende paragrafen vindt men bombastische klaagzangen over hoe gevaarlijk het Vlaams Blok wel is. Een rechtstreekse dreiging voor de democratie. Om aan te tonen dat het niet over een politiek misdrijf ging, moest dat gevaar precies heel erg geminimaliseerd worden. Volgens de rechters was het Vlaams Blok dan plots weer geen echt en rechtstreeks gevaar voor de democratische instellingen. Dat zou alleen kunnen bij een zeer grote verkiezingsoverwinning van deze partij, en dus is er geen gevaar voor de instellingen en dus geen politiek misdrijf. Men weet echt niet wat het Hof van Gent onder « grote verkiezingsoverwinning » verstaat, maar wel dat 13 juni van dit jaar er één was. En men weet ook dat het Hof van Gent daar veel heeft toe bijgedragen.

Indien men de oorlog tegen het Vlaams Blok enkel beschouwt als de strijd van een gevestigd regime tegen een opkomende partij of beweging, dan is een dergelijke strijd geenszins exceptioneel of typisch « Belgisch ». Zo voerden tijdens het einde van de negentiende eeuw verschillende regimes in Europa een verbeten en gemene strijd tegen het opkomende socialisme. Daarbij werden systematisch onwettelijke middelen en maatregelen gehanteerd.

Spreker zegt zich verbonden te voelen met de volgende passage uit een werk van de bekende Nederlandse socialistische leider Ferdinand Domela Nieuwenhuis : « Wij verkeerden in de eerste periode. Men zweeg ons dood, de pers gaf geen verslagen van onze vergaderingen, men deed precies alsof wij er niet waren. Maar wij groeiden daartegen in. Duizenden stroomden naar onze vergaderingen en of men wilde of niet, men moest wel notitie van ons gaan nemen, de doodzwijgmethode was al te gek om volgehouden te worden. Nu volgde de periode van bespottelijk maken door de grootste onzinnigheden over ons en onze denkbeelden uit te kramen. Wij vervolgden onze weg ondanks alles en daar wij bleven groeien, moest men iets anders uitdenken. Men ging ons vervolgen door ons voor de rechtbanken te slepen, menende dat men een beginsel kon vernietigen door de voorgangers onschadelijk te maken. » Een voorbeeld van zo'n politiek proces was het proces dat tegen Nieuwenhuis zelf werd ingespannen, naar aanleiding van het verschijnen van het artikel « De Koning komt » in het tijdschrift Recht voor Allen in 1886. Het slotpleidooi in dat proces klinkt een Vlaams Belanger zeer vertrouwd in de oren en is meer dan ooit actueel : « De vervolging kon geen plaatshebben om hetgeen gezegd is zelf, maar omdat het door mij gezegd is. De argumentatie is niet zakelijk, maar met recht een argumentum ad hominem, een geheel persoonlijk argument. Ik ben schuldig omdat ik het ben. Nieuwenhuis eindigde met de woorden dat men hém weliswaar in de gevangenis kon steken maar niet de sociaal-democratie : « zij blijft bestaan en wordt niet getroffen door vonnissen en rechtspraak. » Het zal met de Vlaamse onafhankelijkheid niet anders zijn.

Bij de voorbereiding van de bespreking van voorliggend wetsontwerp viel het oog van de heer Buysse op het editoriaal van de heer Luc Standaert in Het Belang van Limburg van 10 december 2004 : de auteur geeft een aantal overwegingen mee in verband met het vreemdelingenprogramma van het Vlaams Belang. Hij wijst onder andere op « de evolutie van de geesten de voorbije tien jaar en op het feit dat er de jongste jaren een verstrenging gekomen is in de standpunten over integratie en de aanpak van vreemdelingen. » Ondertussen — nog steeds volgens de editorialist — zijn collectieve uitzettingen van illegalen per vliegtuig bijna de regel geworden in vele Europese landen. »

Met bovenstaande overwegingen komt de heer Luc Standaert tot de essentie van het dossier dat voorligt, aldus de spreker : de standpunten van de grootste partij van dit land, de vertegenwoordiger dus van de grootste groep belastingbetalers worden verketterd en bestreden en moeten de aanleiding worden om de partijfinanciering van die partij af te nemen. Dit alles terwijl heel wat van diezelfde standpunten in de ons omringende landen wél bespreekbaar zijn. Meer nog, in een aantal Europese landen zijn die standpunten zelfs beleidsvoorstellen of worden ze gewoon uitgevoerd. En het gaat hier toch ook over landen die het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens met al zijn protocollen erkend heeft.

Deze evolutie lijkt echter niet volledig door te dringen tot de voorstanders van dit wetsontwerp. Blijkbaar is men blind voor de politieke realiteit in de ons omringende landen. Het is daarom niet meer dan passend en billijk om een aantal zaken uit de buurlanden toe te lichten.

Als typevoorbeeld verwijst de spreker naar de maatregelen en de wetgeving die de gezinshereniging regelt. Een dossier waarrond in dit land een taboe bestaat maar andere Europese landen zagen wèl in dat de gezinshereniging als één van de grootste vormen van immigratie diende aangepakt te worden. De afgelopen drie jaar werd de vreemdelingenwetgeving gewijzigd in Denemarken, Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Italië, Groot-Brittannië, Spanje en Portugal. In een aantal van deze landen werd daarbij onder meer gesleuteld aan de regelgeving inzake gezinsvorming en gezinshereniging.

In Denemarken is men het verst gegaan in de beperking van de gezinshereniging. De gewijzigde Deense vreemdelingenwet is in werking getreden op 1 juli 2002. Voortaan moeten beide echtgenoten de leeftijd van 24 jaar bereikt hebben, waar dit voorheen — zoals in België — 18 jaar was. Terwijl vroeger de gezamenlijke band van het echtpaar met Denemarken minstens even belangrijk moest zijn als zijn gezamenlijke band met een ander land, wordt nu vereist dat de band met Denemarken duidelijk groter is. Nieuw is eveneens dat de reeds tot verblijf in Denemarken gerechtigde echtgeno(o)t(e) zich voor de overkomende echtgeno(o)t(e) borg moet stellen voor een bedrag ten belope van 51 600 Deense kronen (bedrag op 1 januari 2003; ongeveer 6 950 euro). Deze waarborg dient voor de eventuele toekomstige overheidsuitgaven die voor de volgmigrant gedaan worden (sociale bijstand, integratiehulp en dergelijke meer). Het bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Een bijkomende voorwaarde is dat de reeds in Denemarken verblijvende vreemdeling geen sociale bijstand en dergelijke mag ontvangen hebben in het jaar dat voorafgaat aan de aanvraag tot gezinshereniging en evenmin vanaf de aanvraag tot de beslissing hierop door de bevoegde instantie. Wat ouders en andere familieleden van in Denemarken verblijvende vreemdelingen betreft, worden de regels eveneens verscherpt. Zo kunnen de verwanten in opgaande lijn geen aanspraak meer maken op gezinshereniging, evenmin als andere familieleden (broers of zusters bijvoorbeeld), terwijl er daarop voorheen uitzonderingen werden toegestaan.

De wet tot wijziging van de vreemdelingenwet van Oostenrijk trad in werking op 1 januari 2003. Wat de gezinshereniging betreft, is er nauwelijks iets veranderd. Kinderen kunnen hun in Oostenrijk verblijvende ouders voortaan vervoegen totdat ze de leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben. Voorheen was dit veertien jaar. In tegenstelling tot wat de media ons willen laten geloven, is het Oostenrijkse vreemdelingenrecht op dit punt niet strenger, maar lichtjes soepeler geworden. De vroegere regeling werd door het Oostenrijkse Verfassungsgerichtshof als een inbreuk op het gelijkheidsbeginsel bestempeld waardoor zij eind 2002 ophield van kracht te zijn en een nieuwe regeling diende uitgewerkt te worden. In tegenstelling tot wat de linkerzijde gehoopt had, werd de leeftijdsgrens echter niet verhoogd tot achttien jaren.

In Italië werd op 11 juli 2002 de wet Bossi-Fini aangenomen. Deze wet beperkt onder meer de mogelijkheid van gezinshereniging voor ouders en andere familieleden dan de echtgeno(o)t(e) en de kinderen. De ouders van in Italië verblijvende vreemdelingen konden in het verleden, indien zij ten laste waren van deze kinderen, zonder meer aanspraak maken op gezinshereniging. Nu komen zij daarvoor alleen nog in aanmerking als zij geen kinderen hebben in hun land van herkomst of als ze ouder zijn dan 65 jaar en de andere kinderen wegens ernstige gezondheidsredenen niet in de mogelijkheid verkeren om in hun zorgbehoeften te voorzien. Andere familieleden dan ouders ten laste van in Italië verblijvende vreemdelingen komen niet langer in aanmerking voor gezinsmigratie.

In Duitsland werd op 20 juni 2002 een nieuwe vreemdelingenwet, het zogenaamde Zuwanderungsgesetz aangenomen. De wet had op 1 januari 2003 in werking moeten treden. Kinderen van in Duitsland tot verblijf gerechtigde vreemdelingen zouden volgens de nieuwe wet in beginsel slechts voor gezinshereniging in aanmerking komen totdat ze de leeftijd van twaalf jaar bereikt hebben. Voorheen bedroeg de leeftijdsgrens zestien jaar. Minderjarige niet ontvoogde kinderen ouder dan twaalf jaar zouden zich voortaan slechts bij hun ouders in Duitsland mogen voegen, als zij over voldoende kennis van de Duitse taal beschikken. In de loop van december 2002 werd het Zuwanderungsgesetz evenwel door het Bundesverfassungsgericht ongrondwettelijk verklaard omdat de stemming over de wet in de Bundesrat niet rechtmatig bleek te zijn verlopen. Momenteel buigt een bemiddelingscommissie tussen Bundestag en Bundesrat zich over de vraag hoe het verder moet met de nieuwe Duitse vreemdelingenwet.

Nog dichter bij huis, is de evolutie van de toestand in Nederland een zeer interessant studieterrein. Jarenlang was Nederland immers het paradijs en het gidsland voor de progressieve intelligentsia in Vlaanderen.

In de zogenaamde Miljoenennota 2004 (nota over de toestand van's Rijks financiën), die jaarlijks door de Nederlandse minister van Financiën op de derde dinsdag van september (Prinsjesdag) aan de Staten-Generaal wordt voorgesteld, is een uitgebreid hoofdstuk over immigratie en integratie opgenomen. De krachtlijnen van het aangekondigde beleid kunnen als volgt samengevat worden :

— Een betere integratie. Er komt onder meer een verplicht inburgeringsexamen. De eigen verantwoordelijkheid van de « inburgeraar » voor het slagen voor dat examen wordt benadrukt. Er is bovendien eveneens sprake van een verplichting voor nader af te bakenen groepen oudkomers om te slagen voor een inburgeringsexamen.

— Een restrictief toelatingsbeleid. De Nederlandse regering huldigt het principe dat vluchtelingen zo veel mogelijk in de eigen regio zouden moeten worden opgevangen. In samenwerking met de Verenigde Naties, de Europese Commissie en geïnteresseerde landen, zal een proefproject voor opvang in de regio worden uitgewerkt. De regels voor gezinsvorming- en gezinshereniging worden aangescherpt. Er wordt een leeftijdsgrens van 21 jaar ingevoerd en een inkomenseis die erin bestaat dat de persoon bij wie de « gezinsmigrant » zich komt voegen, moet beschikken over een inkomen van minstens 120 % van het wettelijke minimumloon.

— Aanpak van de illegaliteit en een effectief terugkeerbeleid. Illegaal verblijf en het profiteren van illegalen (huisjesmelkers, koppelbazen, werkgevers) zullen krachtiger bestreden worden met financiële sancties zoals boetes, verhaal van uitzettingskosten en ontnemen van genoten voordeel.

De vergelijking van het huidige wetgevende kader van het Nederlandse asiel- en uitwijzingsbeleid, de gelijkenissen en de verschillen tussen de Nederlandse en Belgische wetgeving zetten aan tot nadenken.

