Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 3-14

ZITTING 2003-2004

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid

Vraag nr. 3-697 van de heer Mahoux d.d. 10 februari 2004 (Fr.) :
Natuurrampen. ­ Dekking. ­ Premie.

Volgens maatregelen die uw departement heeft aangekondigd, zullen binnenkort alle polishouders van een brandverzekering zich moeten laten verzekeren tegen overstromingen, ook die welke denken niet aan dat risico te zijn blootgesteld.

Naar wat u heeft gezegd zijn er aan die herziening meerdere voordelen verbonden. Onder andere zou, aangezien het risico gespreid wordt over een groter aantal personen, de premie van iedere verzekerde goedkoper zijn.

In ruil voor die grotere solidariteit zou de dekking dan worden uitgebreid, meer bepaald tot aardbevingen en grondverschuivingen.

De getroffenen kunnen door hun verzekering volledig worden vergoed en hoeven geen beroep meer te doen op het Rampenfonds, dat zoals men weet grenzen stelt aan de vergoedingen.

Beschikt u over een becijferde studie met betrekking tot de premie die aan de verzekerden gevraagd zal worden ?

Zal het bedrag van die premie hetzelfde zijn voor alle verzekerden in ons land ?

Kunt u, voor de gebieden die een bijzonder groot risico lopen, bevestigen dat de verzekeringen zullen aanvaarden om niet zozeer een risico als wel een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te dekken ?

Heeft u reeds contact gehad met het tariferingbureau wat betreft de bedragen van de premies in de risicogebieden ?

Zal de gevraagde premie haalbaar zijn voor de verzekerden die in die gebieden wonen ?

Antwoord : De verzekering is een op solidariteit gesteund systeem. Zonder solidariteit, geen verzekering.

Daarom is de wet van 21 mei 2003 in haar huidige vorm onuitvoerbaar. De verplichte dekking tegen overstromingen geldt uitsluitend voor diegenen die in een risicozone gevestigd zijn, zijnde een plaats die blootgesteld is aan terugkerende en belangrijke overstromingen (artikelen 68-7, § 1, wet van 21 mei 2003).

Met andere woorden zijn enkel zij die quasi zeker zijn vroeg of laat het slachtoffer te worden van een overstroming verplicht de verzekering aan te gaan. Dit heeft tot gevolg dat de verzekeraar de quasi zekerheid heeft vroeg of laat te moeten betalen.

Een aangesproken verzekeringsonderneming kan in dat geval op twee manieren reageren :

­ ofwel biedt zij de verzekering aan dure, maar nog betaalbare premievoorwaarden aan. Het tekort aan premie-inning om het risico daadwerkelijk te dekken zal dan verdeeld worden over het geheel van de verzekerden van de betrokken verzekeringsmaatschappij, in die zin dat hun brandpremie navenant verhoogd zal worden om het overstromingsrisico van de verzekerde die in een risicogebied gevestigd is te kunnen dekken. De solidariteit speelt dus ook maar tussen de verzekerden van éénzelfde verzekeringsonderneming. De premie van al deze verzekerden ­ in of buiten een risico ­ zal (op termijn) verhogen. De verdeling is minder breed waardoor de premie des te hoger zal zijn;

­ ofwel weigert de verzekeraar het risico te dekken, in welk geval de wet voorschrijft dat de verzekerde zich tot het Tariferingsbureau moet wenden die hem een verzekeringscontract zal aanbieden tegen tariefvoorwaarden die het bureau vaststelt. Opnieuw speelt hier de solidariteit, aangezien de schade, die ten laste komt van het Tariferingsbureau, verdeeld wordt over alle verzekeraars die in België een brandverzekering aanbieden en dit in functie van hun marktaandeel (artikelen 68-9, § 1 en § 5). Vermits de schadelast verdeeld wordt over het geheel van de in België opererende brandverzekeraars, betekent dit dat deze last doorgerekend zal worden naar het geheel van hun verzekerden, dit wil zeggen naar elk van ons. Met andere woorden zal de brandpremie van elke verzekerde navenant stijgen.

De door sommigen bekritiseerde solidariteit speelt dus ook in de wet van 21 mei 2003 in haar huidige vorm op een weliswaar verdoken wijze. Bovendien krijgen het merendeel van de verzekerden, die niet in een risicozone gevestigd zijn, niets in de plaats omdat de overstromingsdekking enkel geldt voor degenen die in een risicogebied wonen.

