3-70 | 3-70 |
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Vijftien jaar geleden, op 20 december 1989, verdween Élisabeth Brichet in haar woonplaats Saint-Servais, nabij Namen. Op 3 juli 2004 werd haar lichaam opgegraven bij het Kasteel van Sautou in Noord-Frankrijk. Op dezelfde plaats werd nog het lichaam van een ander slachtoffer, Jeanne-Marie Desramault, gevonden. De Franse studente verdween in 1989 op 22-jarige leeftijd in het Franse Charleville-Mézières.
De in België aangehouden Franse boswachter Michel Fourniret bekende de twee moorden aan zijn ondervragers. Daarnaast zou de seriemoordenaar nog minstens acht andere moorden hebben gepleegd.
Fourniret werd tussen 1966 en 1983 in Frankrijk drie keer veroordeeld voor in totaal 15 gewelddadige ontvoeringen en verkrachtingen. Zijn zwaarste straf bedroeg vijf jaar en in 1987 werd hij voorwaardelijk vrijgelaten. In het begin van de jaren '90 kwam hij naar België en breidde er zijn actieterrein uit.
Er ontstond de afgelopen dagen heel wat commotie rond volgende vaststellingen. Toen Fourniret zich permanent in België vestigde, was niemand op de hoogte van het gerechtelijke verleden van deze seriemoordenaar. Hij kreeg van de Belgische overheid een bewijs van goed zedelijk gedrag en schopte het zelfs tot bewaker in de gemeenteschool van Sart-Custinne. Hier rijzen natuurlijk vragen omtrent het doorgeven van het strafregister. Ik weet dat er in het kader van de bestrijding van het terrorisme, in de vergadering na de aanslag in Madrid van maart jongstleden, reeds een eerste beslissing werd genomen. Het is ook belangrijk te weten hoe we in de toekomst zullen omgaan met het witwassen van het strafregister, wat momenteel na een aantal jaren automatisch gebeurt. Moeten misdrijven die een gevaar inhouden voor de toekomst niet opnieuw worden onderzocht?
Er rijzen ook heel wat vragen bij de huiszoeking op verzoek van de Franse gerechtelijke overheid bij Fourniret in 1996, in een zaak van wapenhandel. Uit niets blijkt dat men op de hoogte was van het criminele verleden van de betrokkene. Mocht dat wel het geval geweest zijn, dan zou men bij bepaalde verdwijningen of ontvoeringen onmiddellijk een link hebben kunnen leggen naar Fourniret. Ik lees vandaag in de pers dat er nog andere pogingen tot ontvoering geweest zijn, onder meer van een verpleegster op een parkeerplaats van het AZ in Jette. Omdat de slachtoffers de dader niet konden identificeren, was er geen enkele aanduiding voorhanden om hem te vatten.
In juli 2003 liep Fourniret tegen de lamp toen hij in Ciney een meisje van 13 probeerde te ontvoeren. Het meisje kon ontsnappen en dankzij haar gedetailleerde persoonsbeschrijving werd de dader snel gevat. Fourniret belandde in de gevangenis. De bal ging eind vorige maand pas goed aan het rollen nadat de echtgenote van Fourniret, in de nasleep van de veroordelingen in de zaak Dutroux, aan het praten ging.
Uit de vaststellingen van de afgelopen dagen en uit de verklaringen van de minister van Justitie blijkt dat het hier om een uiterst ingewikkelde zaak gaat, niet in het minst omdat verschillende misdrijven in Frankrijk werden gepleegd, wat aanleiding kan geven tot allerlei procedurele en bevoegdheidsproblemen.
De procureur-generaal van Reims pleit ervoor alle onderzoeken naar de moorden die Michel Fourniret zou hebben gepleegd, zowel in België als in Frankrijk, te centraliseren bij de gerechtelijke instanties van Charleville-Mézières.
Dit dossier doet ons terugdenken aan de gebeurtenissen van 1996. Niemand kon zich acht jaar geleden indenken dat we ooit opnieuw met een dergelijke zaak zouden worden geconfronteerd.
In de veronderstelling dat de vice-eerste minister met het parket overleg pleegt over de beleidslijnen voor de procedurele behandeling van het dossier, had ik graag van haar vernomen of al werd beslist op welke manier deze zaak zal worden behandeld. Zal ze in haar geheel voor eindbeoordeling aan het Franse gerecht worden overgedragen of worden andere oplossingen overwogen?
Welke concrete maatregelen kunnen we nemen om de strijd tegen pedofilie en seriemoordenaars op te drijven? Ik denk in dat verband aan het uitwisselen op Europees vlak van gegevens omtrent gevaarlijke misdadigers en het veralgemenen van de toegang tot het strafregister in de Europese Unie, voor bepaalde misdrijven. Op welke manier kan dat op korte termijn worden gerealiseerd?
Kunnen er vandaag al stappen worden gedaan om het onderzoek naar dergelijke misdrijven in de toekomst nauwgezetter te laten verlopen? Het zijn toch de gerechtelijke overheden van Dinant die erin zijn geslaagd de betrokkene te ontmaskeren.
Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de la Justice. - Je suis totalement d'accord avec votre constat sur les autorités judiciaires de Dinant et leur efficacité.