De nieuwe Nederlandse vreemdelingenwet, aangehaald als Vreemdelingenwet 2000, trad in werking op 1 april 2001. Net als in de Belgische wetgeving, gelden er, met het oog op het voorkomen van illegale immigratie, bepaalde verplichtingen voor vervoerders. De Nederlandse wetgever legt vervoerders de verplichting op de nodige maatregelen te treffen opdat zij geen vreemdelingen naar Nederland vervoeren die niet in het bezit zijn van de voor de toegang tot het grondgebied vereiste documenten. Doen zij dat niet, dan riskeren zij, net als in België, een boete. In Nederland geldt deze verplichting voor alle vervoerders, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. In de Belgische wetgeving is daarentegen slechts sprake van openbare en private luchtvervoerders, openbare of private zeevervoerders en openbare of private vervoerders die internationaal vervoer van personen verrichten per autobus, autocar of minibus (en dus niet van spoorwegmaatschappijen). Het effectief invorderen van de boetes is, zoals bleek uit een parlementaire vraag die de heer Buysse hierover stelde aan de minister van Binnenlandse Zaken, eerder dode letter.

Artikel 65 van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat de vreemdeling die Nederland is binnengekomen aan boord van een vaartuig of een luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming en die Nederland onmiddellijk dient te verlaten, kan worden uitgezet door plaatsing aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij dezelfde vervoersonderneming.

Artikel 65 van de Vreemdelingenwet 2000 is de Nederlandse pendant van artikel 74/4 van de Belgische vreemdelingenwet, dat bepaalt dat de openbare of private vervoerder die een passagier in het Rijk brengt die niet in het bezit is van de nodige toegangsdocumenten deze passagier zonder verwijl moet vervoeren of laten vervoeren naar diens land van herkomst of naar elk ander land waar hij toegelaten wordt. De vervoerder is krachtens de Belgische wetgeving niet alleen hoofdelijk aansprakelijk met de passagier voor de betaling van diens kosten van terugzending, maar tevens voor de betaling van diens kosten van huisvesting, verblijf en gezondheidszorgen. De Nederlandse en de Belgische wetgeving stemmen anderzijds met elkaar overeen voorzover zowel verhaal op de vervoerder als op de vreemdeling zelf kan genomen worden. Verhaal op de vreemdeling zelf zal naar alle waarschijnlijkheid eerder uitzonderlijk zijn.

De vreemdeling aan wie de toegang tot het Nederlandse grondgebied is geweigerd, kan met toepassing van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 worden verplicht zich op te houden in een door de met de grensbewaking belaste ambtenaar aangewezen plaats of ruimte. Een dergelijke plaats of ruimte kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek (gesloten centrum). Vasthouding in een gesloten centrum aan de grens van vreemdelingen die kunnen worden « teruggedreven » door de met grenscontrole belaste overheden of van vreemdelingen die aan de grens een asielaanvraag hebben ingediend, is eveneens mogelijk in België (artikel 74/5 van de vreemdelingenwet).

Anders dan in België krijgt in Nederland een erkende vluchteling niet meteen een verblijfsvergunning voor onbeperkte tijd, maar in eerste instantie slechts een verblijfsvergunning voor ten hoogste drie achtereenvolgende jaren. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan slechts worden ingediend door een vreemdeling die onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag gedurende drie achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Momenteel wordt in de Tweede Kamer van de Staten-Generaal een wetsvoorstel van de regering besproken dat ertoe strekt de tijdelijkheid van de verblijfsvergunning asiel te verlengen van drie jaren tot vijf jaren. Volgens de memorie van toelichting maakt dit voorstel deel uit van een aantal maatregelen die erop gericht zijn « verlening van internationale bescherming te beperken tot diegenen die zulks behoeven. » Bovendien kondigt de Nederlandse minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie Verdonk in de memorie van toelichting aan dat scherper zal toegezien worden op wijzigingen in de situatie in de herkomstlanden die de intrekking van de tijdelijke verblijfsvergunning kunnen rechtvaardigen.

In verband met de verlenging van de tijdelijkheid van de verblijfsvergunning asiel verwijst mevrouw Verdonk naar andere Europese landen en loopt Nederland met de huidige termijn van drie jaar uit de pas met de andere Europese landen waardoor voor asielzoekers en mensensmokkelaars aantrekkelijker kan worden.

De Nederlandse vreemdelingenwet onderscheidt zich tevens van de Belgische doordat zij bepaalt dat binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd een beslissing moet worden genomen.

In Nederland wordt er, anders dan in België, geen afzonderlijke ontvankelijkheidsbeslissing genomen. De termijn van zes maanden, waarbinnen in principe een beschikking op de asielaanvraag dient te worden gegeven, geldt dus voor de volledige asielprocedure. Het gevolg daarvan is dat het aantal rechtsmiddelen dat de afgewezen asielzoeker in Nederland kan instellen, minder uitgebreid is dan in België. Een ander gevolg is dat er in Nederland maar één instantie bij de totstandkoming van de asielbeslissing betrokken is : de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) die onder het ministerie van Justitie ressorteert.

Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wordt afgewezen, dient de vreemdeling Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen een termijn van vier weken. Komt hij die verplichting niet na, dan kan hij worden uitgezet. Vermeldenswaard is de in artikel 45, eerste lid, onder d), van de Vreemdelingenwet 2000 neergelegde bepaling dat de ambtenaren die belast zijn met het toezicht op vreemdelingen, na het verstrijken van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, met inbegrip van een woning zonder toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten. Het voormalige Vlaams Blok diende reeds een wetsvoorstel in om een gelijkluidende bepaling in de Belgische verblijfswetgeving op te nemen.

Artikel 82 van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat hetzij de beroepstermijn ongebruikt is verstreken, hetzij op het ingestelde beroep is beslist. Het beroep heeft dus opschortende werking, behalve wanneer de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren is afgewezen (verkorte procedure). De aanvraag wordt dan behandeld in een aanmeldcentrum aan de grens. Indien de asielaanvraag binnen de 48 proces-uren wordt afgewezen, bedraagt de beroepstermijn één week. In de andere gevallen bedraagt de termijn voor bezwaar en beroep vier weken.

In België heeft het dringend beroep bij de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen tegen een onontvankelijkheidsbeslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken in alle gevallen opschortende werking. Evenmin is een onontvankelijkheidsbeslissing uitvoerbaar zolang er dringend beroep kan ingediend worden (artikel 63/5, eerste en tweede lid, van de wet van 15 december 1980). De beslissing ten gronde van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, inhoudende dat er geen redenen zijn om de hoedanigheid van vluchteling te erkennen, is dan weer niet uitvoerbaar zolang er beroep kan ingesteld worden bij de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen en zolang over dat beroep niet is beslist (artikel 57/11 van de wet van 15 december 1980).

Tegen asielbeslissingen kan, in afwijking van wat in het Nederlandse bestuursprocesrecht ten aanzien van de meeste beslissingen van bestuursorganen geldt, geen bezwaar worden gemaakt maar enkel beroep worden ingesteld bij de (sector bestuursrecht van de) arrondissementsrechtbank te 's Gravenhage en nadien hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak doet uiterlijk 23 weken na ontvangst van het beroepschrift uitspraak. Het hoger beroep heeft geen schorsende werking.

Wat de afgewezen asielzoekers betreft is de Nederlandse wetgeving is te vergelijken met de Belgische.

Er is wel een belangrijk verschil tussen de Nederlandse en de Belgische asielwetgeving : in Nederland kan elke afgewezen asielzoeker vastgehouden worden in een gesloten centrum; in België kan dit slechts ten aanzien van afgewezen asielzoekers die België zijn binnengekomen zonder de voor de toegang tot het grondgebied vereiste documenten (illegale binnenkomst) en kan bovendien slechts worden toegepast vóór de gegrondheidsfase. Dat laatste houdt in dat wanneer, na een eerdere onontvankelijkheidsbeslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken, de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen beslist dat een verder onderzoek noodzakelijk is de betrokken vreemdeling niet langer kan worden vastgehouden. Aan die vasthouding wordt onmiddellijk een einde gemaakt, indien de Commissaris-generaal alsnog beslist dat een verder onderzoek noodzakelijk is. Ook de vasthouding met toepassing van artikel 74/5 is enkel mogelijk in de ontvankelijkheidsfase en er gelden vergelijkbare beperkingen qua duur als voor de vasthouding met toepassing van artikel 74/6 (naar gelang van het geval maximum twee, vijf of acht maanden).

Artikel 59, eerste lid, van de Nederlandse Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat, met het oog op de uitzetting, een uitgeprocedeerde asielzoeker of een andere illegale vreemdeling door de minister van Justitie in bewaring kan worden gesteld indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid dat vordert.

In België geldt een gelijkaardige regeling ten aanzien van uitgeprocedeerde asielzoekers en andere illegalen die zich reeds op het grondgebied bevinden. De Dienst Vreemdelingenzaken biedt deze vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in principe de mogelijkheid aan van een vrijwillige terugkeer. Indien zij echter niet vrijwillig binnen de gestelde termijn gevolg geven aan een bevel om het grondgebied te verlaten, kunnen zij met dwang naar de grens van hun keuze geleid worden of ingescheept worden voor een bestemming van hun keuze. In dat geval kunnen zij opgesloten worden voor de tijd die strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de verwijderingsmaatregel (artikel 27 van de wet van 15 december 1980).

Zelfs wanneer geen toepassing wordt gemaakt van de in artikel 7, tweede lid, van de Belgische vreemdelingenwet geboden mogelijkheid en de onrechtmatig verblijvende vreemdeling derhalve geacht wordt vrijwillig gevolg te geven aan het bevel om het grondgebied te verlaten, de minister van Binnenlandse Zaken of de Dienst Vreemdelingenzaken geenszins verplicht is om toepassing te maken van artikel 27 van de wet van 15 december 1980, dit wil zeggen over te gaan tot de gedwongen repatriëring van de betrokken vreemdeling, wanneer deze laatste binnen de gestelde termijn geen gevolg geeft aan het bevel om het grondgebied te verlaten. Ook artikel 27 heeft met andere woorden een facultatief karakter. De Belgische minister van Binnenlandse Zaken kondigde recent evenwel aan dat illegalen die een tweede keer worden opgepakt, systematisch zullen vastgehouden worden in gesloten centra.

Globaal genomen blijkt uit de beknopte vergelijking van het Belgische en het Nederlandse asielrecht vooral dat de Nederlandse wetgeving veel eenvoudiger en transparanter is dan de Belgische. Wat de « gestrengheid » betreft, ligt het voor de hand dat de Belgische asielwetgeving een grotere aantrekkingskracht uitoefent op potentiële asielzoekers dan de Nederlandse omwille van het feit dat een erkende vluchteling in België onmiddellijk een permanente verblijfsvergunning krijgt, terwijl de vluchteling in Nederland in eerste instantie slechts in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Een uitermate interessant instrument in de strijd tegen het illegaal verblijf van vreemdelingen waarover men in Nederland beschikt, bestaat erin dat de met het toezicht op de vreemdelingen belaste ambtenaren, van zodra de termijn voor vrijwillig vertrek verstreken is, bevoegd zijn om, met het oog op de uitzetting van een afgewezen asielzoeker, elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning zonder toestemming van de bewoner (artikel 45, eerste lid, aanhef en onder d), Vreemdelingenwet 2000). Er moet dus niet telkens weer een huiszoekingsbevel aangevraagd worden, zoals dat in België het geval is.

De heer Buysse wijst erop dat op 21 november 2003 door de Nederlandse minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij de Tweede Kamer van de Staten-Generaal een nota werd ingediend met als titel « Terugkeernota, maatregelen voor een effectievere uitvoering van het terugkeerbeleid ».

Het uitgangspunt van de terugkeernota is dat de terugkeer van illegalen niet zozeer een sluitstuk van de vreemdelingenrechtelijke procedures is, maar een integraal onderdeel van het vreemdelingenbeleid dient te zijn. De Nederlanse minister Verdonk wijst erop dat in Nederland 70 % van alle asielaanvragen uiteindelijk ongegrond blijkt te zijn en dat van alle aanvragen voor een zogenaamde reguliere verblijfsvergunning ongeveer 35 % wordt afgewezen. Derhalve is in de vreemdelingenrechtelijke procedure serieuze en consequente aandacht voor de mogelijke terugkeer van de vreemdeling essentieel. Het komt er volgens mevrouw Verdonk op aan de aanvragers van een verblijfsvergunning geen valse hoop te geven.