In het ontwerp dat ik aan het Parlement wil voorleggen kies ik expliciet voor een solidariteit met open vizier. In ruil hiervoor geniet elke verzekerde van een natuurrampendekking.

­ Ik beschik niet echt over onderzoeksgegevens met betrekking tot het bedrag dat aan de verzekerden gevraagd zou kunnen worden. De verzekeraars ramen de bijpremie op gemiddeld 3 tot 5 euro voor alle natuurrampenrisico's per verzekerde schijf van 25 000 euro. Bij deze raming van de aanvullende premie gaat men er uiteraard vanuit dat het toepassingsgebied van de wet van 21 mei 2003 uitgebreid wordt naar iedereen die een brandverzekering heeft en dat de verplichte verzekering uitgebreid wordt tot alle natuurramprisico's (zie hoger).

Er moet beklemtoond worden dat de boven genoemde aanvullende premie een gemiddelde is.

­ Het bedrag van de aanvullende premie zal dus niet voor alle verzekerden gelijk zijn. De aanvullende premie zal geval per geval berekend worden op basis van het concrete risico dat de verzekerde vertegenwoordigt. Een verzekerde zonder risico bestaat niet, want de verzekering zal in mijn ontwerp bedoeld zijn voor alle natuurrampen, maar het spreekt voor zich dat voor degenen bij wie het overstromingsgevaar zo goed als onbestaand is, de aanvullende premie des te lager zal zijn.

­ De wet van 21 mei 2003 voorziet in de oprichting van een Tariferingsbureau, dat zoals het Tariferingsbureau voor auto's ten doel heeft een verzekeringsdekking aan te bieden aan degenen die er geen vinden en de tarieven ervan vast te leggen (artikelen 68-9, § 1, wet van 21 mei 2003).

Mijn bedoeling is niet de wet van 21 mei 2003 af te schaffen maar deze uitvoerbaar te maken. De goede bepalingen van de wet zoals die in verband met het Tariferingsbureau wil ik behouden.

Ik heb nog geen contact kunnen opnemen met het Tariferingsbureau omdat het vandaag nog niet bestaat.

Luidens artikel 68-9, § 3, van de wet van 21 mei 2003 zal het bureau zijn activiteiten uitoefenen in het kader van de Nationale Kas voor de rampenschade. Zoals voor de autoverzekering zal het Tariferingsbureau de premie en andere verzekeringsvoorwaarden in functie van de risico's vastleggen.

Voor de beperkte categorie van verzekerden met een zeer hoog risico (geraamd op 3 %) die zich waarschijnlijk tot het Tariferingsbureau zal moeten wenden, zullen de premies onvermijdelijk hoog maar niet onbetaalbaar zijn omdat de wet van 21 mei 2003 hiervoor solidariteit oplegt. De risico's die ten laste komen van het Tariferingsbureau worden gedekt door het geheel van de verzekeraars die de brandverzekering eenvoudige risico's aanbieden in België (artikelen 68-9, § 5, wet van 21 mei 2003). Concreet betekent dit dat in geval van schade de last verdeeld wordt over alle brandverzekeraars in functie van hun marktaandeel.

­ Mijn ontwerp biedt nog een niet onbelangrijk voordeel voor de financiën van de Belgische Staat. Het Rampenfonds zal niet meer moeten tussenkomen, daar de verzekeraars de schade uit de beoogde natuurrampen ten laste nemen ten belope van een globaal bedrag van 280 miljoen euro en 700 miljoen euro in geval van aardbeving. Pas als die bedragen overschreden worden, zou een slachtoffer zich alsnog tot het Rampenfonds moeten wenden. België heeft op heden geen natuurramp van dergelijke omvang gekend. De grootste rampen die zich de laatste 30 jaar voordeden, worden respectievelijk becijferd op 74,7 miljoen euro (storm van 25 en 26 januari 1990), 42 miljoen euro (aardbeving van 8 november 1983) en 38,125 miljoen euro (hevige regenval van 13, 14 en 15 september 1998). We zijn ver af van de genoemde 280 miljoen en 700 miljoen euro die verzekeraars in mijn ontwerp ten laste zulen nemen.

Minister van Mobiliteit
en Sociale Economie