Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 3-12

ZITTING 2003-2004

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het werk, toegevoegd aan de minister van Werk en Pensioenen

Vraag nr. 3-626 van de heer Mahoux d.d. 2 februari 2004 (Fr.) :
Wet betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk. ­ Vertrouwenspersoon.

Graag kreeg ik enige informatie over de toepassing van vermelde wet, meer bepaald over het statuut van de « vertrouwenspersoon ».

­ De wetteksten maken geen melding van enige juridische bescherming van de vertrouwenspersoon, waardoor hij zijn opdracht in alle onafhankelijkheid kan volbrengen. Volgens mijn informatie blijkt dat in het veld een reëel probleem op te leveren.

Is het niet aangewezen de bepalingen betreffende de bescherming van de preventieadviseurs uit te breiden tot de vertrouwenspersonen ? Het komt me voor dat minstens een vorm van bescherming vergelijkbaar met die van de vakbondsafgevaardigden aangewezen is.

­ Er is bepaald dat de vertrouwenspersoon op verzoek van het slachtoffer poogt te bemiddelen met de dader van het geweld en het nodige te doen om het probleem op informele wijze bij de werkgever te behandelen.

Rond de interpretatie van die zin rijzen verscheidene vragen.

1. Moet men het woord « geweld » begrijpen in de strikte zin zoals gedefinieerd in artikel 32ter van de wet van 11 juni 2002 of kan men het ruimer interpreteren en er ook de begrippen pesterijen of ongewenst seksueel gedrag onder verstaan ?

2. Welke gegevens kunnen eventueel informeel aan de werkgever worden meegedeeld, terwijl vertrouwelijkheid vereist is om het vertrouwen van de werknemers niet te verliezen ?

3. Moet niet nader worden bepaald wat het probleem op informele wijze behandelen betekent ? In dat stadium wordt er immers geen bescherming geboden, want er is geen gemotiveerde klacht ingediend.

­ De wet zegt niet welke personen niet als vertrouwenspersoon kunnen worden aangewezen. Dat veroorzaakt problemen in het veld voor werknemers die een vakbondsmandaat uitoefenen. Wat is de stand van zaken ?

Antwoord : Gelieve hierna het antwoord op de gestelde vragen te vinden.

A) De wet bepaalt dat de bevoegde preventieadviseur en, in voorkomend geval, de vertrouwenspersoon de werkgever, de leden van de hierarchische lijn en de werknemers bijstaan voor de toepassing van de maatregelen bedoeld bij de wet. De bevoegde preventieadviseur en de vertrouwenspersoon plegen regelmatig overleg. De wet omschrijft de taken waarmee de vertrouwenspersoon is belast :

­ hij neemt deel aan de uitwerking van de te volgen procedures in geval van geweld, pesterijen, en ongewenst seksueel gedrag op het werk;

­ hij geeft raad, en biedt opvang, hulp en de vereiste bijstand aan slachtoffers;

­ hij ontvangt de met reden omklede klacht van de slachtoffers;

­ hij bezorgt de met reden omklede klacht aan de preventieadviseur.

De preventieadviseur is tevens belast met deze taken. Daarnaast heeft de preventieadviseur een reeks specifieke taken die niet door de vertrouwenspersoon worden gedaan. De preventieadviseur onderzoekt volledig onpartijdig de met reden omklede klacht en doet aan de werkgever een voorstel betreffende de toe te passen passende maatregelen.

Om dit doel te bereiken moest de preventieadviseur een bijzondere rechtelijke bescherming krijgen. Zijn onafhankelijkheid moest ook beschermd worden in verband met een heel bijzondere opdracht die de wet van 11 juni 2002 hem toekent : artikel 32septies bepaalt nader dat als de werkgever de geschikte maatregelen niet neemt en als de gewelddaden of de pesterijen blijven voortduren, die adviseur een beroep doet op de inspectiediensten, in overleg met het slachtoffer. In dit geval heeft de adviseur de bevoegdheid om een autonome beslissing te nemen en zal hij zich tot de inspectiediensten moeten richten, zelfs tegen de wil van de werkgever. De specificiteit van de opdrachten van de adviseur rechtvaardigt dus die bijzondere bescherming.

Indien de vertrouwenspersoon echter, in het kader van zijn opdrachten, vreest niet onpartijdig te zijn bij de bemiddeling of indien hij vreest dat zijn opdrachten gevolgen voor zijn eigen beroepssituatie zouden hebben wegens de persoon die ter discussie staat (als bijvoorbeeld het om één van zijn chefs gaat), kan hij natuurlijk beslissen niet op te treden en het dossier aan de preventieadviseur over te dragen.

B) Deze vraag gaat over de interpretatie van een uittreksel uit de memorie van toelichting (stuk Kamer, nr. 1583/003, 2001-2002, blz. 19) van artikel 32nonies van de wet van 11 juni 2002 dat de verschillende stappen vermeldt die een persoon kan ondernemen als hij zich als slachtoffer beschouwt.

De elementen voor een antwoord op deze vragen zijn te vinden in artikel 10, § 2, van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk dat de rol van de vertrouwenspersoon nader bepaalt in het kader van de interne procedure. Het bepaalt dat « de vertrouwenspersoon het slachtoffer hoort en bemiddelt op zijn verzoek met de dader van het geweld, de pesterijen of het ongewenst seksueel gedrag op het werk ».

1. Deze bepaling preciseert dat de bemiddeling kan gaan over geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk, in de zin van artikel 32ter van de wet van 11 juni 2002.

2. Ze bepaalt niet dat de vertrouwenspersoon het nodige moet doen om het probleem systematisch op informele wijze bij de werkgever te bespreken.

Zolang er geen met reden omklede klacht is ingediend zal de werkgever enkel over de problematiek geïnformeerd worden door de vertrouwenspersoon op verzoek van de persoon die zich beschouwt als slachtoffer; de vertrouwenspersoon is verplicht tot de meest strikte vertrouwelijkheid tegenover de persoon die zich als slachtoffer beschouwt.

Deze informatie zal zich bijvoorbeeld rechtvaardigen in het geval dat de tijdens de bemiddeling getroffen overeenkomst een beslissing van de werkgever vereist voor zijn tenuitvoerlegging.

3. De vertrouwenspersoon moet natuurlijk de persoon die zich als slachtoffer beschouwt, op de hoogte brengen dat hij geen ontslagbescherming geniet in de zin van artikel 32tredecies van de bovengenoemde wet zolang er geen met reden omklede klacht is ingediend.

C) De wetgeving voorziet inderdaad geen gevallen van onverenigbaarheid voor de vertrouwenspersoon (in tegenstelling tot de preventieadviseur).

In de praktijk moet de vertrouwenspersoon ­ zoals zijn naam aangeeft ­ het volledige vertrouwen van de werknemers genieten. Wat zich wettelijk vertaalt in het feit dat de aanduiding van de vertrouwenspersoon het akkoord vereist van het geheel van de leden die de werknemers binnen het Comité voor preventie en bescherming op het werk vertegenwoordigen (of overlegcomité).

Indien de persoon een vakbondsmandaat uitoefent kan deze functie een reëel obstakel inhouden voor het vertrouwen dat men hem zou kunnen schenken bijvoorbeeld indien de klagende werknemer niet tot dezelfde vakbond behoort. In sommige gevallen loopt hij ook het risico niet als onpartijdig beschouwd te worden tijdens de bemiddeling. De aanduiding van zo'n persoon ­ hoewel wettelijk ­ kan op het terrein tot een gebrek aan doelmatigheid leiden.