Het doel van de in de terugkeernota voorgestelde maatregelen is het terugbrengen van het aantal in Nederland verblijvende vreemdelingen dat geen recht op verblijf heeft. Dat kan door de instroom van illegalen te beperken, maar ook door ervoor te zorgen dat illegalen Nederland daadwerkelijk verlaten. De Nederlandse regering wil de neerwaartse trend inzake het aantal daadwerkelijke verwijderingen in de komende jaren doorbreken.

De heer Buysse concludeert dat het beleid zoals we het vandaag in Nederland kennen, niet zomaar uit de lucht komt vallen. Het is het gevolg van een realistische politiek van de grote Nederlandse partijen. De politieke meerderheidspartijen in de commissie stoppen, aldus de heer Buysse, beter met zich blind te staren op de opeenvolgende reeks van verkiezingsoverwinningen en zouden een voorbeeld nemen aan de standpunten van hun zusterpartijen in Nederland over een aantal vreemdelingendossiers, zoals de politieke partijen VVD, CDA en D66.

In het rapport « Investeren in Integratie » van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA van maart 2003 wordt vastgesteld dat te lang geen eisen zijn gesteld aan migranten, omdat gedacht werd dat het verblijf van gastarbeiders tijdelijk zou zijn. Die vrijblijvendheid verhulde aan beide kanten onverschilligheid en desinteresse en leidde tot onduidelijkheid. Het CDA vindt dat elke mens telt en op een volwaardige wijze deel moet kunnen nemen aan onze samenleving. Dat betekent dat eisen gesteld moeten worden aan mensen die zich nieuw in ons land willen vestigen, maar ook aan mensen die reeds (voor korte of langere tijd) in Nederland woonachtig zijn. De eisen die wij aan nieuwkomers stellen in het kader van inburgering gelden uiteraard ook voor de « oudkomers ». Van Nederlanders mag gevraagd worden om hen op te nemen in onze samenleving.

In het Aanbevelingsprogramma voor « Nederland Integratieland » vindt de heer Buysse het interessante onderdeel « Migratie en inburgering » terug :

« Een groot deel van de niet-Nederlandse immigranten komt om redenen van gezinsvorming of gezinshereniging, hieronder zijn ook veel kinderen. Iedereen die wil trouwen met een partner van buiten Nederland, en deze partner naar Nederland wil laten komen, moet zich — samen met de partner — maatschappelijk en financieel kunnen redden in de Nederlandse samenleving. Minimaal één van de twee moet daarvoor een baan en inkomen (geen uitkering) hebben en moet beschikken over adequate reguliere huisvesting. De buitenlandse partner moet zich vooraf (bijvoorbeeld via E-learning of schriftelijk) richten op beheersing van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse gewoonten. Dit om de bewustwording te vergroten en ongelijkwaardigheid in relaties en kwetsbaarheid van vrouwen tegen te gaan. Gedwongen huwelijken worden tegengegaan.

In het inburgeringsprogramma zal meer nadruk gelegd moeten worden op de « connecting values » zoals actief burgerschap. Van nieuwkomers wordt niet gevraagd hun eigen wortels te verloochenen, maar vanuit die wortels een actieve bijdrage aan onze samenleving te leveren. Op het niet nakomen van de inburgeringsverplichting dienen sancties te staan (intrekken verblijfsvergunning).

Het vraagstuk van de huwelijksmigratie, het halen van een partner uit het land van herkomst, is een maatschappelijk probleem op zich. Dit verhoogt de druk op nieuwkomers die niet primair door arbeid, maar door een huwelijk een vestigingsvergunning verkrijgen. »

Met deze omstandige vergelijking heeft de heer Buysse beoogd aan te tonen dat in die landen standpunten worden ingenomen en ook wetgeving bestaat waarvan de krachtlijnen ook in de standpunten van het Vlaams Belang terug te vinden zijn. Het Vlaams Belang wordt echter op basis van deze partijstandpunten vervolgd en veroordeeld en zal, als het onderhavige wetsontwerp wordt goedgekeurd, financieel gestraft worden.

Mevrouw Jansegers stipt aan dat het Vlaams Belang enkel een streng maar rechtvaardig vreemdelingenbeleid voorstaat, dat niet in strijd is met de principes van het EVRM.

Wie er van uitgaat dat elk volk recht heeft op een plek waar het zichzelf kan zijn, zijn taal kan spreken en zijn waarden en normen kan doen gelden, komt automatisch in aanvaring met de herauten van de zogenaamde multiculturele maatschappij. Deze multiculturele utopie leidt in de praktijk alleen tot een massale ontworteling en tot gettovorming en zelfs tot wederzijds racisme.

Het Vlaams Blok was de enige Vlaamse partij die indertijd het taboe rond het vreemdelingendossier heeft durven doorbreken en werd daarvoor beloond met een door extreem-links geïnspireerd « cordon sanitaire » dat hen tot de paria's van de politieke wereld maakt.

De vreemdelingen- en immigratieproblemen ondergingen de jongste decennia ingrijpende wijzigingen en de Vlaams Belang-standpunten inzake immigratie en vreemdelingen zijn geëvolueerd.

In de eerste helft van de jaren tachtig heeft het Vlaams Blok het debat over gastarbeid en vreemdelingenproblemen op gang getrokken, met een reeks concrete beleidsvoorstellen. In 2000 kwam er een nieuwe, geactualiseerde tekst met het vreemdelingenstandpunt van deze partij dat alle vorige verving, en het 70-puntenplan maakte als zodanig geen deel meer uit van het programma, wat niet belet dat bepaalde van die voorstellen nog steeds actueel zijn.

De paarsgroene regering begon een opendeurpolitiek te voeren voor vreemdelingen, in het bijzonder door de regularisatie van illegalen en de versoepelde nationaliteitswetgeving. Het Vlaams Belang blijft scherpe kritiek leveren op dit beleid, waar in Vlaanderen zeker geen meerderheid voor bestaat. Daarnaast blijven zij opkomen voor het recht om baas te blijven in eigen land, voor het recht om van gasten te vragen dat zij onze wetten, taal en cultuur respecteren, voor het recht om personen die misbruik maken van de asielprocedure, illegalen en criminele vreemdelingen terug naar huis te sturen, en ten slotte voor het recht om zoals elk land ter wereld — vanzelfsprekend in overeenstemming met de internationale verdragen — op beleidsterreinen waar dat nuttig en nodig is, een « eigen volk eerst » politiek te voeren waarbij de nationaliteit het criterium is.

West-Europa wordt de laatste decennia geconfronteerd met een levensgroot maatschappelijk probleem : de massale aanwezigheid van mensen afkomstig uit een fundamenteel verschillende cultuuromgeving. De kloof tussen de cultuur van het thuisland en de cultuur van het gastland is dikwijls te diep. Zeer veel vreemdelingen die de moslimgodsdienst belijden, leven bijgevolg geconcentreerd in bepaalde wijken, die na verloop van tijd de vorm van enclaves, van geïsoleerde cultuureilanden aannemen. Van een samenleving in de ware zin van het woord is nauwelijks sprake. Vele vreemdelingen beschikken over een eigen sociaal, cultureel, religieus en commercieel netwerk en vormen op zichzelf georiënteerde, autarkische gemeenschappen.

Het Vlaams Belang wijst op de gevaren van culturele ontworteling. Het aandeel in de criminaliteit van vooral jongere vreemdelingen is veel groter dan het deel van de bevolking dat zij uitmaken. Daarover worden de cijfers angstvallig verborgen gehouden door de overheid, maar objectieve aanwijzingen zoals de gevangenisbevolking, bevestigen de stellingen van het Vlaams Belang.

Wegens het fundamenteel on-Europees karakter van de islam, bepleit het Vlaams Belang de intrekking van de erkenning van de islamitische eredienst. Op geen enkel moment wordt door deze intrekking geraakt aan het principe van de godsdienstvrijheid.

Ondanks het massaal aantal projecten, de vele subsidies en de duizenden integratie-, straathoek- en multiculturele werkers blijkt de integratie van voornamelijk de niet-Europese vreemdelingen maar niet te lukken.

Cultuur is hierbij een belangrijke factor en alle problemen herleiden tot « economische kansarmoede » of tot het bestaan van het Vlaams Belang, zoals de andere politieke partijen doen, is de ogen sluiten voor de realiteit.

Wie pleit voor een aan de bevolking opgedrongen multicultureel samenlevingsmodel, is bezig met het leggen van de kiemen van maatschappelijke onrust die de volgende generaties zal hypothekeren met verscheurende en desastreuze samenlevingsconflicten, aldus mevrouw Jansegers.

Volgens professor Urbain Vermeulen, in een interview op 27 oktober 2004 in Het Laatste Nieuws, zal « Over dertig à veertig jaar de streek van Noord-Frankrijk Lille-Roubaix-Tourcoing tot Rotterdam één islamitische enclave zijn. Vlaanderen en Brussel liggen daar in. Binnen twintig jaar al is Brussel de grootste Maghrebijnse stad buiten de Maghreb. En de Europese ambtenaren zullen in Dilbeek wonen, in Sint-Genesius-Rode, in Leuven, in Londerzeel en in St-Katelijne-Waver. (...) Onze samenleving zal gedestabilieerd worden. De moslims zullen probleem na probleem opwerpen, steeds meer eisen stellen en het straatbeeld bepalen. Dat is misschien het einde van de overwegend Europese cultuur. »

Professor Vermeulen verwijt onze politici en al de aanhangers van het verkeerd begrepen multiculturalisme dat ze « verraad plegen aan de principes waar onze voorouders zo hard voor gevochten hebben. Die hebben van dit kleine stukje van de wereld iets unieks gemaakt op het gebied van democratie, welvaart, vrijheid en verdraagzaamheid. Dat alles, waarvoor die moslims naar hier komen tussen haakjes, wordt nu kapot gerelativeerd. De moslims lachen met ons, ze vinden ons zwakkelingen en ze hebben gelijk. De politici geven steeds meer toe. »

Spreekster verwijst naar het verslag van het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Senaat, van 27 maart 2003 (stuk Senaat, nr. 2-1142/1), over de situatie van de vrouw in Saudi-Arabië. Hierin wordt het volgende gesteld : « Het wahhabisme stoelt op een zeer strikte interpretatie van de Koran die het regime van Saudi-Arabië wenst te exporteren door ze te verspreiden onder de moslims die in het buitenland leven, inclusief in België. » en verder « Saudi-Arabië oefent een grote invloed uit op het buitenland via de media, de moslimscholen en de moskeeën. Talrijke communicatiemiddelen, waaronder meer bepaald de televisieketens, worden in dat land gecontroleerd. »

In het verslag van de studiereis van de commissie Justitie (stuk Senaat, nr. 2-1142/1, bijlagen) verklaart die commissie zich in haar algemene conclusies bezorgd over het missionaire karakter van het regime.

Uit het activiteitenverslag 2001 van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 19 juli 2002 (stuk Senaat, nr. 2-1171/1) bleek dat het comité I bezorgd is over de invloed van de Saudi's in ons land.

Het vreemdelingenprogramma van het Vlaams Belang kan worden samengevat in volgende grote hoofdlijnen :

— Het waterdicht maken van de immigratiestop, onder meer door het herbekijken van het systeem van de gezinshereniging.

— Het ontmijnen van de demografische tijdbom, door het voeren van een kind- en gezinsvriendelijk beleid.

— Het doorbreken van het taboe op het probleem van de vreemdelingencriminaliteit, het terugsturen van criminele vreemdelingen naar hun herkomstlanden.

— Het beëindigen van het beleid van positieve discriminatie inzake werkgelegenheid en sociale voorzieningen.

— Het stopzetten van de multiculturele indoctrinatie in het onderwijs.

— Het stoppen van asielmisbruik en het repatriëren van uitgeprocedeerden.

— Het repatriëren van illegalen.

— Het toekennen van de nationaliteit verstrengen

— Het uitwerken van een politiek van begeleide terugkeer.