Vu la séparation des pouvoirs, nous n'allons évidemment pas parler du dossier individuel. Néanmoins, je vous informe que les autorités judiciaires belges et françaises entretiennent un dialogue constant et constructif. À ce jour, il n'y a eu aucun problème. Ces autorités judiciaires ont décidé que, pour le moment en tout cas, chaque procureur et chaque juge d'instruction restent saisis des dossiers qu'ils instruisent.
Pour ce qui concerne le dossier d'Élisabeth Brichet, en conformité avec cet accord, une dénonciation officielle des autorités françaises a été reçue par le parquet de Namur, dénonciation des faits d'homicide volontaire pour les faits qui ont été commis à Sautou et à Floing, en France. Comme prévu, chacun peut de cette manière-là travailler complètement sur le dossier ouvert au sein de son arrondissement.
Vous avez raison de dire que des fautes aient été commises ou non, il y a lieu d'améliorer notre système sur le plan européen pour prévenir les risques et détecter au plus vite les personnes dangereuses pour la société, notamment pour nos enfants.
Comme je viens de le dire à Mme Lizin en réponse à sa question, quand je déclare qu'il faut un casier judiciaire européen, c'est justement pour que l'on ne délivre plus de certificat de bonne vie et moeurs sans pouvoir accéder à un casier judiciaire qui, lui, contiendrait non seulement les informations relatives à la Belgique, mais également celles relatives aux autres pays de l'Union européenne. Mais cela n'arrangera pas tout vu le problème de l'effacement de condamnations.
La situation en Belgique n'est absolument pas la même que dans d'autres pays de l'Union européenne. Le système belge permet de contrôler assez bien les dossiers puisque l'effacement automatique concerne uniquement les peines de police. Pour les autres peines, l'effacement n'est pas automatique ; elle est conditionnée à une procédure de réhabilitation. Pour ce qui concerne les personnes condamnées pour des faits d'attentat à la pudeur ou d'autres crimes ou délits sexuels, la demande de réhabilitation doit être accompagnée d'un dossier médical, ce qui permet un contrôle de la situation. Ce n'est pas le cas dans d'autres pays, notamment en France, où des effacements automatiques couvrent un spectre beaucoup plus large de faits. Par conséquent, même si vous avez accès au casier judiciaire, vous n'aurez évidemment pas connaissance des informations qui sont effacées dans le pays membre en question. À côté de ce cadre européen pour le casier judiciaire, nous allons donc devoir travailler sur l'uniformisation des données, des modes d'accès, de l'effacement et de la réhabilitation. C'est un travail de grande ampleur. De nombreux collègues européens sont assez frileux en la matière. Par contre, la Belgique est partie prenante à toute harmonisation dans ce domaine.
Nous avons aussi avancé sur la libération conditionnelle. En fait, il existe une convention européenne pour la surveillance des personnes condamnées ou libérées sous condition, faite à Strasbourg le 30 novembre 1964 et approuvée par la Belgique, par la loi d'assentiment du 15 juillet 1970. En quoi consiste cette importante convention européenne ?
Elle est très importante puisqu'elle permet, dans le cadre de la libre circulation, qu'un pays d'accueil puisse continuer à suivre une personne libérée sous condition sur le plan du respect des conditions mises à sa libération.
Or, cette convention n'avait jamais intégré notre droit interne. Le 31 mars dernier, lors du Conseil Justice-Intérieur, un projet de loi a été déposé concernant le transfert des personnes condamnées. Dans le cadre de ce projet de loi, on règle enfin la Convention de Strasbourg, ce qui permettra que les personnes libérées sous condition soient dénoncées à la Belgique, notre pays pouvant ainsi suivre sur son territoire le respect des conditions mises à la libération. Cette mesure aurait déjà pu jouer dans le présent dossier. Ce sera un progrès très important.
J'ai parlé du casier judiciaire européen, de l'harmonisation des législations, de la libération conditionnelle. J'en viens au dernier point, l'entraide judiciaire, sur laquelle la Chambre et le Sénat viennent de se prononcer favorablement. Elle permet de systématiser une coopération en cas de criminalité transfrontalière.
Il faudra en tirer les leçons. On verra ce qui ressortira des enquêtes en cours et des futurs jugements et arrêts ; cependant, le gouvernement et le parlement ont déjà mis sur la table des réformes importantes qui permettent d'améliorer l'efficacité de notre prévention par rapport à des prédateurs de ce type.
Beaucoup se demandent à l'heure actuelle à quel échelon se trouve la faute. En réalité, en recherchant une faute, on se protège collectivement. C'est un bouclier, une façon de se dire que si la faute n'avait pas existé, le prédateur n'aurait pas pu agir. Je crois que la situation est un peu plus complexe et toute l'histoire de nos sociétés démontre qu'il y a toujours eu des prédateurs de ce type.
Notre histoire judiciaire moderne doit permettre de mieux combattre l'action des prédateurs, de mieux prévenir la répétition ou la récidive de faits liés à leur action. C'est ce que le gouvernement entend faire. Il a commencé à agir et il poursuivra dans les semaines et les mois à venir.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het antwoord van de minister toont aan dat er de volgende maanden nog heel wat technisch-juridische moeilijkheden moeten worden weggewerkt om een modern systeem voor de uitwisseling van informatie tussen de verschillende landen van de Europese Unie te kunnen ontwikkelen. Dat is uiteraard niet alleen van belang voor het opsporen van seriemoordenaars en andere misdadigers, maar ook voor het bestrijden van het terrorisme.