In 1974 werd in België, zoals in de meeste andere Europese landen, een immigratiestop afgekondigd, die echter nooit is uitgevoerd. Uit de cijfers van het Nationaal Instituut voor de Statistiek blijkt immers dat er tussen 1974 en 2000 bijna anderhalf miljoen vreemdelingen ons land op legale wijze zijn binnengekomen. Dat neemt niet weg dat het principe van de immigratiestop momenteel zwaar onder druk staat. De Verenigde Naties en de Europese Unie bepleiten een nieuwe immigratiegolf als middel om de vergrijzing tegen te gaan. Dit terwijl de werkloosheidsgraad bij Noord-Afrikanen en Turken in Vlaanderen vijf tot zesmaal hoger ligt dan bij de autochtone bevolking ...

Het maatschappelijk weefsel is te sterk verstoord door wat er de afgelopen jaren gebeurd is. Een actieve immigratiepolitiek moet dan ook gericht zijn op het principe « aanpassen of terugkeren ». Het zal reeds alle hens aan dek vergen om de massale immigratie van de afgelopen veertig jaar en de culturele confrontatie die daaruit volgt maatschappelijk te verwerken. Deze politiek is gedoemd te mislukken als ondertussen de kranen blijven open staan. Een reële immigratiestop is dus een absolute voorwaarde voor elk mogelijk herstelbeleid.

Maar het is duidelijk dat de politieke wil bij de klassieke partijen ontbreekt.

De gezinshereniging was oorspronkelijk goed bedoeld. Gastarbeiders waren hier in principe slechts tijdelijk te gast. Wie had er wat tegen dat zij hun naaste familie lieten overkomen ? Ondertussen heeft het systeem van gezinshereniging niets meer te maken met het herstel van een normaal gezinsleven, maar is het verworden tot een regelrechte vorm van bevolkingsimmigratie. Het principe van de gezinshereniging moet dan ook dringend herzien worden. Mevrouw Mimount Bousakla neemt in haar boek « Couscous met frieten » een zelfde standpunt in : « Misschien dat u er nog niet heeft bij stilgestaan, maar de snel-Belg wet is een draak. Een Marokkaans koppel verwerft de Belgische nationaliteit. In het kader van de gezinshereniging, die veel verder gaat voor Belgen met familie in het buitenland dan voor niet-Belgen, kunnen zij hun familie laten overkomen : schoonouders, broers, zussen, ... Door de snel-Belg wet kunnen ook zij op relatief korte termijn de nationaliteit verwerven en ook hun naasten laten overkomen. Men kan spreken van een sneeuwbaleffect. Jaarlijks zullen meer en meer nieuwe immigranten in België terechtkomen, niet in het kader van een asielprocedure, maar in het kader van de snel-Belg wet. Veel allochtonen van de tweede generatie vinden dit een probleem. Zij hebben namelijk veel moeite gedaan om zich te integreren, Nederlands te leren, etc. en zien nu met lede ogen aan dat er wekelijks vliegtuigen vol nieuwe migranten landen die weer helemaal van voren af aan moeten beginnen. Dit is geen goede zaak als we de samenlevingsproblemen in dit land willen oplossen en als we de emancipatie van hen die hier aanwezig zijn willen bevorderen. »

Mevrouw Jansegers is van oordeel dat, wanneer die instroom bovendien niet beperkt wordt, de minderheid, die vreemdelingen in vroegere jaren vormden, op vele plaatsen een meerderheid. En zoals Jan Marijnissen,van de Nederlandse SP in juli 2004 stelt in Deng « Integratie in een wijk met tachtig procent buitenlanders is wel een beetje absurd, hé? »

Als straks ook het 65 miljoen inwoners tellende Turkije tot de Europese Unie worden toegelaten en al die mensen dus het recht op vrij verkeer van personen en vrije vestiging krijgen, dan lijkt de voorspelling van professor Vermeulen zeer realistisch, aldus mevrouw Jansegers.

De vreemdelingenproblematiek kan niet los gezien worden een aantal demografische vaststellingen. De druk aan de poorten van Europa zal blijven toenemen. Bevolkingsprognoses van de Verenigde Naties tonen aan dat het aantal Europeanen sterk zal afnemen en dat tegelijkertijd het bevolkingsaantal van Afrika in deze periode aanzienlijk zal toenemen.

De aanwezigheid binnen Europa van steeds meer niet-Europese vreemdelingen schept niet alleen in Vlaanderen, maar in heel Europa problemen. Zo is in Frankrijk ondertussen reeds een derde van alle geboorten van niet-Europese oorsprong. Nu reeds bestaat de schoolgaande jeugd in enkele grote steden in meerderheid uit niet-Europese vreemdelingen. Europa staat op de drempel van wat zonder overdrijven de kolonisering kan genoemd worden door miljoenen immigranten.

Daar bovenop komen het verontrustende lage geboortecijfer bij de Vlaamse bevolking en het probleem van de vergrijzing. De NIS-statistieken voor de jaren 1995 en 1997 betreffende de geboorten per nationaliteit van de ouders leveren een aantal interessante gegevens op. In het Brussels Hoofdstedelijke Gewest kwam in 1995 43,8 % van de geboorten uit een vreemde vader en een vreemde moeder, in 1997 was dat 41,84 %; in 1995 was in 19,5 % van de gevallen één van de ouders van vreemde nationaliteit, in 1997 was dat in 24 % van de gevallen; in 1995 waren in slechts 36,7 % van de gevallen beide ouders van Belgische nationaliteit, in 1997 was dat nog 33,26 % van de gevallen.

In het arrondissement Antwerpen daalden de geboorten uit twee ouders van Belgische nationaliteit van 76,3 % in 1995 naar 71,71 % in 1997. In 1995 was daar in 9,1 % van de gevallen één van de ouders van vreemde nationaliteit, in 1997 was dat 12,82 %. Het aantal geboorten uit twee ouders van vreemde nationaliteit steeg van 14,6 % naar 15,47 %.

De heer Johan Leman, de voormalige directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, stelde in De Standaard van 15 januari 2001 dat : « Het Vlaams Blok moet dringend nieuwe leuzen bedenken, want de demografische evolutie haalt hen in. Wat betekent « Eigen volk » over vijftien jaar nog ? Met de versoepelde naturalisatiewetgeving krijgen we zoveel nieuwe Belgen, dat die slogan niets meer voorstelt. »

Het is duidelijk dat er naast maatregelen als het sluiten van de grenzen, het ontwikkelen van een terugkeerpolitiek en het benadrukken van de noodzaak tot assimilatie, ook dringend werk moet gemaakt worden van een gezonde gezinspolitiek die de dalende demografische curve moet keren.

In de gettowijken in de grootsteden moet paal en perk gesteld worden aan de onveiligheid, en jonge gezinnen moeten gestimuleerd om zich terug in deze wijken te vestigen.

Al jaren dringt het Vlaams Belang er bij de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken op aan de cijfers van de vreemdelingencriminaliteit openbaar te maken, maar hierover bestaat een taboe. De regering heeft immers een totale informatiestop afgekondigd over dit thema, in de onuitgesproken hoop dat de problemen kunnen opgelost worden door ze dood te zwijgen.

Toen de minister van Justitie na de parlementsverkiezingen van 1999 voorstelde om een studie te laten uitvoeren over de « allochtone jeugdcriminaliteit » reageerde links België hysterisch. Hoewel de multiculturele lobby steeds maar blijft beweren dat de criminaliteit bij vreemdelingen niet hoger ligt dan bij Vlamingen, is een objectief onderzoek over dit onderwerp blijkbaar uit den boze. Het Vlaams Belang verwerpt deze doofpotmentaliteit, en meent dat het in een democratie essentieel is dat de bevolking over correcte informatie beschikt.

Wat in België niet mogelijk is, kan wel in het « progressieve » Nederland. Daar werd eind 2000 een studie gepubliceerd, opgemaakt door de Dienst Nationale Recherche van de Nederlandse Politie, betreffende de vreemdelingencriminaliteit. Als bron werden de politiebestanden gebruikt, waarin de nationaliteit en de geboorteplaats van alle verdachten van 1998 zijn geregistreerd. Het resultaat van het onderzoek, waarvan de objectiviteit onmogelijk kan betwist worden, is onthutsend. Bijna een derde van de misdrijven in Nederland wordt toegeschreven aan buitenlandse verdachten. Men wijst in de studie overigens op het feit dat misdrijven waar genaturaliseerde Nederlanders verdacht van worden, niet terug te vinden zijn in de cijfers betreffende de vreemdelingen.

Enkele andere opvallende resultaten van de studie : Turken zijn driemaal sterker vertegenwoordigd bij de verdachten dan Nederlanders, Marokkanen bijna 5 keer, en andere Afrikanen zelfs bijna 6 keer. Daarbij moet nog rekening gehouden worden met het feit dat Nederlanders relatief meer verkeersmisdrijven begaan, terwijl vreemdelingen relatief gezien meer van zwaardere misdrijven verdacht worden. Zo werden Marokkanen in 1998 maar van liefst 6 keer meer gewelddelicten (moord, diefstal met geweld, mishandeling) verdacht dan hun aandeel in de bevolking laat vermoeden, en zelfs 7 à 8 keer meer van drugmisdrijven. Een andere opvallende conclusie is dat vreemdelingen van de tweede generatie van relatief meer misdrijven verdacht worden dan die van de eerste generatie.

Ook in België heeft 42 % van de gevangenisbevolking in dit land de vreemde nationaliteit. In een interview in De Morgen van 30 november 1994 bevestigde Luc Lamine, toenmalige Antwerpse hoofdcommissaris, dat : « Bij vier op vijf zaken van straatcriminaliteit die in Antwerpen aan bod komen, zijn migranten betrokken. Dat is de realiteit van alledag. » Jonge bendes, vooral samengesteld uit vreemdelingen, zijn in bepaalde wijken baas op straat, en maken zich schuldig aan wat de overheid « kleine criminaliteit » noemt : handtasdiefstallen, auto-inbraken, pesterijen, vandalisme ... In nogal wat Turkse en Marokkaanse VZW's worden drugs verhandeld maar er wordt nauwelijks opgetreden. De politie krijgt vaak opdracht er weg te blijven teneinde « onnodige provocaties » te vermijden.

De belangrijkste oorzaak van het crimineel gedrag bij vele jonge vreemdelingen moet in hun culturele ontworteling gezocht worden. Zij worden geconfronteerd met de strenge normen die gelden binnen de islamitische gemeenschap enerzijds, en met een veel permissievere maatschappij en een lakse aanpak van de criminaliteit anderzijds. Wat thuis streng bestraft wordt, wordt dat niet op school of op straat.

Het beruchte rapport van onderzoekster Marion Van San betreffende Criminaliteit en criminalisering : allochtone jongeren in België (Amsterdam university press Amsterdam, 2001, nr. 90-5356-525-6) toont aan dat feiten en problemen betreffende vreemdelingencriminaliteit een taboe blijft in dit land. Deze Belgische criminologe en doctor in de sociologie had op dat domein al haar sporen verdiend bij onze noorderburen en werd nu aangezocht om de zaak in België te komen onderzoeken. Dit rapport werd door de klassieke partijen en de media als « onbruikbaar » afgeschilderd, maar eigenlijk bedoelde men : « niet politiek-correct, té gevaarlijk ».

Toen het rapport in de pers reeds uitgelekt was, moest de toenmalige minister van Justitie, de heer Verwilghen, het wel ter beschikking van het Parlement stellen.

Mevrouw Van San maakte ook komaf met het fabeltje dat het onevenredige aandeel van vreemdelingen in de criminaliteit enkel te wijten zou zijn aan achteruitstelling en discriminatie.

Ook de enorme stijging van de zware georganiseerde criminaliteit die ons land het laatste decennium meemaakte, is voor een groot deel op rekening te schrijven van de al dan niet legale immigratie. In het eindverslag van 8 december 1998 van de parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in België naar de georganiseerde criminaliteit (stuk Senaat, nr. 1-326/9) werd opgemerkt dat in niet minder dan 56,5 % van de gevallen van dergelijke « georganiseerde misdrijven » de daders van vreemde nationaliteit zijn. Vooral Oost-Europese criminele organisaties palmen in toenemende mate ons land in, zo blijkt uit dit verslag. Organisaties uit het voormalige Joegoslavië houden zich bezig met wapenhandel en drughandel en gewelddadige criminaliteit. De Russische maffia heeft zich in Antwerpen en Brussel gevestigd en verhandelt drugs en mensen (voor gedwongen prostitutie), handelt in namaakmerkkleding en wast op grote schaal crimineel geld wit. Albanese criminelen worden vaak ingehuurd voor afrekeningen.

De combinatie van een steeds maar aangroeiende groep jonge ontwortelde vreemdelingen en het opkomende islamfundamentalisme geeft een gevaarlijke cocktail.

Het is essentieel dat de lat gelijk gelegd wordt voor iedereen, en dat dus geen gedoogbeleid gevoerd wordt ten opzichte van bepaalde vormen van criminaliteit en/of categorieën van criminelen.

De georganiseerde misdaad en de jongerenbendes dienen kordaat te worden aangepakt. In wijken met een acuut criminaliteitsprobleem dient de orde hersteld te worden via maatregelen zoals tijdelijk samenscholingsverbod voor minderjarigen om bendevorming tegen te gaan, het plaatsen van camera's, het oprichten van bijkomende heropvoedingsinstellingen voor criminele minderjarigen, en verscherpte identiteitscontroles.

Er moet binnen de bestaande eenheidsstructuur een goed uitgeruste vreemdelingenpolitie uitgebouwd worden die zich bezighoudt met alle mogelijke politionele aspecten van het vreemdelingenbeleid.

Het Vlaams Belang is voorstander van een wetswijziging waarbij vreemdelingen die in ons land veroordeeld worden voor zware criminele feiten, verplicht worden ons land te verlaten. Het betreft uiteraard een individuele procedure, met de normaal geldende beroepsmogelijkheden. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan de rechter gemotiveerd afwijken van de automatische uitwijzing.

Het Vlaams Belang bepleit tevens een wetswijziging waarbij de Belgische nationaliteit ontnomen wordt aan personen die over een dubbele nationaliteit beschikken en zich, binnen een periode van vijf jaar na het verwerven van de Belgische nationaliteit, bezondigd hebben aan zware criminele feiten. Ook hier betreft het een louter individuele procedure, met de normaal geldende beroepsmogelijkheden.

De jongste jaren vertoont de werkloosheid een dalende trend; dit is echter niet het geval bij de vreemdelingen. Nochtans worden er door de overheid jaarlijks honderden miljoenen besteed aan integratie- en tewerkstellingsprojecten voor vreemdelingen.

De asielaanvragen zijn de afgelopen jaren alsmaar gestegen. In 1990 waren het er nog 13 000, in 1999 meer dan 35 000. Al onder de regeringen van de heer Jean-Luc Dehaene was België na Nederland het land dat gemiddeld het grootste aantal asielaanvragen van heel Europa had. Per aantal inwoners stond ons land op de derde plaats, en zelfs in absolute cijfers op de vierde plaats, enkel voorafgegaan door Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Onder de regering van de heer Guy Verhofstadt, waarin de linkerzijde helemaal vrij spel kreeg, is de toestand alleen nog verergerd. Wetten inzake regularisaties en versoepelde nationaliteitsverkrijging bezorgden België een « uitstekende naam » bij al diegenen die hun kans willen wagen om Europa binnen te komen. De heer Guy Verhofstadt, eerste minister, kondigde een zogenaamd nieuw asielbeleid aan, maar dat plan is inmiddels afgevoerd omdat er volgens de regering in 2001 « slechts » 2 000 asielaanvragen per maand werden ingediend. Er was in 2001 inderdaad een daling, maar tegenover 1998 en de jaren ervoor was er eigenlijk een verhoging. Er werd beslist dat asielzoekers geen geld meer zouden krijgen maar er kwam nooit een daadwerkelijk uitwijzings- en repatriëringsbeleid, wat de sluitsteen moet zijn van ieder effectief asielbeleid.

De heer Louis Tobback schreef in zijn boek « Zwart op Wit » in 1995 : « Die vluchtelingen die hier als meeuwen op een stort komen zitten omdat dat makkelijker is dan thuis te vissen of de grond te verbouwen, dienen systematisch uitgewezen te worden. » Is dat een SP.A-standpunt ?

Het lid verwijst naar het boek van Bassam Tibi uit 1998 « Europa zonder identiteit — De crisis van de multiculturele samenleving ». Hierin werpt de politicoloog een knuppel in het multiculturele hoenderhok. De integratie is mislukt, aldus Tibi. Net na de tweede wereldoorlog woonden er in Europa nauwelijks een miljoen moslims. In 1998 waren dat er al meer dan 15 miljoen. Die bevolkingsgroep zal zich in de eerste decennia van het nieuwe millennium verdubbelen of zelfs verdrievoudigen : « Een kruitvat. » Of Europa gevrijwaard blijft van een Bosnisch doemscenario hangt af van de vraag of wij er in slagen de moslims te integreren.

Bassam Tibi houdt Europa een spiegel voor en wat hij laat zien stemt niet tot vrolijkheid. Tibi pleit voor een « euro-islam » die de Europese identiteit accepteert en respecteert en die de westerse waarden en normen deelt, voor een Europese model- of « leitcultur » en voor een dialoog zonder taboes. Hiervoor is politieke moed nodig en moet men afstappen van de politieke correctheid en de goedkope triviale moraal en de échte problemen oplossen. « Integratie is alleen mogelijk », nog steeds volgens Bassam Tibi, « als we de multiculturele gedachte begraven. ».

Het lid concludeert dat de ware beweegreden achter dit ontwerp niets te maken heeft met morele of ethische overwegingen, maar alles met de enorme transfers die van Vlaanderen naar Wallonië gaan. Bij de solidariteitsacties die wereldwijd op gang zijn gekomen naar aanleiding van de tsunami's in Zuidoost-Azië is éénmalig twee miljard euro bijeengebracht. Welnu, Vlaanderen transfereert jaarlijks om en bij de zes miljard euro naar Wallonië. De Franstalige partijen hopen dat de eliminatie van het Vlaams Belang deze transfers kan vrijwaren. Zij moeten voor hun actie geen verantwoording afleggen bij de Vlaamse kiezers. Het zijn de Vlaamse partijen die dit ontwerp mee zullen goedkeuren die zullen worden afgestraft.

De heer Van Overmeire neemt mevrouw Leduc op haar woorden wanneer die de vorige spreekster wou afstoppen met de woorden « in de beperking toont zich de meester ». Welnu, haar partij zou zich misschien beter meester moeten tonen in de eindeloze reeks sancties die men tegenover het Vlaams Blok en zijn opvolger, het Vlaams Belang, nu al 16 jaar aan het nemen is.

Spreker begrijpt die inspanningen niet goed. Een sanctie wordt immers genomen om gedrag te laten bijsturen. Ook in het strafrecht straft men niet iemand omdat men wraak wil nemen of er tegenover wreed wil zijn; men straft iemand omdat men diens gedrag wil bijsturen. Het gaat dus om de efficiëntie van een sanctie.

Intussen is Vlaams Blok, het Vlaams Belang geworden en het programma is overduidelijk geëvolueerd. Wat nu in het programma staat, is veel minder scherp dan wat in veel landen van de Europese Unie regeringsbeleid is.

De reactie luidt dat het gefatsoeneerd Vlaams Belang nog veel gevaarlijker is dan het Vlaams Blok en dat het nog veel harder moet worden bestreden. Men hoopt toch niet dat die partij pro-Belgisch en pro-immigratie wordt ?

Het Vlaams Belang biedt het voordeel dat de wrevel die er in Vlaanderen bestaat over de werking van de Belgische instellingen, over de discriminatie van de Vlamingen binnen België, over de uit de hand gelopen immigratieproblematiek, enz., op een democratische, legale en vreedzame manier bij verkiezingen tot uiting komt. Men krijgt een duidelijk signaal van 24 % van de Vlaamse bevolking dat er iets grondig fout loopt in dit land.

In de 27 jaar dat het Vlaams Blok bestaat heeft het getracht om op verschillende manieren de tolk te zijn van de bevolking. Hoe het discours ook wordt geformuleerd, het is nooit goed. Het enige wat immers wordt beoogd is de vernietiging van die partij. Met minder zal men nooit tevreden zijn.

De vraag rijst of men daarin wel kan slagen. Er zijn immers buitenlandse voorbeelden, zoals in Turkije, waar men de fundamentalistische partij heeft trachten uit te schakelen en waar deze partij uiteindelijk aan de macht is gekomen. Is dat vanuit democratisch oogpunt, waarbij de verkiezingen de wil van de bevolking tot uiting moeten laten komen, wel de goede strategie ?

Wanneer vooral de Waalse collega's de moeite zouden doen om zich in Vlaanderen te bevragen, dan zouden zij vaststellen dat ze heel ver van hun doelstelling zijn verwijderd. Er bestaat niet de minste indicatie dat onder invloed van de 16 jaar durende anti-Blokcampagne de beweging erachter ook maar enigszins aan belang zou inboeten. Wel integendeel. De beweging is diepgeworteld in de bevolking en geniet de steun van inmiddels 1 miljoen kiezers.

De houding van vele andere partijen tegenover het Vlaams Belang is in veel gevallen absoluut niet rationeel. Dat is wel het geval bij de PS. Haar programma bestaat uit de vernietiging van het Vlaams Belang. Hoe groter immers het Vlaams Belang wordt, hoe meer de Vlaamse meerderheid op haar strepen staat, hoe sterker de Vlamingen standpunten innemen in dossiers zoals Brussel-Halle-Vilvoorde, de splitsing van de sociale zekerheid, en hoe groter het risico dat de geldkraan richting Wallonië wordt dichtgedraaid. Lukt het, dan is dat voor de PS mooi meegenomen. Lukt het niet, dan is het Vlaams Belang politiek geïsoleerd en door de hetze tegen die partij wint ze aan populariteit en bijgevolg verkiezing na verkiezing.

Ook dat is een goede zaak voor de PS, want dan worden de traditionele Vlaamse partijen kleiner, en wordt de PS misschien wel de grootste partij in België. Het is begrijpelijk dat de SP.a in die strategie van het cordon sanitaire meestapt. Het bezorgt haar een disproportioneel grote politieke macht. Hun deelname aan de macht op alle niveaus is in de eerste plaats te danken aan de uitsluiting van het Vlaams Belang.

Veel andere politici zijn moeilijker te begrijpen. Ze zijn eigenlijk niet akkoord met het wetsontwerp waarvan ze weten dat het contraproductief is. Ze staren echter naar de acties in het kader van het cordon sanitaire als konijnen naar een lichtbak. Ze zitten gevangen in een « pensée unique » die cordon sanitaire heet. Dat is de basis waarop de zichzelf democratisch noemende partijen zich steunen om de heksenjacht tegen het Vlaams Belang te voeren. Het is de basis van alle wetsvoorstellen die er zijn om het Vlaams Blok te laten verbieden, te laten veroordelen en financieel droog te leggen.

Deze strijd is zonder voorgaande in de Belgische politieke geschiedenis. In 1994 stelde Manu Ruys ter vergelijking dat zelfs de Belgische communistische partij in haar meest Stalinistische periode nooit behandeld is geweest zoals het Vlaams Blok.

Om het « cordon sanitaire » goed te kunnen inschatten moet men teruggaan naar het ontstaan ervan in 1989, het jaar na de gemeenteraadsverkiezingen waarbij het Vlaams Blok op heel veel plaatsen vooruit is gegaan. In De Morgen van 30 maart 2002 heeft Hugo Gijsels ons eraan herinnerd dat hij die term oorspronkelijk had gehaald uit de veeartsenij. Hij vond dat die prima paste bij het Vlaams Blok waarmee hetzelfde moest gebeuren als met de varkens in tijden van pest. Van een fatsoenlijke behandeling gesproken.

In 1988 werd trouwens een eerste poging gedaan om het Vlaams Blok politiek te isoleren. Dit gebeurde op initiatief van Jos Gheysels van Agalev en Jef Sleeckx van de SP. Toen was daar nog absoluut geen interesse voor.

Op 10 mei 1989 lukte dat initiatief wel. Toen ondertekenden de voorzitters van de vijf grote partijen in Vlaanderen een overeenkomst waarbij hun partijen zich ertoe verbonden om geen enkel politiek akkoord af te sluiten met het Vlaams Blok. Er mochten ook geen politieke afspraken worden gemaakt, van samenwerking was geen sprake. Het was de bedoeling dat het Vlaams Blok nooit via coalitievorming aan de macht zou kunnen komen. Het protocol zegt letterlijk dat men geen politieke akkoorden wil afsluiten of afspraken maken met het Vlaams Blok, noch in het kader van de democratisch verkozen organen op gemeentelijk, provinciaal, gewestelijk, nationaal en Europees niveau, noch in het kader van de verkiezingen voor de genoemde niveaus.

Dat eerste akkoord heeft nauwelijks een week standgehouden. De toenmalige VU-voorzitter, de heer Jaak Gabriëls, blies het op. Hij zei : « Niemand van ons is gelukkig met dat protocol. Wie het niet eens is met een partij moet haar bestrijden met democratische en parlementaire middelen waarover hij beschikt. Een verbond van één tegen allen aangaan is absurd. ».

Dat was 16 jaar geleden. Vandaag zitten we opnieuw met een dergelijk verbond. Het enige verschil is dat die ene partij, die toen 6 % haalde, inmiddels 24 % haalt. De andere partijen moeten zich eens afvragen of ze efficiënt bezig zijn.

Nadat de VU zich uit dat protocol teruggetrokken had, meende ook de CVP dat dat protocol verworden was tot een vodje papier. Toen volgde ook de PVV. Guy Verhofstadt zei toen dat het Vlaams Blok moest worden bestreden door de problemen waarop het Vlaams Blok teert aan te pakken en niet door over het Vlaams Blok zelf te blijven discussiëren. Vermits uiteindelijk enkel de SP en Agalev achter bleven draaide die tweede poging om het cordon sanitaire in te stellen uiteindelijk op niets uit.

Vóór de verkiezingen van 1991 probeerde toenmalig SP-voorzitter Frank Vandenbroucke een afspraak te regelen waarbij, door alle democratische partijen, alle vormen van zogenaamd onverdraagzaam populisme uit de verkiezingscampagnes voor 24 november 1991 zouden worden geweerd. Ward Beysen (PVV) boorde dat idee onmiddellijk de grond in. Het werd evenwel overgenomen door een aantal christelijke organisaties die aan alle partijen met uitzondering van het Vlaams Blok vroegen om beloften aan te gaan om geen zogenaamd racistische campagnes te voeren. Het is veelzeggend dat toen de VU en de PVV die belofte niet ondertekenden. Het had overigens allemaal weinig effect, want de verkiezingen van 24 november 1991 resulteerden in wat het Vlaams Belang « zoete zondag » en de andere partijen « zwarte zondag » noemen.

Onmiddellijk dook een organisatie « Charta 91 » op die het hele spectrum van uiterst links tot het centrum vertegenwoordigde. Charta 91 had als doelstelling om dat Vlaams Blok af te blokken. Tweehonderd bekende Vlamingen startten vanaf januari 1993 de operatie « cordon sanitaire » en verklaarden niet te zullen samenwerken met het Vlaams Blok en dit op alle niveaus.

Er werden toen zelfs zogenaamde snuffelpalen geïnstalleerd waarbij vrijwilligers zogenaamd racistische propaganda verzamelden. Men wist toen al waarmee men bezig was. Ondertussen ondertekenden een zeshonderd politieke mandatarissen het akkoord omtrent het « cordon sanitaire ».

Zeker in Vlaanderen bleef twijfel heersen. Men werd wel gedwongen om met dat soort operaties mee te doen, maar telkens opnieuw knaagde de twijfel. Bert Anciaux schreef in die periode in een brief naar de VU-afdelingen : « Men kan opmerkingen hebben bij het gekozen actiemiddel en de vraag stellen of dit de juiste manier is om het Vlaams Blok te bestrijden en in een underdogpositie te plaatsen. Anderzijds is het echter duidelijk dat politieke samenwerking met het Vlaams Blok omwille van tal van programmatorische redenen onmogelijk is. Ik vond het alleszins mijn verantwoordelijkheid om jullie van de actie op de hoogte te brengen. Jullie hebben voldoende politieke ervaring om te oordelen of de ondertekening ervan opportuun is. ».

Van de 42 500 mensen die toen kandidaat waren voor de gemeenteraadsverkiezingen in Vlaanderen, hebben er ongeveer 5 000 die tekst ondertekend, amper 15 %. De ondertekenaars waren vooral bij Agalev en SP te vinden. Van de VLD- en CVP-kandidaten ondertekenden toen een kwart de tekst. Bij de VU uiteindelijk 7 %. De Antwerpse VLD-afdeling weigerde ronduit de verklaring te ondertekenen.

Na de dag van de gemeenteraadsverkiezingen (8 oktober 1994) werd er een nieuw initiatief van Charta 91 gelanceerd en werden opnieuw in de gemeenteraden teksten voorgelegd waarbij de partijen gevraagd werd om een beginselverklaring te ondertekenen waarbij de verkozenen verklaarden geen initiatieven te steunen die strijdig zijn met de fundamentele rechten van de mens. De tekst was zodanig opgesteld dat een aantal Vlaams Blok-verkozenen, die inderdaad geen initiatieven willen nemen die strijdig zijn met de rechten van de mens, die verklaring mee hebben ondertekend.

Het cordon bleef op het terrein vaak dode letter. In Asse bijvoorbeeld was er een akkoord tussen de VU en het Vlaams Blok over de verdeling van de OCMW-raadszetels. Op een aantal plaatsen zijn tal van vormen van samenwerking opgezet. Dat heeft nergens het einde van de wereld betekend. Het bestuur is nooit in elkaar gestort. Er werden nooit concentratiekampen opgericht in de betrokken gemeenten. Er is ook geen reden om aan te nemen dat dat zou veranderen indien het cordon sanitaire formeel zou worden opgeheven.

De opheffing ervan is altijd een probleem geweest. Wallonië en de linkerzijde in Vlaanderen wilden het cordon altijd per se in stand houden.

Er zijn toch een aantal politici in Vlaanderen die het nut, de opportuniteit, de rechtvaardigheid ook, van het cordon in vraag stellen. In 1996 stelde Herman Lauwers, van Volksunie, het cordon rond het Vlaams Blok in vraag want hij kon niet verdragen dat het stemgedrag van de parlementsleden van de andere partijen telkens opnieuw bepaald werd door het stemgedrag van het Vlaams Blok. Dat leidde dikwijls tot compleet absurde situaties.

Er is altijd discussie geweest om te weten wat dit cordon sanitaire is en in hoeverre men met het Vlaams Blok kan samenwerken. Jaap Kruithof zei dat het cordon sanitaire niet veel meer is dan een akkoord over de weigering om politieke akkoorden met het Vlaams Blok af te sluiten. Contacten of discussie met het Blok worden niet verboden. Als je de democratie verdedigt, kan je niet zomaar beslissen om daar niet democratisch te werk te gaan.

Er zijn mensen in Vlaanderen die het cordon sanitaire op een sectaire manier interpreteren en die elk sociaal contact vermijden, die weigeren bijvoorbeeld om gewone leden van het Vlaams Blok aan te spreken. Wie van dat één miljoen mensen die voor het Vlaams Blok stemt, denkt men met dergelijke houding te overtuigen ?

Als het Vlaams Belang in een coalitie zou treden, zou er geen dictatuur ontstaan, maar het Vlaams Belang zou de Vlaamse onafhankelijkheid trachten te realiseren. Daar is de kern van de hele discussie : het verhinderen van die Vlaamse onafhankelijkheid.

Het cordon sanitaire is om verschillende redenen nefast. Eerst is het nefast voor onze democratie, omdat het in essentie ondemocratisch is, omdat er één miljoen kiezers systematisch uitgesloten worden van deelname aan de macht. Elke verkiezing geeft een signaal en telkens opnieuw beantwoorden de andere partijen het signaal met een veelkleurige, immobiele coalitie en met nog meer repressie tegen de partij die het signaal kon vertolken.

Het cordon sanitair is nefast omdat het contraproductief is. Steeds meer mensen in Vlaanderen komen tot dat besef. De linkerzijde van het VLD pleit nu voor een gesprek met het Vlaams Belang omdat die mensen na 16 jaar beseffen dat het cordon absoluut nefast is.

Toch vinden een aantal mensen dat het cordon moet worden verdergezet. Een aantal wetenschappers proberen daar enige ondersteuning aan te geven. Een studie werd gemaakt over het effect van het cordon sanitaire in verschillende Europese landen. Het idee is : als we de druk op de partij lang genoeg in stand houden, zal de partij uiteindelijk kapot gaan aan interne discussie. De gematigden zullen tegenover de radicalen staan, degenen die aan de macht willen deelnemen tegenover die het principieel niet willen doen. De onderlinge tegenstellingen zullen de partij uiteen doen vallen en in plaats van 24 % gaat het nog 4 % van de stemmingen halen.

Dit scenario is nochtans helemaal niet aan de orde. De cohesie in het Vlaams Belang is nooit zo sterk geweest als tijdens de voorbije jaren. Het proces van de omvorming naar het Vlaams Belang heeft de cohesie nog versterkt. Dat is een natuurlijke reflex in een strijd van één tegen allen.

Het cordon sanitaire berust op politiek opportunisme. Hoe groter het Vlaams Belang, hoe groter de polarisatie, hoe meer er een grote regenboog-coalitie kan gevormd worden. Dat geldt niet alleen in Antwerpen maar in alle steden en gemeenten en in de Vlaamse regering, waar alle partijen een groot regenboogkleur-front samen moeten vormen tegen het Vlaams Belang. Het is nefast voor het beleid omdat dergelijke coalitie de coalitie van het immobilisme is. Dat is niet de manier waarop een democratie goed kan functioneren.

Of het ontwerp zal worden gestemd of niet zal niets afdoen aan het feit dat in 2006, in heel veel steden en gemeenten, de druk enorm zal toenemen om met de mensen van het Vlaams Belang minstens besprekingen te voeren. Dan zal het cordon sanitaire als een kaartenhuisje instorten. In 2006 zal blijken dat men de grootste partij van Vlaanderen niet kan blijven behandelen zoals vandaag.

2. Antwoorden van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken

De heer Dewael benadrukt dat het voorliggende wetsontwerp het resultaat is van een parlementair initiatief. Het voorstel is ingediend in de Kamer en is pas een ontwerp geworden na de goedkeuring door de Kamer. Het is logisch dat het om een parlementair initiatief gaat aangezien de tekst handelt over de publieke financiering van de politieke partijen, die verloopt via een dotatie door het parlement. Het parlement moet dus de spelregels vaststellen, dat wil zeggen de criteria op basis waarvan de financiering wordt toegekend, de verdeling van de fondsen, de controle en de sancties.

Het is dus ten onrechte dat het Vlaams Belang de aanwezigheid van de minister heeft geëist en de minister herinnert eraan dat hij alleen aanwezig is uit solidariteit met de parlementsleden die het wetsontwerp steunen.

De vertegenwoordigers van het Vlaams Belang hebben er aan herinnerd dat de minister altijd heeft gezegd dat het Vlaams Belang met politieke argumenten moest worden bestreden.

De minister blijft er bij dat het Vlaams Belang nog steeds via de politieke weg moet worden bestreden. Of het nu in het Parlement is of in de media, de minister gaat het debat met het Vlaams Belang niet uit de weg. Hij zal blijven aantonen dat de partij geen oplossingen heeft voor de maatschappelijke problemen die zij aankaart; dat zij enkel onverdraagzaamheid en racisme in de hand werkt.

Anderzijds is het een feit dat het Vlaams Belang overheidsfondsen krijgt voor zijn financiering. Het Parlement is bevoegd om de procedure voor de controle van die financiering vast te stellen. In dat verband hebben de indieners van het wetsontwerp, net als in het verleden, gekozen voor een gerechtelijke aanpak. Na de feiten te hebben vastgesteld, beslist de controlecommissie met een bijzondere meerderheid om de zaak voor de Raad van State te brengen. Het recht van een politieke partij op een dotatie is een politiek recht. Artikel 145 van de Grondwet bepaalt : « Geschillen over politieke rechten behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen ». In dit geval maakt de wet van 1989 de Raad van State bevoegd. De Raad van State heeft in zijn advies overigens geen enkel bezwaar of voorbehoud geformuleerd aangaande die bevoegdheid.

De vergelijking met de andere assemblees snijdt geen hout. Als het Vlaams Parlement voor een andere aanpak kiest, is dat zijn bevoegdheid en zijn verantwoordelijkheid.

Als het Vlaams Belang een andere partij is geworden, is het toch vreemd dat het de goedkeuring van dit wetsontwerp te allen prijze tracht te beletten. Van bij het begin van de besprekingen tracht de partij de publieke opinie te misleiden door het voor te stellen alsof het parlement de partij haar financiële middelen wil afnemen. Het ontwerp heeft niet tot doel het Vlaams Belang zijn geld af te nemen, er wordt enkel een procedure geregeld. Als het Vlaams Belang geen fouten begaat, is er geen enkel probleem. De minister vraagt hen dan ook op te houden met de mensen te misleiden.

Ten slotte heeft de minister in het verleden vragen gesteld met betrekking tot het optreden van de Raad van State. Nu staat vast dat de bevoegdheid van de Raad van State ter zake gebaseerd is op artikel 145 van de Grondwet. Het lijkt hem de logica zelve om het Hoog Rechtscollege te laten optreden veeleer dan de controle op politici over te laten aan andere politici. Wat de retroactiviteit betreft, verwijst hij naar het advies van de Raad van State en merkt op dat de parlementsleden over het algemeen de wet enkel voor de toekomst willen doen gelden.

De amendementen zullen overigens worden beoordeeld door de commissie. Het onderzoek van de amendementen komt toe aan het parlement en niet aan de minister.

3. Bespreking

Wat de terugwerkende kracht van de maatregel betreft, verwijst de heer Moureaux naar wat hij reeds heeft gezegd. Het is de toepassing van het gezond verstand, die als gedragslijn moet worden aangehouden.

In het laatste betoog van het Vlaams Belang verdient één gegeven te worden onderstreept : volgens spreker heeft zijn partij haar programma veranderd als gevolg van het arrest van het Hof van Beroep, dat door het Hof van Cassatie bevestigd werd. Op die manier geven de leden van het Vlaams Belang blijkbaar toe dat ze gedwongen waren rekening te houden met een rechterlijke beslissing. Dat nuanceert het idee dat alleen politieke middelen efficiënt zijn tegen het Vlaams Belang.

Het hele debat geeft ten slotte de indruk dat het ontwerp specifiek tegen het Vlaams Belang is gericht. De tekst geldt echter voor alle partijen, ook voor de Franstalige, die op dezelfde manier zouden tewerk gaan. Het gaat geenszins om een instrument tegen een Vlaamse partij, er is geen taalkundige of communautaire inzet. Het mechanisme, waarvan het beginsel overigens sinds lang is aangenomen, is ontworpen om in te gaan tegen partijen die argumenten aanvoeren om bepaalde groepen in de samenleving te stigmatiseren, ongeacht de herkomst van die partijen.

De heer Van Hauthem stelt vast dat de minister van Binnenlandse Zaken weigert in te gaan op het argument dat tal van stellingen die door het Vlaams Belang worden verdedigd maar door andere partijen worden verketterd, in het buitenland reeds regeringsbeleid zijn geworden.

Het verzet van het Vlaams Belang tegen dit wetsontwerp is ingegeven door twee overwegingen. In de eerste plaats is het overduidelijk dat dit ontwerp het Vlaams Belang viseert. Ten tweede staat dit ontwerp niet op zich. Het is een nieuwe stap in de jacht die sinds vijftien jaar niet alleen met politieke, maar nu ook met juridische en financiële middelen, op het Vlaams Belang wordt gemaakt.

Daarbij valt op hoezeer politieke tegenstanders van het Vlaams Belang een bocht hebben genomen. Zo verklaarde de minister vroeger dat het Vlaams Blok in de politieke arena moest worden bestreden. Nu verdedigt hij de stelling dat ook de juridische, inzonderheid de gerechtelijke, weg moet worden bewandeld. Dat leidt tot een juridisering van het politieke debat, dat voor rechtscolleges zal worden uitgevochten. Daartoe werd in een recent verleden de Grondwet en verschillende wetten gewijzigd. Deze strategie roept heel wat bezwaren op, onder meer in de gerechtelijke wereld waaraan een politieke rol werd toebedeeld.

Zo verklaarde de rechtbank van eerste aanleg van Brussel in het eerste vonnis tegen de drie VZW's van het Vlaams Blok : « De bijzondere belangstelling van de media, waarbij de internationale media voornamelijk tijdens de eerste debatten, spreekt de bezorgdheid van de rechtbank niet tegen dat justitie als tribune wordt gebruikt voor een politieke afrekening. Het behoort deze rechtbank niet te zeggen dat het wenselijk is politiek en justitie te mengen. »

Op het argument van de heer Moureaux dat het hof van beroep van Gent een andere stelling heeft verdedigd, antwoordt de heer Van Hauthem dat men daar uiteindelijk wel rechters heeft gevonden die deze politieke rol willen spelen.

Met dit ontwerp wordt de rechterlijke macht dus opnieuw ingeschakeld in de strijd tussen politieke partijen. Dat is ondemocratisch.

De opmerking van de minister dat het Vlaams Belang zich geviseerd voelt, snijdt geen hout. De timing die is gevolgd om dit ontwerp nu te behandelen, wijst erop dat de meerderheid zich gesterkt voelde door het arrest van het Hof van Cassatie en de uitspraken van prins Filip over het Vlaams Blok. Het Vlaams Belang heeft dus alle reden om zich geviseerd te voelen.

Voorts lekt het ontwerp langs verschillende kanten. De minister heeft niet geantwoord op de vraag naar de afwezigheid van een mogelijkheid van hoger beroep. Evenmin trouwens als op de bezwaren met betrekking tot het vraagstuk van de terugwerkende kracht van het ontwerp. De heer Moureaux heeft in dat verband duidelijk gesteld dat er wel degelijk retroactiviteit is. Bij de minste misstap zal het cassatiearrest worden aangegrepen om een procedure bij de Raad van State in te leiden. De minister heeft zich daarbij aangesloten. In de ochtendpers werd evenwel gewag gemaakt van een akkoord binnen de meerderheid dat aan dit ontwerp geen terugwerkende kracht zou worden verleend. Het beeld dat de meerderheid de publieke opinie voorhoudt, strookt dus niet met de werkelijkheid.

De heer Wille verklaart dat het parlementair initiatief dat hier wordt besproken, op het gepaste moment is gekomen. Het Vlaams Belang poogt constant de aandacht af te leiden van de werkelijke doelstelling van dit ontwerp. De toegevoegde waarde van dit ontwerp voor deze partij bestaat erin dat ze zich ermee de slachtofferrol kan aanmeten. Het Vlaams Belang heeft echter de kans gemist om mee te gaan in de logica van dit ontwerp en te verklaren dat het er zich na zijn omvorming niet door geviseerd voelt.

Het Vlaams Belang heeft evenwel een andere lectuur van dit ontwerp gekozen. Het plaatst dit ontwerp tegen de achtergrond van de problematiek van het cordon sanitaire, de immigratiepolitiek en de financiële drooglegging van anti-democratische partijen.

Vooral deze laatste term is een intellectuele farce wanneer de financiële draagwijdte van de door de Raad van State uit te spreken sanctie onder ogen wordt genomen.

Spreker beschouwt het verzet van het Vlaams Belang tegen de ontegensprekelijk morele doelstelling van het ontwerp dan ook als uiterst onrustwekkend.

Voorts betreurt hij dat de heer Van Peel zich heeft opgesteld als een medestander van het Vlaams Belang in de veroordeling van het ontwerp. Laatstgenoemde heeft geen inhoudelijk weerwerk geleverd. Hij heeft enkel gesteld dat de personificatie van het Vlaams Belang als onderwerp van dit ontwerp een politiek-strategische vergissing is. De heer Wille had echter een meer inhoudelijke appreciatie verwacht dan louter aandacht voor het boemerang-effect van dit ontwerp.

Sommigen hebben gepoogd munt te slaan uit de zogenaamde verdeeldheid die de VLD in het Vlaams Parlement en het federale Parlement ten toon zou hebben gespreid.

De heer Wille verklaart dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt. De aanvullende financiering die het Vlaams Parlement aan de partijen uitkeert, wordt geregeld in het reglement van die assemblee. De dotatie die Kamer en Senaat aan partijen uitbetalen, vindt daarentegen haar grondslag in de wet van 4 juli 1989. Het voorliggende ontwerp ligt volkomen in de lijn van de filosofie die in deze wet besloten ligt. Het is dus logisch dat de parlementaire meerderheid, daarin hopelijk gesteund door de oppositie, dit initiatief goedkeurt.

De heer Van Peel poogt nogmaals de verwondering van sommige partijen te verklaren die zich hebben afgevraagd wat de CD&V in dit debat bezielt.

Als men de basispremisse aanvaardt dat de democratie ermee gebaat is dat extremisme, racisme en xenofobie worden bestreden, dan rijst de vraag welke middelen daartoe efficiënt kunnen worden aangewend en welke niet, bijvoorbeeld omdat ze het tegenovergestelde effect hebben.

In dat verband wijst hij erop dat niet alle analyses van het Vlaams Belang totaal irrelevant zijn. Sommige standpunten die de heer Van Overmeire heeft vertolkt, zijn zeer to the point, ook al hoeft men het er niet mee eens te zijn. Het wordt gevaarlijk als men hier geen oog voor heeft.

De grond van de zaak is dat het instrument dat de democratie thans overweegt in te zetten in de strijd tegen extreemrechts, in brede lagen van de bevolking wordt beschouwd als een zwaktebod. Het verwijt is dat de traditionele partijen het Vlaams Belang in de politieke arena niet meer de baas kunnen en daarom hun toevlucht nemen tot juridische middelen om zijn financiering te dwarsbomen. In plaats van op bijval te rekenen, worden deze plannen door de bevolking dan ook beschouwd als het bewijs dat de traditionele partijen over te weinig tegenargumenten beschikken en daarom de gerechtelijke aanpak verkiezen. Ondanks het feit dat deze methode in het verleden niet heeft gewerkt, gaat men verder op de ingeslagen weg. Dat doet vragen rijzen.

Wat de VLD betreft, deze partij levert het bewijs van haar ultieme schizofrenie. Aan de ene kant zoekt zij een methode om het debat over het cordon sanitaire op een ordentelijke manier in haar eigen schoot te voeren. Aan de andere kant verklaren de officiële vertegenwoordigers van deze partij hier dezelfde dag dat ze zullen pogen de extremisten te treffen in hun financiering. Van tegenspraak gesproken.

De minister repliceert dat de heer Van Peel een aantal zaken met elkaar verwart. Er mag geen twijfel over bestaan dat de verschillende vormen van extremisme hoofdzakelijk met inhoudelijk politieke argumenten moeten worden bestreden. Maar de basisgedachte, die aan de wet van 4 juli 1989 ten grondslag ligt, was dat partijen met een bepaald draagvlak door de overheid dienden te worden gefinancierd. In die optiek is iedereen — en ook de heer Van Peel — het erover eens dat die overheid daaraan een aantal voorwaarden mag verbinden, zoals de verplichting voor de politieke partijen die op deze dotatie aanspraak maken, om in hun actie de bepalingen van het EVRM en zijn Aanvullende Protocollen in acht te nemen. De parlementaire dotatie die krachtens de wet van 4 juli 1989 aan de partijen wordt uitbetaald, is dus geen blanco cheque.

De vraag die ons hier bezighoudt, is welke instantie dient toe te zien op de naleving van deze voorwaarde. Twee mogelijkheden staan open. Ofwel neemt men de federale Controlecommissie. Maar het verwijt ligt dan voor de hand. Indien deze commissie de dotatie van een partij tijdelijk inhoudt, zal deze laatste opwerpen dat de dictatuur van de meerderheid heeft toegeslagen. Ofwel draagt men de controle op aan een onafhankelijk rechtscollege. Reeds vroeger heeft men geoordeeld dat deze piste de voorkeur verdient en dat de Raad van State het best geschikt is om te oordelen of een partij de bepalingen van het EVRM schendt. Het verbaast de minister dat de CD&V zich niet in deze filosofie kan terugvinden.

De heer Van Peel gaat niet helemaal akkoord met deze voorstelling van zaken. De analyse van de minister zou opgaan indien bijvoorbeeld aan het Arbitragehof de bevoegdheid zou worden verleend om na te gaan of een partij het EVRM respecteert. De zwakte van het ontwerp is dat het nog steeds politici zijn die een zaak bij de Raad van State zullen inleiden, namelijk zeven leden van de federale Controlecommissie, die als procureur optreden, bijvoorbeeld om het FDF te treffen indien het uitspraken zou doen die de grenzen van de door het EVRM gewaarborgde vrijheid van meningsuiting zouden overschrijden. Dus politieke overwegingen blijven een rol spelen. De voorgestelde procedure is dus niet zuiver juridisch.

Voorts moet spreker vaststellen dat de strategieën die de partijen sinds vijftien jaar tegen het Vlaams Blok/Vlaams Belang hebben gevolgd, weliswaar mooi pasten in het politiek correct denken maar op het terrein hebben gefaald. Het Vlaams Blok/Belang hamert er graag op dat het zijn opgang niet heeft verhinderd. Integendeel. Het is momenteel de grootste fractie in het Vlaams Parlement. De andere partijen trekken hieruit echter geen lering. Zij gaan door met het Vlaams Belang te bekampen op een wijze die deze partij alleen maar groter maakt.

Spreker betreurt dat.

De minister hekelt dit standpunt. De heer Van Peel gaat niet in op zijn vragen, behalve op die met betrekking tot de Raad van State. De minster wijst erop dat de Raad van State reeds bevoegd is om bepaalde politieke geschillen te beslechten die door andere instanties worden ingeleid. Bijvoorbeeld geschillen in gemeenteraadsverkiezingen komen in laatste aanleg bij de Raad van State terecht.

De minster daagt de heer Van Peel uit te antwoorden op de vraag of de dotatie die krachtens de wet van 4 juli 1989 aan politieke partijen wordt toegekend, als een blanco cheque moet worden beschouwd die definitief verworven is wat er ook moge gebeuren. De minister acht dat onaanvaardbaar. Hij leidt uit het standpunt van de CD&V af dat ze alles blauw blauw willen laten.

De heer Van Peel antwoordt dat er in deze discussie een belangrijke factor over het hoofd wordt gezien, namelijk dat de overheidsdotatie waarmee ook het Vlaams Belang wordt gesubsidieerd, mee gefinancierd wordt door de 989 000 kiezers van deze partij. Voor het overige betreurt hij de slogantaal die sommigen in het debat hanteren.

De heer Delpérée stelt vast dat het verschil tussen het Vlaams Blok en het Vlaams Belang onbestaande is : alle stellingen die de leden van het Vlaams Belang hebben verdedigd tijdens de vergadering, zijn dezelfde als die welke door het Hof van Beroep van Gent als ontoelaatbaar werden beschouwd.

Als groentje in het parlement, stelt hij vast dat tot dusver slechts één partij werd veroordeeld door de Controlecommissie betreffende de Verkiezingsuitgaven en drie maanden geen dotatie heeft gekregen. Dat was een Franstalige politieke partij.

Wat de terugwerkende kracht betreft, moet men volgens de heer Delpérée een onderscheid maken tussen twee zaken : inzake het feit dat een wet geen terugwerkende kracht kan hebben moet een onderscheid worden gemaakt tussen de bepalingen ten gronde en de bepalingen over de rechtspleging. De bepalingen ten gronde van dit wetsontwerp bestaan sinds 1999. Sinds 1999 kent eenieder de feiten die strafbaar zijn, meer bepaald in het licht van het EVRM en de Grondwet. De bepalingen over de rechtspleging gelden steeds alleen voor de toekomst. Aangezien onderhavig wetsontwerp een wetsontwerp is dat alleen over de procedure gaat, kan het niets afdoen aan wat sinds 1999 is gezegd. Op 4 december 2003 deed de Raad van State in zijn advies nr. 36/172/4 volgende uitspraak : « Een veroordeling op basis van artikel 15 ter van de voornoemde wet van 12 februari 1999 zou in het licht van het beginsel van niet-terugwerking van de wet alleen aanvaardbaar zijn voor feiten die op zijn vroegst op 28 maart 1999 zijn gepleegd, te weten op de datum van inwerkingtreding van die wet. ».

Mevrouw Van Lerberghe besluit dat voor haar de uitgangspunten van het onderhavige wetsontwerp nog steeds duidelijk zijn : als een politieke partij aanzet tot onverdraagzaamheid en het uitsluiten van mensen, kan men voorkomen dat deze partij deze boodschap zou uitdragen met geld van de overheid, dus van de belastingbetaler.

Spreekster betreurt het dan ook dat de CD&V nog steeds niet wil zeggen dat zij akkoord gaat met de goede voornemens die ten grondslag liggen aan het wetsontwerp. Het wetsontwerp beoogt immers een einde te maken aan de situatie waarbij de samenleving mee betaalt aan het afbreken van de samenleving. Dit om de democratie te vrijwaren. Zij doet dan ook nogmaals een oproep naar de CD&V om het wetsontwerp mee te steunen.

Mevrouw Defraigne onderstreept dat de strijd tegen het extremisme ons allen aangaat en ze betreurt dat de discussie over dit wetsontwerp een communautaire bijklank heeft gekregen. De weerstand die het Vlaams Belang in de commissie heeft geboden, is volgens haar veelbetekenend. Wie zich niets te verwijten heeft, heeft niets te vrezen van dit wetsontwerp.

Spreekster herinnert eraan dat elke terugwerkende kracht verboden is in het strafrecht. Men kan hier, hoewel het niet om strafrecht gaat, een analoge redenering volgen. De Raad van State heeft eraan herinnerd dat het slechts mogelijk is feiten te bestraffen sinds 29 maart 1999, datum van inwerkingtreding van de wet die artikel 15ter, dat de strafbare feiten en de bestraffing vastlegt, invoegt. Zoals alle procedurewettten zal dit wetsontwerp evenwel onmiddellijk toepasselijk zijn. Na de inwerkingtreding van de wet is er een feit, een overeenstemmend teken nodig, om de procedure in te leiden (klacht bij de Raad van State).

Spreekster meent dat het debat in de commissie, zoals het gevoerd werd, niet had moeten plaatsvinden.

De heer Verreycken verwijst naar eerdere tussenkomsten waarin door andere leden van de commissie op foutieve wijze werd verwezen naar de visie van toenmalig Kamerlid de heer Luc D'Hoore bij de totstandkoming van de zogenaamde « wet D'Hoore » in 1989. De heer D'Hoore heeft toen verklaard dat hij nooit één politieke partij zou uitsluiten van de publieke financieringsregeling voor de politieke partijen. De heer D'Hoore verwees toen zelfs naar volgende woorden van Voltaire : « Ik ben het volledig oneens met hetgeen het Vlaams Blok verkondigt maar ik zal er alles aan doen dat zij het zal kunnen blijven verkondigen. » Deze woorden werden toen zelfs overgenomen door toenmalig SP-Kamerlid de heer Louis Van Velthoven.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMING

Artikel 1

Dit artikel wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 3.

Artikel 2

Amendement 1

Op dit artikel wordt door mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem een amendement ingediend dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen omdat de taak waarmee de Raad van State wordt belast buiten het bestek valt van de in artikel 160 van de Grondwet opgesomde opdrachten. De bevoegdheid die in dit artikel wordt gegeven leidt ertoe dat de Raad van State niet langer optreedt als een administratief maar als een strafrechtelijk rechtscollege. Bovendien is er geen cassatieberoep mogelijk.

Dit amendement wordt verworpen met 13 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding.

Het artikel wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 3.

Artikel 3

Amendement 2

Op dit artikel wordt door mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem een amendement ingediend dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement 1.

Dit amendement wordt verworpen met 13 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding.

Het artikel wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 3.

Artikel 4

Amendement 3

Op dit artikel wordt door mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem een amendement ingediend dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement 1.

Dit amendement wordt verworpen met 13 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding.

Het artikel wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 3.

Artikel 5

Amendement 4

Op dit artikel wordt door mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem een amendement ingediend dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement 1.

Dit amendement wordt verworpen met 13 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding.

Het artikel wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 3.

Artikel 6

Amendement 5

Op dit artikel wordt door mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem een amendement ingediend dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement 1.

Dit amendement wordt verworpen met 13 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding.

Het artikel wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 3.

Artikel 7

Amendement 6

Op dit artikel wordt door mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem een amendement ingediend dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement 1.

Dit amendement wordt verworpen met 13 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding.

Het artikel wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 3.

Artikel 7bis (nieuw)

Amendement 7

Mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem dienen een amendement in dat er toe strekt een artikel 7bis (nieuw) in te voegen. Dit amendement beoogt een wijziging van artikel 69 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State om een einde te maken aan de paritaire samenstelling van de Raad van State. De paritaire samenstelling van de Raad van State leidt niet alleen tot een hogere wachtduur van de eindarresten voor de Nederlandstalige dossiers maar ook tot minder carrièremogelijkheden voor de Vlaamse juristen. Daarom wordt voorgesteld om de samenstelling van de Raad van State aan de reële bevolkingsverhouding (60 % Nederlandstaligen tegenover 40 % Franstaligen) aan te passen.

Het amendement wordt verworpen met 14 stemmen tegen 2.

Artikel 8

Amendement 8

Op dit artikel wordt door mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem een amendement ingediend dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement 1.

Dit amendement wordt verworpen met 13 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding.

Het artikel wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 3.

Artikel 9

Amendement 9

Op dit artikel wordt door mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem een amendement ingediend dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement 1.

Dit amendement wordt verworpen met 13 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding.

Amendement 10

Op dit artikel wordt door mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem een tweede amendement ingediend dat er toe strekt :

A) een 2ºbis in te voegen teneinde uitdrukkelijk een termijn te bepalen voor het indienen van de aanvraag;

B) in het 2º te bepalen dat slechts een bijzondere meerderheid van de leden van de Controlecommissie een aanvraag kan indienen; daardoor ontstaat een groter draagvlak vooraleer een aanvraag tot de Raad van State kan worden gericht;

C) het 3º van dit artikel te doen vervallen; geen enkele andere bepaling verplicht immers de Raad van Stete om zijn arresten op een dergelijke manier te publiceren;

D) een 3ºbis in te voegen teneinde de Raad van State eveneens de bevoegdheid te geven de dotatie in te korten wanneer er sprake is van corruptie binnen een politieke partij;

E) een 1ºbis in te voegen teneinde een partij toe te laten openlijk en duidelijk afstand te nemen van de uitlatingen van een lid of een component van een partij.

De amendement 10 A), B), C) en D) worden telkens verworpen met 13 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding. Amendement 10 E) wordt verworpen met 13 stemmen tegen 3.

Het artikel wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 3.

Artikel 9bis (nieuw)

Amendement 11

Mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem dienen een amendement in dat er toe strekt een artikel 9bis (nieuw) in te voegen. Dit amendement beoogt de partijen, waarvan de overheidsdotatie wordt afgenomen, opnieuw toe te laten om giften te ontvangen van rechtspersonen.

Het amendement wordt verworpen met 14 stemmen tegen 2.

Artikel 9ter (nieuw)

Amendement 12

Mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem dienen een amendement in dat er toe strekt een artikel 9ter (nieuw) in te voegen. Dit amendement beoogt de partijen die slechts in een van beide federale Kamers een rechtstreeks verkozen parlementslid heeft, toch recht te geven op een dotatie.

Het amendement wordt verworpen met 13 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding.

Artikel 10

Amendement 13

Op dit artikel wordt door mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem een amendement ingediend dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement 1.

Dit amendement wordt verworpen met 13 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding.

Amendement 14

Op dit artikel wordt door mevrouw Jansegers en de heren Buysse en Van Hauthem een tweede amendement ingediend dat er toe strekt dit artikel aan te vullen met een bepaling over de werking in de tijd van het wetsontwerp. Voorgesteld wordt dat de aanvragen als bedoeld in artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 slechts ontvankelijk zijn als ze betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan na de inwerkingtreding van dit ontwerp.

Dit amendement wordt verworpen met 13 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding.

Het artikel wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 3.

V. STEMMING OVER HET GEHEEL VAN HET WETSONTWERP

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 3.

Dit verslag wordt goedgekeurd met 9 stemmen bij 1 onthouding.

De rapporteur, De voorzitter,
Stefaan NOREILDE. Ludwig VANDENHOVE.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst van het
door de Kamers van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 51-217/012 — 2004/2005)